Regeling vervallen per 20-07-2011

Erfgoedverordening 2009 Gemeente Lansingerland

Geldend van 01-04-2009 t/m 19-07-2011

Intitulé

Erfgoedverordening 2009 Gemeente Lansingerland

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:a. Gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:1. zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;b. gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;c. beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;d. commissie cultureel erfgoed: de op basis van art.15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening en het erfgoedbeleid;e. bouwhistorisch onderzoek: een schriftelijke rapportage van het onderzoek naar de bouw- en bewoningsgeschiedenis van een monument, waarin zijn opgenomen:- een beschrijving en analyse van de bouwhistorische aspecten;- een waardering met conclusies;- een visie met aanbevelingen:- tekeningen en foto's van de besproken aspecten.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1 Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2 Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de commissie cultureel erfgoed.

  • 3 De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 4 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 10 tot en met 12 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1 De commissie cultureel erfgoed adviseert schriftelijk binnen twaalf weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2 Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de commissie cultureel erfgoed, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1 Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2 De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1 Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2 Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3 Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4 De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

  • 1 Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikelen 4 en 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan artikel 4 van de monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

  • 3 De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10 Instandhoudingbepaling

  • 1 Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoelt in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van het college:a. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;b. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3 Het college kan bij wijziging of afbraak van een beschermd gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch en/of archeologisch onderzoek wordt verricht.

Artikel 11 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1 Op de voorbereiding van een besluit om de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 10 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de commissie cultureel erfgoed voor advies.

  • 3 Binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de commissie cultureel erfgoed schriftelijk advies uit aan het college.

  • 4 Indien het college niet besluit binnen de (in artikel 3:18 Algemene wet bestuursrecht) gestelde termijn, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

Artikel 12 Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:a. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;b. blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften bedoeld in artikel 10 niet naleeft;c. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

Hoofdstuk 4 Rijksmonumenten

Artikel 13 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1 Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de commissie cultureel erfgoed.

  • 2 De commissie cultureel erfgoed adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3 Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de commissie cultureel erfgoed geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 5 Subsidie instandhouding gemeentelijke monumenten

Artikel 14 Toepassing Algemene subsidieverordening gemeente Lansingerland

De Algemene subsidieverordening gemeente Lansingerland 2009 is van toepassing op het verstrekken van subsidies in gevolge deze verordening, behalve voor zover bij of krachtens deze verordening op enig punt van het gestelde bij of krachtens de Algemene subsidieverordening gemeente Lansingerland 2009 wordt afgeweken.

Artikel 15 Reikwijdte

Onderhavig hoofdstuk van deze verordening is van toepassing op subsidieaanvragen voor werkzaamheden aan gemeentelijke monumenten, die beogen de monumentale waarden in stand te houden.

Artikel 16 Subsidieplafond

De raad stelt voor ieder kalenderjaar een subsidieplafond als bedoeld in artikel 7 van de Algemene subsidieverordening gemeente Lansingerland 2009 vast voor de in deze verordening beschreven subsidiemogelijkheden.

Artikel 17 Bevoegdheid

  • 1 Het college is - binnen het kader van het door de raad jaarlijks vast te stellen subsidieplafond - bevoegd tot het verlenen, vaststellen en uitbetalen van subsidies als bedoeld in deze verordening;

  • 2 Het college is bevoegd tot het intrekken of wijzigen van subsidieverlening- of subsidievaststelling, en tot het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van uitbetaalde subsidiegelden; ten aanzien van deze bevoegdheden is afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht onverkort van toepassing.

Artikel 18 Subsidietoekenning

  • 1 Aan de eigenaar van een beschermd gemeentelijk monument kan een subsidie in de kosten van instandhouding van monumentale waarden worden verstrekt;

  • 2 Beschermde gemeentelijke monumenten in eigendom van de gemeente of andere overheden worden uitgesloten van subsidiëring.

Artikel 19 Hoogte subsidie

  • 1 De subsidie ten behoeve van de instandhouding van een beschermd gemeentelijk monument bedraagt 50% van de door burgemeester en wethouders vastgestelde subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000,-;

  • 2 De totale subsidie bedraagt 50% van de door burgemeester en wethouders vastgestelde subsidiabele kosten met een maximum van € 7.500,- per aanvraag bij een ensemble van twee of meer beschermde gemeentelijke monumenten dat eigendom is van dezelfde eigenaar.

  • 3 Indien de werkzaamheden, zoals bedoeld in lid één en twee van dit artikel, geheel in zelfwerkzaam-heid worden uitgevoerd, wordt alleen subsidie verleend in de materiaalkosten tot 50% van deze kosten een maximum van € 2.500,-;

  • 4 In daarvoor naar het oordeel van burgemeester en wethouders in aanmerking komende bijzondere gevallen kan de subsidie op een hoger bedrag worden vastgesteld dan voortvloeit uit het eerste en tweede lid van dit artikel;

  • 5 De in het eerste en tweede lid genoemde maximale bedragen kunnen slechts eenmaal per vijf kalenderjaren per object of ensemble worden verstrekt;

  • 6 Om voor subsidie in aanmerking te komen dienen de goedgekeurde subsidiabele kosten minstens € 500,- te bedragen.

Artikel 20 Subsidieaanvraag

  • 1 Een aanvraag om subsidie moet schriftelijk door de eigenaar bij burgemeester en wethouders worden ingediend op een daartoe beschikbaar te stellen formulier;

  • 2 De aanvraag moet tenminste de volgende gegevens bevatten:a. een recent bouwkundig inspectierapport, opgesteld door een, door burgemeester en wethouders aanvaardbaar geachte, onafhankelijke deskundige of instantie;b. een werkomschrijving c.q. bestek;c. een begroting die is gespecificeerd naar activiteit, uren en materialen;d. foto's van de huidige toestand en van de directe omgeving van het monument.

  • 3 Het college kan bepalen dat naast de in het tweede lid genoemde bescheiden nog andere stukken worden overlegd.- tekeningen van zowel de bestaande als de nieuwe toestand;- een situatietekening (schaal 1:1000) gebaseerd op door of namens het college aangegeven kaartmateriaal, die inzicht geeft in de situering van het monument.- de plattegrond van iedere verdieping van het monument (schaal 1:100);- lengte- en dwarsdoorsneden (schaal 1:100);- alle gevelaanzichten (schaal 1:100);- relevante details die verband houden met het uiterlijk van het monument (schaal 1:10).

Artikel 21 Aanvullende gegevens

  • 1 Indien de aanvraag niet volledig is, of niet is voorzien van alle in artikel 7 lid twee genoemde bescheiden, dan wel wanneer de aangeleverde gegevens onvoldoende duidelijk zijn om de aanvaag in behandeling te kunnen nemen, doet het college daarvan binnen vier weken na ontvangst schriftelijk mededeling aan de aanvrager;

  • 2 De aanvrager dient binnen de in de mededeling aangegeven termijn zijn aanvraag aan te vullen met de nog ontbrekende gegevens of deze gegevens desgevraagd te verduidelijken. Indien de gevraagde gegevens en/of duidelijkheid niet binnen deze termijn zijn verstrekt, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 22 Advies Commissie cultureel erfgoed

  • 1 Alvorens het college een beslissing neemt op een subsidieaanvraag kan het college advies inwinnen van de Commissie cultureel erfgoed;

  • 2 De Commissie cultureel erfgoed adviseert binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag aan het college;

  • 3 Het college kan de adviestermijn in bijzondere gevallen verlengen met maximaal acht weken. Van deze beslissing wordt de aanvrager in kennis gesteld.

Artikel 23 Beschikking subsidieverlening

  • 1 Voorafgaande aan de subsidievaststelling wordt op de aanvraag een beschikking tot subsidieverlening gegeven. Het college geeft deze beschikking binnen acht weken, nadat de Commissie cultureel erfgoed advies heeft uitgebracht.

Artikel 24 Weigeringsgronden

Subsidie wordt in ieder geval geweigerd:a. indien de vergunning, bedoeld in artikel 11 e.v. van de Monumentenwet 1988 dan wel artikel 10 van de Monumentenverordening Lansingerland 2008, niet is verleend;b. indien met de werkzaamheden is begonnen, voordat de eigenaar van het college een beschikking tot subsidieverlening heeft ontvangen, dan wel bericht heeft gekregen welke kosten als subsidiabele kosten zijn aangemerkt;c. als de kosten op grond van een verzekeringsovereenkomst zijn gedekt;d. indien het beschermde gemeentelijke monument waarop de aanvraag betrekking heeft niet is verzekerd onder een zogenaamde uitgebreide opstalverzekering, gebaseerd op de (herbouw)waarde van het monument;e. als dezelfde werkzaamheden binnen een periode van vijf jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend al voor subsidie in aanmerking zijn gekomen;f. als door het verlenen van subsidie het in artikel 17 bedoelde subsidieplafond wordt overschreden.

Artikel 25 Kettingbeding

  • 1 De in dit hoofdstuk opgenomen subsidieverplichtingen gelden zowel voor de eigenaar aan wie de subsidie wordt verleend als voor iedere opvolgende eigenaar van het beschermde gemeentelijke monument, tenzij hierna in dit artikel anders is bepaald.

  • 2 Bij iedere overdracht of overgang van de eigendom, het recht van erfpacht of opstal ten aanzien van een beschermd gemeentelijk monument of deel daarvan, rust zowel op de vervreemdende als de verkrijgende partij(en) de plicht om het college hiervan schriftelijk in kennis te stellen, met dien verstande dat wanneer een van de partijen aan deze verplichting heeft voldaan de andere daarvan is ontheven.

  • 3 Bij elke overdracht van de eigendom, het recht van erfpacht of opstal, is de overdragende partij gehouden van de wederpartij te bedingen dat deze op zich neemt de verplichtingen jegens de gemeente, zoals beschreven in dit hoofdstuk, met dien verstande dat ingeval de overdracht plaatsvindt na de voltooiing van de werkzaamheden, de oplegging van de verplichtingen, achterwege kan blijven.

  • 4 De overdragende partij is verplicht om burgemeester en wethouders tijdig in kennis te stellen van uur en plaats van overdracht, zodat de gemeente bij de overdracht vertegenwoordigd kan zijn, teneinde het ten haren behoeve gemaakte beding, als bedoeld in het vorige lid, bij de akte te doen aanvaarden.

Artikel 26 Termijn aanvang en beëindiging werkzaamheden

  • 1 De eigenaar is verplicht om zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes maanden na verlening van de subsidie, te beginnen met de uitvoering van de werkzaamheden. Als niet aan deze verplichting wordt voldaan, komt de subsidieverlening te vervallen.

  • 2 De eigenaar moet, met gebruikmaking van een daartoe door het college beschikbaar gesteld formulier, twee weken voor aanvang van de werkzaamheden hiervan melding maken.

  • 3 De werkzaamheden moeten uiterlijk binnen twaalf maanden na verzending van het besluit tot subsidieverlening zijn voltooid.

  • 4 Bij onvoorziene omstandigheden, die buiten de directe invloedsfeer van de aanvrager liggen, kan het college de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen op verzoek van de aanvrager schriftelijk verlengen.

Artikel 27 Toezicht

De eigenaar is verplicht om aan door het college aangewezen personen van de gemeente toegang tot de werkplaats(en) en het werk te verlenen, alsook inzage te geven in alle op het werk betrekking hebbende stukken.

Artikel 28 Verzekering

  • 1 De eigenaar is verplicht het gemeentelijke monument verzekerd te houden onder een zogenaamde uitgebreide opstalverzekering, zodanig dat de kosten van herstel of herbouw steeds door de verzekering voldoende gedekt zijn.

  • 2 In geval van schade, ook wanneer daarvoor geen verzekeringsdekking zou bestaan, is de eigenaar gehouden tot volledig herstel c.q. herbouw van het beschermde gemeentelijke monument in de oorspronkelijke staat.

Artikel 29 Onderhoud

Na voltooiing van de werkzaamheden is de eigenaar verplicht het beschermde gemeentelijke monument te onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden is gebracht.

Artikel 30 Ontheffing

Het college kan uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid van de verplichtingen, zoals omschreven in dit hoofdstuk, gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen.

Artikel 31 Gereedmelding

  • 1 Binnen dertien weken na het gereedkomen van de werkzaamheden dient de aanvrager, met gebruikmaking van een daartoe door het college beschikbaar gestelde formulier, een verklaring in dat de werkzaamheden zijn afgerond.

  • 2 Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling van de definitieve subsidie en om uitbetaling.

  • 3 De gereedmelding c.q. aanvraag tot vaststelling van de definitieve subsidie gaat vergezeld van:a. in tweevoud en gerelateerd aan de ingediende begroting een verantwoording van de gemaakte kosten, onder overlegging van (kopieën van) de betreffende facturen en betalingsbewijzen;b. een verklaring van de verzekeringsmaatschappij waaruit blijkt dat het gemeentelijk monument voldoende verzekerd is.

  • 4 Indien de gereedmelding naar het oordeel van het college niet voldoet aan het bepaalde in lid 3, doen zij daarvan binnen vier weken na ontvangst schriftelijk mededeling aan de aanvrager, onder vermelding van de nog te verstrekken gegevens.

  • 5 De aanvrager moet binnen de in de mededeling aangegeven termijn de ontbrekende gegevens alsnog aanleveren of deze gegevens desgevraagd verduidelijken.

  • 6 Het recht op vaststelling en uitbetaling vervalt, indien niet is voldaan aan het bepaalde in het derde of vijfde lid. De aanvrager ontvangt hiervan een schriftelijk besluit.

Artikel 32 Subsidievaststelling

  • 1 De definitieve vaststelling van de hoogte van de subsidieverlening vindt plaats nadat:a. de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden conform artikel 31 lid 1 schriftelijk zijn gereed gemeld, onder overlegging van de daarop betrekking hebbende gegevens, bedoeld in artikel 31 lid 3;b. de onder a bedoelde werkzaamheden namens het college zijn gecontroleerd en akkoord bevonden;

  • 2 De definitieve subsidie is in principe gelijk aan de verleende subsidie, tenzij de werkelijke subsidiabele kosten hoger of lager zijn dan aanvankelijk geraamd, dan wel er sprake is van meer- of minderwerk.

  • 3 Ingeval er sprake is van meerwerk dient de aanvrager vóór aanvang van de betreffende werkzaamheden, hiervoor goedkeuring te vragen aan het college.

  • 4 Het besluit tot subsidievaststelling wordt binnen acht weken na indiening van de gereedmelding als bedoeld in artikel 31 lid 3 genomen.

  • 5 Uitbetaling geschiedt binnen acht weken na bekendmaking van het besluit tot subsidievaststelling op een bij de gereedmelding door aanvrager op te geven (post)bankrekeningnummer.

Artikel 33 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan het college in het belang van de instandhouding van een beschermd gemeentelijk monument afwijken van de bepalingen van deze verordening. De Monumentencommissie adviseert over de afwijking.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 34 Schadevergoeding

  • 1 Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien de schade in relatie staat tot:a. de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;b. de voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10.

  • 2 Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 35 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met artikel 10 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 36 Toezichthouders

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:a. Met betrekking tot zakelijke monumenten als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1 het college van Burgemeester en Wethouders;b. Met betrekking tot monumentale terreinen als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2 het college van Burgemeester en Wethouders;

  • 2 Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 37 Inwerkingtreding

  • 1 Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van 6 weken na bekendmaking.

  • 2 Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

Artikel 38 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening 2009 Gemeente Lansingerland.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van ...De voorzitter,De griffier,

1 Toelichting

A. ALGEMENE TOELICHTINGBij het opstellen van deze modelverordening is rekening gehouden met de 'Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving'. Ook in dit nieuwe model zijn de bepalingen van de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek als uitgangspunt genomen. In de verordening zijn geen bepalingen opgenomen met betrekking tot de gemeentelijke beschermde stads- en dorpsgezichten, ondanks dat hiervan in de gemeentelijke praktijk wel gebruik wordt gemaakt. Al in een voorgaand deregulerings-traject zijn deze artikelen reeds gesneuveld, aangezien het instrument hoge administratieve lasten bij burgers genereert. In het kader van het dereguleringsproject in 2007 is ervoor gekozen om deze bepalingen daarom niet opnieuw in de modelverordening op te nemen. Het staat gemeenten uiteraard vrij om het VNG-model op dit en op andere onderdelen zelf aan te vullen.B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTINGHOOFDSTUK 1. ALGEMEENArtikel 1. BegripsbepalingenSub aBij de omschrijving van het begrip 'gemeentelijk monument' is, met uitzondering van de 50-jaar grens, aansluiting gezocht bij de omschrijving van een monument in de Monumentenwet 1988. De cultuur-historische waarde is volgens de Memorie van Toelichting de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Dit is een dermate ruime omschrijving dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige en of bouwhistorische waarde.Het begrip 'terreinen', als bedoeld in sub 2 van artikel 1, dient ruim te worden uitgelegd. Hoofdzakelijk betreft het locaties waar archeologische waarden in de bodem (kunnen) zitten, maar daarnaast kan het bijvoorbeeld ook gaan om parken, tuinen en een perceel met een of meer bomen. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt teneinde over een gemeentelijk monument te kunnen spreken. Een 'zaak' is immers een veel ruimer begrip.Omdat de 50-jaargrens voor rijksmonumenten niet voor gemeentelijke monumenten is overgenomen, biedt de verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet op de rijksmonumentenlijst zijn geplaatst omdat ze 'te jong zijn', reeds op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.Uitgangspunt in deze verordening is dat onder het begrip 'zaak' alleen onroerende zaken worden verstaan. Immers, het effectueren van de bescherming vormt een probleem, aangezien roerende monumenten meestal eenvoudig kunnen worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeente-grens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving. Met het voorgaande in het achterhoofd is het echter aan gemeenten zelf om met de verordening ook roerende monumenten aan te wijzen. Daarnaast is het ook mogelijk dat gemeenten door middel van aanvullende regelgeving voorkomen dat cultuurhistorische voorwerpen, die als gemeentelijk monument zijn aangewezen, buiten de gemeentegrenzen verdwijnen. Controle en handhaving van deze regelgeving zijn echter nauwelijks mogelijk.Sub bDit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert. Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken. Zie ook de toelichting op artikel 3, lid 1, en artikel 7.Sub cHet is nodig om een begripsomschrijving van een 'beschermd rijksmonument' in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen door het college van de bevoegdheid om vergunningen voor de wijziging en sloop van rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.Sub dSinds de komst van de Wet dualisering in 2002 kan elk bevoegd orgaan in de gemeente (raad, college en burgemeester) zelf zijn commissies instellen. De commissie cultureel erfgoed is een commissie die adviseert aan het college. Normaal gesproken zou het dan ook het college zelf zijn, die deze commissie instelt op grond van artikel 84 Gemeentewet. In de monumentenverordening wordt echter door de raad bepaald dat een commissie cultureel erfgoed advies moet uitbrengen aan het college. Dit vloeit voort uit de Monumentenwet. In artikel 15 van deze wet is bepaald dat de gemeente in een verordening de inschakeling van een commissie moet regelen die adviseert aan het college over aanvragen van vergunningen als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet. De wetgever geeft hier dus aan dat het college in dit geval geen keuzevrijheid heeft ten aanzien van het instellen van een commissie. Het instellen van de commissie cultureel erfgoed door het college moet middels een apart collegebesluit. Er bestaat geen modelbesluit voor het instellen van een (monumenten) commissie door het college. Wij adviseren het college bij het besluit tot instellen van een commissie cultureel erfgoed gebruik te maken van de VNG-modelverordening op de raadscommissie. Deze verordening is te downloaden via de databank van de Sdu Uitgevers, www.modelverordeningen.nl.De taken van de commissie cultureel erfgoed strekken zich uit over de monumentenverordening en de Monumentenwet 1988. Door de commissie cultureel erfgoed in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 te adviseren aan het college, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988. Mocht een gemeente niet over een monumentenbeleid beschikken, dan moet dit niet in de bepaling opgenomen worden. Overigens kan de commissie cultureel erfgoed worden gecombineerd met een welstandscommissie.De overige begripsbepalingen zijn in hun definitie al ruim omschreven, zodat deze geen nadere toelichting behoeven. Wat nog wel een nadere toelichting behoeft is een begripsbepaling die ten opzichte van de voorgaande versie van de model monumentenverordening is geschrapt. Het gaat om het volgende begrip:Het kerkelijk monument keert niet terug in de modelverordening. Dit op grond van het feit dat de wijze van aanwijzing niet wezenlijk anders is dan voor reguliere (niet-kerkelijke) monumenten. De insteek van deze modelverordening is namelijk dat gemeenten overleg voeren met de eigenaar/gebruiker van het aan te wijzen object. Het bestaande (en wellicht ook toekomstige) gebruik van het object moet daarbij worden meegenomen, zodat op dit punt ook het wezenlijke belang van de godsdienstuitoefening kan worden geborgd. Een speciale regeling voor kerkelijke monumenten is daarmee niet noodzakelijk.HOOFDSTUK 2. AANWIJZING GEMEENTELIJKE MONUMENTENArtikel 2. Het gebruik van een monumentHet betreft hier met name de gebruiksmogelijkheden die de eigenaar/gebruiker zelf aan het object toekent. Deze gebruiksmogelijkheden slaan op de constructie en de ligging van het object, maar ook het feitelijke gebruik van het object zelf. In toelichting bij artikel 1 is al kort aangegeven dat het gemeentelijk kerkelijke monument niet als 'specialis' in deze model erfgoedverordening is opgenomen. Het specifieke gebruik in het geval van kerkgenootschappen, namelijk de erediensten, kan daarmee op grond van deze bepaling worden gewaarborgd, zodat ook in die zin geen afzonderlijke regeling voor gemeentelijke kerkelijke monumenten noodzakelijk is.Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monumentLid 1De aanwijzing tot gemeentelijk monument en het plaatsen op de monumentenlijst zijn twee zaken met verschillend rechtsgevolg. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling.Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de recht-hebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het bestaande gebruik van het monument.Een aanwijzing heeft echter wel gevolgen voor de mogelijkheden wat betreft het toekomstige gebruik van een monumentaal object. Immers, de monumentaal aangewezen onderdelen mogen slechts met een vergunning (zie art. 10, tweede lid) worden gewijzigd. Het wijzigen van niet-monumentale onderdelen is alleen vergunningvrij wanneer ook geen bouwvergunning is vereist. Om deze, weliswaar toekomstige, last voor de burger in te perken, dient bij de aanwijzing in de redengevende omschrijving zorgvuldig bekeken te worden wat wel en wat niet van het object tot monumentaal beschermingswaardig onderdeel wordt aangewezen en voor welk deel een vergunningplicht achterwege kan blijven. Mogelijke afweging kan zijn om alleen de vanuit openbare ruimten zichtbare bijzondere onderdelen tot monument aan te wijzen, zodat bijvoorbeeld voor wijzigingen aan de achterkant en het interieur in dat geval geen monumenten-vergunning is vereist maar bijvoorbeeld alleen een bouwvergunning.Lid 2Het college moet het advies inwinnen van de commissie cultureel erfgoed als bedoeld onder artikel 1, sub d. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. Een regeling die de taak en werkwijze van de commissie cultureel erfgoed bepaalt, is daarvoor de aangewezen plaats.In de verordening is geen bepaling opgenomen dat voordat het college over een aanwijzing een besluit neemt de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord. Dit is namelijk al geregeld in (de artikelen 4:8 en 4:9 van) de Algemene wet bestuursrecht (Awb).Lid 3Monumenten die op grond van een aanwijzing door het Rijk of provincie reeds op een monumentenlijst zijn geplaatst, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.Artikel 4. VoorbeschermingDit artikel regelt de voorbescherming voor toekomstige gemeentelijke monumenten zoals die ook voor rijksmonumenten geldt. Dat betekent dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van het college om een monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen tot het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit (dit kan ook een afwijzing zijn), de artikelen 10 tot en met 12 van deze verordening van toepassing zijn. Dat betekent onder andere dat een monument tijdens de aanwijzingsprocedure tot beschermd gemeentelijk monument niet mag worden afgebroken, gewijzigd, verplaatst (etc.) zonder een gemeentelijke monumentenvergunning of anders dan de bij nadere regels opgestelde wijze. Het gebruik van de voorbeschermingsprocedure is gebonden aan motivatieplicht, aangezien hieraan voor de eigenaar/gebruiker financiële consequenties zijn verbonden. Immers, gedurende de voorbescherming dienen bouwactiviteiten te worden opgeschort.Het inroepen van de voorbescherming van een object is een publiekrechtelijke beperking en een beperkingenbesluit in de zin de van artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 5 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee is ook onder andere artikel 13 van deze wet van toepassing wat betreft de aansprakelijkheid van gemeenten voor geleden schade. Daarom moet een gemeente gegronde redenen kunnen aanvoeren voor het inroepen van de voor-bescherming. Zie hiertoe ook de toelichting bij artikel 6 van deze verordening.Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluitIn dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de commissie cultureel erfgoed moet adviseren (lid 1) en het college een beslissing moet nemen (lid 2). Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten alle belanghebbenden waar ze aan toe zijn. In het kader van de vermindering van administratieve lasten dient goed nagedacht te worden over de specifieke invulling met betrekking tot de duur van de termijnen. Over het algemeen geldt hoe korter de termijnen zijn, des te minder zijn de administratieve lasten voor de burger.De redactie van lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de commissie cultureel erfgoed niet tijdig adviseert, het college de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om een (te laat uitgebracht advies als bedoeld in het eerste lid) toch in hun overwegingen te betrekken. Als het college niet tijdig beslist, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan.Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluitDe ontvangst van de (veelal aangetekende) mededeling (zijnde een afschrift van de inschrijving)van het college is voor alle aan het monumentale object verbonden zakelijk gerechtigden van essentieel belang. De kenbaarheid van de aanwijzing tot monumentaal object is ook te herleiden tot artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 6 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee zijn de voorschriften uit deze wet ook van toepassing op een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.Dit artikel regelt overigens niet specifiek dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb dat al bepaalt (afdeling 3.6). Indien het artikel 4:8 Awb is toegepast (horen van geadresseerde en derdebelanghebbenden) dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb eveneens een mededeling te ontvangen.Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijstDe registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling (en geen besluit). De bedoeling van de bij te houden monumentenlijst is om een ieder snel inzicht te geven in welke zaken als gemeentelijk monument zijn aangewezen en de redengeving daartoe. Wat betreft dit laatste aspect zij tevens verwezen naar de toelichting bij artikel 3, eerste lid (aanwijzing).Artikel 8. Wijziging van de aanwijzingOp grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing zelf (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).Artikel 9. Intrekken van de aanwijzingDit artikel geeft de mogelijkheid om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken (lid 1). Voor intrekking van de aanwijzing is het advies van de commissie cultureel erfgoed nodig, tenzij sprake is van spoedeisende gevallen (lid 2). Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door het college van de monumentenlijst gehaald. Naast de registratie regelt lid 3 dat monumenten niet dubbel aangewezen en geregistreerd kunnen zijn in het geval dat het object ook als rijks- of provinciaal-monument is aangewezen en geregistreerd. In dat geval vervalt de gemeentelijke aanwijzing en registratie als monument. Ook is het mogelijk dat de provinciale monumentenverordening dit zelf regelt.Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd.HOOFDSTUK 3. INSTANDHOUDING VAN GEMEENTELIJKE MONUMENTALE ZAKENArtikel 10. InstandhoudingbepalingDe verbodsbepaling in het eerste lid van artikel 10 vertoont gelijkenis met artikel 11 lid 1 van de Monumentenwet 1988. De artikelen 11 tot en met 21 van de Wet juncto artikel 13 van deze verordening regelen de vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door het college. In dit artikel gaat het derhalve alleen over gemeentelijke monumenten. Het is verstandig de vergunningverlening voor rijks- en gemeentelijke monumenten procedureel en inhoudelijk zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. Het is voor de aanvrager, maar ook voor de behandelende gemeentelijke diensten en voor het college van praktische betekenis dat beide aanvragen zoveel mogelijk langs dezelfde weg worden afgehandeld. Ten aanzien van de vergunningaanvraag voor gemeentelijke monumenten is van belang dat het verkrijgen van gegevens en ontbrekende gegevens geregeld is in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15). In een aanvraagformulier voor de vergunning kan de gemeente aangeven welke gegevens zijn vereist. In dat kader kan ook het overleggen van een rapportage met betrekking tot een bouw-historisch onderzoek als vereiste bij de vergunningaanvraag worden opgenomen. Hierbij moet wel sprake zijn van evenredigheid wat betreft de omvang van de wijziging van het monument in relatie tot de omvang van het onderzoek en de daaraan verbonden kosten.In het kader van de vermindering van administratieve lasten voor burgers dienen de indieningsvereisten bij de vergunningaanvraag zo beperkt mogelijk gehouden te worden. Zo kan het overleggen van bouw-tekeningen worden beperkt tot 1 exemplaar en kunnen bouw- en monumentenvergunning ook op dit punt (indieningsvereisten) worden gecombineerd. Omdat een monumentenvergunning verleend moet zijn voordat een bouwvergunning kan worden afgegeven, is tijdwinst te behalen door, gelijktijdig met het noodzakelijke adviseringstraject van de commissie cultureel erfgoed en RACM, ook het overleg over de bouwvergunning met de aanvrager te starten.Artikel 11. Termijnen advies en vergunningverleningDe uniforme openbare voorbereidingsprocedure is niet alleen van toepassing op de verlening van de monumentenvergunning voor rijksmonumenten op grond van de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (UOV), Stb. 2005, 282. Complicerend is dat voor bouwvergunningen de UOV niet is voorgeschreven. In deze verordening is ervoor gekozen om deze procedure ook van toepassing te verklaren voor de verlening van een monumentenvergunning voor gemeentelijke monumenten. Dit houdt in dat de aanvraag niet meer ter inzage wordt gelegd, maar een ontwerpbesluit (de vergunning in concept) eerst verzonden wordt naar de aanvrager (Awb artikel 3:13), vervolgens gepubliceerd wordt (een aantal zaken moet in de publicatie vermeld worden, zie Awb art 3:12), en ten slotte zes weken ter inzage gelegd wordt (Awb artikel 3:11 en 3:16). Als er zienswijzen binnenkomen, dan wordt de aanvrager zo nodig in de gelegenheid gesteld te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen (Awb artikel 3:15, derde lid). De verwerking van de zienswijzen in het definitieve besluit moet binnen zes maanden na ontvangst van de vergunningaanvraag plaatsvinden. Als er geen zienswijzen zijn binnengekomen, dan moet dit zo snel mogelijk na het verstrijken van de termijn voor de ter inzagelegging gepubliceerd worden en neemt het dagelijks bestuur het definitieve besluit binnen vier weken na het einde van deze termijn (Awb artikel 3:18, vierde lid).Van de mogelijkheid om de besluitvorming te verdagen met een redelijke termijn kan alleen in de eerste acht weken van de proceduretermijn gebruik gemaakt worden, als de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft én de aanvrager in de gelegenheid gesteld is hierover zijn zienswijze kenbaar te maken (Awb artikel 3:18, tweede lid).De beoordelingstermijn is krap. Het verdient dan ook aanbeveling op basis van een schetsplan overleg te plegen voordat de vergunningaanvraag wordt ingediend.De terzagelegging van de aanvraag en de mogelijkheid van bezwaar tegen het definitieve besluit zijn gecombineerd in het ter inzage leggen van een ontwerpbesluit, waarop zienswijzen kunnen worden ingebracht. Omdat de mogelijkheid is opgenomen zienswijzen tegen het ontwerpbesluit in te dienen, is tegen het definitieve besluit alleen nog maar beroep mogelijk. Een volgende beperking is dat alleen de aanvrager en belanghebbenden die tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht (Awb 3:41 en 3:43) of belanghebbenden die een goede reden hebben geen zienswijzen te hebben ingebracht (Awb art 6:13) beroep kunnen instellen.De totale termijn van zes maanden spoort niet met die voor de bouwvergunning. Het vereist (en het niet verleend) zijn van een gemeentelijke monumentenvergunning is een grond voor de weigering van de bouwvergunning (art 44 sub e Woningwet). Wanneer een monumentenvergunning is aangevraagd en daarop niet is beslist (of deze is geweigerd), zal de bouwvergunning dus tijdig geweigerd moeten worden. Nadrukkelijk moet erop worden gewezen dat in de Woningwet alleen een aanhoudingsregeling voor vergunningen van rijksmonumenten is opgenomen (artikel 54 Woningwet). Om niet gedurende de lopende monumentenprocedure de bouwvergunning te moeten weigeren kan de aanvrager van de monumenten- en bouwvergunning het beste de aanvraag bouwvergunning pas later indienen. Laat het college de termijn voor de verlening van de bouwvergunning verlopen, dan is de bouwvergunning van rechtswege verleend, omdat de Woningwet boven de monumentenverordening gaat. Er mag echter pas gebruik gemaakt worden van de bouwvergunning als ook de monumentenvergunning is verleend.In het vierde lid wordt bij niet tijdige besluitvorming door het college de vergunning geacht te zijn verleend. Indien het behoud van monumenten een van de meest wezenlijke speerpunten van een gemeente is en men dus niet van rechtswege vergunningen wil verlenen, kan in het artikel 'verleend' worden vervangen door 'geweigerd'. Let wel, indien voor deze benadering wordt gekozen, wordt het belang van het behoud van het monument duidelijk geplaatst boven het belang van de burger om het object te wijzigen. Dit geeft het college meer lucht bij de besluitvorming, maar is voor de aanvrager erg frustrerend en verhoogd de administratieve lasten.Het definitieve besluit wordt gepubliceerd en 6 weken ter inzage gelegd en opengesteld voor beroep. De werking van de vergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken, of als er beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. Titel 8.3 van de Awb is van overeenkomstige toepassing.Artikel 12. Intrekken van de vergunningDit artikellid bevat de mogelijke gronden om een vergunning in te trekken. De bepaling onder c heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet het college mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken.HOOFDSTUK 4. RIJKSMONUMENTENArtikel 13. Vergunning voor beschermd rijksmonumentLid 1De procedure voor de afgifte door het college van de vergunning voor rijksmonumenten staat in hoofdstuk 2 paragraaf 2 van de Monumentenwet 1988 en afdeling 3.4 van de Awb. De Rijksdienst voor Archeologie Cultuurhistorisch landschap en Monumenten (hierna: RACM) en, buiten de bebouwde kom, ook Gedeputeerde Staten (hierna: GS) moeten binnen twee maanden na verzending van de advies-aanvraag adviseren (Monumentenwet 1988, artikel 16.2). Het definitieve besluit moet binnen vier maanden na ontvangst van het laatste van de adviezen van RDMZ en GS plaatsvinden (Monumentenwet 1988, artikel 16.3). Op het definitieve besluit kan nog slechts door een beperkte groep van belang-hebbende beroep worden ingesteld (zie de toelichting bij artikel 11).Overigens blijken provincies in de praktijk hieraan op verschillende wijzen invulling te geven. De voorgenomen beperking adviesplicht van de rijksdienst zal ingaande 2009 zal op bovenstaande van invloed zijn. Daarom wordt de verplichte advisering in het wetsvoorstel 'Wijziging van de Monumenten-wet 1988 in verband met onder meer beperking van de ministeriële adviesplicht bij aanvragen om een monumentenvergunning' los gelaten. Alleen wanneer er sprake is van reconstructie, sloop en herbestem-ming van een rijksmonument zal de adviesplicht van toepassing blijven. Ter compensatie van het wegvallen van het advies van de rijksdienst zullen alle gemeenten ingaande 2009 een commissie cultureel erfgoed moeten hebben aangesteld, die onafhankelijk en deskundig is. Het overgangsartikel 64 in de monumentenwet, waarin de rijksdienst bij afwezigheid van een commissie cultureel erfgoed in diens advisering trad, wordt ingetrokken. Indien het monument buiten de bebouwde kom ligt, is het college van B&W verplicht om een afschrift van de aanvraag aan GS te zenden. GS kunnen de adviesbevoegdheid vervolgens naar eigen inzicht invullen en al dan niet tot advisering overgaan, waarvoor men twee maanden de tijd heeft. Het is gewenst dat GS reeds op voorhand kenbaar maakt in welke gevallen zij niet adviseren, zodat de beoogde tijdswinst ook daadwerkelijk kan worden gehaald.Leden 2 en 3De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de commissie cultureel erfgoed bij de aanvragen om vergunning voor rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van de commissie cultureel erfgoed tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de commissie cultureel erfgoed geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn.HOOFDSTUK 5 SUBSIDIE INSTANDHOUDING GEMEENTELIJKE MONUMENTENArtikel 18. SubsidietoekenningSubsidie wordt verleend voor de instandhouding van beschermde gemeentelijke monumenten, niet zijnde bezit van de gemeentelijke of een andere overheid. Beoogd wordt het plegen van preventief en structureel onderhoud van beschermde gemeentelijke monumenten te stimuleren. De levensduur van de oorspronkelijk toegepaste materialen wordt door het plegen van preventief en structureel onderhoud verlengd en cultuurhistorische waarden daarmee geborgd. Het gehanteerde uitgangspunt hierbij is dat behoud gaat voor herstel en herstel voor vervanging. Beoogd neveneffect is dat restauratiewerkzaam-heden hierdoor minder frequent noodzakelijk zullen zijn. Naast onderhoudswerkzaamheden worden - in beperkte mate - herstelkosten subsidiabel gesteld. De subsidie is echter niet van toepassing als er sprake is van restauratieplan. In geval een eigenaar tot restauratie van zijn of haar object overgaat, bestaat de mogelijkheid een beroep te doen op het Cultuurfonds voor Monumenten Zuid-Holland.Artikel 19. Hoogte subsidieDe gemeente stelt op basis van de door de aanvrager aangeleverde bescheiden de subsidiabele kosten vast. Voor de berekening van de subsidiabele kosten wordt de Leidraad BRIM Subsidiabele Instand-houdingkosten gehanteerd. Deze Leidraad is ontwikkeld voor het vaststellen van subsidiabele instand-houdingkosten bij het verlenen van subsidie voor rijksmonumenten. De Leidraad geeft inzicht in de werkzaamheden die in aanmerking komen voor subsidieverlening.In artikel zes is het te vergoeden percentage en de maximaal verkrijgbare subsidie bepaald. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen beschermde gemeentelijke monumenten die geen en die wel deel uitmaken van een ensemble. In geval twee of meer gemeentelijke monumenten deel uitmaken van een ensemble en één eigenaar hebben, wordt een lager subsidiebedrag beschikbaar gesteld dan voor twee of meer afzonderlijke gemeentelijke monumenten aangezien er van uit wordt gegaan dat de kosten van instandhoudingwerkzaamheden bij het gelijktijdige uitvoeren lager zullen zijn.Artikel 20. SubsidieaanvraagIn artikel twintig zijn onder lid twee de indieningvereisten aangegeven. Op basis van de geleverde bescheiden moet de gemeente in staat zijn de subsidiabele kosten te kunnen bepalen. Een bouwkundig inspectierapport geeft een overzicht van de staat van onderhoud en een indicatie op welke termijn onderhoudwerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd. De werkomschrijving (of bestek) en de daarbij behorende begroting moeten - in samenhang met het inspectierapport - dusdanig zijn ingericht dat de gemeente de subsidiabele kosten kan bepalen. Dit houdt in dat de werkzaamheden naar soort en naar onderdeel moet zijn gespecificeerd (activiteit, manuren en materialen). Als bijvoorbeeld schilderwerk-zaamheden worden beschreven en het beschermde gemeentelijke monument een moderne aanbouw heeft die niet onder de bescherming valt, zijn de schilderwerkzaamheden van deze moderne uitbouw niet subsidiabel. Uit het inspectierapport, het bestek en de begroting moet kunnen worden afgeleid over welke opgevoerde posten geen subsidie beschikbaar wordt gesteld.Indien naar het oordeel van de gemeente de bescheiden onvoldoende inzicht geven in de werkzaam-heden, kunnen aanvullende bescheiden worden gevraagd (lid drie). Het zal in deze gevallen vooral gaan om werkzaamheden die verder reiken dan onderhoud alleen, derhalve werkzaamheden waarbij sprake is van kleine restauratieve ingrepen. De in artikel zestien genoemde bescheiden komen overeen met de bescheiden die men nodig heeft voor het verkrijgen van een monumentenvergunning.Artikel 22. Advies Commissie cultureel erfgoedHet college kan de gemeentelijke Commissie cultureel erfgoed verzoeken een advies te geven over een subsidieaanvraag, maar is dit niet verplicht. Als sprake is van reguliere onderhoudswerkzaamheden waarbij geen sprake is van partieel herstel of een deelrestauratie kan het college besluiten af te zien van een advies van de Commissie cultureel erfgoed.Artikel 23. Beschikking subsidieverleningIn geval een advies van de Commissie cultureel erfgoed conform het gestelde bij de toelichting van artikel 22 niet noodzakelijk is, wordt de beschikking binnen acht weken na het indienen van een ontvankelijke aanvraag gegeven.Artikel 24. WeigeringsgrondenIn artikel 24 worden de weigeringgronden genoemd. In lid f wordt bepaald dat er geen beschikking kan worden gegeven op het moment dat het subsidieplafond zoals dat door de gemeenteraad is vastgesteld daarmee wordt overschreden. Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst. In geval een subsidieaanvraag niet kan worden gehonoreerd omdat het subsidieplafond daarmee wordt over-schreden, schuift de aanvraag door naar het daarop volgende jaar. Het is daarom raadzaam dat eigenaren geruime tijd voorafgaande aan de aanvraag hun voornemen tot onderhoudswerkzaamheden kenbaar maken bij de gemeente.Artikel 25. KettingbedingHet kettingbeding is opgenomen om er voor zorg te dragen dat verplichtingen jegens de gemeente ten gevolge van een toegekende subsidie worden overgedragen op de opvolgende eigenaar, bijvoorbeeld wanneer een subsidiebeschikking is afgegeven en de werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar de definitieve vaststelling van de subsidie nog niet heeft plaatsgevonden op het moment dat de overdracht van een beschermd gemeentelijk monument plaatsvindt.Artikel 26. Termijn aanvang en beëindiging werkzaamhedenMet de bepalingen van dit artikel wordt beoogd te voorkomen dat toegekende subsidie onnodig lang dienen te worden gereserveerd. Plannen dienen met voortvarendheid te worden uitgevoerd. In voor-komende gevallen kan het college van burgemeester en wethouders gebruik maken van de in lid vier geformuleerde afwijkingbevoegdheid.Artikel 27. ToezichtDit artikel is opgenomen om te waarborgen dat de gemeente erop kan toezien dat de werkzaamheden waarvoor subsidie is aangevraagd worden verricht op een wijze die overeenkomen met de instand-houdingplannen zoals deze bij de gemeente zijn ingediend.Artikel 32. SubsidievaststellingHet kan voorkomen dat men tijdens het verrichten van de instandhoudingwerkzaamheden op zaken stuit die noodzakelijkerwijs moeten worden verholpen. In het werk kan bijvoorbeeld blijken dat een venster houtrot heeft. Het heeft geen zin het venster te schilderen als men de houtrot niet repareert. De kosten van dergelijk en ander meerwerk dient aan de gemeente te worden gemeld om eventueel subsidiabel gesteld te kunnen worden. Als de meerkosten in aanmerking komen voor subsidie, wordt dit schriftelijk door de gemeente aan de aanvrager bevestigd.

HOOFDSTUK 6. OVERIGE BEPALINGENArtikel 34. SchadevergoedingDe Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de monumentenverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86,604). In deze modelverordening is gekozen voor een gecombineerde schadevergoedingsbepaling, waarin de specifieke gevallen zijn opgenomen op grond waarvan het college mogelijk een schadevergoeding aan een belanghebbende dient toe te kennen.Artikel 35. StrafbepalingArtikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat een keuzemogelijkheid aan de raad om op overtreding van verordeningen straf stellen, maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal € 370,- (januari 2008); in de tweede categorie maximaal € 3700,- (januari 2008). Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën. In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 (het verbod om een monument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie € 74.000,- (januari 2008).Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor rijks-monumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van drie maanden voor de hand liggend.Artikel 36. ToezichthoudersIn dit artikel worden toezichthouders aangewezen overeenkomstig modelbepaling 90.M van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. De basis voor deze aanwijzingsbevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5, waarin algemene regels worden gegeven voor de bestuursrechtelijke hand-having van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Toezichthouders worden in artikel 5:11 Awb omschreven als zijnde personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift, zodat de aanwijzing van toezichthouders derhalve in de Monumentenverordening kan plaatsvinden.In artikel 5:13 Awb is het evenredigheidsbeginsel neergelegd, wat inhoudt dat een toezichthouder zijn bevoegdheid slechts mag uitoefenen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Een toezichthouder kan derhalve niet te allen tijde gebruik maken van alle bevoegd-heden die in de Awb standaard aan toezichthouders worden toegekend. Steeds zal de afweging gemaakt moeten worden of het voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is. Bepalend hiervoor is de aard van het voorschrift op de naleving waarvan een toezichthouder moet toezien.Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen).Nadrukkelijk zij hier vermeld dat het college op grond van artikel 18 niet zelf opsporingsambtenaren aanwijst als bedoeld in artikel 141 Strafvordering. Dat kan en hoeft het college ook niet te doen aangezien artikel 142 lid 1 sub c Wetboek van Strafvordering regelt dat bij verordening aangewezen toezichthouders ook opsporingsbevoegdheid toekomt. Deze buitengewone opsporingsambtenaren hebben in de regel een opsporingsbevoegdheid voor een beperkt aantal strafbare feiten.HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGENArtikel 37. InwerkingtredingDe datum van inwerkingtreding en het vervallen van de oude verordening is allereerst geregeld voor gemeentelijke monumenten (lid 1) en daarna voor rijksmonumenten (lid 2). Het eerste lid is gebaseerd op artikel 139 van de Gemeentewet. Hierin wordt de bekendmaking van verordeningen geregeld.Artikel 38. CiteertitelDit artikel noemt de naam van de verordening. Gelet op het samenvoegen van de oude monumentenverordening en het nieuwe archeologische deel in de verordening, is gekozen voor de nieuwe en overkoepelende term 'erfgoed'.