Regeling vervallen per 23-03-2022

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland houdende regels omtrent het sociaal domein (Beleidsregels Sociaal Domein gemeente Lansingerland)

Geldend van 23-03-2021 t/m 22-03-2022

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland houdende regels omtrent het sociaal domein (Beleidsregels Sociaal Domein gemeente Lansingerland)

1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begrippen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland.

  • b.

    Inwoner: iemand met een woonadres in Lansingerland, met inbegrip van diens wettelijk vertegenwoordiger of een jeugdige die als inwoner kan worden beschouwd op grond van het woonplaatsbeginsel in artikel 1:1 van de Jeugdwet.

  • c.

    Ondersteuningsplan:

    • -

      Professioneel ondersteuningsplan: een plan met de inventarisatie van de knelpunten, de te behalen resultaten en de meest passende oplossingen dat is opgesteld door een toegangspartij samen met de inwoner dan wel met diens vertegenwoordiger.

    • -

      Persoonlijk ondersteuningsplan: een plan met de inventarisatie van de knelpunten, de te behalen resultaten en de meest passende oplossingen dat is opgesteld door de inwoner dan wel diens vertegenwoordiger, Het persoonlijk plan wordt betrokken bij het onderzoek zoals bedoeld onder c.

    • -

      Een familie-ondersteuningsplan: een plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. Het familie-ondersteuningsplan wordt betrokken bij het onderzoek zoals bedoeld onder c van dit artikel.

  • d.

    Onderzoek: een onderzoek door of namens het college naar de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van een inwoner met een ondersteuningsvraag. Het onderzoek start met een gesprek tussen de inwoner en een toegangspartij. Tijdens het gesprek vindt de brede uitvraag plaats, zoals omschreven in artikel 2:6.

  • e.

    Pgb: pgb is een bedrag waarmee de inwoner met een ondersteuningsbehoefte zelf een individuele of maatwerkvoorziening kan inkopen.

  • f.

    Pgb-plan: een plan waarin de inwoner zijn keuze voor een pgb motiveert

  • g.

    Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt.

  • h.

    Toegangspartij: een gemeentelijk consulent jeugd, Wmo of participatie of een door het college gecontracteerde partij die namens het college een onderzoek kan verrichten zoals bedoeld onder c. De gecontracteerde toegangspartijen zijn het Centrum voor Jeugd en Gezin voor de jeugd, Kwadraad maatschappelijk werk voor de volwassenen en Welzijn Lansingerland voor de ouderen.

  • i.

    Voorzieningen:

    • -

      Algemene, overige of vrij toegankelijke voorziening: aanbod van diensten of activiteiten om de zelfredzaamheid of de participatie te verbeteren of te voorzien in een behoefte aan opvang. Algemene of vrij toegankelijke voorzieningen zijn toegankelijk zonder beschikking.

    • -

      Individuele of maatwerkvoorziening: voorzieningen om de zelfredzaamheid of de participatie te verbeteren of om te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang zoals bedoeld in de Jeugdwet en de Wmo en een uitkering of bemiddeling naar werk, zoals bedoeld in de Participatie-wet. Voor deze voorzieningen wordt een beschikking door de gemeente afgegeven.

    • -

      Voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling dan de Jeugdwet 2015, de Wmo 2015 en de Participatiewet, waarop de inwoner aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen met het oog op zijn hulpvraag.

  • j.

    Verordening: Verordening Sociaal Domein Lansingerland.

2. Toegang

Artikel 2:1 Het eerste contact

Een verzoek om informatie of om ondersteuning kan gedaan worden door of namens een persoon die ondersteuning nodig heeft in het sociale domein.

De melding voor een bijstandsuitkering kan alleen door de inwoner zelf met ondersteuning van een wettelijk vertegenwoordiger worden gedaan. De melding voor bijstand wordt digitaal gedaan via de website van de gemeente en niet bij het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen.

Artikel 2:2 Een verzoek om informatie

Een verzoek om informatie wordt direct afgehandeld. Dat wil zeggen dat de inwoner direct de juiste informatie krijgt of dat de inwoner wordt doorverwezen naar een vrij toegankelijke voorziening waar de vraag kan worden beantwoord.

Artikel 2:3 Verzoek tot ondersteuning

  • 1. Als het eerste contact een verzoek tot ondersteuning is op grond van de Wmo of van de Jeugdwet, kan de inwoner een afspraak maken bij een toegangspartij of bij de gemeente.

  • 2. Als het eerste contact een verzoek tot een uitkering is op grond van de Participatiewet moet de inwoner zich melden in het gemeentehuis: dit kan telefonisch of fysiek bij de balie van het gemeentehuis.

  • 3. Bij een verzoek tot ondersteuning wordt er een afspraak voor een gesprek gemaakt met de inwoner. Dit gesprek vindt plaats uiterlijk twee weken na het eerste contact. Bij het maken van de afspraak wordt de inwoner vooraf geïnformeerd over:

    • a.

      De mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning. De wet geeft de inwoner het recht om zich gedurende het gehele proces bij te laten staan door een onafhankelijke cliëntondersteuner naar keuze. De gemeente is verantwoordelijk voor het beschikbaar hebben van onafhankelijke cliënt-ondersteuning uitgevoerd door een professionele organisatie. Deze vorm van ondersteuning is gratis. Daarnaast kan een inwoner ook gebruik maken van ondersteuning van een medewerker van een andere organisatie, mantelzorger, een familielid of iemand uit het sociaal netwerk.

    • b.

      Het feit dat de inwoner de mogelijkheid heeft om vóór het gesprek, uiterlijk binnen zeven dagen na melding, een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke ondersteuning volgens de inwoner nodig is. Voor het opstellen van een persoonlijk ondersteuningsplan is een format op de gemeentelijke website beschikbaar. Ook bij het opstellen van een persoonlijk plan kan de inwoner gebruik maken van cliëntondersteuning.

    • c.

      Rechten en plichten met betrekking tot het verstrekken van informatie.

  • 4. Het eerste contact voor een jeugdige kan, op grond van de Jeugdwet, ook via de huisarts, medisch specialist, jeugdarts of gecertificeerde instelling (als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel) verlopen in plaats van via een toegangspartij.

Artikel 2:4 Bevestiging van de afspraak

De afspraak voor het in 2.3 genoemde gesprek wordt schriftelijk of telefonisch gemaakt. Daarbij wordt aangegeven:

  • 1.

    Waar het gesprek plaatsvindt.

  • 2.

    Wie bij het gesprek aanwezig is. De toegangsmedewerker maakt de inwoner attent op de mogelijkheid om een cliëntondersteuner of iemand uit het eigen netwerk uit te nodigen om bij het gesprek aanwezig te zijn.

  • 3.

    Dat de inwoner een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, moet tonen bij het eerste gesprek, tenzij de gemeente daarover al beschikt.

  • 4.

    Welke gegevens en bescheiden de inwoner moet kunnen overleggen tijdens het eerste gesprek. Het betreft gegevens die voor het onderzoek nodig zijn en waar de inwoner redelijkerwijs de beschikking over heeft.

  • 5.

    Dat de inwoner geen medische gegevens hoeft te overleggen.

Artikel 2:5 Melding en start onderzoek voor maatschappelijke ondersteuning

Op grond van de Wmo moet een onderzoek plaatsvinden naar de hulpvraag van de inwoner. Dit onderzoek start met een brede uitvraag en mag maximaal 6 weken in beslag nemen. De datum van het eerste gesprek geldt als datum van melding en is dus het moment waarop het onderzoek start.

Artikel 2:6 De brede uitvraag

  • 1. Het eerste gesprek vindt bij voorkeur plaats bij de inwoner thuis door een toegangsmedewerker.

  • 2. Tijdens het gesprek vindt een brede uitvraag plaats naar de ondersteuningsvraag van de inwoner. In het gesprek komen alle levensdomeinen uit de zelfredzaamheidsmatrix aan de orde. De verzameling van gegevens vindt plaats op basis van de uitgangspunten van de Visie gegevensdeling domein samenleving. De toegangsmedewerker weegt af of het uitvragen en vastleggen van gegevens doelmatig is, in proportie en of er een alternatief is. De mening en argumenten van de inwoner zijn onderdeel van deze afweging.

Artikel 2:7 Opstellen en ondertekenen ondersteuningsplan

  • 1. Op basis van de brede uitvraag zoekt het college samen met de inwoner naar de meest passende ondersteuning. Daarbij worden de mogelijkheden onderzocht voor oplossingen op eigen kracht, binnen het eigen netwerk, met gebruik van informele zorg, algemene voorzieningen en indien nodig een individuele voorziening. Ook wordt er gekeken naar de draagkracht en draaglast van mantelzorgers. Voor het onderzoek en de mogelijke oplossingen kunnen meerdere gesprekken nodig zijn. De oplossingen en de te behalen resultaten worden vastgelegd in een ondersteuningsplan dat de inwoner ondertekent.

  • 2. In het ondersteuningsplan wordt benoemd wie casushouder is van het ondersteuningsplan.

  • 3. De casushouder coördineert de uitvoering van het ondersteuningsplan en onderhoudt contacten met de personen en organisaties die het ondersteuningsplan uitvoeren.

  • 4. De casushouder kan zijn:

    • a.

      De hulpvrager zelf

    • b.

      De mantelzorger of iemand uit eigen netwerk

    • c.

      Een toegangspartij

    • d.

      Een aanbieder

    • e.

      Een consulent van de gemeente.

Artikel 2:8 Aanvraag van een maatwerk/ individuele voorziening

Als een individuele voorziening deel uitmaakt van het ondersteuningsplan, kan de inwoner – al dan niet via een toegangspartij- hiervoor een aanvraag indienen bij de gemeente. De aanvraag wordt in behandeling genomen door een consulent van de gemeente.

Artikel 2:9 Financiering van een maatwerk/individuele voorziening

Indien een individuele voorziening op grond van de Wmo of de Jeugdwet deel uitmaakt van het ondersteuningsplan geeft de toegangsmedewerker informatie over het verschil tussen zorg in natura en een pgb en over de voorwaarden die aan een pgb verbonden zijn. Als de inwoner ervoor kiest om de maatwerk-voorziening via een pgb in te zetten, is hij verplicht een pgb-plan in te dienen. In het pgb-plan motiveert hij waarom een pgb leidt tot een beter of doelmatiger resultaat. Het pgb-plan maakt onderdeel uit van het ondersteuningsplan.

Artikel 2:10 Raadplegen externe deskundigen

  • 1. Om de meest passende vorm van ondersteuning te vinden, kan het noodzakelijk zijn dat de toegangs-medewerker advies moet inwinnen van een externe deskundige. Voor de niet-gemeentelijke toegangs-medewerker gaat het om collegiale consultatie: het raadplegen van andere eerstelijnspartners, de wijkverpleegkundige, de gemeentelijk consulent.

  • 2. De gemeentelijk toegangsmedewerker heeft de mogelijkheid om extern advies aan te vragen bij een gecontracteerd bureau. Aan de extern deskundige wordt advies gevraagd over de meest passende vorm van ondersteuning voor de inwoner. Als gekozen wordt voor het raadplegen van een extern deskundige wordt de inwoner daarover vooraf geïnformeerd.

  • 3. Het advies van de extern deskundige wordt betrokken bij het ondersteuningsplan.

Artikel 2:11 Beoordeling door de gemeente

De gemeente beoordeelt de aanvraag aan de hand van de relevante wetgeving, de Verordening Sociaal Domein, de Beleidsregels Sociaal Domein en de benodigde bescheiden. Indien advies is gevraagd aan een extern deskundige wordt dat advies betrokken bij de beoordeling.

Artikel 2:12 Afhandelingstermijn van aanvraag tot beschikking

  • 1. Voor het afhandelen van een aanvraag van een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo staat een termijn van 2 weken. De afhandelingstermijn voor een aanvraag in het kader van de Jeugdwet en de Participatiewet is 8 weken.

  • 2. Indien de in het eerste lid genoemde termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Awb de inwoner schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met ten hoogste 8 weken.

Artikel 2:13 Spoed

In geval van een spoedeisende situatie kan het college onverwijld een tijdelijke maatwerk/individuele voorziening verstrekken. De brede uitvraag en de beschikking volgt na de verstrekking van de voorziening. Achteraf beschikken is mogelijk mits:

  • 1.

    Er multidisciplinair overleg met het netwerk is geweest, tenzij de professional kan motiveren dat de veiligheid dit verhindert.

  • 2.

    Gemotiveerd kan worden waarom deze zorg met spoed noodzakelijk is.

  • 3.

    De samenwerkingsprotocollen met de Raad voor de Kinderbescherming en gecertificeerde instelling toegepast worden, wanneer het een jeugdige betreft.

Artikel 2:14 Nazorg

Individueel moet worden beoordeeld of nazorg nodig is. Soms kan er volstaan worden met een telefonisch of persoonlijk gesprek en soms moet er na een bepaalde periode gemeld worden dat de oplossing nog steeds de best passende oplossing is. In samenspraak met de inwoner worden de afspraken over deze contactmomenten vastgelegd in een verslag en geregistreerd in Suite voor het Sociaal Domein (Backoffice-systeem van de gemeente).

3. Adviesraad Sociaal Domein

Over dit onderwerp stelt het college vooralsnog geen beleidsregels vast. Wij volgen de wettelijke regelingen en de Verordening Sociaal Domein gemeente Lansingerland.

4. Wmo

De financiële richtlijnen voor het verstrekken van maatwerkvoorzieningen staan in bijlage 1.

4.1Wat is een Maatwerkvoorziening?

4.1.1 Wettelijke omschrijving

In de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is een maatwerkvoorziening als volgt omschreven:

Een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • 1.

    Ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.

  • 2.

    Ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

  • 3.

    Ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

4.1.2 Samenhangend ondersteuningsaanbod

Tijdens een onderzoek naar de inzet van een maatwerkvoorziening wordt eerst onderzocht of de gewenste resultaten behaald kunnen worden:

  • 1.

    Op eigen kracht.

  • 2.

    Met gebruikelijke hulp.

  • 3.

    Met mantelzorg.

  • 4.

    Met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk.

  • 5.

    Met gebruikmaking van algemene, vrij toegankelijke en overige voorliggende voorzieningen.

De totale inzet van de onder 1 tot en met 5 genoemde voorzieningen, eventueel aangevuld met een maatwerk-voorziening vormen een samenhangend ondersteuningsaanbod.

4.1.3 Soorten maatwerkvoorziening

In Lansingerland is voor de toekenning van maatwerkvoorzieningen altijd een beschikking nodig. De maatwerkvoorzieningen zijn:

  • Hulp bij het huishouden

  • Begeleiding

  • Kortdurend verblijf

  • Beschermd wonen

  • Woonvoorzieningen

  • Vervoersvoorzieningen

  • Rolstoelen

4.2 Overwegingen voor een maatwerkvoorziening

4.2.1 Inwoner en hoofdverblijf

De inwoner moet ingeschreven staan in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Lansingerland en daar zijn hoofdverblijf hebben. Hoofdverblijf betekent dat de inwoner daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente moet verblijven.

Een toekomstig inwoner, die nog niet staat ingeschreven in de BRP, moet kunnen aantonen dat hij op korte termijn in Lansingerland komt wonen, voordat een aanvraag in behandeling wordt genomen.

Inwoners die hun laatste woonadres in Lansingerland hebben, maar niet in de BRP van Lansingerland staan ingeschreven, omdat zij (tijdelijk) gebruik maken van vrouwenopvang of een vorm van maatschappelijke opvang in een andere gemeente, worden gezien als inwoner van Lansingerland.

4.2.2 Op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk

Samen met de inwoner wordt er bekeken welke resultaten de inwoner wil behalen en welke oplossingen daarbij passen. Hierbij wordt allereerst ingezoomd op eigen kracht, eventuele mantelzorgers en andere mensen uit het eigen sociale netwerk die iets kunnen betekenen voor de inwoner.

4.2.3 Algemene en vrij toegankelijke voorzieningen

Wanneer blijkt dat inwoner niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn om de gewenste resultaten te behalen. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. Daarnaast zijn er nog de vrij toegankelijke voorzieningen die de gemeente treft in het kader van de Wmo, zoals de ouderenadviseurs, het algemeen maatschappelijk werk, open inloop GGZ, vrij toegankelijke dagbesteding, respijtzorg en het Steunpunt Mantelzorg. De algemene en vrij toegankelijke voorzieningen zijn voorzieningen waar de inwoner zonder beschikking gebruik van kan maken.

4.2.4 Algemeen gebruikelijk

Bij die beoordeling kunnen de volgende criteria een rol spelen:

  • Is de voorziening gewoon te koop?

  • Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

  • Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?

  • Is de voorziening algemeen gebruikelijk voor de inwoner in een specifieke situatie?

4.2.5 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet-of regelgeving

Voorliggend op een maatwerkvoorziening is een voorziening of dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of een regeling die wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV).

Wlz

Inwoners die beschikken over een indicatie voor de Wet langdurige zorg kunnen, afhankelijk van hun situatie, in aanmerking komen voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo.

Als de inwoner thuiswonend is kan deze, ongeacht de verstrekkingenvorm van de Wlz- indicatie, in aanmerking komen voor voorzieningen op grond van de Wmo als er sprake is van belemmeringen in de mobiliteit, het onderhouden van sociale contacten (rolstoelvoorzieningen & vervoersvoorzieningen) en het wonen (woningaanpassingen en hulpmiddelen).

Wanneer de hulpvraag betrekking heeft op zaken als ondersteuning op het gebied van het huishouden, begeleiding en logeeropvang dient dit op grond van de Wlz aangevraagd te worden.

Wanneer er sprake is van een opname in een Wlz- instelling kan een inwoner bij het ervaren van een belemmering in de mobiliteit en/of het onderhouden van sociale contacten in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening vanuit de Wmo.

Bij verhuizing van de eigen woning naar een Wlz instelling kan de Wmo voorziening nog twee maanden worden doorgeleverd in het geval van een achterblijvende partner of huisgenoot.

Kortdurende uitleen van hulpmiddelen (Zvw)

Voorliggende voorzieningen vanuit de zorgverzekeraar zijn hulpmiddelen, zoals toiletstoelen en rolstoelen voor tijdelijk gebruik (korter dan 6 maanden). Deze zijn te verkrijgen via de hulpmiddelendepots van thuiszorg-aanbieders.

Andere hulpmiddelen voor permanent gebruik zijn te verkrijgen via hulpmiddelenleveranciers.

Hulpmiddelen in de werksituatie

Vanuit het UWV en de werkgever kan er aanspraak gemaakt worden op hulpmiddelen in de werksituatie en op vervoer van en naar het werk.

4.2.6 Voor de melding aangeschaft

Als iemand een voorziening aanschaft voordat hij een melding doet bij de gemeente, dan stelt hij de gemeente voor een voldongen feit. De gemeente kan dan meestal de situatie voorafgaand aan de aanpassing niet goed meer beoordelen en heeft geen invloed meer op de aanschaf van de voorziening. Als achteraf niet meer is vast te stellen of de voorziening noodzakelijk was, dan wordt de aanvraag afgewezen. De bewijslast ligt hierbij vooral bij de aanvrager. Alleen als achteraf objectiveerbaar is vast te stellen dat de voorziening noodzakelijk is, dan kan de aanvraag mogelijk worden toegekend, mits de melding binnen 4 weken na realiseren van de voorziening is ontvangen. De hoogte van de vergoeding wordt echter gebaseerd op de goedkoopste maatwerk-voorziening, ook wanneer de inwoner een duurdere voorziening heeft aangeschaft.

4.2.7 Aanvraag eerder verstrekte voorziening

Indien de gevraagde voorziening al eerder op grond van een wettelijke bepaling of regeling is verstrekt, er geen wijzigingen zijn in de feitelijke situatie en de afschrijftermijn nog niet verstreken is, kan de aanvraag afgewezen worden.

4.2.8 Onverantwoordelijk handelen

Indien de inwoner, na onderzoek, nalatigheid en onverantwoordelijk handelen kan worden verweten in het gebruik van een geboden voorziening kan een nieuwe aanvraag afgewezen worden of de voorziening ingenomen worden. Samen met de inwoner wordt gezocht naar een alternatieve oplossing die past bij de inwoner.

Onder onverantwoordelijk handelen valt tevens het – gedurende de periode dat de voorziening is toegekend - vervreemden, verpanden of uitlenen van een voorziening die is verstrekt als (onderdeel van) een maatwerkvoorziening dan wel is aangeschaft met een persoonsgebonden budget.

4.2.9 Goedkoopst adequate voorziening

De maatwerkvoorziening is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte mogelijkheden, maar er wordt gekozen voor de mogelijkheid die naar objectieve maatstaven de goedkoopst adequate is. Indien de inwoner een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van de inwoner. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een pgb gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.

4.3 Verantwoordelijkheden inwoner versus college

In de Verordening Sociaal Domein wordt uitgebreid de verantwoordelijkheid van het college en de verantwoordelijkheid van de inwoner benoemd. In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van wederzijdse inspanningen van zowel gemeente als de inwoner. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden om tot oplossingen te komen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de inwoner van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.

4.4 Terugvordering en verhaal

Intrekking, herziening, terugvordering en verhaal is in de wet geregeld. De geldwaarde van een maatwerk-voorziening kan door de gemeente teruggevorderd worden indien het toekenningsbesluit is ingetrokken. Indien een besluit wordt herzien, bestaat er op grond van de Wmo geen mogelijkheid om het eventueel teveel verstrekte terug te vorderen. De gemeente valt dan terug op de bepalingen van het burgerlijk recht. Terugvordering en verhaal is op grond van de Wmo alleen mogelijk wanneer de inwoner opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt of van degene die opzettelijk medewerking heeft verleend aan de verstrekking van deze onjuiste of onvolledige gegevens.

4.5 Kwaliteit

Mensen die aangewezen zijn op ondersteuning vanuit de Wmo moeten erop kunnen rekenen dat deze van goede kwaliteit is. De Wmo 2015 kent geen uitgebreide kwaliteitseisen waaraan maatwerkvoorzieningen moeten voldoen. De hier geformuleerde algemene uitgangspunten zijn te beschouwen als richtlijnen voor goede ondersteuning van professionals voor zeer kwetsbare burgers.

Dit geldt zowel voor een verstrekking in de vorm van Zorg in Natura als voor een verstrekking in de vorm een pgb. De gemeente verstrekt alleen ondersteuning door aanbieders die aan onderstaande kwaliteitseisen voldoen. De kwaliteitseisen worden vastgelegd in de contracten die we sluiten met aanbieders.

Het toezicht op de kwaliteit van de Wmo maatwerkvoorzieningen die worden geleverd door gecontracteerde zorgaanbieders is belegd bij de GGD Haaglanden. Het gaat hierbij om de vraag of de Wmo-voorziening voldoet aan de daaraan gestelde kwaliteitseisen. Indien in het toezichtonderzoek naar voren komt dat de aanbieder niet aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet, dan treft de gemeente de benodigde handhavingsmaatregelen conform het beleidsaddendum Toezicht en Handhaving Sociaal Domein 2019-2022.

4.5.1 De inwoner heeft de regie

Het professioneel handelen van de gemeente en leverancier van de voorziening is gericht op het behoud, het herstel en versterken van de eigen regie van de inwoner en het versterken van het sociale netwerk en de veerkracht. Er wordt uitgegaan van wat een inwoner wil en belangrijk vindt.

Als het handelen van de inwoner een ernstig gevaar oplevert voor hem en/of zijn omgeving dan moet de professional actie ondernemen. Ondersteuning sluit aan bij de leefwereld van de inwoner, in taalgebruik, denkniveau, cultuur en tempo en houdt rekening met de levensfase en de eigen kracht.

Welke ondersteuning nodig is, wordt in samenspraak met de inwoner en indien gewenst met zijn mantelzorger opgesteld, uitgevoerd en geëvalueerd. De verantwoordelijk casushouder bespreekt met en/of informeert de inwoner met welke professional(s) het ondersteuningsplan wordt gedeeld op basis van noodzakelijkheid en doelmatigheid.

4.5.2 De ondersteuning is veilig

De relatie tussen inwoner en professional is voor de inwoner vertrouwd en stabiel. Wijzigingen in gemaakte afspraken tussen inwoner en professional worden tijdig en op een bij de inwoner passende manier gemeld.

De professional is in staat ervoor te zorgen dat de relatie voor beide veilig is, zowel lichamelijk als mentaal.

De professional weegt af welke informatie gedeeld wordt met andere professionals. De afweging vindt plaats op basis van de Visie Gegevensdeling domein samenleving en met in achtneming van privacywetgeving. De professional informeert de inwoner hierover.

De professional onderneemt actie bij gesignaleerde onveiligheid in de leefsituatie en het sociale netwerk van de inwoner, conform de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling.

4.6 Hulp bij het huishouden

4.6.1 Wat verstaan we eronder?

Inwoners krijgen hulp bij het huishouden in aanvulling op wat zij zelf kunnen doen of zelf kunnen regelen in de eigen sociale omgeving. De gemeente onderzoekt met de inwoner de mogelijkheden van de eigen inzet, ondersteuning door familie, vrienden of buren en het gebruik van algemene voorzieningen in de wijk en neemt dit op in het ondersteuningsplan. De aanbieder die de hulp bij het huishouden namens de gemeente levert maakt op basis van het ondersteuningsplan nadere afspraken over de uitvoering van de toegekende hulp bij het huishouden.

Het gaat om ondersteuning bij het schoon en leefbaar houden van de elementaire gebruiksruimtes in het huis, zoals woonkamer, slaapkamer, keuken en sanitaire voorzieningen.

4.6.2 Resultaat

Een schoon en leefbaar huis.

4.6.3 Afwegingskader

Bij de beoordeling van de noodzaak van hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de inwoner, zijn situatie met huisgenoten en zijn sociale omgeving. Met name afspraken omtrent de regiefunctie zijn erg belangrijk bij de inzet van hulp bij het huishouden 1 (basis) of hulp bij het huishouden 2 (plus).

Eigen mogelijkheden

Het college beoordeelt of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt.

Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen maatwerkvoorziening nodig is, omdat er reeds een algemeen gebruikelijke voorziening is waar de inwoner gebruik van maakt.

Gebruikelijke zorg

Daarnaast beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg, die huisgenoten geacht worden aan elkaar te verlenen, wordt als een voorliggende voorziening beschouwd. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). Overbelasting of dreigende overbelasting moet objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld door medisch onderzoek.

  • Huisgenoot

    Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind of inwonende ouders.

  • Wie zijn geen huisgenoten?

    Personen die een (pension)kamer huren, niet in enige familiebetrekking staan tot de aanvrager en een huurcontract hebben, worden niet gezien als huisgenoten. Van hen wordt wel verwacht dat zij de ruimten schoonhouden waar zij zelf (mede) gebruik van maken.

  • Rekening houden met de leeftijd van de huisgenoten

    Bij gebruikelijke zorg wordt er rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Van huisgenoten tot 18 jaar wordt verwacht dat zij (afhankelijk van hun leeftijd en mogelijkheden) hun bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, et cetera. Van jonge kinderen wordt uiteraard niets of zeer weinig verwacht, terwijl kinderen van 16 en 17 jaar geacht worden om een substantiële bijdrage te leveren.

    Van (gezonde) jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat ze een eenpersoonshuishouden kunnen voeren. Van (gezonde) volwassenen vanaf 23 jaar wordt verwacht dat ze een volledig huishouden kunnen voeren.

  • Huishouden naast een baan/studie

    Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een baan/studie een huishouden te kunnen runnen.

  • Ver en lang van huis

    Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten kunnen niet uitstelbare taken overgenomen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Voor niet-uitstelbare taken zal ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg een maatwerkvoorziening ingezet kunnen worden. Dat is niet mogelijk als de afwezigheid van een huisgenoot een gevolg is van een eigen keuze. De afwezigheid moet dus een verplichtend karakter hebben, zoals bij opdrachten in het kader van werk of bij detentie.

  • Niet willen of niet gewend

    Bij de beoordeling wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat huisgenoten aangeven dat ze het huishoudelijk werk niet willen doen of niet gewend zijn om te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit niet kunnen, wordt goed gekeken naar de persoonlijke situatie en indien mogelijk verwezen naar vrij toegankelijke voorzieningen als cursussen of trainingen voor het aanleren van huishoudelijke taken.

Algemeen gebruikelijk en/of algemene voorziening

Het college beoordeelt of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken en of hij in staat wordt geacht om zelfstandig de voorziening in te zetten.

Voorbeelden hiervan zijn:

  • Een algemene voorziening voor het verkrijgen van hulp bij het huishouden voor licht en zware schoonmaakactiviteiten

  • Een glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant

  • Het bestellen en laten leveren van boodschappen via internet

  • Boodschappendienst door vrijwilligers

  • Een vrijwilliger die meegaat om boodschappen te doen

  • Maaltijdvoorziening of kant-en-klaar maaltijden

  • Aanschaf van een droogtrommel

  • Strijkservice

  • Tuinman

  • Hondenuitlaat-service

Deze lijst is niet limitatief. In de loop der tijd zullen voorzieningen die nu nog weinig voorkomen en/of duur zijn, steeds meer ingeburgerd raken en dan als voorliggend kunnen worden aangemerkt. Bij het beoordelen of een voorziening als voorliggend beschouwd kan worden, moet onderzocht worden of de voorziening voor de persoon in kwestie beschikbaar is en past binnen zijn situatie.

4.6.4 Maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden

Als al het voorgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college een maatwerk-voorziening inzetten in de vorm van hulp bij het huishouden. Er zal aan de hand van de situatie en de inzet van bovenstaande voorliggende oplossingen worden beoordeeld welk type ondersteuning het meest passend is.

Vormen van hulp bij het huishouden

In Lansingerland zijn er 2 typen hulp bij het huishouden. Hulp bij het huishouden 1 en hulp bij het huishouden 2.

Hulp bij het huishouden 1 (HbH 1): huishoudelijke werkzaamheden gericht op zelfredzaamheid van de inwoner.

Er wordt bij hulp bij het huishouden 1 verondersteld dat cliënt in staat is tot zelfregie over de planning van de activiteiten. De hulp omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het huishouden. Dit in verband met een aandoening of beperking die het zelfstandig kunnen uitvoeren van het huishouden beperkt. De cliënt kan voor deze werkzaamheden geen ondersteuning vinden vanuit zijn netwerk. Ook inzet van vrijwilligers of een algemene of voorliggende voorziening zijn niet (voldoende) mogelijk.

Deze hulp omvat in ieder geval de volgende huishoudelijke werkzaamheden:

  • a.

    huishoudelijk werk, zoals: stofzuigen, reinigen van badkamer, toilet en keuken, kamers opruimen, stof afnemen, bedden opmaken, afhalen en verschonen, opruimen huishoudelijk afval;

  • b.

    ramen zemen aan de binnenzijde.

  • c.

    kleding en linnengoed wassen;

  • d.

    strijken bovenkleding;

  • e.

    boodschappen doen voor het dagelijks leven, indien hiervoor geen voorliggende voorziening mogelijk is;

  • f.

    actief signaleren van veranderingen in de gezondheid en sociale situatie en van behoefte aan meer of andere ondersteuning en dit communiceren via de contactpersoon van de aanbieder naar het Wmo taakveld bij de gemeente; voorbeelden zijn: het signaleren van onveilige situaties en knelpunten in het huishouden en eventuele veranderingen in de wijze waarop de klant in staat is tot het voeren van zijn eigen huishouden (zoals bedorven eten in de koelkast; niet opengemaakte post; verwaarlozing). Signalen worden besproken met de cliënt en doorgegeven aan de contactpersoon in de eigen organisatie, die de signalen doorgeeft aan het Wmo taakveld.

Hulp bij het huishouden 2 (HbH 2): huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met de organisatie van het huishouden.

Bij hulp bij het huishouden 2 heeft de cliënt ondersteuning nodig bij het organiseren van de huishoudelijke werkzaamheden vanwege gebrek aan eigen regie. HH2 is gericht op overname van de huishoudelijke taken, hulp bij het organiseren van het huishouden en instructie en voorlichting en ondersteuning die direct verbonden zijn met verzorgende activiteiten.

Het gaat bij HH2 om de activiteiten van HH1, aangevuld met activiteiten in het kader van organisatie van het huishouden:

  • a.

    zorg voor voeding (voorbereiden, serveren, afwassen, opruimen, aanreiken van de maaltijd);

  • b.

    opvang en/of verzorging van jonge kinderen tot 12 jaar, wanneer hier geen voorliggende voorziening voor mogelijk is;

  • c.

    dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • d.

    adviseren en/of verwijzen – zo mogelijk activeren;

  • e.

    actief handelen naar aanleiding van signalen;

  • f.

    advies, instructie en voorlichting over huishoudelijk werk.

Werkwijze

De consulent indiceert de hulp bij het huishouden en bepaalt het aantal uren inzet en, op hoofdlijnen, de bijbehorende taken conform het CIZ protocol. Wanneer de inwoner zelf minder uren wenst dan het CIZ protocol voorschrijft, hoeft het CIZ protocol niet te worden gevolgd voor het bepalen van het aantal uren dat wordt ingezet. Voor het bepalen van de inzet van Hulp bij het huishouden 1 bij (dreigend) overbelaste mantelzorgers die niet in hetzelfde huis wonen als degene(n) waarvoor zij mantelzorger zijn, hanteert de consulent de Caregiver Strain Index (CSI). Hulp bij het huishouden 1 wordt in gevallen waarbij de mantelzorger en zorgvrager niet in hetzelfde huis wonen, afgegeven op de mantelzorger. In het ondersteuningsplan en in de beschikking is beschreven wat de inwoner zelf kan, in hoeverre er gebruik gemaakt wordt van het sociale netwerk en gebruikelijke hulp en of een algemene voorziening onderdeel uitmaakt van het ondersteuningsplan.

Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot

Wanneer de inwoner overlijdt en een huisgenoot met beperkingen alleen achterblijft kan de hulp bij het huishouden gedurende 2 maanden worden voortgezet op naam van achterblijvende huisgenoot. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot 2 maanden de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren. De Wmo consulent neemt zelf contact op met de achterblijvende huisgenoot.

4.6.5 Hulp bij het huishouden voor kinderen die tot het gezin behoren

Het afwegingskader voor de inzet van hulp bij het huishouden bij gezinnen met kinderen wijkt op enkele punten af van het afwegingskader zoals beschreven in artikel 4.6.3.

De zorg voor (jonge) kinderen

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Het gaat om het zorgen voor de persoonlijke hygiëne van de kinderen, het verzorgen van de maaltijden en de opvang van de kinderen. Als ouders mede door beperkingen niet of niet meer in staat zijn de zorg voor hun kinderen op zich te nemen, kan een maatwerkvoorziening een passende oplossing bieden. In een acute situatie kan een tijdelijke maatwerkvoorziening ingezet worden voor maximaal 3 maanden en in het uiterste geval tot een omvang van maximaal 40 uur per week om tot een permanente oplossing te komen.

Algemeen gebruikelijk en/of algemene voorziening

Algemeen gebruikelijke voorzieningen in deze situatie zijn bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang en opvang door grootouders.

Eigen mogelijkheden

Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof.

Maatwerkvoorziening voor kinderen die tot het gezin behoren

Na afweging van gebruikelijke en algemene voorzieningen, kan het college een maatwerkvoorziening in de vorm van hulp bij het huishouden inzetten. In gezinnen met kinderen jonger dan 12 jaar wordt HbH 2 ingezet.

4.6.6 De ondersteuning garandeert continuïteit, samenhang en resultaten

De professional heeft de kennis, houding en vaardigheden voor de betreffende hulpvraag en inwoner en onderhoudt deze. De professional krijgt de ruimte om hierin zelf keuzes te maken. De ondersteuning van de professional in relatie met de inwoner is aantoonbaar gericht op het behalen van de afgesproken resultaten en dit wordt geëvalueerd en indien nodig bijgesteld. De professional is op de hoogte van de andere hulpverleners die bij een inwoner betrokken zijn. Hij consulteert andere hulpverleners bij vragen en werkt samen waar dat zinvol is voor de doelstellingen van de inwoner.

4.6.7 Eigen bijdrage

Voor hulp bij het huishouden geldt een eigen bijdrage. Deze valt onder het abonnementstarief Wmo. Het CAK start de inning van de eigen bijdrage in de maand volgend op de startdatum van de ondersteuning, tenzij de startdatum van de ondersteuning op de eerste dag van de maand valt. Het CAK stopt de inning van de eigen bijdrage volgend op maand na de beëindiging van zorg.

De inwoners betaalt tijdelijk geen eigen bijdrage:

  • bij een ziekenhuisopname (of vergelijkbare opname) van meer dan één kalendermaand;

  • wanneer de aanbieder van hulp bij het huishouden meer dan één kalendermaand geen ondersteuning kan leveren;

  • én

  • wanneer geen andere voorziening loopt waarvoor op dat moment een eigen bijdrage geldt.

De gemeente geeft aan het CAK door wanneer de inning van de eigen bijdrage moet starten en stoppen.

4.7 Begeleiding

4.7.1 Wat verstaan we eronder?

Begeleiding is gericht op het bevorderen en/of, het behoud van zelfredzaamheid van de inwoner.

Begeleiding is bedoeld voor mensen die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een intramurale instelling of zouden verwaarlozen. Begeleiding kan individueel of in groepsverband worden ingezet. Bij zelfredzaamheid gaat het hier om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de inwoner in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.

In de eerste plaats kan het gaan om het actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de inwoner, waardoor deze onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag.

In de tweede plaats kan de begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of het eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.

4.7.2 Resultaat

Het resultaat van de begeleiding is:

  • een verbetering van de zelfredzaamheid en participatie of

  • een stabilisatie van de zelfredzaamheid en participatie of

  • het voorkomen van verdere ontregeling of teloorgang.

4.7.3 Afwegingskader

Om tot de gewenste resultaten te komen en om te beoordelen of de inzet van een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding daartoe bijdraagt wordt het volgende afwegingskader gehanteerd:

Algemeen gebruikelijke en of algemene voorziening

Het college beoordeelt of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken en deze ook in staat wordt geacht om zelfstandig de voorziening in te zetten.

Voorbeelden hiervan zijn:

  • Verenigingsactiviteiten

  • Maatjes of buddy’s

  • Begeleiding door vrijwilligers

  • Bezoekdienst

  • Vrij toegankelijke dagactiviteiten (inloop)

  • Thuisadministratie

  • Formulierenbrigade

  • Open tafels

Van inwoners die daartoe in staat zijn, wordt actie en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen en zo te voorzien in hun vraag naar hulp bij dagelijkse bezigheden, dagactiviteiten en ontmoeting.

Administratieve taken door huisgenoten

Administratieve taken vallen onder gebruikelijke zorg en kunnen daarom worden overgenomen door huisgenoten die daartoe in staat worden geacht.

Werk en school

Als een inwoner niet in staat is (aangepast) te werken of naar school te gaan, kan er aanspraak zijn op begeleiding groep ter vervanging van arbeid of school als de inwoner hierop is aangewezen. Dit betekent echter niet dat als de inwoner wel naar school kan gaan of kan werken, er geen aanspraak kan zijn op begeleiding groep anders dan ter vervanging van arbeid of school. Dit moet afzonderlijk worden afgewogen.

Mantelzorg

Als de mantelzorger aangeeft de bovengebruikelijke zorg niet (meer) te kunnen leveren, kan een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding mantelzorger (Take Care) ingezet worden.

Bemoeizorg

Inwoners met risico of verwaarlozing of teloorgang die zelf geen hulp zoeken of die geen hulp accepteren noemen we zorgmijders. Vanuit de Wmo kan bemoeizorg worden ingezet. De bemoeizorgmedewerker legt contact met de zorgmijder en regelt de zorgcoördinatie en de praktische ondersteuning. Bemoeizorg is een vrij toegankelijke voorziening.

Voorliggende voorzieningen op grond van andere wetgeving

Begeleiding jongeren

Begeleiding voor kinderen en jongeren tot 18 jaar valt onder de Jeugdwet. Als een voorziening vanuit de Jeugdwet is ingezet voor het 18de jaar en daarna nog steeds noodzakelijk is, kan de voorziening tot 23 jaar worden voortgezet vanuit de Jeugdwet.

Behandeling

Behandeling valt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) of onder de Wet langdurige zorg (Wlz) en is voorliggend op begeleiding, mits de behandeling beschikbaar is voor de inwoner.

Onder behandeling vallen activiteiten die gericht zijn op het verbeteren (tegengaan van verslechtering) van de aandoening, stoornis of beperking. Daarbij hoort het verbeteren van algemene competenties en vaardigheden (zoals beheersen van gedrag, verbeteren van fysieke vaardigheden als conditie, bewegingsvermogen, en/of mentale vaardigheden als oriëntatievermogen, concentratievermogen, enzovoort). Het gaat om gerichte professionele interventies, waarvoor expertise op het niveau van een specifiek medicus (specialist ouderen-geneeskunde, arts verstandelijk beperkten, enzovoort), specifiek paramedicus (bijvoorbeeld ergotherapeut), vaktherapeut (bijvoorbeeld drama-/speltherapeut) of gedragswetenschapper (bijvoorbeeld orthopedagoog, gz-psycholoog) noodzakelijk is. Het is mogelijk om tijdens de periode van behandeling een maatwerkvoorziening in de vorm van begeleiding in te zetten.

Persoonlijke verzorging

In de Zorgverzekeringswet is bepaald dat mensen aanspraak hebben op verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden wanneer zij behoefte hebben aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop. Deze zorg maakt onderdeel uit van het basispakket van verzekerden. De (wijk)verpleegkundige bepaalt de behoefte aan verpleging en verzorging van de verzekerde naar aard, inhoud en omvang. Wanneer geen sprake is van geneeskundige zorg of een risico daarop en de behoefte aan persoonlijke verzorging samenhang heeft met de behoefte aan begeleiding kan in sommige gevallen aanspraak worden gemaakt op persoonlijke verzorging vanuit de Wmo.

4.7.4 De maatwerkvoorziening begeleiding

Begeleiding kan nodig zijn voor inwoners met beperkingen op één of meer van de volgende terreinen:

  • 1.

    Sociale redzaamheid

  • 2.

    Probleemgedrag

  • 3.

    Psychisch functioneren

  • 4.

    Geheugen- en oriëntatiestoornissen

Vormen van begeleiding

Met betrekking tot de begeleiding wordt er onderscheid gemaakt tussen begeleiding individueel, begeleiding groep of een combinatie van beide. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op begeleiding individueel wanneer hetzelfde doel wordt beoogd.

Individuele begeleiding:

Individuele begeleiding is één op één hulp in de thuissituatie voor het verkrijgen van structuur orde en regelmaat in het leven. Voorbeelden van individuele begeleiding zijn

  • Hulp bij de administratie, post en financiën.

  • Hulp bij het leren om het huishouden te doen.

  • Hulp bij de opvoeding.

  • Hulp om de dag in te delen en dingen te ondernemen.

  • Hulp bij het zoeken van contact met mensen in de omgeving.

  • Hulp om te communiceren met anderen.

  • Hulp om gedragsproblemen te verminderen.

  • Hulp bij het vinden van een daginvulling.

De volgende maatwerkvoorzieningen vallen onder individuele begeleiding: begeleiding basis, begeleiding specialistisch en begeleiding mantelzorger (Take Care).

Begeleiding basis of specialistisch

Onder begeleiding basis vallen de volgende taken:

  • Hulp bij het uitvoeren van taken.

  • Hulp bij het inslijpen of onderhouden van vaardigheden.

  • Hulp bij het inslijpen of onderhouden van het aanbrengen van structuur of het voeren van regie.

  • Incidenteel overnemen van toezicht, bijvoorbeeld ter ontlasting van de mantelzorger.

Het resultaat van de begeleiding basis is een verbetering of stabilisatie van de zelfredzaamheid en participatie.

Specialistische begeleiding kan worden ingezet ten behoeve van:

  • Mensen met chronische beperkingen als gevolg van niet aangeboren hersenletsel, gepaard gaand met matig of ernstig regieverlies.

  • Mensen met een langdurige psychische stoornis en daarmee samenhangende beperkingen, gepaard gaand met matig of ernstig regieverlies

  • Mensen met een zintuigelijke beperking. De maatwerkvoorziening voor deze groep valt onder landelijke regelgeving.

Het resultaat van de specialistische begeleiding is verbetering of stabilisatie van de zelfredzaamheid en participatie en het voorkomen van verdere ontregeling of teloorgang.

Begeleiding mantelzorger (Take Care)

Begeleiding mantelzorger (Take Care) kan worden ingezet ter ontlasting van de (dreigend) overbelaste mantelzorger. De mate van overbelasting wordt bepaald met de CSI-index. Bij begeleiding mantelzorger worden de taken van de mantelzorger deels tijdelijk overgenomen door de begeleider.

Onder begeleiding mantelzorger (Take Care) vallen de volgende taken:

  • praktische hand- en spandiensten in en om het huis

  • bijhouden van post en administratie

  • ondersteuning bij sociale contacten

  • ondersteuning bij contact met instanties

  • het bieden van aandacht en een luisterend oor

Het resultaat van begeleiding mantelzorger (Take Care) is stabilisatie van de dagelijkse structuur in een situatie waarin door omstandigheden en/of persoonlijke factoren de zelfredzaamheid tijdelijk of langer belemmerd is waardoor de mantelzorger zich (dreigend) overbelast voelt. Wanneer de zorgvrager van de mantelzorger komt te overlijden, kan begeleiding mantelzorger (Take Care) nog maximaal 2 maanden worden voortgezet.

Begeleiding mantelzorger (Take Care) kan (bij uitzondering) ingezet worden op situaties waarbij de mantelzorger ontbreekt wanneer een lichte vorm van ondersteuning nodig is, maar algemeen voorliggende voorzieningen niet toereikend zijn.

Begeleiding groep

Begeleiding groep wordt ook wel dagbesteding genoemd. Het gaat om creatieve, educatieve en bewegingsactiviteiten die worden aangeboden in een gestructureerd programma. Groepsbegeleiding is bedoeld voor:

  • Volwassenen met een zeer gering arbeidsvermogen (bijvoorbeeld door verstandelijke beperking of psychische aandoening).

  • Volwassenen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

  • Ouderen in isolement of met regieverlies.

  • Personen van wie de mantelzorgers overbelast dreigen te raken.

Arbeidsmatige dagbesteding

Arbeidsmatige dagbesteding is een vorm van begeleiding groep en richt zich op mensen van 18 tot 67 jaar met een gering arbeidsvermogen. De dagbesteding omvat gestructureerde dagactiviteiten gericht op productie of dienstverlening en kunnen in solistisch verband of in groepsverband plaatsvinden. Voorbeelden van activiteiten zijn:

  • -

    Papier / archief vernietigen

  • -

    Horecawerkzaamheden

  • -

    Bedrijfskleding vouwen

  • -

    Materialen verpakken

Omvang van begeleiding groep

Voor begeleiding groep kan maximaal 9 dagdelen per week worden ingezet, in lijn met een 36-urige werkweek.

De duur van de begeleiding

De duur van de begeleiding wordt bepaald door het te verwachten resultaat.

4.7.5 Vervoer

Als een inwoner met een maatwerkvoorziening begeleiding groep niet in staat is om op eigen gelegenheid naar de dagbesteding te gaan, maakt het vervoer van huis naar de dagbestedingslocatie deel uit van de maatwerk-voorziening. Op eigen gelegenheid is lopend, met eigen vervoermiddel, meereizend met iemand anders of met het openbaar vervoer. Als de aanbieder van een maatwerkvoorziening begeleiding groep niet in staat is om te voorzien in het vervoer van huis naar de dagbestedingslocatie, verstrekt de gemeente hiervoor een aanvullende voorziening vervoer naar begeleiding groep.

4.7.6 Eigen bijdrage

Voor begeleiding geldt een eigen bijdrage. Deze valt onder het abonnementstarief Wmo.

De inwoner betaalt tijdelijk geen eigen bijdrage:

  • bij een ziekenhuisopname (of vergelijkbare opname) van meer dan één kalendermaand;

  • wanneer de aanbieder van begeleiding meer dan één kalendermaand geen ondersteuning kan leveren;

  • én

  • wanneer geen andere voorziening loopt waarvoor op dat moment een eigen bijdrage geldt.

De gemeente geeft aan het CAK door wanneer de inning van de eigen bijdrage moet starten en stoppen.

Voor arbeidsmatige dagbesteding geldt dat er geen eigen bijdrage wordt berekend voor inwoners met een indicatie beschut werk die op de wachtlijst staan voor een beschutte werkplek.

4.8 Kortdurend verblijf

4.8.1 Wat verstaan we eronder?

Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als de inwoner zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen, bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.

Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een intramurale instelling.

4.8.2 Resultaat

De mantelzorger is (tijdelijk) ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden. De inwoner kan langer thuis blijven wonen.

4.8.3 Afwegingskader

Eigen inspanning

De mantelzorger kan hulp van zijn eigen netwerk inroepen, maar de mogelijkheden daarvan zijn meestal beperkt, omdat het hele netwerk vaak al is ingeschakeld.

Algemene voorzieningen

De mantelzorger kan gebruik maken van algemene voorzieningen die geboden worden bijvoorbeeld door het Steunpunt Mantelzorg. Het gaat om diensten als: respijtzorg door een vrijwilliger, vrijwillige thuishulp of in een enkel geval om palliatieve hulp.

Ook de vrij toegankelijke dagbesteding kan ingezet worden om de mantelzorger te ontlasten.

Voorzieningen op grond van andere wetgeving

Soms biedt de zorgverzekeraar de mogelijkheid om gebruik te maken van logeeropvang of kortdurend verblijf. Als dat zo is, is deze hulp voorliggend op de maatwerkvoorziening.

4.8.4 De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf

Soms is het voor de mantelzorger moeilijk om de zorg langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de inwoner. Ook kan het zijn dat de mantelzorger zelf tijdelijk uitvalt. Als er sprake is van de combinatie van zorg en toezicht van de inwoner en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen kan kortdurend verblijf worden ingezet.

Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die bovengebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen; hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun bovengebruikelijke taken kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

Omvang

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de inwoner. In de indicatie voor kortdurend verblijf is drie uur begeleiding individueel opgenomen. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft. Bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz moet worden gesteld.

4.8.5 Vervoer

De inwoner is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer, van hulp uit het eigen netwerk of een algemene voorziening.

4.8.6 Eigen bijdrage

Voor kortdurend verblijf geldt een eigen bijdrage. Deze valt onder het abonnementstarief Wmo. Het CAK start de inning van de eigen bijdrage in de maand volgend op de startdatum van de ondersteuning, tenzij de startdatum van de ondersteuning op de eerste dag van de maand plaats vindt. Het CAK stopt de inning van de eigen bijdrage volgend op de beëindiging van de ondersteuning. De gemeente geeft aan het CAK door wanneer de inning van de eigen bijdrage moet starten en stoppen.

4.9 Beschermd wonen

4.9.1 Wat verstaan we eronder?

Beschermd wonen is wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de inwoner of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die 24-uurs toezicht nodig hebben en die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Inwoners krijgen begeleiding bij het structuur van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende daginvulling. Beschermd wonen kan een opstapje zijn naar zelfstandig wonen.

4.9.2 Toewijzing via centrumgemeente

De brede uitvraag voor Beschermd wonen wordt gedaan door één van de toegangspartijen in Lansingerland. De uitvoering van de Wmo voor wat betreft Beschermd wonen is belegd bij de gemeente Rotterdam. Dat betekent dat een inwoner, na een brede uitvraag in Lansingerland, vervolgens wordt overgedragen aan de gemeente Rotterdam. Daar kan een aanvullende uitvraag plaatsvinden. Indicering vindt plaats op basis van de verordening en beleidsregels van de gemeente Rotterdam. Voor de verordening betreft dit de versie behorend bij raadsvoorstel nr. 17bb9026; besluitnummer 17bb9924. Voor de beleidsregels betreft dit de versie welke in werking is getreden op 15-01-2018.

4.10 Woonvoorzieningen

4.10.1 Wat verstaan we eronder?

Met betrekking tot het wonen in een geschikt huis is er een grote diversiteit aan oplossingen. Van goedkoop tot duur, van eenvoudig tot complex, materieel en immaterieel.

Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

4.10.2 Resultaat

Een woningaanpassing heeft als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning.

4.10.3 Afwegingskader

Eigen inspanningen

Van inwoners wordt in het algemeen verwacht dat zij ervoor zorgen dat hun woonsituatie past bij hun levensfase. Ook wordt verwacht dat zij zich tijdig voorbereiden op het langer in de eigen woning blijven wonen. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Dat wil zeggen dat zij zich oriënteren op de woningmarkt om de afweging te kunnen maken tussen het blijven wonen in de huidige woning en verhuizen naar een woning die geschikt is om lang in te blijven wonen.

Algemeen gebruikelijk

Het college beoordeelt of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken en of hij in staat wordt geacht om zelfstandig de voorziening in te zetten. Enkele voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn:

  • Toiletverhoger

  • Drempelhulpen tot 6 cm

  • Douchemengkraan

  • Toiletbeugels

  • Wandgrepen

Deze lijst is niet limitatief. In de loop der tijd zullen voorzieningen die nu nog weinig voorkomen en/of duur zijn, steeds meer ingeburgerd raken en dan als voorliggend kunnen worden aangemerkt. Bij het beoordelen of een voorziening als voorliggend beschouwd kan worden, moet onderzocht worden of de voorziening voor de persoon in kwestie beschikbaar is en past binnen zijn situatie.

Algemeen gebruikelijke renovatie

Voorzieningen in een woning hebben een bepaalde economische en technische levensduur. De economische levensduur is gebaseerd op de periode waarbinnen de gemiddelde Nederlander de voorziening afschrijft en overgaat tot vervanging. De technische levensduur is afhankelijk van de kwaliteit van de voorziening en verstrijkt op het moment dat de voorziening niet meer goed functioneert.

Als de levensduur van de voorziening is verstreken dan is het algemeen gebruikelijk om deze voorziening te vervangen/te renoveren. Van inwoners wordt verwacht dat zij zelf de kosten voor een algemeen gebruikelijke renovatie dragen. Ook als een inwoner bijvoorbeeld door een beperking is aangewezen op een inloopdouche en het bad waarvan de economische levensduur is verstreken technisch nog voldoet (Rb. Den Haag, nr. AWB 11/4293).

Bij de bepaling van de economische levensduur sluit het college als richtlijn aan bij de richtlijnen van de Landelijke Huurcommissie (https://www.huurcommissie.nl/fileadmin/afbeeldingen/Downloads/Handleidingen/Beleidsboek_huurverhoging_na_woningverbetering__versie_juni_2017.pdf).

Voorziening:

Economische levensduur in jaren:

Badkamer/douche/sanitair

25

Toilet

15

Keuken

15

In individuele situaties wijkt het college gemotiveerd af van deze richtlijnen als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Een reden om af te wijken kan zijn dat de voorziening zeer goed of zeer slecht is onderhouden, waarbij ook de persoonskenmerken van de inwoner een rol spelen. Het college weegt hierbij ook de in artikel 4.2.4 van deze beleidsregels opgenomen criteria af.

Mantelzorgwoning

Mantelzorgers kunnen soms op eigen terrein vergunningsvrij een mantelzorgwoning realiseren. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantel-zorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz., maar ook kosten voor een hypotheek. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Aan de mantelzorgwoning zijn eisen op het gebied van handhaving verbonden:

  • Er moet aantoonbaar sprake zijn van een mantelzorgrelatie.

  • De woning moet voldoen aan de eisen van het vergunningsvrij bouwen.

  • Het moet gaan om een tijdelijke woonsituatie.

De inwoner kan het realiseren van een mantelzorgwoning zelf regelen.

4.10.4 De maatwerkvoorziening Woningaanpassing

Voorwaarde: er is een woning

Voor een maatwerkvoorziening van de gemeente is er een belangrijke voorwaarde: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Een aanvraag voor een woningaanpassing kan worden beoordeeld als betrokkene beschikt over een getekend huurcontract of een getekend koopcontract.

Hulpmiddelen in de woning

Het college kan hulpmiddelen voor in de woning verstrekken voor zover deze noodzakelijk en niet algemeen gebruikelijk zijn en er geen voorliggende voorzieningen mogelijk zijn.

Inpandige aanpassing

Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

Bouwkundige aanpassingen

Bouwkundige aanpassingen zijn niet- en nagelvaste voorzieningen.

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig 2 of meer offertes opgevraagd kunnen worden. Voor woningaanpassingen moeten offertes aangeleverd worden om de goedkoopste maatwerkvoorziening te bepalen. Voor verschillende kleinere woonvoorzieningen zoals trapliften, is duidelijk van welke prijs uitgegaan kan worden en zijn offertes niet nodig.

Als het gaat om een huurwoning betaalt het college het bedrag voor de bouwkundige aanpassing uit aan de eigenaar van de woning. De beschikking voor de bouwkundige aanpassing wordt verstuurd aan de aanvrager/ inwoner met een afschrift aan de eigenaar van de woning.

Aanbouw bij eigen woning

Als het gaat om een aanvraag voor de aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

Voorkeur van inwoner

Uiteraard kan de gemeente bij het bepalen van de te verstrekken voorziening ook met de voorkeur van de inwoner rekening houden. Sociale omstandigheden kunnen een rol spelen bij de afweging wel of niet verhuizen.

Verhuizing

Bij ingrijpende aanpassingen beoordeelt het college of het resultaat van het wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. De aanpassingskosten van de huidige woonruimte moeten worden afgezet tegen de kosten van verhuizing voor de inwoner, het eventueel aanpassen van de nieuwe woning en het eventueel vrijmaken van de woning. Om een totale kostenvergelijking te maken zou, als de "nieuwe" woning leeg staat, tevens rekening moeten worden gehouden met een eventuele tegemoetkoming.

Verhuiskostenvergoeding

Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

Weigeringsgronden

Geen maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    Voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

  • b.

    Ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting.

  • c.

    Voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan voorzieningen ten behoeve van de toegankelijkheid van deze ruimte.

  • d.

    Indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is.

  • e.

    Indien de inwoner niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • f.

    Indien de aanvraag voorzienbaar was op basis van de beperking die inwoner ondervindt.

  • g.

    Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

4.10.5 Eigen bijdrage

Voor woonvoorzieningen geldt een eigen bijdrage. Deze valt onder het abonnementstarief Wmo. Het CAK start de inning van de eigen bijdrage in de maand volgend op de facturatie aan de gemeente. De betaling van de eigen bijdrage eindigt wanneer de kostprijs van de voorziening is bereikt. De gemeente geeft aan het CAK door wanneer de inning van de eigen bijdrage moet starten en stoppen. Voor de verhuiskostenvergoeding geldt geen eigen bijdrage.

4.11 Vervoersvoorzieningen

4.11.1 Wat verstaan we eronder?

De Wmo heeft tot doel om de inwoner te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een inwoner problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen inwoner heeft en wat de vervoersbehoefte is.

4.11.2 Resultaat

  • 1.

    De inwoner kan zich zelfstandig verplaatsen in en om de woning.

  • 2.

    De inwoner kan door hulp bij vervoer deelnemen aan het sociaal verkeer, deelnemen aan activiteiten en algemene voorzieningen bereiken (school, dokter, winkels, sport, etc.).

4.11.3 Afwegingskader

Om voor een maatwerkvoorziening vervoer in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.

Eigen inspanningen

Voor het oplossen van vervoersproblemen zijn er diverse voorliggende en gebruikelijke oplossingen:

  • Het blijven gebruiken van de eigen auto.

  • Taxivervoer of vervoer via familie, vrienden en/of vrijwilligers.

  • Fiets met lage instap en/of hulpmotor.

  • Elektrische (bak)fietsen.

  • (elektrische) Tandem.

Mogelijkheid om met het openbaar vervoer te reizen

Wat het vervoer betreft, moet in eerste instantie afgewogen worden of de persoon in kwestie nog met het openbaar vervoer kan reizen.

Begeleiding bij het vervoer

Primair is de persoon in kwestie (of zijn vertegenwoordiger) zelf verantwoordelijk voor het vinden van oplossingen voor het begeleidingsvraagstuk bij vervoer. Bijvoorbeeld via het eigen netwerk of via vrijwilligers.

Algemene voorzieningen

Het college beoordeelt in hoeverre de aanvrager gebruik kan maken van een algemene voorziening zoals bijvoorbeeld de 3B bus.

Voorzieningen op grond van andere wetgeving

  • -

    Vervoer naar werk of school

Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk. In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij speciaal onderwijs verder dan 6 km vanaf de woning) kan leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de Verordening leerlingenvervoer.

Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever of op het UWV.

Vervoer vanuit de zorgverzekeraar

Het basispakket vergoedt vervoer per ambulance voor medische zorg naar een ziekenhuis, instelling of zorgverlener.

De verzekeraar vergoedt alleen ziekenvervoer per auto of openbaar vervoer bij:

  • Nierdialyses in een instelling.

  • Oncologische behandelingen met chemotherapie of radiotherapie.

  • Zich alleen per rolstoel kunnen verplaatsen.

  • Zich alleen met begeleiding kunnen verplaatsen vanwege een beperkt gezichtsvermogen.

  • -

    Valys

Voor vervoer buiten het Wmo-gebied kan de inwoner gebruik maken van het Valys vervoerssysteem. Om Valys aan te vragen moet de inwoner kunnen aantonen dat hij een beschikking heeft voor een vervoers- of rolstoelvoorziening.

4.11.4 Wmo maatwerkvoorziening Vervoer

Als bovenstaande voorliggende oplossingen niet adequaat zijn kan het college een maatwerkvoorziening inzetten. Mogelijke maatwerkvoorzieningen zijn:

  • Collectief taxivervoer (ook in te zetten in geval dat voorliggende voorzieningen tijdelijk door omstandigheden niet beschikbaar zijn)

  • Individueel taxivervoer

  • Een aangepast vervoermiddel

Vervoersbehoefte

Als het college ondersteunt zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/ betrokkene uit bestaat.

Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we 3 soorten afstanden:

  • De korte afstanden: loop- en fietsafstand in de directe omgeving ( bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken of om überhaupt zich in de woning te kunnen verplaatsen.

  • De middellange afstanden: dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio ( bijvoorbeeld naar een (groter) winkelcentrum, ziekenhuis of uitgaanscentra).

  • De lange afstanden: naar bestemmingen buiten de regio.

Met het totaalpakket aan vervoersvoorzieningen wordt de inwoner in staat gesteld om in zijn dagelijkse vervoersbehoefte te voorzien. Er wordt daarbij uitgegaan van maximaal 1500 km per jaar. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere verstrekte voorziening zoals een scootmobiel, van invloed zijn op het te verstrekken aantal kilometers. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt verwezen naar de financiële bijlage bij de beleidsregels.

Goedkoopst adequaat

Als er meerdere adequate voorzieningen zijn waarmee inwoner in zijn vervoersbehoefte kan voorzien, dan wordt er gekozen voor de goedkoopste. Het primaat hierbij ligt bij de collectieve vervoersvoorziening.

Beltax

De Beltax biedt vervoer van deur tot deur voor mensen met een beperking tot zo’n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van de inwoner. De inwoner kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer. Ook kan een medereiziger (tegen een hoger tarief) of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen.

Voor begeleiding is een beschikking nodig. Wie een beschikking voor begeleiding heeft, heeft een zodanige beperking dat alleen reizen niet verantwoord is en deze persoon mag dan ook niet zonder begeleiding reizen.

Begeleiding bij het reizen

Voor een aantal mensen met een beperking is het noodzakelijk dat zij bij het reizen begeleid worden. Reisbegeleiding kan nodig zijn in de volgende situaties:

  • De gebruiker heeft begeleiding nodig tijdens het vervoer (medisch en / of psychosociaal);

  • De gebruiker is niet in staat om zich bij vertrek of aankomst zelfstandig voort te bewegen, ook niet met gebruikmaking van een elektrische of handbewogen rolstoel;

  • De gebruiker heeft een visuele beperking en kan zich niet zelfstandig voortbewegen op een voor hem onbekende plek;

  • De gebruiker heeft een verstandelijke beperking waarbij voortdurende begeleiding nodig is;

  • De gebruiker heeft een psychiatrisch of psychosociaal probleem waarbij voortdurende begeleiding nodig is.

Aangepast vervoermiddel

Om gebruik te kunnen maken van een aangepast vervoermiddel moet de verkeersveiligheid beoordeeld worden. Dat wil zeggen:

  • 1.

    De inwoner moet in staat zijn om het vervoermiddel waar hij eventueel voor in aanmerking komt, veilig te besturen en in staat zijn om zich veilig in het verkeer te begeven.

  • 2.

    Als het niet duidelijk is of inwoner verkeersveilig is, dan kan de gemeente een aantal observatielessen laten plaatsvinden.

Scootmobiel

Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden en kan, afhankelijk van de vervoersbehoefte, worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer.

Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid is, beschut tegen wind en regen, voor de scootmobiel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt mogelijk voor vergoeding in aanmerking.

Programma van eisen

Als er noodzaak bestaat voor een scootmobiel kan via ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld. In het programma van eisen dat wordt opgesteld om het een adequate voorziening te laten zijn voor de aanvrager, dienen de volgende onderwerpen aan de orde te komen:

  • Het gebruik

  • Het gebruiksgebied

  • De zithouding

  • De meeneembaarheid

  • De lichaamsmaten.

Fietsvervoer

Er kan een driewielfiets worden verstrekt voor degenen die voor fietsvervoer daarop zijn aangewezen. Leeftijd hoeft daarbij niet van belang te zijn, hoewel er voor de verstrekking aan kinderen wel sprake moet zijn van behoefte aan verplaatsing. Een normale (kinder)driewieler kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en komt niet voor verstrekking in aanmerking. Alle driewielfietsen in bijzondere uitvoering voor kinderen komen in principe wel voor verstrekking in aanmerking.

Van belang voor het verstrekken van een driewielfiets is of de betrokkene een evenwichtsprobleem heeft, wel of niet in staat is een normale fiets te gebruiken en of er stallingruimte aanwezig is of gecreëerd kan worden.

Autoaanpassingen

Bij het verstrekken van autoaanpassingen, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een maatwerk-voorziening.

Het verstrekken van een pgb voor een autoaanpassing is alleen mogelijk indien de inwoner gezien de aard van de beperking geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, geen gebruik kan maken van het aanvullend collectief vraagafhankelijk vervoer en geen gebruik kan maken van een taxi en de inwoner wel in staat is zich met een eigen auto te verplaatsen en bovenstaande wordt ondersteund door een indicatie. Er wordt alleen een pgb voor een autoaanpassing verstrekt voor een auto indien deze niet ouder is dan 36 maanden op de datum van aanvraag voor een autoaanpassing. Deze vergoeding wordt slechts 1 maal per 7 jaar verstrekt.

Als een inwoner zonder aanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke auto-aanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle).

In de oude Wmo werd uitgegaan van een levensduur van minimaal 7 jaar van de aanpassingen; dit is in praktijk een redelijke termijn gebleken waarop opnieuw aanpassingen kunnen worden verstrekt (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op dat moment). Bij verstrekking van aanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal 7 jaar mee kan).

Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de inwoner zonder sporthulp-middel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn -dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. Het is redelijk om maximaal eens per drie jaar hiervoor een pgb te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening en dat hij lid is van een sportvereniging. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwachten dat hij een deel van de kosten draagt.

Niet anti revaliderend

Er wordt geen vervoersvoorziening verstrekt als het gebruik daarvan in strijd met een behandelplan van de aanvrager en nadelig is voor de revalidatie.

4.11.5 Eigen bijdrage

Voor individuele vervoersvoorzieningen geldt een eigen bijdrage. Deze valt onder het abonnementstarief Wmo. Het CAK start de inning van de eigen bijdrage in de maand volgend op de facturatie aan de gemeente. De betaling van de eigen bijdrage eindigt wanneer de kostprijs van de voorziening is bereikt. De gemeente geeft aan het CAK door wanneer de inning van de eigen bijdrage moet starten en stoppen.

Het collectief vervoer valt buiten het abonnementstarief Wmo.

4.12 Rolstoelen

Indien blijkt dat een rolstoel noodzakelijk is om de mobiliteitsbeperking van betrokkene te verminderen, is de selectie van de rolstoel aan de orde. Het selecteren van een rolstoel is maatwerk; de gekozen rolstoel moet passen bij de gebruiker. De gebruiker moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruikbaar zijn in de omgeving waar de gebruiker woont en voor de activiteiten die de gebruiker wil ondernemen.

Programma van eisen

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik dan zal via een ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld. In het programma van eisen dat wordt opgesteld om het een adequate voorziening te laten zijn voor de aanvrager, dienen de volgende onderwerpen aan de orde te komen:

  • Het gebruik

  • Het gebruiksgebied

  • De aandrijving

  • De zithouding

  • De meeneembaarheid

  • De lichaamsmaten

Ten aanzien van mantelzorgers wordt rekening gehouden met aanpassingen voor zover die noodzakelijk zijn. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is een rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

4.13 Wijze van verstrekken

4.13.1 Keuzemogelijkheid

Het bieden van ondersteuning is maatwerk. In Lansingerland wordt op basis van iemand zijn individuele situatie beoordeeld of en waarvoor hij ondersteuning nodig heeft en op welke wijze hij deze kan krijgen. Uitgangspunt bij het bieden van ondersteuning is individueel maatwerk.

Dit geldt ook voor de verstrekkingsvorm waarin een inwoner de ondersteuning wil ontvangen: via Zorg in Natura of deze zelf inkopen en organiseren via een pgb.

Het pgb bestaat uit een geldbedrag waarmee mensen die in aanmerking komen voor zorg of ondersteuning, zelf de benodigde hulp kunnen inkopen. Het is bedoeld als alternatief voor inwoners die zelf ondersteuning willen inkopen omdat zij vinden dat dit leidt tot een betere en effectievere ondersteuning dan een oplossing via Zorg in Natura. De inwoner krijgt het pgb op basis van de goedkoopst adequate voorziening en betaalt een eventueel restbedrag bij. De risico´s die deze keuze met zich meebrengt zijn voor de inwoner zelf.

Een voorziening in natura is ondersteuning die rechtstreeks door een aanbieder wordt geleverd, ook wel ZIN genoemd.

4.13.2 Regels voor een persoonsgebondenbudget (pgb) bij een maatwerkvoorziening

Een persoonsgebondenbudget (pgb) kan een geschikt instrument zijn voor de inwoner om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren.

Het college verstrekt een pgb alleen ten aanzien van maatwerkvoorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen pgb verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken.

Er wordt bij een pgb het volgende onderscheid gemaakt.

  • 1.

    Pgb voor diensten, zoals hulp bij het huishouden en begeleiding

  • 2.

    Pgb budget voor zaken, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

4.13.3 Voorlichting

Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat inwoners voor verstrekking goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zal de inwoner door de Wmo consulent worden geïnformeerd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

4.13.4 Toetsen bekwaamheid van de aanvrager

Om voor een pgb in aanmerking te komen dient de inwoner in een persoonlijk pgb-plan toe te lichten waarom hij bewust kiest voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb. We toetsen de pgb-vaardigheid. In bijlage 3 staan de eisen voor pgb vaardigheid benoemd. De aanvrager moet thuis de pgb-test van Per Saldo doen. De test wordt in het gesprek met de consulent besproken.

Van de aanvrager of zijn/haar vertegenwoordiger wordt verwacht dat deze de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan:

  • Het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet.

  • Het aangaan van een contract.

  • Het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en

  • het bijhouden van een juiste administratie.

Door de invoering van het trekkingsrecht, waarbij het belangrijkste deel van het budgetbeheer wordt overgenomen door de SVB, gaat het bij het toetsen van de bekwaamheid niet om de vaardigheden van de inwoner om een budget te beheren.

Wettelijk is bepaald dat een pgb-houder die voor 4 dagen of meer per week ondersteuning inkoopt een werkgever is, met de werkgeversplichten die hierbij horen (o.a. overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn).

Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de inwoner de aan het pgb verbonden taken niet op verantwoorde wijze kan uitvoeren, dan kan de gemeente het pgb weigeren. Dit is een beslissing van de gemeente waar tegen een aanvrager vervolgens bezwaar kan maken.

4.13.5 Motivering door aanvrager in pgb plan

Een maatwerkvoorziening voor diensten in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de inwoner dit, aan de hand van een opgesteld plan, vraagt. In dit plan moet het volgende staan:

  • 1.

    De inwoner moet in dit plan helder maken waarom de inwoner wil dat de maatwerkvoorziening als budget geleverd moet worden;

  • 2.

    Het budget moet in het individuele geval de zelfredzaamheid (regie) dus versterken of tenminste waarborgen. Als iemand bijvoorbeeld is aangewezen op zorg én ondersteuning die door verschillende aanbieders wordt geboden en dat aantal met een budget kan worden teruggebracht of de ondersteuning op beter gepaste tijden kan worden ingekocht is hier sprake van. Daarnaast volgt uit dit punt dat de inwoner geen gebruik mag maken van een bemiddelingsbureau, die alleen de administratieve verwerking van het budget doet. Het budget mag ook niet gebruikt worden om Zorg in Natura in te kopen.

  • 3.

    De inwoner moet aantoonbaar maken dat de met het budget in te kopen maatwerkvoorziening veilig, rechtmatig en inwonergericht wordt verstrekt. Aan de overeenkomst die betrokkene voornemens is met de aanbieder te sluiten mag de gemeente eisen stellen. Vanzelfsprekend zijn die eisen afhankelijk van de soort maatwerkvoorziening. Zo mogen aan ambulante begeleiding bij het zelfstandig wonen andere (professionele) eisen worden gesteld dan aan Hulp bij het Huishouden.

  • Eenvoudig gezegd sluit het aan op het resultaat (het doel) dat mag worden verwacht. De gemeente mag daarbij niet de normen van grote aanbieders gebruiken omdat daarmee beroepskrachten zonder personeel buiten de boot vallen.

  • 4.

    In het plan moeten de afspraken staan tussen inwoner en leverancier, waaronder:

    • de benodigde inzet van professionals;

    • het benodigd budget op basis van het te behalen resultaat;

    • het afgesproken resultaat en de wijze van evaluatie van het resultaat.

  • Dit moet vormgegeven worden in een zorgovereenkomst.

  • 5.

    Het tarief voor een budget moet toereikend zijn om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen en bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura. De hoogte van een budget voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en indien noodzakelijk verzekeringen. Het tarief bestaat niet uit reiskosten.

  • 6.

    Er worden eisen gesteld aan de professionele hulpverlening. Zo moet aantoonbaar gemaakt worden dat de zorg geleverd wordt door iemand die de competenties heeft om de behoefte aan zorg en ondersteuning in beeld te brengen. De professionele ondersteuning moet onder meer kennis hebben van (consequenties van) beperkingen, de mogelijkheden van het zorgaanbod kennen, kunnen meedenken met de inwoner, maar ook grenzen kunnen aangeven. Dit betekent dat een hulpverlener een professionele opleiding heeft gevolgd ofwel aantoonbaar kan maken dat het bovenstaande het geval is.

  • 7.

    In het plan van de inwoner kan hij of zij de wens uitspreken om zijn sociale netwerk in te willen zetten. De gemeente is van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval zoveel mogelijk beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt. Een inwoner die zijn sociale netwerk tegen betaling vanuit een pgb wenst in te zetten dient expliciet te maken dat mensen uit zijn sociale netwerk alleen tegen betaling bereid zijn de noodzakelijke zorg te leveren. Ook moet de inwoner aantoonbaar maken dat aan alle eisen zoals onder punt 6 benoemd door het sociale netwerk voldaan kan worden.

  • 8.

    In het plan van de inwoner kan hij of zij de wens uitspreken om een huisgenoot in te willen zetten. De gemeente is van mening dat de beloning van huisgenoten beperkt moet blijven tot die gevallen waarin er geen alternatief is, omdat hulp door huisgenoten in beginsel als gebruikelijk moet worden gezien. Onder gebruikelijke hulp wordt daarbij verstaan de van huisgenoten, gelet op hun draagkracht, in redelijkheid te verwachten hulp. Ook moet de inwoner dan aantoonbaar maken dat alle eisen zoals onder punt 6. benoemd door huisgenoten gedaan kunnen worden. Daarnaast moet deze zorg komen bovenop de gebruikelijke dagelijkse hulp. Van inwonende eerste- en tweede graad familieleden kan meer gebruikelijke hulp worden verwacht dan van inwonende personen met wie geen verdere (familie)relatie bestaat.

Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de inwoner gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. De gemeente is in de nieuwe Wmo namelijk verantwoordelijk voor het niet alleen controleren van de rechtmatigheid van het gebruik van een pgb, maar ook de doelmatigheid en in bijzonder de kwaliteit van de producten of diensten die worden ingekocht met een pgb.

4.13.6 Beperking pgb

Sommige voorzieningen zijn uitgesloten van een pgb:

  • Algemene voorzieningen die in de gemeente aanwezig zijn.

  • Spoedeisende hulp.

  • Betaling aan tussenpersonen of belangbehartigers.

  • Begeleiding- of administratiekosten in verband met het pgb.

  • Reiskosten, feestdagen uitkering, eenmalige uitkering en een vrij besteedbaar bedrag.

4.13.7 Pgb voor voorzieningen

Pgb’s voor voorzieningen, zoals trapliften en scootmobielen, worden ook via het trekkingsrecht aan de rechthebbende inwoners beschikbaar gesteld. Controle op deze pgb’s zal plaatsvinden aan de hand van door de inwoner ingediende facturen. Voor deze voorzieningen hoeft geen pgb plan ingevuld te worden.

4.13.8 Pgb voor een hulpmiddel

Wanneer een budgethouder kiest voor een pgb krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De budgethouder kan op basis van dit PvE zelf de voorziening aanschaffen.

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

  • Het inkopen van het hulpmiddel of hulp.

  • Het onderhoud, de reparaties en de verzekering van hulpmiddel.

Als de budgethouder een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de inwoner aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.

4.13.9 Duur van de toekenning

De voorziening in de vorm van pgb wordt toegekend voor een periode van 7 jaar (tenzij anders beschreven in de beschikking). Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.

De situatie van de inwoner kan verslechteren. Als wordt verwacht dat de inwoner (langzaam) achteruit zal gaan, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Indien nodig dient de inwoner mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing.

4.13.10 Aanschaf

Na ontvangst van de beschikking heeft de inwoner 3 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. De Wmo consulent zal na 2 maanden contact opnemen met inwoner om te vragen of het lukt om een voorziening aan te schaffen. Mocht het nodig zijn dan krijgt de inwoner dan de mogelijkheid om alsnog naar Zorg in natura over te stappen.

4.13.11 Omzetting pgb in voorziening in natura

Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het pgb reeds is besteed aan een voorziening. De inwoner moet dan ten minste 7 jaar wachten met het doen van een nieuwe aanvraag, tenzij in de beschikking anders is bepaald. Een voorziening of een pgb voor een voorziening wordt immers in beginsel voor 7 jaar verstrekt.

4.13.12 Beschikking pgb

Als de inwoner kiest voor een pgb, wordt in de toekenningbeschikking opgenomen:

  • -

    het budget waarmee de voorziening of hulp kan worden ingekocht;

  • -

    het feit dat er een eigen bijdrage moet worden betaald;

  • -

    de periode waarvoor deze toekenning geldt of de termijn waarbinnen de voorziening aangeschaft dient te zijn.

De toekenning eindigt wanneer:

  • De budgethouder verhuist naar een andere gemeente.

  • Als de budgethouder wordt opgenomen in een Wlz-instelling en deze opname een permanent karakter heeft.

  • Als de budgethouder recht heeft op zorg volgens een andere regeling.

  • De budgethouder overlijdt.

  • Als de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken.

  • Als de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet.

  • De budgethouder geen verantwoording aflegt.

  • De budgethouder zijn pgb laat omzetten in ZIN.

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het pgb is en voor hoeveel jaar het pgb bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het pgb dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven PvE bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een PvE onderdeel uit te laten maken van de beschikking.

Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat PvE voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

4.13.13 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat de gemeente pgb’s uitbetaalt in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordings-periode terugbetaald aan de gemeente. Ook de pgb’s voor een hulpmiddel of voorziening moeten worden overgemaakt naar de SVB, waarna de SVB de ingezonden facturen betaalt.

4.13.14 Controle en terugvordering pgb

Het college streeft er naar om terugvordering achteraf te voorkomen. De gemeente zal daarom alle zorgovereenkomsten die budgethouders sluiten, voordat betaling aan deze hulpverlener plaatsvindt toetsen. De gemeente zal daarom vooraf om informatie vragen.

Daarnaast worden er in de regel geen langlopende indicaties afgeven. Hiermee wordt periodiek bezien of de indicatie die iemand heeft -en daarmee zijn pgb- nog past bij zijn individuele situatie. Ook ontvangt een inwoner een vergoedingenlijst waarop staat welke kosten wel en niet voor pgb-vergoeding in aanmerking komen. Eventuele ondersteuning wordt door het pgb servicecentrum van het SVB voor inwoner gratis geboden; dus hier zijn geen kosten voor opgenomen in het pgb.

Daarnaast worden op basis van risicoanalyses en bestandsanalyses heronderzoeken bij budgethouders ingepland en uitgevoerd;

4.13.15 De voorziening in natura

Bij een voorziening in natura verstrekt het college deze. Wordt een voorziening niet als pgb verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt.

Regels voor bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerk-voorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening.

4.14 Blijverslening

4.14.1 Toetsen of aanvrager tot de doelgroep van de Blijverslening behoort

Het college toetst of een aanvrager van de Blijverslening behoort tot één van de doelgroepen van de Blijverslening:

  • woningeigenaren die hun woning willen aanpassen aan een zorgvraag;

  • woningeigenaren die hun woning willen aanpassen om deze levensloopbestendig te maken.

Voor de doelgroep die hun woning levensloopbestendig wil maken, geldt dat het college ervan uitgaat dat in ieder geval inwoners die ouder zijn dan 65 jaar tot deze doelgroep behoren. Van inwoners die 65 jaar of jonger zijn en die hun woning levensloopbestendig willen maken, beoordeelt het college op basis van de argumentatie van de aanvraag of deze inwoners behoren tot de doelgroep van de Blijverslening.

4.14.2 Toetsen of de te treffen maatregelen gefinancierd kunnen worden met de Blijverslening

Het college toetst of de maatregelen waarvoor een Blijverslening wordt aangevraagd in aanmerking komen voor financiering met de Blijverslening. De maatregelen die hier in ieder geval voor in aanmerking komen zijn opgenomen in de Uitvoeringsrichtlijn Maatregelen Blijverslening in bijlage 5 van deze beleidsregels.

  • 1.

    Het college toetst de aanvraag aan de daarvoor geldende voorwaarden. De aanvrager kiest zelf voor welke maatregelen gericht op langer thuis wonen hij/zij de Blijverslening in wil zetten. Het college adviseert niet over de keuze van de maatregelen.

5. Jeugd

5.1 Begripsbepaling

Voor de definities van de begrippen in de beleidsregels met betrekking tot Jeugd in dit hoofdstuk wordt verwezen naar de begripsbepalingen in de Verordening Sociaal Domein.

5.2 Individuele voorzieningen

5.2.1 Aanbod

De individuele voorzieningen die in de gemeente Lansingerland beschikbaar zijn voor jeugd zijn te raadplegen via de website www.hulpenondersteuning.nl. Er zijn verschillende vormen van financiering van de voorzieningen namelijk; zorg in natura of persoonsgebonden budget. Met het oog op kwaliteit stelt de gemeente dat zorg in natura de voorkeur heeft boven het verstrekken van een persoonsgebonden budget.

Deze website wordt minimaal één keer per jaar geactualiseerd.

5.2.2 Voorzieningen

Een individuele voorziening wordt alleen toegekend indien voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze noodzakelijk is voor het welzijn en de ontwikkeling van de jeugdige. De individuele voorziening wordt altijd afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of zijn ouders. Maatwerk is hierbij belangrijk. De voorziening wordt aangepast aan de persoonlijke omstandigheden en houdt redelijkerwijs rekening met 'de godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige of zijn ouders'. Er kan sprake zijn van een ‘arrangement’: dan wordt het geheel van behandeling, hulpmiddelen, ondersteuning, begeleiding en andere voorzieningen afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon. Een onderdeel van dit geheel kan een individuele voorziening zijn.

De individuele voorzieningen die beschikbaar zijn voor de gemeente Lansingerland, staan beschreven in de verordening.

5.2.3 Vaktherapie

Vaktherapie kan bij complexe of meervoudige problematiek als onderdeel van een multidisciplinaire behandeling worden aangeboden aan individuele jeugdigen, groepen en/of gezinnen. Als vaktherapie wordt ingezet vanuit de Jeugdwet, dan moet het een bijdrage leveren aan de jeugdhulp en is geen alternatief beschikbaar. Vaktherapie is een behandelvorm voor mensen met psychiatrische stoornissen en psychosociale problematiek. Voorbeelden zijn beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziek-therapie, speltherapie en psychomotorische therapie. Voor vaktherapeuten is registratie bij de Stichting Register Vaktherapeutische Beroepen (SRVB) verplicht en een registratie in de databank effectieve interventies van het Nederlands Jeugdinstituut (Nji).

5.2.4 Respijtzorg

Een voorziening voor respijtzorg zijnde kortdurend verblijf of logeeropvang kan enkel worden getroffen ten aanzien van de jeugdige die (artikel 2.3 lid 3 Jeugdwet):

  • a.

    die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

  • b.

    aangewezen is op permanent toezicht, en

  • c.

    begeleiding of persoonlijke verzorging ontvangt, of verpleging ontvangt.

Er moet dus sprake zijn van een behoefte aan permanent toezicht én jeugdhulp in de vorm van begeleiding en verzorging of verpleging.

Aan het indiceren van respijtzorg gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Naast de aard en de ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de gebruikelijke verzorger zelf aan de hand is en/of dat deze het gevolg is van ernst van de problemen bij de jeugdige. Door de weging van de verhouding tussen draagkracht en draaglast kan de eventuele overbelasting worden vastgesteld.

Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand biedt aan de jeugdige. Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren, als gevolg van spanningen op het werk of relatieproblemen, zal de oplossing gezocht moeten worden in het wegnemen van deze spanningsfactoren.

Niet alleen de omvang van de zorgtaken, maar ook de mate waarin permanent toezicht gewenst is, zijn van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke zorger/mantelzorger. Met andere woorden, het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf besproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken, waarbij continu aanwezigheid van gebruikelijke zorger/mantelzorger noodzakelijk is.

Informele zorg kan ook ingezet worden als respijtzorg.

5.3 Aanvraag individuele voorziening; het ondersteuningsplan

Een jeugdige of zijn ouders hebben op grond van de Algemene wet bestuursrecht het recht een aanvraag in te dienen bij het college voor een individuele voorziening. Tegen de beschikking die dan afgegeven wordt, staat bezwaar en beroep open. De aanvraag voor een individuele beschikking moet een ondersteuningsplan bevatten. Als de jeugdige of zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet hebben opgesteld, betrekt de gemeente dat als eerste bij de aanvraag. Wanneer het de jeugdige of zijn ouders niet lukt om dit plan op te stellen, zal de gemeente hierbij ondersteunen dan wel een professional in het lokale veld vragen dit met de jeugdige of zijn ouders te doen.

Het ondersteuningsplan:

  • Betrekt, waar dit relevant is, de situatie van alle betrokkenen.

  • Is gericht op bevordering van, behoud van of ondersteunen bij de zelfredzaamheid en participatie van de jeugdige of zijn ouders.

  • Behandelt in ieder geval de leefgebieden: inkomen/financiën, dagbesteding, huisvesting, gezinsrelaties/ huiselijke relaties, persoonlijke verzorging, lichamelijke gezondheid, geestelijke gezondheid, verslaving, activiteiten dagelijks leven, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie, justitie en ouderschap.

  • Is de samenvatting van het onderzoek (wat is er aan de hand, welke zorgen zijn er), beschrijft doelen en de gewenste resultaten.

  • Wordt ondertekend door de jeugdige of zijn ouders en (indien van toepassing) de professional, geeft richting aan de ondersteuning in de praktijk (professionele sturing) en is richtinggevend voor ondersteunende en uitvoerende werkers en bindend voor alle betrokkenen.

  • Is het resultaat van de dialoog tussen de jeugdige of zijn ouders, bloedverwanten of aanverwanten, zijn sociaal netwerk, de casushouder en eventueel andere betrokken professionals via een vorm van een netwerkberaad.

  • Ondersteunt dat de jeugdige of zijn ouders zoveel mogelijk regie hebben.

  • Benoemt de casushouder die overzicht over alle afspraken heeft, deze coördineert en bewaakt, zorg draagt voor evaluatie van het plan, eventuele bijstelling en afronding.

  • Voorziet in afspraken over en afwegingen voor de inzet van (regionaal ingekochte) specialistische jeugdhulp (indien van toepassing).

  • Laat een actueel beeld zien van de veiligheidssituatie in het gezin, hierbij wordt gebruik gemaakt van een risicotaxatie instrument (indien van toepassing).

5.4 Criteria voor het toekennen van een individuele voorziening

5.4.1 Woonplaatsbeginsel

De verantwoordelijke gemeente wordt bepaald op grond van het woonplaatsbeginsel zoals omschreven in de Jeugdwet.

5.4.2 Volgorde toekenning individuele voorzieningen

Toekenning van een individuele voorziening geschiedt op grond van onderstaand kader. Alle beoordelingen van aanvragen voor individuele voorzieningen worden volgens dit kader benaderd. In de beschikking (dan wel met verwijzing naar het ondersteuningsplan) wordt hiervan een beschrijving gegeven.

  • a.

    Eigen kracht: mensen zorgen voor zichzelf, gebruiken hun eigen sociaal netwerk.

  • b.

    Sociaal netwerk: mensen zorgen voor elkaar, mantelzorg, verenigingsleven, algemene voorzieningen.

  • c.

    Algemene/collectieve voorzieningen: alleen waar nodig.

  • d.

    Individuele voorziening: professionele inzet via de gemeente.

Het geheel van activiteiten en diensten op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon, zien we als het maatwerkarrangement.

5.4.3 Geen individuele voorziening als een algemene voorziening volstaat

Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten om de zelfredzaamheid of de participatie te verbeteren of te voorzien in een behoefte aan opvang. Algemene of vrij toegankelijke voorzieningen zijn toegankelijk zonder beschikking. Een algemene voorziening kan zijn het ontvangen van informatie, advies en training, jeugdgezondheidszorg, opvoedondersteuning of ambulante jeugd- en opvoedhulp tot en met maximaal 6 contactmomenten.

5.4.4 Geen individuele voorziening als er een voorliggende voorziening is op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggend op de Jeugdwet zijn voorzieningen op grond van een andere wettelijke regeling zoals Wet langdurige zorg, Zorgverzekeringswet, Wet Passend Onderwijs en Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen.

5.4.5 Geen individuele voorziening als het gebruikelijke zorg betreft

De hulp die wordt aangevraagd moet het probleemoplossend vermogen van de ouders/verzorgers overschrijden. Een individuele voorziening wordt niet toegekend om gebruikelijke zorg van ouders over te nemen. Gebruikelijke zorg is de dagelijkse zorg die ouders aan kinderen geacht worden te bieden, ook als de ouder de gebruikelijke zorg vanwege eigen aandoening, beperking, stoornis of handicap niet kan bieden.

Gebruikelijke zorg omvat:

  • het door ouders aan kinderen bieden van een woonomgeving waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en hen een passend pedagogisch klimaat wordt geboden en hen zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans wordt geboden nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Gebruikelijke zorg bij kinderen kan ook zorg omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomt. Het gaat dan om zorg die gebruikelijke zorg vervangt zoals sondevoeding in plaats van eten, of om zorg die in samenhang met reguliere zorg kan worden geboden zoals het geven van medicijnen.

  • 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Hiermee wordt bedoeld dat zorg en toezicht gedurende het gehele etmaal in de nabijheid nodig is zonder dat daarbij permanente actieve observatie nodig is. Het gaat hier om een vorm van beschikbaarheid van zorg die voor een groot deel bestaat uit meer passief toezicht. De zorg is wel nodig op zowel geplande als ongeplande momenten, en ook voortdurend in de nabijheid. Dit is gebruikelijke zorg omdat ook een kind met een normaal ontwikkelingsprofiel tot een bepaalde leeftijd [1] niet zelf de noodzaak van zijn behoefte aan de inzet van zorg kan inschatten, of [2] niet zelf in staat is om op relevante momenten adequaat hulp in te roepen om ernstig nadeel te voorkomen, of [3] ook vaak op ongeplande momenten zorg in de zin van begeleiding of overname van zelfzorg nodig heeft.

Gebruikelijke zorg omvat niet:

  • permanent toezicht in de zin van onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van het kind vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige, gevaarlijke, (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor het kind kan worden voorkómen. Bij kinderen die een behoefte hebben aan permanent toezicht kan elk moment iets (ernstig) mis gaan.

Richtlijn gebruikelijke zorg

In bijlage 4 staat een richtlijn voor gebruikelijke hulp bij de verschillende leeftijdsfasen van een jeugdige. Deze richtlijn wordt door de jeugdconsulent gebruikt om in het kader van het onderzoek het professionele oordeel te vormen over de hulpvraag. De richtlijn wordt toegepast met in achtneming van de volgende afwegingen1:

Leeftijd

Jonge kinderen hebben meer zorg nodig van hun ouders dan oudere kinderen. Sommige handelingen zijn dus op jonge leeftijd nog gebruikelijke zorg maar worden op latere leeftijd als bovengebruikelijke zorg gezien.

Aard van de zorghandeling

Gebruikelijke zorg bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen.

Frequentie

Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals drie keer per dag eten, kunnen als gebruikelijke zorg worden aangemerkt.

De tijd dat iemand met een zorghandeling bezig is

Alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en kleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke zorg gezien.

Samenhangende beoordeling

De hiervoor genoemde criteria moeten telkens in samenhang en gelet op de omstandigheden van het kind worden beoordeeld.

In kortdurende situaties (maximaal drie maanden) wordt van ouders verwacht dat zij hun kind alle persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleegkundige handelingen geven. Bij langdurige situaties valt de gebruikelijke persoonlijke verzorging en begeleiding nog steeds onder gebruikelijke zorg. De zorg voor kinderen met een beperking kan de eigen kracht (zie ook 5.4.6.) te boven gaan en dan kan een individuele voorziening aan de orde zijn.

Bij de afweging of een individuele voorziening jeugdhulp aan de orde is, worden alle aspecten uit het ondersteuningsplan meegewogen.

Onderzoek

In het onderzoek bespreekt de consulent met de inwoner (en zijn mantelzorgers) die jeugdhulp aanvraagt:

  • of er tot dan toe al sprake is geweest van (onbetaalde) jeugdhulp;

  • wat maakt dat de zorgverlener uit het sociale netwerk er eventueel mee stopt;

  • wat maakt dat een eventuele nieuwe mantelzorger de zorg niet kosteloos wil verlenen.

Daarnaast doet de jeugdconsulent een gedegen onderzoek naar de noodzaak, kennis en ontwikkel-mogelijkheden van het kind. Hierbij raadpleegt de consulent tenminste één andere bron, zoals school, behandelaar, begeleider etc. Wanneer de consulent dit nodig acht kan er een nog niet betrokken professional geraadpleegd worden voor advies. De consulent heeft in de aanvraag zicht op het gehele systeem en de veerkracht van dit systeem.

Vrije tijd en vakantie: jeugdhulp voor zorg in vrije tijd en vakantie kan onderdeel zijn van jeugdhulp, mits het jeugdhulpdoelen dient

In het ondersteuningsplan kunnen jeugdhulpdoelen staan, die te maken hebben met de vrijetijdsbesteding van het kind. Activiteiten die overeenkomen met vormen van vrije tijdsbesteding (zoals paardrijden, roofvogelclub, boksen, scouting, zwemles e.d.) kunnen ook jeugdhulpdoelen dienen zoals het reguleren van emoties, het vergroten van zelfvertrouwen en het doorbreken van isolement. De normale contributie (lidmaatschap) of activiteitkosten zijn niet uit jeugdhulpmiddelen te bekostigen.

5.4.6 Geen individuele voorziening als de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van jeugdige, ouder(s) en/of het sociaal netwerk toereikend zijn om het probleem op te lossen

Een individuele voorziening wordt alleen toegekend indien, voor zover en zo lang de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn om het probleem op te lossen (‘eigen kracht’) (art. 2.3, eerste lid, Jeugdwet). De inzet van jeugdhulp is gericht op het versterken van de eigen kracht en het bereiken van een maatschappelijk aanvaardbaar niveau van participatie.

Als uit onderzoek naar de volgende vier factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan is er sprake van voldoende eigen kracht:

  • 1.

    Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 2.

    Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 3.

    Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?

  • 4.

    Ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden?

Dit volgt uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van 17 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB: 2019:2362).

Financiële problemen als gevolg van de zorg voor de jeugdige kunnen ontstaan als de ouder minder is gaan werken om de zorg te verlenen of als de ouder daarvoor minder zou moeten gaan werken (omdat ook het sociaal netwerk de zorg onvoldoende kan opvangen). De gemeente vraagt niet standaard om inkomensgegevens aan de ouder(s). Eerst zal de jeugdconsulent vragen of het zelf leveren van de jeugdhulp tot financiële problemen leidt. Pas als het antwoord van de ouder op die vraag ‘ja’ is, vraagt de jeugdconsulent om gegevens om dat te onderbouwen. De bewijslast ligt bij de ouder(s).

Als een ouder om een informeel pgb vraagt voor de ouder zelf, dan is de vraag aan de orde of er financiële problemen ontstaan zonder dat informele pgb en of dat komt door de hulp die de ouder aan de jeugdige biedt. Als bijvoorbeeld de ouder in het verleden al minder is gaan werken om de zorg voor de jeugdige op zich te nemen en het gezin heeft zich financieel gered, dan is er geen reden om aan te nemen dat als gevolg van de hulp aan jeugdige financiële problemen in het gezin zijn ontstaan tenzij de ouder dat met bewijsstukken weet te weerleggen. Ook als bijvoorbeeld de ouder nog niet minder is gaan werken maar dat wil doen vanwege de zorg, dan is dat nog geen reden om het verlies aan inkomen 1-op-1 te compenseren met een informeel pgb als uit de rekeningafschriften blijkt dat het gezin maandelijks geld overhoudt.

5.4.7 Geen (vergoeding van een) individuele voorziening met terugwerkende kracht

Aanvragen om jeugdhulp worden geweigerd als het een aanvraag betreft om financiering van jeugdhulp die al is uitgevoerd.

5.5 Afbakening Wet Passend Onderwijs

De Wet Passend Onderwijs is voorliggend aan de Jeugdwet. Scholen hebben een zorgplicht en moeten extra ondersteuning bieden aan leerlingen die dit nodig hebben. Begeleiding van kinderen met problemen op school is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van school. De afbakening tussen de zorgplicht van scholen en de jeugdhulpplicht van gemeenten is echter niet altijd even duidelijk. In de praktijk is er soms sprake van een grijs gebied, waarbij het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs samen met ouders en onderwijs verkennen welke ondersteuning op basis van deze wetten tot een passend ondersteunings-aanbod leidt. Scholen maken daartoe een ontwikkelingperspectiefplan. Grofweg kan het volgende onderscheid gemaakt worden: extra ondersteuning die primair is gericht op het leerproces, is de verantwoordelijkheid van de school. Is extra ondersteuning ook op andere gebieden nodig, dan kan de gemeente verantwoordelijk zijn.

Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding zijn geïndiceerd. Als er geen sprake is van een ontheffing van de leerplicht, is in eerste instantie het onderwijs aan zet om passende ondersteuning te bieden en heeft de gemeente geen jeugdhulpplicht.

5.5.1 Afstemming bij treffen jeugdhulpvoorziening

De gemeente kan een individuele voorziening voor jeugdhulp nodig achten voor een leerling. Zo nodig overlegt de jeugdconsulent met het bevoegd gezag van een school. De jeugdhulpvoorziening kan dan afgestemd worden met de voorzieningen die de school biedt. De Jeugdcoach op School kan hierin een rol spelen.

5.5.2 Ondersteuning primair gericht op leerproces

Als de extra ondersteuning voor de leerling primair gericht is op het leerproces, is de school verantwoordelijk. Het gaat dan om ondersteuning gericht op het volgen van onderwijs en om de leerling verder te helpen in zijn onderwijsontwikkeling. (TK 2011-2012, 33 106, nr. 3, p. 16; MvT wetsvoorstel passend onderwijs). Een leerling kan door zijn gedrag moeilijkheden hebben in de omgang met andere leerlingen. Als gevolg hiervan kunnen leerproblemen ontstaan. De ondersteuning of begeleiding bij deze problemen valt onder de zorgplicht van scholen. Ook tijdelijke begeleiding door een orthopedagoog of een psycholoog kan onder de zorgplicht van scholen vallen (TK 2011-2012, 33 106, nr. 3, p. 16).

Huiswerkbegeleiding ziet op het begeleiden van de leerling bij het structureren, plannen en zelfstandig maken van huiswerk. Deze hulp is primair gericht op het leerproces. Dit valt onder de zorgplicht van scholen. Huiswerkbegeleiding kan niet gezien worden als jeugdhulp. De gemeente treft hiervoor geen voorziening.

Begeleiding van een leerling bij omgang met andere leerlingen valt wel onder de reikwijdte van de Jeugdwet.

5.5.3 Reme dial teaching

Remedial teaching is een vorm van ondersteuning aan leerlingen met leer- of gedragsproblemen. Deze hulp is primair gericht op het leerproces. Dit valt onder de zorgplicht van scholen. Remedial teaching kan niet gezien worden als jeugdhulp. De gemeente treft hiervoor geen voorziening.

5.5.4 Motorische remedial teaching (MRT)

Voor problemen of achterstanden in de bewegingsontwikkeling van een kind kan inzet van motorische remedial teaching (MRT) nodig zijn. Als de MRT nodig is in het kader van bewegingsonderwijs (dat is in de praktijk bijna altijd zo), valt dit onder de zorgplicht van scholen. De gemeente treft hiervoor geen voorziening.

5.5.5 Begeleiding op school

Het kan ook zijn dat de leerling begeleiding nodig heeft op grond van de Jeugdwet. Bijvoorbeeld als het kind in het algemeen problemen heeft in de omgang met anderen. Of de begeleiding door de school of de gemeente geboden moet worden, zal afhangen van de individuele situatie van de jeugdige. Samenwerkingsverbanden en de gemeente Lansingerland maken hierover afspraken. Daarnaast wordt hier op regionaal niveau ook naar gekeken (onderwijszorgarrangementen). Het is mogelijk dat zowel school als gemeente deels verantwoordelijk zijn. In dat geval is het van belang dat de school en de gemeente overleggen over afstemming van de door hen geboden begeleiding.

5.5.6 Intelligentieonderzoek

Een intelligentieonderzoek of intelligentietest kan nodig zijn voor onderwijs aan leerlingen. Bijvoorbeeld bij een onderzoek naar hoogbegaafdheid. Als uit het onderzoek blijkt dat een leerling hoogbegaafd is, kan het onderwijs daarop afgestemd worden. In dat geval is het onderzoek primair gericht op het leerproces. Dit valt onder de zorgplicht van scholen. De gemeente treft hiervoor geen voorziening.

5.5.7 Diagnostisch proces jeugdhulp

Een intelligentieonderzoek kan wél onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen als het onderzoek onderdeel is van een diagnostisch proces in het kader van jeugdhulp. Bijvoorbeeld als de gemeente onderzoek doet naar een hulpvraag van een jeugdige, niet enkel gericht op onderwijs.

5.5.8 Dyscalculie

Dyscalculie maakt deel uit van de basisondersteuning die elke school moet bieden. Hulp en ondersteuning bij dyscalculie is primair gericht op het leerproces. Dit valt onder de zorgplicht van scholen. De gemeente hoeft hiervoor geen voorziening te treffen. Ook als het gaat om de diagnose van dyscalculie is de gemeente niet verantwoordelijk. Binnen passend onderwijs zijn voldoende mogelijkheden om de leerlingen met dyscalculie de ondersteuning te bieden die zij nodig hebben (zie ook het antwoord van de staatssecretaris van 21 april 2016, p. 2-3).

5.5.9 Dyslexie

Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) is een specifieke leerstoornis die zich kenmerkt door een hardnekkig probleem in het aanleren van accuraat en vlot lezen en/of spellen op woordniveau, die aanhoudt ondanks goed onderwijs en extra ondersteuning vanuit het passend onderwijs. Het doel is om jeugdigen met EED tijdig de goede dyslexiezorg te bieden die zij nodig hebben zodat zij met een zo optimaal mogelijk resultaat hun schoolloopbaan kunnen doorlopen. De ondersteuning bestaat uit diagnostisch onderzoek en specialistische behandeling. Indien diagnostisch onderzoek uitwijst dat jeugdige ernstige enkelvoudige dyslexie heeft, dan voorziet aanbieder tevens in de behandeling. Aanbieder levert EED-zorg aan jeugdigen in het basisonderwijs van 7 tot 13 jaar. Het onderzoek moet starten voordat de leerling 13 jaar wordt en kan alleen plaatsvinden als de leerling nog op de basisschool zit.

Het onderwijs is verantwoordelijk voor signalering en begeleiding van jeugdigen met ernstige enkelvoudige dyslexie. De ondersteuning van leerlingen met dyslexie maakt deel uit van de basisondersteuning die elke school moet bieden. Fysieke hulpmiddelen bij dyslexie horen ook daarbij. De gemeente treft hiervoor geen voorziening. Dit valt onder de zorgplicht van scholen conform het protocol Protocol Dyslexie Diagnose & Behandeling van het Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie. Om die reden zal de gemeente nooit met terugwerkende kracht de diagnostiek bekostigen.

De gemeente is verantwoordelijk voor diagnose en behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie. Dit valt onder de jeugdhulpplicht. Organisaties die voldoen aan de landelijke richtlijnen voor EED zorg kunnen diagnostiek en behandeling gericht op EED bieden aan jeugdigen van 7-13 jaar. De behandeling wordt pas ingezet als begeleiding uit het onderwijs tot onvoldoende resultaat heeft geleid. EED-ondersteuning is aanvullend op onderwijsondersteuning die gelijktijdig plaatsvindt.

5.6. Vervoer

5.6.1 Jeugdhulpvervoer

De regeling in deze paragraaf is alleen van toepassing als het gaat om een vervoersvraag voor:

  • a)

    een jeugdige

  • b)

    die een indicatie heeft voor een individuele voorziening (in natura of persoonsgebonden budget),

  • c)

    met een vervoersvraag voor vervoer van of naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden die is ingezet vanuit de Jeugdwet,

  • d)

    en er geen recht bestaat op vervoer door middel van de voorliggende voorziening leerlingenvervoer voor (een deel van) het vervoer naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden die is ingezet vanuit de Jeugdwet.

5.6.2 Vormen jeugdhulpvervoer

De volgende vormen van een vervoersvoorziening vervoer Jeugdwet worden onderscheiden:

  • a)

    een vergoeding voor openbaar vervoer voor vervoer naar of vanaf een jeugdhulpvoorziening;

  • b)

    een vergoeding voor vervoer door een vrijwilliger van naar of vanaf een jeugdhulpvoorziening;

  • c)

    een vergoeding voor eigen vervoer van naar of vanaf een jeugdhulpvoorziening;

  • d)

    aangepast vervoer (taxi vervoer) dat in natura wordt geboden.

Een combinatie van deze voorzieningen behoort tot de mogelijkheden, mits onderbouwd wordt waarom hiervoor wordt gekozen.

5.6.3 Redenen voor vervoersvoorziening

  • 1.

    Uitgangspunt is dat de wettelijk vertegenwoordiger van de jeugdige ervoor verantwoordelijk is dat de jeugdige op de locatie van de jeugdhulpaanbieder komt en vandaar weer thuiskomt.

  • 2.

    Een individuele voorziening in het kader van vervoer jeugdwet is mogelijk indien er sprake is van de situaties onderstaand beschreven onder A in combinatie met B of A in combinatie met C èn D èn E. Bij de tweede situatie wordt het afwegingskader uit artikel 5.6.4 toegepast.

    • A.

      Als er door een wettelijk verwijzer is vastgesteld dat de jeugdige vervoer nodig heeft op om de locatie van de jeugdhulpaanbieder te komen, los van de vraag door wie en op welke wijze het vervoer wordt uitgevoerd.

    • B.

      Er is sprake van medisch vervoer (ziekenvervoer) dat redelijkerwijs niet door ouder(s)/verzorger(s) of het netwerk kan worden geboden of waarbij ouder(s)/verzorger(s) en het netwerk niet beschikken over het benodigde vervoersmiddel, de benodigde medische apparatuur of de benodigde medische of verpleegkundige vaardigheden.

    • C.

      Beperkingen in de zelfredzaamheid die te maken hebben met leeftijd, stoornis, beperking of ziekte, die tijdelijk of chronisch van aard kan zijn. De beperking in de zelfredzaamheid hoeft geen relatie te hebben met de noodzaak tot jeugdhulp.

    • D.

      Er is sprake van intensieve jeugdhulp, namelijk minimaal acht contactmomenten (behandeling, dagbesteding, kort verblijf of begeleiding) per maand én

    • E.

      De afstand voor een enkele reis naar de jeugdhulplocatie bedraagt minimaal 5 kilometer volgens Routenet voor de snelste reis, ongeacht het vervoersmiddel of de route die feitelijk wordt gebruikt. Indien sprake is van reizen met het openbaar vervoer met een begeleider dan tellen de kilometers voor een enkele reis dubbel.

5.6.4 Afwegingskader

Indien sprake is van een risico op het niet krijgen van noodzakelijke jeugdhulp (artikel 5.6.3, situatie A in combinatie met C, D én E) vanwege een belemmering in de vervoerssituatie, dan wordt op de volgende volgorde een afweging voor een passende voorziening gemaakt. Pas als een jeugdige niet op de beschreven manier (per optie) kan reizen, komt de volgende, daaronder beschreven optie in beeld. Het inzetten van aangepast vervoer (taxi/taxibus) pas mogelijk als alle onderstaande opties naar het oordeel van het college niet mogelijk zijn:

  • a.

    De jeugdige fietst naar de jeugdhulplocatie.

  • b.

    De jeugdige fietst naar de jeugdhulplocatie onder begeleiding van ouder (s)/verzorger(s) of het sociale netwerk.

  • c.

    De jeugdige heeft de draagkracht en vaardigheden om in afzienbare tijd zelfstandig te leren reizen met het openbaar vervoer naar de jeugdhulplocatie begeleid door ouder(s)/verzorger(s), het sociale netwerk, een vrijwilliger of een jeugdprofessional.

  • d.

    De jeugdige gaat met zijn/haar brommer/scooter naar de jeugdhulplocatie.

  • e.

    De jeugdige reist zelfstandig met het openbaar vervoer naar de jeugdhulplocatie. Er zijn 3 redenen waarom openbaar vervoer geen opties is, namelijk een gebrek aan zelfstandigheid van de jeugdige, het ontbreken van openbaar vervoer of een reistijd van meer dan 45 minuten voor een enkele reis. Daarbij wordt uitgegaan van de reisduur van deur tot deur (van het verblijfadres van de jeugdige tot de jeugdhulplocatie).

  • f.

    De jeugdige reist onder begeleiding van ouder(s)/verzorger(s) of het sociale netwerk met het openbaar vervoer naar de jeugdhulplocatie. Deze optie vervalt als de jeugdige niet in staat is om met begeleiding in het openbaar vervoer te reizen, openbaar vervoer ontbreekt, de reistijd meer dan 45 minuten enkele reis is (de reistijd van deur tot deur, dat wil zeggen van het verblijfadres van de jeugdige tot de jeugdhulplocatie) of ouder(s)/verzorger(s) kunnen aantonen dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden.

  • g.

    De ouder(s)/verzorger(s) of het netwerk brengen en halen de jeugdige met gemotoriseerd vervoer (auto, bestelbus, motor enz.).

  • h.

    Er wordt een vrijwilliger geworven die de jeugdige begeleidt (b en f) of met eigen vervoer vervoert.

  • i.

    De jeugdhulpaanbieder verplaatst de begeleiding/behandeling naar het verblijfadres van de jeugdige.

Voor de kosten van openbaar vervoer (opties e en f) en de eventuele vervoerskosten van de vrijwilliger (optie h) is eventueel een vergoeding mogelijk. De regels voor vergoedingen en de berekening daarvan zijn opgenomen in artikel 5.6.5. Voor opties c en e kan eventueel worden beoordeeld of deze optie haalbaar is met het product begeleiding.

5.6.5 Vergoeding voor eigen vervoer van een vrijwilliger en openbaar vervoer

  • 1.

    De vergoeding ingevolge dit artikel heeft alleen betrekking op de opties e, f, g en h genoemd in artikel 5.6.4. Voor andere opties genoemd in dat artikel (a, b, c, d en i) is geen vergoeding mogelijk.

  • 2.

    De vergoeding voor openbaar vervoer is gelijk aan de werkelijke kosten van openbaar vervoer per maand. In overleg met de jeugdconsulent wordt binnen de mogelijkheden van de jeugdige (en de begeleider) de optimale route bepaald en vervolgens de minimale kosten voor deze route.

  • 3.

    De vergoeding voor eigen, gemotoriseerd vervoer door een vrijwilliger bedraagt € 0,19 per kilometer. In overleg met de jeugdconsulent wordt de optimale route bepaald en vervolgens de minimale kosten voor deze route.

  • 4.

    Vervoer door de ouder(s)/verzorger(s) met eigen, gemotoriseerd vervoer (optie g genoemd in artikel 5.6.4) kan alleen worden vergoed:

    • a.

      voor vervoer van en naar een locatie van dagbehandeling waar de jeugdige gebruik van maakt op grond van de Jeugdwet,

    • b.

      de jeugdige minimaal 3 dagen per week gebruik maakt van deze dagbehandeling en

    • c.

      de afstand tussen het verblijfadres van de jeugdige en de jeugdhulplocatie minimaal 5 kilometer enkele reis is.

  • In deze situatie bedraagt de vergoeding € 0,19 per kilometer. Deze vergoeding In overleg met de jeugdconsulent wordt de optimale route bepaald en vervolgens de minimale kosten voor deze route.

5.7. Wijze van verstrekken

In Lansingerland wordt op basis van iemand zijn individuele situatie beoordeeld of- en waarvoor hij ondersteuning nodig heeft en op welke wijze hij deze invulling kan krijgen. Uitgangspunt bij het bieden van ondersteuning is en blijft individueel maatwerk. Dit geldt ook voor de vorm waarin een cliënt de ondersteuning wil ontvangen: via Zorg in natura of deze zelf inkopen en organiseren via een pgb (pgb). Het pgb bestaat uit een geldbedrag waarmee mensen die in aanmerking komen voor zorg of ondersteuning, zelf en onder voorwaarden de benodigde hulp kunnen inkopen. Het is bedoeld als alternatief voor een individuele (maatwerk) voorziening in natura. Een voorziening in natura is ondersteuning die rechtstreeks door een zorginstelling wordt geleverd waarmee de gemeente een contract heeft, ook wel ZIN genoemd.

5.8. Regels voor een pgb bij een individuele voorziening

Een pgb kan een geschikte verstrekkingsvorm zijn voor de jeugdige of zijn ouders. De gemeente vindt het van belang dat mensen de regie over hun eigen leven kunnen voeren. De gemeente vormt zich een oordeel of de jeugdige of zijn ouders voldoen aan de wettelijke voorwaarden (artikel 8.1.1. Jeugdwet) om in aanmerking te komen voor een pgb. Een uitzondering is hierbij de voorziening dyslexiezorg omdat voor zowel de toeleiding als het zorgverleningsproces strikte criteria zijn opgesteld, zie artikel 5.8).

5.8.1. Voorlichting

Zoals uit de Jeugdwet is af te leiden, is het belangrijk dat de jeugdige of zijn ouders vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Tijdens het eerste gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zullen de jeugdige of zijn ouders door de jeugdconsulent worden geïnformeerd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de Sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

5.8.2. Toetsen bekwaamheid van de aanvrager

Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een pgb. De situaties waarbij het risico groot is dat het pgb niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel, zijn:

  • De budgethouder is handelingsonbekwaam. Zij voldoen aan de eisen (zie bijlage 1) voor pgb-vaardigheid. Aanvrager moet thuis de pgb-test van Per Saldo doen, dit wordt in het gesprek besproken.

  • De budgethouder heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke beperking of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie.

  • Er is sprake van verslavingsproblematiek.

  • Er is sprake van schuldenproblematiek.

  • Er is eerder misbruik gemaakt van het pgb.

  • Er is eerder sprake geweest van fraude.

Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is. In deze situaties kan een pgb worden geweigerd. Om een pgb af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

Bij zwaardere ondersteuningsvormen, zoals maatschappelijke opvang, beschermd wonen, (dag)behandeling en ambulante specialistische jeugdhulp zal goed gekeken worden naar of een cliënt regiemogelijkheden heeft en of de beoogde ondersteuning aansluit op de benodigde kwaliteit en de te behalen resultaten. Bij twijfels zal geen pgb voor deze zorgvormen worden toegekend.

5.8.3. Hoogte pgb

De gemeenteraad heeft in de Verordening Sociaal Domein de maximum tarieven voor een pgb vastgesteld. De hoogte van het pgb wordt vastgesteld aan de hand van het onderdeel pgb in het arrangement. De zorgvrager vraagt een offerte op. Er wordt een onderscheid gemaakt in een formeel pgb en informeel pgb.

Formeel pgb

Met een formeel pgb neemt men de voorziening af van een professional. Een professional is een bij de Kamer van Koophandel (KvK) ingeschreven organisatie, een zelfstandige zonder personeel of freelancer die zich blijkens de bedrijfsomschrijving zoals vermeld in het handelsregister van de KvK, primair richt op de benodigde ondersteuning zoals vastgesteld in het ondersteuningsplan. De professional heeft een specialistische vakopleiding afgerond. De jeugdprofessional staat geregistreerd bij het Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) als (kinder & jeugd) psycholoog bij het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), als orthopedagoog (generalist) bij de Nederlandse Vereniging voor Orthopedagogen (NVO), of als zorgprofessional in het BIG register.

De kwaliteitseisen die in artikel 5.9 zijn omschreven, zijn ook van toepassing op de professionals die middels een formeel pgb gefinancierd zijn. De maximale hoogte van een formeel pgb is begrensd op 100% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura. Een jeugdige of zijn ouders die een duurdere voorziening wensen dan de voorziening die het goedkoopst adequaat is, betaalt de meerkosten zelf.

Informeel pgb

Bij een informeel pgb neemt men de voorziening af van een niet-professional. Onder een niet-professionele hulpverleners vallen onder andere inwoners die niet beroepsmatig hulp verlenen (mensen uit het sociaal netwerk), werkstudenten en ZZP’ers zonder specialistische relevante opleiding.

5.8.4. Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb

Een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders dit vragen aan de hand van een opgesteld pgb plan. In dit plan moet het volgende staan:

  • 1.

    De jeugdige of zijn ouders moeten in dit plan helder maken waarom de jeugdige of zijn ouders willen dat de individuele voorziening als budget geleverd moet worden;

  • 2.

    De jeugdige of zijn ouders moeten zich gemotiveerd op het standpunt kunnen stellen dat de verstrekking van een budget leidt tot een beter passende ondersteuning dan een oplossing via Zorg in Natura. Een jeugd-consulent kan advies vragen aan een professional indien het niet duidelijk is of een pgb daadwerkelijk tot betere passende ondersteuning leidt. Het budget moet in het individuele geval de zelfredzaamheid (regie) dus versterken of tenminste op peil houden. Bijvoorbeeld: als iemand is aangewezen op zorg én ondersteuning die door verschillende aanbieders wordt geboden en dat aantal met een budget kan worden teruggebracht of de ondersteuning op beter gepaste tijden kan worden ingekocht.

  • 3.

    In het plan moeten de afspraken staan tussen de jeugdige of zijn ouders en leverancier(s), waaronder:

    • De benodigde inzet van professionals.

    • Benodigd budget op basis van het te behalen resultaat.

    • Afgesproken resultaat en wijze van evaluatie van het resultaat.

  • Dit moet vormgegeven worden in een zorgovereenkomst.

  • 4.

    De offerte voor een pgb moet toereikend zijn om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen. De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en indien noodzakelijk verzekeringen.

  • 5.

    Het budget mag niet worden besteed aan:

    • Reiskosten van zowel zorgverlener als jeugdige of ouder.

    • Feestdagenuitkeringen.

    • Een bemiddelingsbureau dat de administratieve verwerking van het budget uitvoert.

    • Een vrij besteedbaar bedrag/vrijwilligersvergoeding.

  • 6.

    In aanvulling op algemene kwaliteitseisen van paragraaf 5.9 moet de professionele hulpverlener BIG of SKJ zijn geregistreerd, een relevante aanvullende opleiding hebben en aangesloten zijn bij een relevante beroepsorganisatie.

  • 7.

    In het plan van de jeugdige of zijn ouders kunnen zij de wens uitspreken om het sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. De jeugdige of zijn/haar ouders moeten dan aantoonbaar maken dat aan alle eisen zoals onder artikel 5.8.5. voldaan wordt.

  • 8.

    In het ondersteuningsplan bij een aanvraag voor het informele pgb worden doelen opgenomen die zich richten op het vergroten van de mate van zelfredzaamheid van de jeugdige. Ieder jaar worden de doelen geëvalueerd en desgewenst bijgesteld. Er kan dan een herziening plaatsvinden. Er vindt dan opnieuw onderzoek plaats waarbij gekeken wordt naar de noodzaak, kennis en ontwikkelingsmogelijkheden van de aanvrager. Tijdens het onderzoek/evaluatie worden zowel de jeugdige als de informele zorgverleners gesproken en samen met hen worden de doelen opgesteld. Het onderzoek in combinatie met een evaluatie vindt in ieder geval plaats wanneer de indicatie afloopt. Wanneer de doelen niet behaald zijn moet de reden daarvan onderzocht worden. Hierbij speelt ook de afweging of professionele hulp wenselijk is een rol. Wanneer er ook professionele hulp wordt ingezet, heeft deze zorgprofessional de taak om gezamenlijk met ouders de doelen op te stellen en te evalueren op (voortgang) van de zelfredzaamheid van de jeugdige. De formele hulpverlener legt dit vast in een evaluatieverslag. In dit verslag staan de doelen waar zijn aan gewerkt en de voortgang van deze doelen en wordt een analyse gemaakt van de actuele mate van zelfredzaamheid van de jeugdige en de doelmatigheid van huidige inzet van informele en formele hulp.

  • 9.

    Een pgb vervalt indien het door de inwoner niet binnen drie maanden na toekenning wordt aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 10.

    De toekenning van een pgb eindigt wanneer:

    • De budgethouder verhuist naar een andere gemeente.

    • De budgethouder overlijdt.

    • Als de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken.

    • Als de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet.

    • De budgethouder geen verantwoording aflegt.

    • De budgethouder zijn pgb laat omzetten in Zorg in Natura.

5.8.5. Criteria toekennen informeel pgb

  • 1.

    De jeugdige en/of ouders aan wie een pgb wordt toegekend, kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren, als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      de inzet van het sociaal netwerk is aantoonbaar passender dan andere vormen van ondersteuning;

      Dit wordt bepaald aan de hand van de volgende afwegingscriteria:

      • Het type hulp dat wordt geleverd.

      • De frequentie van de hulp.

      • Of er sprake is van een tijdelijke hulpvraag of van hulp over een lange periode.

      • De mate van verplichting: kan degene die de hulp levert een keer overslaan als hij/zij ziek is of op vakantie wil, of is dit niet mogelijk? Dit laatste aspect wordt gezien als zwaarwegend punt.

    • b.

      de geboden jeugdhulp is doelmatig, adequaat en veilig;

    • c.

      de personen uit het sociaal netwerk die de hulp gaan verlenen, hebben zich voldoende op de hoogte gesteld van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van jeugdhulp verbonden zijn, De jeugdige en/of ouders aan wie een pgb wordt toegekend kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren voor begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf. Dagactiviteiten kunnen niet geleverd worden door het sociaal netwerk.

    • d.

      In aanvulling op het eerste lid onder a, wordt inzet van het sociaal netwerk met een pgb in ieder geval aantoonbaar beter geacht, indien één of meerdere van de volgende omstandigheden aan en

    • e.

      er is bij de personen uit het sociaal netwerk die de hulp gaan verlenen sprake van voldoende opvoedvaardigheden en/of voldoende draagkracht.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid onder a, kan inzet van het sociaal netwerk met een pgb aantoonbaar beter worden geacht, indien één of meerdere van de volgende omstandigheden aan de orde zijn:

    • a.

      de hulp is vooraf niet goed in te plannen;

    • b.

      de hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

    • c.

      de hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

    • d.

      de hulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

    • e.

      de hulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn;

    • f.

      de hulp moet vanwege de aard van de beperking worden geboden door een persoon met wie hij vertrouwd is en goed contact heeft.

5.9. Kwaliteitseisen

In de Jeugdwet zijn kwaliteitseisen voor jeugdhulpaanbieders opgenomen (hoofdstuk 4, paragraaf 1) zoals in het bezit zijn van een verklaring omtrent gedrag en de registratie in een beroepsregister. De aanbieder en haar medewerkers dienen zich aan deze eisen te houden. De controle op de wettelijke kwaliteitsaspecten voor jeugdhulpaanbieders is een taak van de inspectie. Concrete kwaliteitsafspraken liggen vast in inkoopcontracten.

Nieuwe aanbieder

De gemeente checkt of aanbieders bekend zijn bij de inspectie. Als dit niet het geval is, meldt de gemeente de nieuwe aanbieders bij het Samenwerkend Toezicht Jeugd. De inspectie maakt een risicoanalyse van de nieuwe toetreder en beoordeelt op basis van de uitkomsten daarvan of nader onderzoek en beoordeling van de nieuwe toetreder nodig is. De inspectie baseert zich hierbij op de kwaliteitseisen die vastgelegd zijn in de Jeugdwet. De inspectie bezoekt in ieder geval nieuwe toetreders die jeugdhulp met verblijf en/of daghulp aanbieden. Het toezicht resulteert in een openbaar rapport waarin staat of de aanbieder voldoet aan de eisen.

Algemene uitgangspunten

De hier geformuleerde algemene uitgangspunten zijn te beschouwen als richtlijnen voor goede ondersteuning van professionals voor de jeugdige of zijn ouders. Dit geldt zowel voor een verstrekking in de vorm van een pgb als in een verstrekking van Zorg in Natura. De gemeente verstrekt alleen zorg als aan de levering van zorg aan onderstaande kwaliteitseisen is voldaan. De richtlijnen worden gebruikt om te toetsen of een maatwerk-voorziening voldoet aan de kwaliteitseisen van de gemeente.

  • 1.

    De jeugdige of zijn ouders hebben de regie

    • Het professioneel handelen van de gemeente en leverancier van de voorziening is gericht op het behoud, het herstel en versterken van de eigen regie van de jeugdige of zijn ouders en het versterken van het sociale netwerk en de veerkracht.

    • Als het handelen van de jeugdige een ernstig gevaar oplevert voor hem en/of zijn omgeving dan moet de professional actie ondernemen. Ondersteuning sluit redelijkerwijs aan bij de leefwereld van de jeugdige of zijn ouders, in taalgebruik, denkniveau, cultuur en tempo en houdt rekening met de levensfase en de eigen kracht.

    • Welke ondersteuning nodig is, wordt in samenspraak met de jeugdige of zijn ouders opgesteld, uitgevoerd en geëvalueerd.

  • 2.

    De ondersteuning is veilig

    • De relatie tussen jeugdige of zijn ouders en professional is voor de jeugdige of zijn ouders voldoende vertrouwd en stabiel. Wijzigingen in gemaakte afspraken tussen jeugdige of zijn ouders en professional worden tijdig en op een bij de inwoner passende manier gemeld.

    • De professional is in staat ervoor te zorgen dat de relatie voor beide partijen veilig is, zowel lichamelijk als mentaal.

    • Er is overeenstemming met de jeugdige of zijn ouders over welke informatie gedeeld wordt en met wie, met in achtneming van de privacywetgeving en op basis van de Visie Gegevensdeling domein Samenleving.

    • De professional onderneemt actie bij gesignaleerde onveiligheid in de leefsituatie en het sociale netwerk van de jeugdige, conform de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • 3.

    De ondersteuning garandeert continuïteit, samenhang en resultaten

    • De professional heeft de kennis, houding en vaardigheden voor de betreffende hulpvraag en onderhoudt deze. De professional heeft krijgt de ruimte om hierin zelf keuzes te maken.

    • De ondersteuning van de professional in relatie met de jeugdige of zijn ouders is aantoonbaar gericht op het behalen van de afgesproken resultaten en dit wordt geëvalueerd en indien nodig bijgesteld.

    • De professional is op de hoogte van de andere hulpverleners die bij een jeugdige of zijn ouders betrokken zijn. Hij consulteert andere hulpverleners bij vragen en werkt samen waar dat zinvol is voor de te behalen doelstellingen van het ondersteuningsplan.

    • Als een organisatie de individuele voorziening verstrekt heeft deze een toegankelijke klachtenprocedure die onafhankelijke afhandeling van klachten garandeert en waarvan de jeugdige of zijn ouders op de hoogte zijn gesteld.

5.10.Inspraak en medezeggenschap

De gemeente betrekt de inwoners van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

Afhankelijk van het onderwerp en doel wordt op basis van het gemeentelijk communicatiebeleid de best passende manier vastgesteld. Hiervoor kunnen vervolgens verschillende instrumenten worden ingezet (te denken valt aan bijv. informatiebijeenkomsten, burgerpanel, etc.).

Afhankelijk van specifieke onderwerpen gaat de gemeente de dialoog aan met andere groeperingen die specifieke en waardevolle kennis kunnen delen (te denken valt aan cliëntenraden, jeugdraden van zorgaanbieders).

De gemeente betrekt de Adviesraad Sociaal Domein in een zo vroeg mogelijk stadium van de beleidsvorming of het evalueren van reeds vastgesteld beleid.

6. Werk, re-integratie en tegenprestatie

6.1 Werk en re-integratie

6.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 6:1 Begrippen

  • 1. In dit onderdeel wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen geaccepteerde arbeid: arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Het college bepaalt de reikwijdte van algemeen geaccepteerde arbeid. Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met de integriteit van de belanghebbende, de situatie op de arbeidsmarkt en bijkomende omstandigheden. Naarmate meer risico bestaat op langdurige werkloosheid, worden er minder eisen gesteld aan de te accepteren arbeid.

    • b.

      kandidaten: belanghebbenden die een bijstandsuitkering ontvangen van de gemeente Lansingerland.

    • c.

      niet-kandidaten: niet-uitkeringsgerechtigden (nug-gers) en mensen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw).

    • d.

      sociale activering: activiteiten gericht op het zelfstandig kunnen (gaan) deelnemen aan de samenleving.

  • 2. Alle begrippen die in dit onderdeel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening Sociaal Domein gemeente Lansingerland.

Artikel 6:2 Opdracht college

  • 1. Het college voert een actief re-integratiebeleid ten aanzien van kandidaten.

  • 2. Het college voert, bij het zelfstandig melden door niet-kandidaten bij de gemeente, een actief re-integratiebeleid voor niet-kandidaten.

Artikel 6:3 Subsidie- en budgetplafond

Het college heeft geen subsidie- of budgetplafond vastgesteld.

6.1.2 Aanspraak op ondersteuning

Artikel 6:4 Aanspraak op ondersteuning door niet-kandidaten

  • 1. Het college kan aan een niet-kandidaat op diens verzoek ondersteuning bij zijn re-integratie bieden wanneer deze:

    • a.

      zoekt naar de kortste weg naar werk;

    • b.

      geen werkervaring heeft in de twee jaar voorafgaand aan het verzoek;

    • c.

      geen inkomsten uit arbeid heeft gehad in de twee jaar voorafgaand aan het verzoek;

    • d.

      geen relevante scholing heeft afgerond in het jaar voorafgaand aan het verzoek;

    • e.

      niet is ondersteund bij re-integratie in de twee jaar voorafgaand aan het verzoek; en

    • f.

      gemotiveerd is en zich breed opstelt bij bemiddeling naar algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Een niet-kandidaat heeft geen recht op ondersteuning wanneer:

    • a.

      hij een traject verwijtbaar niet goed doorloopt of tussentijds afbreekt; of

    • b.

      blijkt dat er sprake is van een dusdanig grote toestroom aan niet-kandidaten, dat er een wachtlijst moet worden gehanteerd.

  • 3. De ondersteuning heeft een maximale trajectduur van een jaar.

  • 4. Indien het college op grond van dit artikel een niet-kandidaat ondersteuning biedt, dan kan deze ondersteuning bestaan uit de voorzieningen zoals genoemd in de artikelen 6:9 en 6:10.

  • 5. De niet-kandidaten dienen in ieder geval 10 procent van de te maken trajectkosten zelf te bekostigen, indien er sprake is van een gezinsinkomen van minimaal 130 procent van de betreffende bijstandsnorm binnen het huishouden waar belanghebbende deel van uit maakt.

  • 6. De trajectkosten worden voor alle niet-kandidaten in eerste instantie in de vorm van een lening verstrekt.

  • 7. Afhankelijk van de inzet en de financiële situatie van belanghebbende kan de financiering achteraf (gedeeltelijk) worden omgezet in een gift.

  • 8. Het gezinsinkomen als bedoeld in lid 5 wordt op dezelfde wijze berekend als in paragraaf 7.1.3 van deze verordening.

  • 9. De hoogte van de aflossingen wordt vastgesteld op grond van hetgeen bepaald is in onderdeel 7.4 Terugvordering van deze beleidsregels.

  • 10. Bij verwijtbaar gedrag dat leidt tot het niet succesvol afronden van een traject kunnen de gemaakte kosten, ongeacht de draagkracht van belanghebbende, volledig worden teruggevorderd.

Artikel 6:5 Aanspraak op ondersteuning door kandidaten

  • 1. Kandidaten die al eerder een voorziening aangeboden hebben gekregen welke niet heeft geleid tot het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, kunnen aanspraak maken op een nieuwe voorziening in het kader van re-integratie mits er geen sprake is van verwijtbaar gedrag.

  • 2. Het dossier van een kandidaat zoals bedoeld in het eerste lid bevat een rapportage met de redenen van niet-slagen van eerder aangeboden voorzieningen en aandachtspunten voor een nieuw te starten voorziening.

Artikel 6:6 Aanspraak op ondersteuning door alleenstaande ouders

  • 1. Het college stelt binnen acht weken na ontvangst van het verzoek om vrijstelling zoals bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de Participatiewet een plan van aanpak op voor de invulling van de voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor de alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend.

  • 2. Het college verricht na het opstellen van het plan van aanpak iedere zes maanden een heronderzoek naar de in het toepasselijke plan van aanpak opgenomen voorziening. Het heronderzoek strekt zich mede uit tot de naleving van de in het toepasselijke plan van aanpak opgenomen voorziening. Het college beoordeelt tevens bij het verrichten van het heronderzoek of er aanleiding bestaat de voorziening te wijzigen.

  • 3. Indien het heronderzoek daartoe aanleiding geeft stelt het college een gewijzigd plan van aanpak op.

  • 4. Het college vult de voorziening voor de alleenstaande ouder aan wie ontheffing is verleend en die niet beschikt over een startkwalificatie ten minste in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

  • 5. Op verzoek van de alleenstaande ouder aan wie ontheffing is verleend en die beschikt over een startkwalificatie vult het college de voorziening in met een opleiding, als bedoeld in artikel 7.2.2., tweede lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

6.1.3 Instrumenten

Artikel 6:7 Nadere bepalingen over voorzieningen

  • 1. Onder voorzieningen op het gebied van re-integratie als bedoeld in onderdeel 6.1 van de Verordening Sociaal Domein wordt verstaan:

    • a.

      instrumenten gericht op uitstroom naar regulier werk;

    • b.

      instrumenten gericht op het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt;

    • c.

      instrumenten gericht op sociale activering; en

    • d.

      instrumenten gericht op nazorg.

  • 2. Voorzieningen gericht op directe reguliere arbeidsinschakeling geven kandidaten de mogelijkheid om al opgedane werkervaring te behouden of werkervaring op te doen.

  • 3. Voor kandidaten die een langer voortraject nodig hebben voordat ze daadwerkelijk kunnen uitstromen, kunnen instrumenten worden ingezet die de afstand tot de arbeidsmarkt verkleinen. Met de inzet van scholing, arbeidstrainingen en werkgewenningsperioden kan met moeilijker te plaatsen kandidaten gewerkt worden aan de terugkeer op de reguliere arbeidsmarkt.

  • 4. Instrumenten gericht op sociale activering zijn werkplekken bij een bedrijf, instelling of vereniging waar kandidaten met behoud van uitkering vrijwilligerswerk kunnen doen. Het doel hiervan is dat mensen actief en maatschappelijk nuttig bezig zijn.

  • 5. Instrumenten gericht op nazorg worden ingezet indien een kandidaat regulier werk heeft aanvaard. Doel is duurzame uitstroom te realiseren en mogelijke problemen op de werkvloer zo snel mogelijk op te lossen.

Artikel 6:8 Verplichtingen van de gebruikers van een instrument

Aan alle kandidaten en niet-kandidaten die gebruik maken van een re-integratie-instrument worden de inspanningsverplichting, de medewerkingsverplichting en de inlichtingenverplichting opgelegd.

Artikel 6:9 Werkervaringsplaatsen

  • 1. Een werkervaringsplaats heeft als doel om een kandidaat werkervaring en arbeidsritme op te laten doen.

  • 2. Een werkervaringsplaats wordt ingezet voor de duur van zes maanden en kan eenmalig met zes maanden worden verlengd.

  • 3. Steeds na drie maanden wordt de voortgang van belanghebbende beoordeeld.

  • 4. De kans op regulier werk dient door inzet van de werkervaringsplaats groter te worden.

  • 5. Begeleiding kan door de werkgever worden aangeboden of extern in worden gekocht door het college.

Artikel 6:10 Proefplaatsing

  • 1. Kandidaten kunnen met behoud van uitkering bij wijze van proef werkervaring opdoen bij een werkgever die beoogt om, aansluitend aan de proefplaatsing, belanghebbende een arbeidsovereenkomst aan te bieden.

  • 2. De duur van de proefplaatsing bedraagt maximaal één maand en kan ten hoogste één keer worden verlengd.

Artikel 6:11 Werkgeverscheque

  • 1. Het college kan als werkgeverscheque een financiële vergoeding verstrekken aan een werkgever die een arbeidsovereenkomst sluit met een kandidaat die langer dan zes maanden werkzoekend is.

  • 2. De vergoeding bedraagt ten hoogste € 2.250,- bij een dienstverband van zes maanden en ten hoogste € 4.500,- bij een dienstverband van twaalf maanden. Indien de arbeidsovereenkomst voortijdig wordt ontbonden, dan wordt de vergoeding evenredig verlaagd.

  • 3. De arbeidsovereenkomst dient minimaal 32 uur per week te bedragen. Indien de arbeidsovereenkomst minder uur bedraagt, dan wordt de vergoeding evenredig verlaagd.

  • 4. De vergoeding kan op maandbasis nooit meer bedragen dan het bedrag dat de kandidaat aan bijstand ontving in de maand voorafgaand aan het aanvaarden van werk.

Artikel 6:12 Sociale activering

Sociale activering wordt ingezet onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    Er is geen mogelijkheid voor de kandidaat om binnen afzienbare tijd algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.

  • b.

    De kandidaat kan met behoud van uitkering activiteiten verrichten.

  • c.

    Elk jaar wordt opnieuw beoordeeld of regulier werk wel haalbaar is geworden voor de kandidaat.

Artikel 6:13 Scholing

Scholing wordt ingezet onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    De ingezette scholing moet resulteren in een reële verhoging van de kansen op de arbeidsmarkt.

  • b.

    De scholing is noodzakelijk om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

  • c.

    Scholing wordt niet ingezet indien een persoon in de twee jaar voorafgaand aan het verzoek om scholing al een beroepsgerichte scholing met succes heeft afgerond.

  • d.

    Scholing kan rechtstreeks ingekocht worden door de gemeente maar kan ook via een re-integratie-bureau worden ingekocht.

Artikel 6:13a Vergoeding van kosten bij re-integratie (reis- en overige kosten)

  • 1. Het college kan een kandidaat die een re-integratietraject volgt een vergoeding verstrekken voor reiskosten en overige kosten die de kandidaat maakt in het kader van het re-integratietraject.

  • 2. Een vergoeding voor reiskosten wordt verstrekt onder de volgende voorwaarden:

  • a. De kandidaat moet in het kader van het re-integratietraject frequent (minimaal één keer per week gedurende minimaal een maand) een opleidingsinstituut, re-integratiebedrijf of werklocatie bezoeken.

  • b. De reisafstand van de kandidaat naar de locatie per fiets is meer dan tien kilometer of de kandidaat volgt het traject Werkacademie Zoetermeer.

  • 3. De hoogte van de vergoeding voor reiskosten bedraagt:

    • a.

      Indien de kandidaat met het openbaar vervoer reist: de kosten van het openbaar vervoer 2e klasse.

    • b.

      Indien de kandidaat per auto reist: € 0,19 per kilometer.

  • 4. De reiskostenvergoeding wordt verstrekt voor de duur van het gehele traject/opleiding en per maand uitbetaald.

  • 5. Het college kan een kandidaat ook een vergoeding geven voor overige kosten bij een re-integratie-traject, zoals werkschoenen of een fiets.

  • 6. Het college kan in individuele gevallen besluiten om van dit artikel af te wijken, indien bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld een baangarantie, hiertoe aanleiding geven.

Artikel 6:13b Vrijlaten inkomsten en vergoedingen

  • 1. Het college past op grond van artikel 31, tweede lid, sub n en r van de Participatiewet, artikel 8, tweede lid IOAW en artikel 8, derde lid IOAW een eenmalige inkomstenvrijlating toe bij parttime inkomsten, onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      Kandidaat heeft de inkomsten op legale wijze verkregen;

    • b.

      Kandidaat heeft de inkomsten tijdig bij het college gemeld;

    • c.

      Kandidaat ontving bijstand gedurende de zes maanden voorafgaand aan het dienstverband.

    • d.

      Het parttime dienstverband moet minimaal 20 uur per week bedragen.

Artikel 6:13c Uitstroompremie

  • 1. Het college kan op grond van artikel 31, tweede lid, sub j van de Participatiewet een uitstroompremie toekennen aan langdurig werkloze kandidaten die gedurende minimaal zes maanden uitstromen naar algemeen geaccepteerde arbeid en daardoor geen recht meer hebben op een bijstandsuitkering.

  • 2. Een langdurig werkloze in de zin van het eerste lid is een kandidaat die voorafgaand aan de werkaanvaarding gedurende minimaal twaalf aaneengesloten maanden bijstand ontving.

  • 3. De premie bedraagt € 500,-.

  • 4. De kandidaat kan de uitstroompremie aanvragen na afloop van de zesde maand van het dienstverband, maar uiterlijk voor de tiende maand.

Artikel 6:13d Vergoeding kosten kinderopvang

  • 1. Het college verstrekt geen vergoeding voor de kosten van kinderopvang voor kandidaten die een re-integratietraject volgen of een tegenprestatie vervullen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de kosten van de eigen bijdrage voor kinderopvang vergoeden indien een kandidaat deze kosten moet maken in het kader van het volgen van een re-integratietraject, volwasseneducatie of een inburgeringscursus en deze kandidaat kan aantonen dat diens sociaal netwerk (familie, vrienden, kennissen, buren) geen opvang kan bieden.

Artikel 6:14 Participatievoorziening beschut werk

  • 1. Wanneer tijdens een kalenderjaar het aantal beschikbare plekken voor beschut werk conform het jaarlijkse voorschrift in de ministeriële regeling vervuld is, dan komen inwoners met een indicatie beschut werk op een wachtlijst tot een volgend jaar waarin er weer nieuwe beschutte werkplekken beschikbaar zijn. Op deze wachtlijst wordt de volgorde aangehouden van de datum van de indicaties.

  • 2. Inwoners met een indicatie beschut werk die op de wachtlijst staan voor een beschutte werkplek kunnen deelnemen aan arbeidsmatige dagbesteding vanuit de WMO.

  • 3. Voor inwoners waarvan het vermoeden bestaat dat deze in aanmerking komen voor de voorziening beschut werk, kan het college eerst een werkstage aanbieden om vanuit daar door te stromen naar een passende werkplek. Wanneer op basis van de ervaringen opgedaan op de werkstage verwacht wordt dat iemand alleen aan de slag kan op een beschutte werkplek, dan kan het college een advies inwinnen bij het Uitvoerings-instituut werknemersverzekeringen. Dit advies wint het college in voor de beoordeling of de inwoner uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

  • 4. Voor inwoners met een advies indicatie beschut werk van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen die dit advies zelf hebben aangevraagd, biedt het college eerst een werkstage aan om vanuit daar door te stromen naar een passende beschutte werkplek.

  • 5. Het college kan beschut werk aanbieden bij een werkgever met voldoende ondersteuning en aanpassingen in de aard van het werk en de werkplek.

Artikel 6:15 Werkfit traject

  • 1. Kandidaten kunnen met behoud van uitkering via een werkfit traject werkervaring opdoen, waarmee beoogd wordt om de kandidaat de benodigde werknemersvaardigheden en werkritme op te laten doen.

  • 2. Een werkfit traject betreft het zodanig versterken van een kandidaat dat deze na het beëindigen van het traject in staat is om te werken.

  • 3. De duur van het traject bedraagt in eerste instantie maximaal 60 uur. Het traject kan daarna worden verlengd, als mocht blijken dat er meer tijd nodig is om het traject succesvol af te ronden.

6.1.4 Overige bepalingen

Artikel 6:16 Nazorg

  • 1. Personen die algemeen geaccepteerde arbeid hebben aanvaard, kunnen aanspraak maken op nazorg vanuit de gemeente dan wel vanuit een door de gemeente ingehuurde externe partij.

  • 2. Doel van de inzet van deze nazorg is het realiseren van duurzame uitstroom en het voorkomen van terugval in de bijstand.

  • 3. Nazorg wordt gedurende maximaal zes maanden ingezet.

Artikel 6:17 Arbeidsverplichting naar vermogen

  • 1. Het college kan een kandidaat tijdelijk om dringende redenen ontheffing verlenen van de verplichting tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, tweede lid van de Participatiewet. Deze ontheffing ziet op niet in de persoon van belanghebbende gelegen omstandigheden die zo dringend zijn dat ze op geen andere wijze kunnen worden opgelost. Deze ontheffing is tijdelijk voor de duur dat de dringende redenen zich voordoen.

  • 2. Indien een belanghebbende tijdelijk, als gevolg van medische omstandigheden, niet of gedeeltelijk in staat is te werken wordt verwacht dat belanghebbende zich inspant om zo snel mogelijk weer zo volledig mogelijk beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. Van een ontheffing kan geen sprake zijn. De medische omstandigheden kunnen altijd worden aangetoond door belanghebbende en geven mogelijk aanleiding om op grond van artikel 55 van de participatiewet nadere verplichtingen voor onderzoek en behandeling van de medische klachten aan te gaan.

6.2 Tegenprestatie

Artikel 6:18 Begrippen

Alle begrippen die in dit onderdeel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6:19 Doel

Het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden is bedoeld als wederdienst in ruil voor een uitkering in de noodzakelijke kosten voor levensonderhoud.

Artikel 6:20 Doelgroep

Tot de doelgroep van de tegenprestatie behoren belanghebbenden vanaf 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd met een bijstandsuitkering die:

  • a.

    Een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben.

  • b.

    Een kleine afstand tot de arbeidsmarkt hebben, indien bijzondere omstandigheden het rechtvaardigheden dat ook een belanghebbende uit deze categorie verplicht wordt tot het leveren van een tegenprestatie.

Artikel 6:21 Bevoegdheid college

Het college legt een plicht tot het verrichten van een tegenprestatie naar vermogen op aan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 6:20, en die niet valt onder een van de uitzonderingsgronden zoals genoemd in artikel 6:23 van de Verordening Sociaal Domein.

Artikel 6:22 Voorwaarden werkzaamheden

In aanvulling op de voorwaarden zoals die genoemd zijn in Onderdeel 6.2 (Tegenprestatie) van de Verordening Sociaal Domein gelden de volgende voorwaarden voor de werkzaamheden:

  • a.

    De gemeente verstrekt geen vergoeding voor de werkzaamheden. De organisatie waarvoor belanghebbende werkt mag de uitkeringsgerechtigde wel een vergoeding geven.

  • b.

    De werkzaamheden vormen geen belemmering voor het accepteren van regulier werk of voor de re-integratie of sollicitatie-activiteiten van belanghebbende.

Artikel 6:23 Werkzaamheden zoeken

  • 1. De belanghebbende aan wie het college een tegenprestatieplicht op wil gaan leggen, overlegt met zijn consulent over de mogelijke werkzaamheden die hij kan verrichten. De consulent stimuleert de belanghebbende om zo veel mogelijk te kiezen voor activiteiten die hij interessant vindt en om zo nodig zelf op zoek te gaan naar onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden die hij kan gaan verrichten.

  • 2. Het college verstrekt hiertoe voldoende voorlichtingsmateriaal, waaronder een lijst van de activiteiten van organisaties in de gemeente waar onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden verricht.

  • 3. De termijn waarbinnen kan worden gezocht is een maand. De termijn kan op verzoek van belanghebbende een keer met een maand worden verlengd. In bijzondere omstandigheden kan de consulent een langere termijn vastleggen in het dossier van de uitkeringsgerechtigde. Bij voorbeeld wanneer dit nodig is om voldoende kinderopvang te regelen of wanneer dit nodig is om een nieuwe activiteit te starten, die goed aansluit bij de behoeften van de uitkeringsgerechtigde.

  • 4. De belanghebbende stelt samen met de organisatie waarvoor hij werkzaamheden gaat verrichten een overeenkomst op, die ter beoordeling wordt voorgelegd aan de consulent. Hierin wordt in ieder geval vastgelegd waaruit de werkzaamheden bestaan en voor hoeveel uren per week de werkzaamheden worden uitgevoerd. Het college kan hiertoe een voorbeeldovereenkomst verstrekken.

Artikel 6:24 Opleggen tegenprestatie

  • 1. Het college beoordeelt of de overeengekomen werkzaamheden als bedoeld in artikel 6:23, vierde lid voldoen aan de voorwaarden als genoemd in de artikelen 6:19 en 6:22 en legt vervolgens bij beschikking de plicht tot tegenprestatie op. In de beschikking worden de betreffende organisatie, de aard van de werkzaamheden en het aantal uur per week vastgelegd.

  • 2. Indien de belanghebbende niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 6:23, derde lid onbeloonde werkzaamheden heeft gevonden die voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 6:19 en 6:22, dan bepaalt het college waar de werkzaamheden worden verricht, waaruit de werkzaamheden bestaan en voor hoeveel uren per week.

  • 3. Bij het vaststellen van de tegenprestatieplicht houdt het college rekening met de capaciteiten en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende voor zover het betreft het vermogen van belanghebbende om een tegenprestatie te verrichten.

Artikel 6:25 Tegenprestatie naar vermogen

1. Indien een belanghebbende tijdelijk, als gevolg van medische omstandigheden, niet of gedeeltelijk in staat is tot het verrichten van een tegenprestatie wordt verwacht dat belanghebbende zich inspant om zo snel mogelijk weer zo volledig mogelijk beschikbaar te zijn om alsnog de tegenprestatie te leveren. Van een ontheffing kan geen sprake zijn. De medische omstandigheden kunnen altijd worden aangetoond door belanghebbende. Daar waar dit raakt aan de arbeidsinzetbaarheid kan belanghebbende ook worden verplicht zich te laten behandelen voor de medische en of psychische klachten op grond van artikel 55 van de Participatiewet.

Artikel 6:26 Niet nakomen van de verplichting

Bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot tegenprestatie kan de uitkering van belanghebbende worden verlaagd op grond van onderdeel 7.3 (Afstemming) van de Verordening Sociaal Domein.

6.3 Loonkostensubsidie

Over dit onderwerp stelt het college vooralsnog geen beleidsregels vast. Wij volgen de wettelijke regelingen en de Verordening Sociaal Domein gemeente Lansingerland.

6.4 Wet taaleis

Artikel 6:27 Begrippen

In dit onderdeel wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet taaleis: de wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis Participatiewet).

  • b.

    Besluit Taaltoets: het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’.

  • c.

    Referentieniveau: het fundamentele niveau taal en rekenen volgende de richtlijnen van de Rijksoverheid (F-niveau).

  • d.

    Wet educatie: de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingscentra.

  • e.

    Inburgeringsplicht: De plicht zoals bedoeld in artikel 7 van de Wet inburgering.

  • f.

    Taalmeter: Online toets beschikbaar gesteld door stichting Lezen en Schrijven die een indicatie geeft van het taalniveau.

Artikel 6:28 Aantonen kennis van de Nederlandse taal

  • 1. De bewijslast om aan te tonen dat belanghebbende op het vereiste niveau vaardig is in de Nederlandse taal ligt bij belanghebbende.

  • 2. Een diploma inburgering of gelijkwaardig document geldt als bewijs dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst en aan de Wet taaleis voldoet.

  • 3. De beoordeling van de consulent vastgelegd in een rapportage dat belanghebbende voldoet aan de beheersing van de Nederlandse taal op 1F niveau is bewijslast in het kader van artikel 18b, tweede lid, van de Participatiewet.

  • 4. Het met succes afleggen van de Taalmeter op niveau 2F is bewijslast in het kader van artikel 18b, tweede lid, van de Participatiewet.

Artikel 6:29 Geen taaltoets

Het college neemt geen taaltoets af indien vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt. Er is sprake van het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid als:

  • a.

    Belanghebbende ontheven is van de inburgeringsplicht;

  • b.

    Belanghebbende ontheven is van de arbeidsplicht of een algemene ontheffing heeft op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

  • c.

    Tijdens een eerdere uitkeringsperiode is vastgesteld dat iemand de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

  • d.

    Naar het oordeel van de consulent er geen sprake is van enige verwijtbaarheid blijkens uit de rapportage.

Artikel 6:30 Verwerving vereist taalniveau

  • 1. Als de uitslag van de toets is dat belanghebbende niet aan de Wet taaleis voldoet, dan wordt belanghebbende uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens dit gesprek wordt de uitslag van de taaltoets besproken en wordt in overleg met belanghebbende bepaald hoe deze naar het gewenste taalniveau gaat toewerken.

  • 2. In het gesprek na de taaltoets is besproken wat het startniveau van belanghebbende is en wat belanghebbende gaat doen om de taalvaardigheden op referentieniveau 1F te verwerven.

    Het college monitort of belanghebbende de gemaakte afspraken nakomt. Als dit niet het geval is dan wordt belanghebbende door het college uitgenodigd voor een gesprek.

  • 3. Als belanghebbende is begonnen met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

  • 4. Als belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis is begonnen met een taaltraject in het kader van de Wet educatie, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld in de Wet taaleis.

7. Inkomen

Inkomensondersteuning Algemene bepalingen

Artikel 7:1 Begrippen

In dit onderdeel worden, tenzij anders vermeld, dezelfde begripsbepalingen gebruikt als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht en onderdeel 7.1 van de Verordening Sociaal Domein (Individuele inkomenstoeslag).

Artikel 7:2 Rechthebbenden

Er bestaat slechts recht op verstrekkingen of vergoedingen op grond van dit onderdeel indien de aanvrager of, indien van toepassing, het gezin:

  • 1.

    Woonplaats heeft in de gemeente Lansingerland als bedoeld in de artikelen 1:10, eerste lid en 1:11 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • 2.

    Nederlander is, of daaraan wordt gelijkgesteld doordat hij/zij een hier te lande verblijvende vreemdeling is, zoals bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid van de Participatiewet.

7.1.2 Vormen van bijzondere bijstand

Artikel 7:3 Bijzondere bijstand om niet

Tenzij in de Participatiewet of in dit onderdeel anders wordt bepaald, wordt bijzondere bijstand om niet verstrekt.

Artikel 7:4 Bijzondere bijstand als lening voor duurzame gebruiksgoederen

  • 1. De kosten voor aanschaf, reparatie en vervanging van duurzame gebruiksgoederen behoren in beginsel tot de algemeen noodzakelijke kosten die uit de algemene bijstandsnorm of uit een vergelijkbaar inkomen moeten worden gefinancierd.

  • 2. Voor de aanschaf, reparatie en vervanging van duurzame gebruiksgoederen moet men reserveren.

  • 3. De reserveringscapaciteit voor duurzame gebruiksgoederen is het verschil tussen het netto inkomen en 90 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4. De aanvraag wordt afgewezen als er voldoende reserveringscapaciteit is.

  • 5. Indien er geen of onvoldoende reserveringscapaciteit is, wordt de bijzondere bijstand verleend:

    • a.

      ‘Om niet’ voor niet-verhuisbare duurzame gebruiksgoederen, waaronder bijvoorbeeld verf, behang, gordijnen, kosten vloeregalisatie.

    • b.

      In de vorm van een geldlening voor verhuisbare duurzame gebruiksgoederen, waaronder bijvoorbeeld een wasmachine, bankstel, etc.

  • 6. Bij het bepalen van de hoogte van te verstrekken bijzondere bijstand voor verhuisbare duurzame gebruiksgoederen wordt uitgegaan van de aanschaf van een tweedehands gebruiksgoed.

  • 7. Het maximaal te verstrekken bedrag voor een tweedehands gebruiksgoed, zoals bedoeld in het vorige lid, bedraagt 75 procent van het bedrag dat in de Nibud-prijslijst voor dat gebruiksgoed wordt genoemd.

Artikel 7:4a Bijzondere bijstand voor volledige woninginventaris

  • 1. In afwijking van artikel 7:4, zesde lid, kan bijzondere bijstand voor een volledige woninginventaris in natura worden verstrekt op aanvraag van de inwoner of bij gegronde redenen (zoals bedoeld in artikel 57 Participatiewet) om aan te nemen dat de inwoner zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van de bijzondere bijstand.

  • 2. Ook de in het eerste lid genoemde bijzondere bijstand in natura wordt als leenbijstand verstrekt:

    • a.

      Vouchers voor meubilair en kleine huisraad. Deze vouchers kunnen worden besteed bij kringloopwinkels in Lansingerland waarmee het college een overeenkomst hiertoe heeft gesloten. De omvang van de vouchers is afhankelijk van de gezinssamenstelling en staat nader toegelicht in bijlage 3 van deze beleidsregels.

    • b.

      Vouchers voor een witgoedpakket. Deze kan worden ingeleverd bij de leverancier van witgoed in de gemeente, waarmee het college een overeenkomst hiertoe heeft gesloten.

    • c.

      Een vrij besteedbaar bedrag. De hoogte hiervan is afhankelijk van de gezinssamenstelling en staat nader toegelicht in bijlage 3 van deze beleidsregels.

  • 3. Een woning die door 3B Wonen wordt toegewezen aan een asielgerechtigde die zich in Lansingerland gaat vestigen of aan een gezin waarin sprake is van gezinshereniging na een toegekende asielaanvraag, wordt gestoffeerd opgeleverd door 3B Wonen. Deze stoffering is exclusief wandbekleding. Hier kan apart bijzondere bijstand voor worden aangevraagd op grond van artikel 7:4.

Artikel 7:5 Bijzondere bijstand voor schulden

  • 1. Voor schulden wordt in principe geen bijzondere bijstand verstrekt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van borgtocht, indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog doorgang te doen vinden door een:

    • a.

      gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht; of

    • b.

      financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, indien de gemeente niet is aangesloten bij een gemeentelijke kredietbank, dan wel daarmee geen relatie onderhoudt.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een lening voor de aflossing van een huurschuld indien:

    • a.

      de huurschuld heeft geleid tot een dreigende uithuiszetting; en

    • b.

      verlening van bijzondere bijstand redelijkerwijs de enige manier is waarop deze uithuiszetting kan worden voorkomen.

  • 4. Aan bijstand die in de vorm van borgtocht of een lening wordt verstrekt ter aflossing van schulden, wordt de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende meewerkt aan de totstandkoming van een minnelijke regeling zoals een schuldhulpverleningstraject door de gemeente of een wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

  • 5. Bijstand in de vorm van een lening voor aflossing van een huurschuld wordt conform de termijn die gehanteerd wordt bij schuldsanering slechts eenmaal in de vijftien jaar toegekend.

7.1.3 Draagkracht en drempelbedrag

Artikel 7:6 Draagkracht inkomen en middelen

  • 1. Voor het bepalen van het recht op bijzondere bijstand op grond van artikel 35 eerste lid van de Participatiewet, worden inkomsten boven 115% van de voor belanghebbende geldende netto bijstandsnorm, volledig in aanmerking genomen als draagkracht.

  • 2. Om te bepalen welke middelen in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van draagkracht wordt aangesloten bij artikel 31 tot en met 34 van de Participatiewet, met uitzondering van artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid van de Participatiewet.

  • 3. De individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet wordt niet als middel aangemerkt.

  • 4. De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend en wordt in beginsel voor één jaar vastgesteld.

  • 5. Bij de vaststelling van het inkomen wordt uitgegaan van het periodieke netto-inkomen van de belanghebbende gedurende de maand waarin de aanvraag wordt ingediend. Als dit geen juist beeld geeft, dan wordt het gemiddelde inkomen genomen over de maand waarin de aanvraag wordt ingediend en de twee voorafgaande maanden.

  • 6. Een vastgestelde draagkracht of draagkrachtperiode kan slechts gewijzigd worden, indien een structurele wijziging van de persoonlijke of financiële situatie van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

  • 7. Bij elke volgende aanvraag om bijzondere bijstand in het draagkrachtjaar wordt rekening gehouden met het beslag dat reeds op de draagkracht is gelegd door eerdere afwijzingen of gedeeltelijke toewijzingen van bijzondere bijstand.

  • 8. In afwijking van lid 1, geldt er geen inkomensgrens voor het recht op bijzondere bijstand voor de vergoeding van kosten van kinderopvang vanwege een sociaal-medische indicatie zoals bedoeld in artikel 7:12.

Artikel 7:7 Draagkracht vermogen

  • 1. Van het vermogen wordt 100% in aanmerking genomen als draagkracht, voor zover het vermogen hoger is dan € 2.500,-.

  • 2. De waarde van één auto of motorfiets tot een bedrag van € 2.500,- wordt, voor de berekening van de draagkracht in de bijzondere bijstand, niet in aanmerking genomen als vermogen.

  • 3. De draagkrachtperiode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend en wordt in beginsel voor één jaar vastgesteld.

  • 4. In afwijking van lid 1, geldt er geen vermogensgrens voor het recht op bijzondere bijstand voor de vergoeding van kosten van kinderopvang vanwege een sociaal-medische indicatie zoals bedoeld in artikel 7:12.

Artikel 7:8 Drempelbedrag

Een drempelbedrag, zoals bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Participatiewet, wordt niet gehanteerd.

7.1.4 Vergoedingen

Artikel 7:9 Bijzondere bijstand in de algemene kosten

  • 1. De persoon van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op bijzondere bijstand voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de bijstandsnorm en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders omdat:

    • a.

      De middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

    • b.

      Hij zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde kan maken.

  • 2. Van redelijkerwijs niet te gelde kunnen maken is sprake indien:

    • a.

      Beide ouders zijn overleden of in het buitenland wonen.

    • b.

      De aanvrager op grond van een officiële maatregel uit huis is geplaatst;

    • c.

      De aanvrager voorafgaand aan de bijstandsaanvraag al meer dan een jaar zelfstandig woonde; en/of

    • d.

      het op individuele gronden niet verantwoord is dat de aanvrager bij zijn ouders woont.

  • 3. De bijzondere bijstand op grond van dit artikel is in ieder geval niet hoger dan toepasselijke bijstandsnorm voor de bijstandsgerechtigde van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

Artikel 7:10 Kosten in verband met werk

De kosten van toeleiding naar werk, studiekosten, cursuskosten, buitengewone verwervingskosten en kinderopvang gerelateerd aan arbeidsmarktrelevante activiteiten dan wel aan sociale activering worden niet door middel van bijzondere bijstand vergoed.

Artikel 7:11 Kosten van peuterspeelzaal

De kosten van de ouderbijdrage aan de peuterspeelzaal worden vergoed daar waar het Centrum voor Jeugd en Gezin aangeeft dat deelname aan de peuterspeelzaal noodzakelijk is om (dreigende) achterstanden op taal-, sociaal of emotioneel gebied te voorkomen.

Artikel 7:12 Tegemoetkoming voor kosten van kinderopvang vanwege een sociaal-medische indicatie

  • 1. Kosten van kinderopvang vanwege een sociaal-medische indicatie komen voor vergoeding in aanmerking als sprake is van kinderopvang voor een kind dat in verband met zijn of haar leeftijd nog niet naar de basisschool gaat.

  • 2. De vergoeding vindt slechts plaats als uit een beoordeling van een sociaal-medisch adviseur blijkt dat sprake is van sociaal-medische omstandigheden, waardoor kinderopvang voor het gezin als noodzakelijk wordt aangemerkt.

  • 3. Vergoeding op basis van dit artikel vindt plaats voor kinderopvang gedurende maximaal het aantal dagdelen per week dat is opgenomen in het advies van de sociaal-medisch adviseur. De in aanmerking te nemen kosten van kinderopvang zijn niet hoger dan de maximale uurprijs die in het Besluit kinderopvangtoeslag wordt genoemd.

  • 4. Toekenning van de tegemoetkoming op basis van dit artikel vindt plaats voor bepaalde tijd tot maximaal één jaar. Verlenging is slechts mogelijk als uit onderzoek blijkt dat er voor de situatie geen andere oplossing is en als er een nieuwe indicatie is afgegeven.

  • 5. Het college kan jaarlijks een budgetplafond instellen als zij dit financieel noodzakelijk acht.

  • 6. Het maximaal te verstrekken bedrag voor kosten van kinderopvang vanwege een sociaal-medische indicatie bedraagt een inkomensafhankelijke bijdrage.

  • 7. De hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage, zoals bedoeld in lid 6, stellen we vast met de “proefberekening Kinderopvangtoeslag” van de Belastingdienst op basis van het toetsingsinkomen, het benodigde aantal opvanguren per maand en het uurtarief van de kinderopvang. Voor deze tegemoetkoming geldt geen inkomens- en vermogensgrens.

  • 8. Ouders met een inkomen tot 115% van de bijstandsnorm kunnen een beroep doen op een volledige vergoeding.

Artikel 7:13 Bewindvoering en budgetbeheer

  • 1. Indien de rechtbank een bewindvoerder toestemming geeft om in verband met de aanwezigheid van problematische schulden het hoge tarief in rekening te brengen, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid sub b van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren, dan komt dit hoge tarief gedurende maximaal twaalf maanden na de rechterlijke uitspraak in aanmerking voor bijzondere bijstand. Na deze periode moet de bewindvoerder onderbouwd kunnen aantonen dat hij nog steeds meer werk heeft als gevolg van de problematische schulden.

  • 2. De kosten van (vrijwillig) budgetbeheer komen voor vergoeding in aanmerking, indien:

    • a.

      de noodzaak van het budgetbeheer voldoende onderbouwd kan worden, bijvoorbeeld door de voorgeschiedenis, de feitelijke situatie en de mate van urgentie van de belanghebbende; en

    • b.

      de budgetbeheerder is aangesloten bij één van de brancheverenigingen voor professionele budgetbeheerders en/of bewindvoerders.

  • 3. Bijzondere bijstand voor vrijwillig budgetbeheer wordt verleend gedurende maximaal één jaar. Eventuele verlenging na een jaar is slechts mogelijk na een schriftelijke verantwoording door de budgetbeheerder over de gang van zaken in het voorgaande jaar, waarbij moet worden toegelicht waarom belanghebbende na een jaar nog niet in staat is om zelfstandig zijn financiën te beheren.

Artikel 7:14 Collectieve zorgverzekering

  • 1. Het college stelt een collectieve zorgverzekering beschikbaar voor belanghebbenden met een inkomen van maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2. Belanghebbenden die in aanmerking komen voor een collectieve zorgverzekering kunnen kiezen uit een van de volgende opties:

    • a.

      Een basisverzekering met een standaard pakket aan extra vergoedingen en dekking.

    • b.

      Een basisverzekering met een uitgebreid pakket aan extra vergoedingen en dekking.

  • 3. In afwijking van het eerste lid stelt het college de collectieve zorgverzekering zoals bedoeld in het tweede lid, sub b beschikbaar voor belanghebbenden met een inkomen van maximaal 130% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4. In afwijking van het eerste lid past het college de bijstandsnorm voor inwoners vanaf 21 jaar ook toe voor inwoners van 18, 19 of 20 jaar.

  • 5. De polisvoorwaarden van de collectieve zorgverzekering en de eventuele bijdrage aan de kosten die door het college wordt verleend, worden jaarlijks bekend gemaakt via de gemeentelijke website.

Artikel 7:15 Woonkostentoeslag

  • 1. Bijzondere bijstand voor woonkosten kan in de vorm van woonkostentoeslag worden verstrekt wanneer een belanghebbende tijdelijk niet in staat is om zijn woonlasten (volledig) te betalen. Daarnaast moet zijn voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      Er moet sprake zijn van een dreigende huisuitzetting als gevolg van het niet (volledig) betalen van de woonlasten; en

    • b.

      Belanghebbende is binnen zes maanden weer in staat om de woonlasten van de huidige woning volledig te betalen en kan dit concreet aantonen.

  • 2. Wanneer woonkostentoeslag wordt toegekend, dan wordt aan belanghebbende tevens de verplichting opgelegd tot het zoeken van een woning met lagere woonlasten. Onder deze verplichting valt in ieder geval het aanvragen van urgentie zoals bedoeld in de Overeenkomst woonruimteverdeling 2015 van de Stadsregio Rotterdam.

  • 3. Indien belanghebbende een huurwoning bewoont kan alleen woonkostentoeslag worden verstrekt indien de woonlasten hoger zijn dan de grens voor huurtoeslag.

  • 4. Indien een belanghebbende een koopwoning bewoont dan worden de volgende kosten als woonlasten in aanmerking genomen:

    • a.

      De rente (en dus niet de aflossingsverplichting) die verband houdt met hebben van het eigendom van de woning.

    • b.

      De zakelijke lasten die verband houden met het hebben van het eigendom van de woning.

  • 5. Het college hanteert bij bepaling van de hoogte van de woonkostentoeslag de systematiek van de Wet op de huurtoeslag, met inbegrip van de daarin begrepen kwaliteitskorting.

  • 6. Woonkostentoeslag wordt verstrekt voor een periode van drie maanden. Deze periode kan eenmalig met drie maanden worden verlengd wanneer belanghebbende de in het tweede lid genoemde urgentie toegekend heeft gekregen maar dit nog niet heeft geleid tot het vinden van een woning met lagere woonlasten.

  • 7. Wanneer een belanghebbende studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 ontvangt, dan komt deze persoon niet in aanmerking voor woonkostentoeslag. De studiefinanciering geldt dan als passende en toereikende voorliggende voorziening.

Artikel 7:16 Overbruggingsuitkering

  • 1. Bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan kan in de vorm van een overbruggingsuitkering worden verstrekt aan:

    • a.

      Ex-asielzoekers die een verblijfstatus krijgen na hun verblijf via het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA);

    • b.

      Belanghebbenden die uit langdurige detentie komen; en

    • c.

      Belanghebbenden die zelfstandig gaan wonen na een langdurig verblijf in een intramurale instelling vanwege verslavingsproblematiek en/of een andere psychische of verstandelijke beperking, wanneer zij een uitkering op grond van de Participatiewet hebben aangevraagd en tot de eerste betaling van deze uitkering niet kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 2. De hoogte van de overbruggingsuitkering is gelijk aan de toepasselijke bijstandsnorm gedurende één maand. Deze wordt voor de categorie in het eerste lid sub a verlaagd met het door het COA verstrekte zak- en kleedgeld.

  • 3. De overbruggingsuitkering wordt om niet verstrekt.

Artikel 7:17 Reiskosten naar ISK en bijzonder onderwijs

  • 1. We verstrekken bijzondere bijstand voor 100% van de reiskosten naar onderwijs voor:

    • a.

      Asielgerechtigde inwoners van Lansingerland die voortgezet onderwijs volgen in een Internationale Schakelklas (ISK) buiten Lansingerland;

    • b.

      Kinderen die in Lansingerland wonen en speciaal onderwijs volgen buiten Lansingerland.

  • 2. Het college hanteert bij bepaling van de hoogte van de reiskostenvergoeding de kosten van het goedkoopst adequate vervoer voor de afstand tussen het woonadres en het adres van de school waarop de inwoner is ingeschreven en het betreffende aantal schoolweken. Dit kunnen gemaakte kosten zijn voor openbaar vervoer of een kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer.

  • 3. Wanneer een belanghebbende niet naar school gaat, dan vervalt het recht op bijzondere bijstand volgens dit artikel.

7.1.5 Procedure

Artikel 7:18 Procedure

  • 1. Een belanghebbende moet een aanvraag om bijzondere bijstand indienen en ter beoordeling voorleggen voordat hij de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Hierbij wordt de datum waarop een verplichting wordt aangegaan, aangemerkt als de datum waarop de kosten worden gemaakt. Bijzondere bijstand wordt niet verstrekt voor kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een aanvraag om bijzondere bijstand worden ingediend tot één maand nadat de kosten zijn gemaakt, wanneer van de aanvrager in redelijkheid niet kan worden verwacht dat deze de aanvraag indient voordat de kosten zijn gemaakt.

  • 3. Binnen twee weken na uitbetaling van de bijzondere bijstand moet de belanghebbende een nota van aanschaf overleggen, waaruit blijkt dat hij de verstrekking heeft aangewend voor het doel waarvoor deze is verstrekt.

  • 4. In gevallen waarin de nota niet overgelegd wordt of indien blijkt dat de verstrekking niet is aangewend waarvoor het bedoeld was, wordt de verstrekte bijzondere bijstand teruggevorderd.

7.1.6 Individuele inkomenstoeslag

Artikel 7:19 Recht op toeslag bij inkomsten

  • 1. Uitkeringsgerechtigden met een inkomen uit een parttime dienstverband kunnen in aanmerking komen voor de volledige individuele inkomenstoeslag in de gevallen dat:

    • a.

      Het parttime dienstverband niet verwijtbaar is omdat er geen mogelijkheid is geweest tot uren-uitbreiding;

    • b.

      Belanghebbende zich naar het oordeel van het college voldoende heeft ingespannen om het parttime dienstverband uit te breiden; en

    • c.

      het totale inkomen niet de inkomensgrens zoals gesteld in artikel 7:3 van de Verordening Sociaal Domein overschrijdt.

Artikel 7:20 Referteperiode

  • 1. Uitkeringsgerechtigden die door incidentele inkomsten de onafgebroken periode van drie jaar zoals bedoeld in artikel 7:1 van de Verordening Sociaal Domein doorkruisen, kunnen in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag in de gevallen dat:

    • a.

      Het dienstverband waarin de incidentele inkomsten zijn verdiend aantoonbaar niet is beëindigd door verwijtbaar gedrag van de uitkeringsgerechtigde; en

    • b.

      het volledige netto maandinkomen van de uitkeringsgerechtigde door de incidentele inkomsten niet hoger is dan de som van de individuele inkomenstoeslag en het normbedrag, geldend op de peildatum van de aanvraag.

  • 2. De hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt afgestemd op het verschil tussen het bedrag van de individuele inkomenstoeslag en het volledige netto maandinkomen.

Artikel 7:21 Uitzicht op inkomensverbetering

  • 1. In de volgende gevallen is in elk geval geen sprake van zicht op inkomensverbetering:

    • a.

      Belanghebbende is ten tijde van de aanvraag ontheven van alle arbeidsverplichtingen; of

    • b.

      Belanghebbende kan naar het oordeel van het college niet binnen een half jaar uitstromen naar betaald werk.

  • 2. Wanneer de uitkering van een belanghebbende op grond van onderdeel 7.3 (Afstemming) van de Verordening Sociaal Domein tijdelijk wordt verlaagd, dan heeft deze belanghebbende door eigen toedoen geen uitzicht op inkomensverbetering. In dat geval start een nieuwe referteperiode vanaf de datum waarop de verlaging is opgelegd.

7.2 Individuele studietoeslag

Artikel 7:22 Tussentijdse beëindiging studie

  • 1. Het recht op individuele studietoeslag vervalt indien belanghebbende de studie tussentijds beëindigt.

  • 2. Indien een belanghebbende de studie tussentijds beëindigt, vordert het college het deel van de individuele studietoeslag waar belanghebbende hierdoor niet langer recht op heeft terug.

Artikel 7:23 Vaststelling medische urenbeperking

  • 1. Het college stelt op basis van een deskundig advies vast of er sprake is van een medische urenbeperking zoals bedoeld in artikel 6b. van de Participatiewet , waardoor belanghebbende niet in

  • 2. staat is om inkomsten te verwerven naast een voltijds studie.

  • 3. Het deskundig advies kan achterwege blijven als:

    • -

      uit feitelijke omstandigheden blijkt dat belanghebbende reeds inkomsten verwerft naast de voltijds studie of;

    • -

      meer dan 30 uur per week heeft kunnen werken voorafgaand aan het volgen van de voltijds studie

7.3 Algemene bijstand

7.3.1 Verlaging van de uitkering

Artikel 7:24 Begrippen

In dit onderdeel wordt verstaan onder woonkosten:

  • a.

    Indien een huurwoning wordt bewoond, de huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag geldend op de datum van ingang van de beschikking waarbij de huurtoeslag is toegekend.

  • b.

    Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 7:25 Ontbreken van woonkosten

  • 1. Als een belanghebbende die 21 jaar of ouder is geen woonkosten heeft voor de woning die hij bewoont dan vindt een verlaging plaats van 20 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2. Van ontbrekende woonkosten is in ieder geval sprake:

    • a.

      Bij het niet aanhouden van een woning.

    • b.

      Bij bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, bijvoorbeeld bij het bewonen van een gekraakte woning.

    • c.

      Indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonkosten van de woning betaalt.

Artikel 7:26 Verlaging van de uitkering bij vroegtijdige schoolverlaters

Voor een belanghebbende als bedoeld in artikel 28 van de Participatiewet vindt een verlaging plaats met 10 procent van de norm bedoeld in artikel 21 van de Participatiewet gedurende zes maanden na het tijdstip van de beëindiging aan onderwijs of een beroepsopleiding. Deze verlaging geldt alleen voor belanghebbenden in de leeftijd van 21 of 22 jaar.

7.3.2 Krediethypotheek

Artikel 7:27a Krediethypotheek

  • 1. Bij het verstrekken van bijstand in de vorm van een krediethypotheek, wordt de waarde van de woning vastgesteld op de actuele WOZ-waarde.

  • 2. Belanghebbende dient bij het aanvragen van bijstand in de vorm van een krediethypotheek een bewijs te overleggen van de opstalverzekering van het onroerend goed waar de krediethypotheek op wordt gevestigd.

7.3.3 Onderhuur en kostgangers

Artikel 7:27b Begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    onderhuur: situatie waarin een deel van de eigen of gehuurde zelf bewoonde woning ter bewoning aan een derde wordt verhuurd;

  • b.

    kostgangerschap: situatie van onderhuur waarbij het gebruik van maaltijden, gas, licht en water in de huurprijs is inbegrepen;

  • c.

    minimumloon: de gehuwdennorm bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de Participatiewet.

Artikel 7:27c Voorwaarden voor een commerciële overeenkomst

Om te kunnen vaststellen of er sprake is van een commerciële overeenkomst aangaande huur, onderhuur of kostgeverschap als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel b en c van de Participatiewet en artikel 5, achtste lid, onderdeel b en c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Er moet sprake zijn van een schriftelijke overeenkomst waarin de wederzijdse rechten en plichten geregeld en nauwkeurig afgebakend zijn en waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de prijs voor huisvesting en overige diensten.

  • b.

    In de schriftelijke overeenkomst moet zijn opgenomen dat de verschuldigde vergoeding periodiek wordt verhoogd.

  • c.

    De periode waarover de schriftelijke overeenkomst van toepassing is moet in de overeenkomst worden genoemd.

  • d.

    De schriftelijke overeenkomst moet zijn gedateerd en ondertekend door huurder en verhuurder of onderhuurder en onderverhuurder of kostganger en kostgever.

  • e.

    De schriftelijke overeenkomst moet tot stand zijn gekomen met instemming van de eigenaar van de onderhavige woning.

  • f.

    De onderhavige woning in de overeenkomst moet beschikken over een ruimte die zich leent voor afzonderlijke, zelfstandige bewoning.

  • g.

    Er moet op verzoek worden aangetoond dat er sprake is van periodieke bancaire betalingen voor de geleverde prestaties via bank- of giroafschriften of op digitale wijze.

  • h.

    De overeengekomen prijs moet in verhouding staan tot wat in het commerciële verkeer gebruikelijk is.

Artikel 7:27d Commerciële prijs

Een commerciële prijs, als bedoeld in artikel 7:27c, sub f, , is niet lager dan 75% van de gemiddelde huurprijs per m2 in de gemeente Lansingerland voor vergelijkbare woonruimte.

Artikel 7:27e Verrekening inkomsten uit verhuur of kostgeverschap

  • a.

    Een ontvangen vergoeding uit een commerciële overeenkomst als bedoeld in artikel 7:27c voor verhuur wordt in beginsel onder aftrek van een bedrag 5% van het minimumloon als inkomsten in mindering gebracht op de te ontvangen bijstand.

  • b.

    Een ontvangen vergoeding uit een commerciële overeenkomst als bedoeld in artikel 7:27c vanwege een kostganger wordt onder in beginsel onder aftrek van een bedrag van 20% van het netto minimumloon als inkomsten in mindering gebracht op de te ontvangen bijstand.

7.3.4 Vermogen

Artikel 7:27g Hoogte vermogen bij bezit auto of motorfiets

  • 1. De waarde van één auto of motorfiets in het bezit van belanghebbende(n) wordt tot een hoogte van € 2.500,- buiten beschouwing gelaten.

  • 2. De hoogte van de waarde als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op basis van de BOVAG koerslijst.

  • 3. Van auto’s of motorfietsen ouder dan tien jaar wordt verondersteld dat deze een waarde hebben die lager is dan € 2.500,-, tenzij het gaat om een voertuig waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat het een hogere waarde heeft, zoals een klassieker.

  • 4. Als het voertuig ouder is dan tien jaar en er verondersteld wordt dat de waarde redelijkerwijs hoger is dan € 2.500,- wordt de waarde ingeschat aan de hand van vergelijkbaar aanbod op de markt.

Artikel 7:27h Bepalen vermogen bij verhuizing vanuit andere gemeente

Indien een belanghebbende afkomstig is uit een andere gemeente en daar ook bijstand ontving, wordt onder de volgende voorwaarden aangesloten bij de vermogensvaststelling en het restant vrij te laten vermogen zoals vastgesteld door de gemeente van vertrek:

  • a.

    Er zitten maximaal 30 dagen tussen de beëindiging van de bijstand in de gemeente van vertrek, en de toekenning van de bijstand in onze gemeente;

  • b.

    Er zijn geen wijzigingen opgetreden in de hoogte van de vermogensgrens;

  • c.

    De bankafschriften over de onderbrekingsperiode geven geen aanleiding voor het opnieuw onderzoeken van het aanwezige vermogen;

  • d.

    Er is geen overige reden om te twijfelen aan de juistheid van het vastgestelde vermogen door de gemeente van vertrek.

7.3.5 Bijstandsverlening zelfstandigen

Artikel 7:27i Ondersteuning door Regionaal Bureau Zelfstandigen Rotterdam

Het college geeft gemeente Rotterdam de opdracht tot uitvoering van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).

  • a.

    Startende en gevestigde zelfstandig ondernemers die in aanmerking komen voor ondersteuning vanuit het Bbz en de Wet IOAZ dienen hiervoor een aanvraag in bij het Regionaal Bureau Zelfstandigen van gemeente Rotterdam.

  • b.

    Het Regionaal Bureau Zelfstandigen hanteert voor de beoordeling van ondersteuningsaanvragen de ‘Beleidsregels opschorting, intrekking en terug-en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017’ en de ‘Beleidsregels Zelfstandigen Rotterdam’ die in werking treden per 1 januari 2021.

7.4 Terugvordering

7.4.1 Algemene bepalingen

Artikel 7:28 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in dit onderdeel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In dit onderdeel wordt verstaan onder:

    • a.

      Kosten van bijstand: de door de gemeente betaalde bijstand verhoogd met de afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de Belastingdienst en het UWV, behoudens de in artikel 7:36, tweede lid genoemde uitzonderingen.

    • b.

      Fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte bijstand als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

    • c.

      Inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de wet SUWI.

Artikel 7:29 Gebruik maken van de wettelijke bevoegdheden

Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid tot:

  • a.

    Het herzien of intrekken van een besluit tot toekenning van bijstand ingevolge het bepaalde in artikel 54, derde en vierde lid, van de Participatiewet, artikel 17, vierde lid van de IOAW en artikel 17, derde lid van de IOAZ.

  • b.

    Het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand ingevolge het bepaalde in de artikelen 58, tweede lid en 59 van de Participatiewet, artikel 25, tweede lid en artikel 26, tweede lid van de IOAW en artikel 25, tweede lid en artikel 26, tweede lid van de IOAZ.

7.4.2 Afzien van terugvordering

Artikel 7:30 Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

Het college kan afzien van terugvordering indien het totaal aan vorderingen lager is dan € 100,-.

Artikel 7:31 Afzien van terugvordering conform zesmaandenjurisprudentie

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7:30 beperkt het college - in het geval dat bij het college gegevens bekend zijn geworden die hadden moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de bijstand - de terug te vorderen kosten van bijstand tot een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop bij het college gegevens bekend zijn geworden die hadden moeten leiden tot wijziging of beëindiging van de bijstand.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien de bijstand ten onrechte is verstrekt omdat de belanghebbende de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen.

Artikel 7:32 Afzien van terugvordering bij dringende reden

Het college ziet af van terugvordering indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.

7.4.3 Invordering van teruggevorderde bijstand

Artikel 7:33 Gebruik maken van de bevoegdheid tot invorderen bij dwangbevel

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot invorderen bij dwangbevel ten behoeve van het incasseren van vorderingen zoals bedoeld in artikel 60, tweede lid van de Participatiewet.

Artikel 7:34 Eisen aan een invorderingsbesluit in een herzienings-, intrekkings- en terugvorderingsbeschikking

  • 1. Het college kan besluiten dat een invorderingsbesluit wordt opgenomen in een beschikking tot herziening, intrekking en/of terugvordering van bijstand van een belanghebbende ten aanzien van wie het college een vordering stelt.

  • 2. Het invorderingsbesluit als bedoeld in het eerste lid omvat de volgende punten:

    • a.

      De hoogte van (het saldo van) de netto vordering en indien van toepassing ook de bruto vordering.

    • b.

      De betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen.

    • c.

      De datum waarop de betalingsverplichting ingaat.

    • d.

      De mogelijkheid voor belanghebbende om binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4:87 van de Awb een betalingsregeling te treffen.

    • e.

      De bevoegdheid van het college tot wijziging van de vastgestelde betalingsverplichting na een draag-krachtonderzoek.

    • f.

      De rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 van de Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 van de Awb over aanmaning en invordering bij dwangbevel.

    • g.

      De vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichting behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

Artikel 7:35 De betalingsverplichting: netto of bruto

  • 1. In het besluit tot terugvordering wordt in beginsel de gehele vordering, berekend naar de kosten van bijstand, meegedeeld aan belanghebbende. De vaststelling van deze vordering geldt dan voor belanghebbende als de opgelegde betalingsverplichting.

  • 2. Belanghebbende kan volstaan met een netto betaling van de vordering wanneer:

    • a.

      De vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar en belanghebbende de vordering voldoet vóór het einde van het boekjaar; of

    • b.

      de vordering niet is voldaan vóór het einde van het boekjaar waarop deze betrekking heeft, maar belanghebbende niet kan worden verweten dat een vordering is ontstaan en evenmin kan worden verweten dat de vordering niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 7:36 De minnelijke betalingsregeling

  • 1. Een belanghebbende kan binnen de betalingstermijn van zes weken als bedoeld in artikel 4:87 van de Awb een gemotiveerd verzoek indienen onder overlegging van bewijsstukken om een betalingsregeling te treffen.

  • 2. Na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het eerste lid stelt het college na onderzoek van de bewijsstukken en de persoonlijke situatie van belanghebbende de maandelijkse aflossingscapaciteit vast. Het college stelt vervolgens aan belanghebbende voor om deze aflossingscapaciteit te hanteren als maandelijkse aflossing.

  • 3. Indien belanghebbende niet akkoord gaat met het in het tweede lid genoemde voorstel of wel akkoord gaat maar de hieruit voortvloeiende betalingsafspraak niet nakomt, geldt het bepaalde in artikel 7:36, eerste lid en 7:43 onverkort.

Artikel 7:37 Vaststelling hoogte maandelijkse aflossingscapaciteit bij bijstandsuitkering

  • 1. Indien een bijstandsgerechtigde een aflossingsverplichting heeft jegens het college als gevolg van ontvangen leenbijstand of een of meerdere lopende vorderingen, dan wordt de aflossingsverplichting vastgesteld op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag.

  • 2. De in het eerste lid genoemde aflossingscapaciteit kan niet hoger zijn dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 3. In geval van beslaglegging door een schuldeiser anders dan het college kan de aflossingsverplichting ingevolge het eerste lid voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 4. Inhoudingen ten aanzien van een vordering gaan voor op de aflossing van leenbijstand. Zodra er een nieuwe vordering ontstaat, wordt de inhouding hiervoor vóór eventuele bestaande aflossingen van leenbijstand geplaatst. De aflossing van de lening gaat pas weer lopen zodra de vordering volledig is voldaan.

Artikel 7:38 Vaststelling hoogte maandelijkse aflossingscapaciteit niet-uitkeringsgerechtigde

  • 1. Het verschuldigde bedrag wordt middels een beschikking kenbaar gemaakt aan de belanghebbende, waarbij binnen zes weken het bedrag naar de gemeente dient te worden overgemaakt.

  • 2. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van het besluit kenbaar maken een betalingsregeling te willen treffen.

  • 3. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij intrekking of beëindiging van bijstand wordt gedurende twaalf maanden na de verzenddatum van dit besluit vastgesteld op:

    • a.

      Het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode; of

    • b.

      het bedrag dat belanghebbende op grond van het gestelde in artikel 7:38 diende af te lossen.

  • 4. Na afloop van de termijn van twaalf maanden na verzenddatum van het intrekkings- of beëindigingsbesluit, voert het college een onderzoek uit naar de maandelijkse aflossingscapaciteit van belanghebbende. Het college stelt vervolgens aan belanghebbende voor om deze actuele aflossingscapaciteit te hanteren als maandelijkse aflossing.

  • 5. Indien belanghebbende tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen ontvangt dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, dan voert het college een onderzoek uit naar de maandelijkse aflossingscapaciteit van belanghebbende. Het college stelt vervolgens aan belanghebbende voor om deze actuele aflossingscapaciteit te hanteren als maandelijkse aflossing.

  • 6. Indien belanghebbende niet akkoord gaat met het in het tweede en derde lid genoemde voorstel of wel akkoord gaat maar de hieruit voortvloeiende betalingsafspraak niet nakomt, geldt het bepaalde in artikel 7:36, eerste lid en 7:43 onverkort.

  • 7. Het in het tweede en derde lid genoemde onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende wordt periodiek, doch uiterlijk binnen drie jaar, herhaald.

Artikel 7:39 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1. Bij gegronde redenen die onmiskenbaar kunnen leiden tot wijziging van de eerder vastgestelde maandelijkse aflossingsverplichting, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2. Wanneer het college als gevolg van een tussentijds draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij brief, alsmede van de ingangsdatum van deze nieuwe verplichting.

  • 3. Het draagkrachtonderzoek zoals genoemd in het tweede lid bevat in ieder geval een gesprek met belanghebbende.

Artikel 7:40 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1. Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • a.

      een wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting als bedoeld in artikel 4:94 van de Awb, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over dit verzoek en deelt dit aan belanghebbende mee bij brief.

  • 3. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Artikel 7:41 Voldoen aan de betalingsverplichting

Een opgelegde betalingsverplichting kan worden voldaan door:

  • a.

    Betaling van de maandelijkse termijn door een belanghebbende, of

  • b.

    Verrekening van het maandelijkse vastgestelde termijnbedrag als bedoeld in deze beleidsregels met de maandelijkse betaling van de bijstand op grond van het bepaalde in artikel 58, vierde lid en artikel 60 derde en vierde lid van de Participatiewet.

Artikel 7:42 Niet of niet meer nakomen van de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a.

    Verrekening met de maandelijks verleende bijstand op grond van artikel 58, vierde lid en artikel 60 derde en vierde lid van de Participatiewet, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid.

  • b.

    Een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 van de Awb, nadat de betalings- en aanmanings-procedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 van de Awb.

7.4.4 Kwijtschelding

Artikel 7:43 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • 1. Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand of leenbijstand indien:

    • a.

      Redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.

    • b.

      Redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand of leenbijstand tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      De terugvordering van kosten van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende.

    • b.

      De terugvordering van kosten van bijstand het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht.

    • c.

      Het de terugvordering van kosten van bijstand betreft die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid aanhef en onder b van de Participatiewet.

    • d.

      De vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op de goederen verhaald kan worden.

  • 3. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand of leenbijstand als bedoeld in het eerste lid treedt niet in werking voordat tussen het college en/of schuldeisers en belanghebbende een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.

  • 4. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand of leenbijstand wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      Niet binnen twaalf maanden nadat het besluit is bekend gemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid.

    • b.

      De belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 7:44 Kwijtschelding restant vordering anders dan bij schuldregeling

  • 1. Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien de belanghebbende:

    • a.

      Gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75 procent van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75 procent van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef en sub a of b slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid aanhef en onder c van dit artikel wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

  • 3. Het in het eerste lid onder a en b genoemd percentage van 75 procent is niet van toepassing en de in het eerste lid onder a en b genoemde termijn van vijf jaar wordt op drie jaar gesteld indien:

    • a.

      Het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode niet hoger was dan 90% van de voor belanghebbende toepasselijke bijstandsnorm; en

    • b.

      de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van:

    • a.

      De terugvordering van kosten van bijstand als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

    • b.

      De terugvordering van kosten van algemene bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening.

    • c.

      Vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Artikel 7:44a Kwijtschelding restant leenbijstand

  • 1. Het college kan op schriftelijk verzoek van een belanghebbende besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verstrekte leenbijstand indien de belanghebbende:

    • a.

      Gedurende drie jaar volledig aan zijn aflossingsverplichting heeft voldaan en tenminste 75% van de hoofdsom van de leenbijstand heeft voldaan, of

    • b.

      Op het moment van het indienen van het verzoek al minimaal zes maanden bijstandsonafhankelijk is en tenminste 50% van de hoofdsom van de leenbijstand heeft voldaan.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op verstrekte geldleningen voor algemene bijstand of krediethypotheken.

7.4.5 Overige bepalingen

Artikel 7:45 Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in artikel 7:42 dan kan het college de vordering jaarlijks verhogen met kosten, ten bedrage van maximaal 15 procent van de hoofdsom.

7.5 Verhaal

7.5.1 Algemene bepalingen

Artikel 7:46 Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheden ingevolge het bepaalde in de artikelen 61 tot en met 62i van de Participatiewet.

Artikel 7:47 Verhaal van kosten van bijstand

  • 1. Het college verhaalt de kosten van bijstand:

    • a.

      Tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die bij het ontbreken van een gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt.

    • b.

      Tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt.

    • c.

      Tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend.

    • d.

      Op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien.

    • e.

      Op de nalatenschap van de persoon indien:

      • i)

        Aan die persoon ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend of anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen en voor zover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden.

      • ii)

        Bijstand is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht.

  • 2. Behoudens in de gevallen als bedoeld in het eerste lid, sub e, onder 2, worden kosten van bijstand die meer dan vijf jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, niet verhaald.

Artikel 7:48 Beperking van de toepassing van verhaal

Beperking van toepassing van verhaal geschiedt op twee gronden:

  • a.

    De onderhoudsverplichting ten behoeve van de ex-echtgenoot is beperkt tot twaalf jaar, te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand (Wet limitering alimentatie).

  • b.

    Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit huwelijk geen kinderen zijn geboren, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

7.5.2 Afzien van verhaal

Artikel 7:49 Afzien van verhaal bij kruimelbedragen

Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 25,- per maand.

Artikel 7:50 Afzien van verhaal bij dringende redenen

Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen.

Artikel 7:51 Afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

In afwijking van artikel 7:47 en 7:48 kan het college, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

  • a.

    Redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald vanwege het verhaal zijn schulden niet kan blijven afbetalen; en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 7:52 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt pas in werking nadat een schuldregeling tussen het college en/of schuldeisers als bedoeld in artikel 7:51, aanhef en sub b tot stand is gekomen.

Artikel 7:53 Intrekking van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    Niet binnen twaalf maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 7:51.

  • b.

    De belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet.

  • c.

    Onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 7:54 Afzien van verhaal anders dan bij een schuldregeling

Het college kan in onderstaande situaties besluiten ambtshalve kwijtschelding te verlenen van een door de rechtbank bekrachtigde vordering aan onderhoudsbijdrage:

  • a.

    De belanghebbende heeft gedurende vijf jaar geen betalingen verricht en het is niet aannemelijk dat er op enig moment in de toekomst betaald zal worden.

  • b.

    Ingestelde incassomaatregelen hebben gedurende vijf jaar niet geleid tot het ontvangen van aflossingen, en het is niet aannemelijk dat incasso op enig moment in de toekomst wel tot ontvangsten zal leiden; of

  • c.

    bij een onderzoek naar de aflossingscapaciteit blijkt dat er op dat moment geen aflossingscapaciteit is en dat het niet aannemelijk is dat er op enig moment in de toekomst wel een aflossing kan worden gevraagd.

7.5.3 Mate van onderhoudsplicht en vaststelling verhaalsbijdrage

Artikel 7:55 Vaststelling van de onderhoudsplicht

De bijdrage wordt:

  • a.

    Vastgesteld aan de hand van de geldende maatstaven en de omstandigheden die van belang zijn wanneer de rechter dient te beslissen over de vraag of, en zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde Trema-normen en de gegevens betreffende de inkomsten en uitgaven; of

  • b.

    Ambtshalve vastgesteld op de netto bijstand indien de onderhoudsplichtige verzuimt gegevens te verstrekken betreffende de inkomsten en uitgaven.

7.5.4 Verhalen van rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud

Artikel 7:56 Verhaal op grond van een rechterlijke uitspraak

  • 1. Indien degene op wie wordt verhaald een bij rechterlijke uitspraak vastgesteld bedrag niet voldoet, wordt verhaald in overeenstemming met deze rechterlijke uitspraak.

  • 2. Het besluit tot verhaal overeenkomstig de rechterlijke uitspraak wordt in dat geval bij brief meegedeeld aan degene op wie wordt verhaald met de verplichting om het verschuldigde bedrag binnen dertig dagen na verzenddatum van de brief te voldoen.

  • 3. Degene op wie wordt verhaald kan binnen de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden tegen het besluit tot verhaal in verzet komen door een verzoekschrift aan de rechtbank. Indien tijdig verzet is gedaan, wordt de invordering pas voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond is verklaard op grond van artikel 62b, tweede lid van de Participatiewet.

  • 4. Het verschuldigde bedrag wordt door het college bij dwangbevel ingevorderd op grond van artikel 62b, vierde lid van de Participatiewet.

  • 5. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die op kosten van de schuldenaar wordt betekend en met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 7:57 Wijziging van de door de rechter vastgestelde onderhoudsbijdrage

  • 1. Het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag kan op verzoek van het college of van degene op wie verhaal wordt uitgeoefend door de rechter worden gewijzigd op grond van gewijzigde omstandigheden.

  • 2. Het college verzoekt de rechter het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vast te stellen, indien de rechter:

    • a.

      Deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 1:157 en 1:401 van het Burgerlijk Wetboek; of

    • b.

      geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.

7.5.5 Het verhaalsbesluit

Artikel 7:58 Het verhaalsbesluit

  • 1. Een besluit tot verhaal op grond van artikelen 7:46 en 7:47 wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht meegedeeld. Het besluit vermeldt:

    • a.

      De ingangsdatum.

    • b.

      Het bedrag of de bedragen waarvan betaling wordt verlangd; en

    • c.

      de termijn of termijnen waarbinnen betaling wordt verlangd.

  • 2. Bij verhaal op de nalatenschap kan de mededeling worden gericht tot de langstlevende echtgenoot of één der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken.

7.5.6 Verhaal in rechte

Artikel 7:59 Besluit tot verhaal in rechte

  • c. Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte middels het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank op grond van artikel 62g, tweede lid en 62h, eerste tot en met derde lid van de Participatiewet. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op.

  • d. Het college kan om redenen van doelmatigheid geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal in rechte.

7.5.7 Heronderzoek

Artikel 7:60 Onderzoek naar draagkracht

Het college verricht onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van de verhaalsbijdrage. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

7.5.8 Invordering

Artikel 7:61 Niet voldoen aan een door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage

Indien de belanghebbende niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de op verzoek van het college vastgestelde bijdrage te voldoen dan wordt die uitspraak ten uitvoer gelegd door middel van executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 7:62 Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 7:62 dan wordt de vordering jaarlijks verhoogd met kosten, ten bedrage van maximaal 15 procent van de hoofdsom.

7.6 Bestuurlijke boete

Artikel 7:63 Begrippen

De begripsbepalingen van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) zijn onverkort op dit onderdeel van toepassing.

Artikel 7:64 Hoogte bestuurlijke boete

  • 1. De bestuurlijke boete wordt vastgesteld op een percentage van het benadelingsbedrag. Het percentage hangt af van de mate van verwijtbaarheid:

    • a.

      100% bij opzet;

    • b.

      75% bij grove schuld;

    • c.

      50% bij normale, gemiddelde verwijtbaarheid;

    • d.

      25% bij verminderde verwijtbaarheid.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid bedraagt de boete maximaal € 83.000 bij opzet en maximaal € 8.300,- in overige gevallen.

Artikel 7:65 Hoogte bestuurlijk boete bij nulfraude

  • 1. Bij een schending van de inlichtingenplicht die niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, waarbij er in de twee voorafgaande jaren geen waarschuwing is gegeven voor een schending van de inlichtingenplicht, wordt volstaan met een schriftelijke waarschuwing.

  • 2. Bij een schending van de inlichtingenplicht die niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, waarbij er in de twee voorafgaande jaren een waarschuwing is gegeven voor een schending van de inlichtingenplicht, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op € 150,-.

Artikel 7:66 Verlagen of afzien van een bestuurlijke boete

  • 1. Bij het volledig ontbreken van verwijtbaarheid wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.

  • 2. De mate van verwijtbaarheid wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeerde op het moment van de schending van de inlichtingenplicht.

  • 3. Als dringende redenen worden vastgesteld, dan ziet het college af van het opleggen van een bestuurlijke boete. Dit besluit wordt vastgelegd in een beschikking.

Artikel 7:67 Matigen boete op grond van draagkracht

Indien belanghebbende de op grond van de artikelen 7:64 tot en met 7:66 opgelegde boete niet in één keer kan betalen, dan wordt de boete als volgt gematigd:

  • a.

    Bij opzet bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 24 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • b.

    bij grove schuld bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 18 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • c.

    bij normale verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 12 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • d.

    bij verminderde verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 6 maal 10% van de ten tijde van het opleggen van de boete op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.

7.7 Schuldhulpverlening

Artikel 7:68 Begripsbepalingen

Alle begrippen die worden gebruikt en die niet nader worden beschreven hebben in dit onderdeel dezelfde betekenis als in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7:69 Aanbod schuldhulpverlening

  • 1. Het college verleent aan een verzoeker schuldhulpverlening indien het college dit noodzakelijk acht. De aanvraag wordt getoetst aan de visie, criteria en uitgangspunten zoals neergelegd in het Beleidsplan schuldhulpverlening 2016-2020 van de gemeente Lansingerland.

  • 2. De vorm waarin de gemeente schuldhulpverlening aanbiedt is van meerdere factoren afhankelijk en kan dus per persoon verschillen. Bij de aanmelding wordt een klantprofiel samengesteld waarbij de volgende factoren een rol spelen:

    • a.

      De mate van financiële zelfredzaamheid van de verzoeker.

    • b.

      De motivatie en vaardigheden van de verzoeker.

    • c.

      De aanwezigheid van psychosociale problematiek en/of verstandelijke of lichamelijke beperkingen.

    • d.

      De hoogte van het schuldenpakket.

    • e.

      Het soort schulden.

    • f.

      Het aantal schuldeisers.

  • 3. De gemeentelijke schuldhulpverlening kan onder andere bestaan uit het volgende productenaanbod:

    • a.

      Voorlichting, informatie en advies.

    • b.

      Budgetadvies, budgetbegeleiding en budgetbeheer.

    • c.

      Crisisinterventie.

    • d.

      Schuldregeling.

    • e.

      Afgifte verklaring ingevolge de Wet schuldsanering natuurlijke personen.

    • f.

      Nazorg.

Artikel 7:70 Verplichtingen

  • 1. Verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van de wet.

  • 2. Verzoeker is verplicht om desgevraagd alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. Het gaat hierbij o.a. om:

    • a.

      Het nakomen van afspraken.

    • b.

      Het zich houden aan alle bepalingen en voorwaarden als genoemd in de overeenkomsten tot schuldregeling en budgetbeheer.

    • c.

      Het zoveel mogelijk aflossingscapaciteit creëren door het verruimen van inkomen, inzetten van beschikbaar vermogen en het minimaliseren van uitgaven, en deze aflossingscapaciteit te gebruiken ter vermindering of aflossing van de schulden.

    • d.

      Het niet aangaan van nieuwe schulden.

    • e.

      Het actief deelnemen aan een cursus of cursussen gericht op het voorkomen van (nieuwe) schulden.

  • 3. Het college kan besluiten om schuldhulpverlening te weigeren dan wel te beëindigen indien verzoeker niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals bedoeld in dit artikel.

  • 4. Alvorens te besluiten tot weigering dan wel beëindiging ingevolge het derde lid, wordt verzoeker eenmaal een hersteltermijn van maximaal vier weken geboden om alsnog informatie te verstrekken en/of de gevraagde medewerking te verlenen.

  • 5. De in dit artikel genoemde verplichtingen gelden zowel in de fase dat een verzoek of aanvraag om schuldhulpverlening is gedaan als gedurende de looptijd van het schuldhulpverleningstraject.

Artikel 7:71 Richtlijnen bij het toekennen of weigeren van schuldhulpverlening

  • 1. Het college weigert een aanbod schuldhulpverlening te doen als:

    • a.

      Schuldhulpverlening door het college niet noodzakelijk wordt geacht.

    • b.

      Het college vaststelt dat er sprake is van een (op dat moment) niet regelbare schuld of niet regelbare schuldenaar.

    • c.

      Als de verzoeker al in staat van faillissement is verklaard of de wettelijke schuldsanering van toepassing is verklaard op verzoeker.

  • 2. Bij het besluit om een aanbod schuldhulpverlening wel of niet toe te kennen wordt gebruik gemaakt van de richtlijnen in hoofdstuk 5 van het beleidsplan 2016-2020.

  • 3. In situaties waarin het college een aanbod schuldhulpverlening weigert, wordt, indien mogelijk, wel informatie en advies aan de verzoeker of aanvrager gegeven. Ook wordt bezien of doorverwijzing naar een andere (schuld)hulpverlener mogelijk is.

Artikel 7:72. Beëindiging van schuldhulpverlening

Onverminderd de overige bepalingen van deze beleidsregels, kan het college besluiten tot beëindiging van de schuldhulpverlening. Het college kan in ieder geval besluiten om de schuldhulpverlening te beëindigen indien:

  • a.

    Verzoeker niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 7:71, eerste en tweede lid, van deze beleidsregels.

  • b.

    Verzoeker niet langer inwoner is van de gemeente en er nog geen minnelijke schuldregeling tot stand is gekomen.

  • c.

    Verzoeker in staat is om zijn schulden zelf te regelen.

  • d.

    Het minnelijk traject tot schuldregelen niet is geslaagd, omdat een of meerdere schuldeisers geen medewerking verlenen en de Wet schuldsanering natuurlijke personen geen mogelijkheid is.

  • e.

    Verzoeker zich niet naar vermogen inspant om de onderliggende oorzaak van de schuldenproblematiek op te lossen.

  • f.

    De geboden hulp, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker, niet (langer) passend is.

  • g.

    Er een aanbod schuldhulpverlening is gedaan op grond van gegevens die nadien blijken onjuist te zijn en, waren de juiste gegevens bekend geweest, een ander besluit zou zijn genomen.

  • h.

    Verzoeker zich misdraagt ten opzichte van medewerkers die zijn belast met de uitvoering van schuldhulp-verlening.

  • i.

    Verzoeker is komen te overlijden.

8. Slotbepalingen

Artikel 8:1 Uitvoering van deze regels

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van hetgeen in deze beleidsregels is bepaald.

  • 2. Het college kan de uitvoering van één of meerdere bepalingen opdragen aan door hem in het mandaat-besluit aan te wijzen ambtenaren, met behoud van zijn verantwoordelijkheid.

Artikel 8:2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden op 1 januari 2021 in werking.

Artikel 8:3 Intrekken oude beleidsregels

De volgende beleidsregels worden met de inwerkingtreding van deze beleidsregels ingetrokken:

  • -

    Beleidsregels sociaal domein 2020, T20.04329, gemeente Lansingerland.

Artikel 8:4 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels Sociaal Domein gemeente Lansingerland”

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van B&W van de gemeente Lansingerland in haar vergadering op

16 februari 2021.

\

Lucas Vokurka

Secretaris

drs. Pieter van de Stadt

Burgemeester

Bijlage 1: Financiële richtlijnen Wmo

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a.

    Eigen bijdrage in de kosten: een door de raad vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een pgb betaald moet worden;

  • b.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • c.

    Pgb: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven.

  • d.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • e.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van de aanvrager;

  • f.

    Indicatie: een integraal advies over de noodzaak en compensatiemogelijkheid van een aangevraagde voorziening;

  • g.

    Bijstandsnorm: de voor betrokkene op grond van de Participatiewet geldende bijstandsnorm;

Artikel 9. Kosten gebruik collectief vraagafhankelijk vervoer

Voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt overeenkomstig het openbaarvervoerstarief een bedrag per kilometer afgerekend. Elk jaar wordt opnieuw nagegaan wat het dan geldende tarief is voor vaststelling van de kosten per kilometer.

Artikel 10. Gebruiksbeperkingen collectief vraagafhankelijk vervoer

Lid 1.

Voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer binnen het vervoersgebied geldt de volgende gebruiksbeperking:

  • Gebruikers met een indicatie van het CVV kunnen jaarlijks maximaal 1500 kilometer gebruiken tegen het openbaarvervoerstarief;

  • Gebruikers met een indicatie en een aantoonbare extra vervoersbehoefte hebben recht op extra kilometers;

  • Gebruikers met een indicatie kunnen een begeleider meenemen indien daartoe een indicatie is afgegeven. Voor de begeleider wordt hetzelfde tarief gehanteerd als voor de belanghebbende en deze heeft daarom ook recht op maximaal het aantal geïndiceerde kilometers. De begeleider heeft alleen recht op het aantal kilometers indien begeleider en belanghebbende samen reizen;

  • Gebruikers mogen hun kilometers naar eigen inzicht besteden met uitzondering van inzet voor woon-werkverkeer.

Lid 2.

Voor het recht op een begeleiderspas voor het CVV gelden in beginsel de volgende criteria:

  • de gebruiker heeft begeleiding nodig tijdens het vervoer in de taxi (medisch en/of psychosociaal) of;

  • de gebruiker is niet in staat om bij vertrek of aankomst zich zelfstandig voort te bewegen, ook niet met gebruikmaking van een elektrische of handbewogen rolstoel of;

  • de gebruiker heeft een visuele beperking en kan zich niet zelfstandig redden op voor hem/haar onbekende plaatsen of;

  • de gebruiker heeft een verstandelijke beperking waardoor begeleiding noodzakelijk is of;

  • de gebruiker heeft een psychiatrisch of psychosociaal probleem waardoor begeleiding noodzakelijk is.

Artikel 11. Toekenning collectief vraagafhankelijk vervoer

Lid 1. Het aantal kilometers wordt toegekend vanaf de eerste dag van de maand van aanvraag en naar rato van het jaartotaal vastgesteld.

Lid 2. Het maximale aantal kilometers wordt voor de duur van een kalenderjaar aan gebruikers van het CVV toegekend.

Lid 3. Indien er op 1 januari van een nieuw kalenderjaar nog kilometers over zijn van het voorafgaande jaar dan komen deze kilometers te vervallen, de resterende kilometers mogen niet worden meegenomen naar een volgend kalenderjaar.

Artikel 12. Verstrekking scootmobiel

Lid 1.

Met betrekking tot de verstrekking van een scootmobiel wordt gekeken naar de verplaatsingsbehoefte in de omgeving van de woning. Er wordt rekening gehouden met:

  • a.

    hand en armfunctie

  • b.

    vermogen tot lopen

  • c.

    de specifieke verplaatsingsbehoefte in de nabije omgeving (zoals boodschappen doen);

Artikel 15. Voorzieningen ten behoeve van gebruik

Om een scootmobiel goed te kunnen gebruiken, kan het zijn dat er accessoires of een training voor het gebruik nodig zijn. De volgende mogelijkheden worden daarbij eventueel aangeboden:

  • 1.

    Scootmobieltraining

    Voor een adequaat en zorgvuldig gebruik van de rolstoel/scootmobiel is het van belang dat de gebruiker goed met de rolstoel/scootmobiel overweg kan en zonder schade toe te brengen aan de rolstoel/ scootmobiel stoepen e.d. kan nemen. Het goed overweg kunnen met de scootmobiel vergroot niet alleen de zelfstandigheid, veiligheid en de mogelijkheden van de gebruiker; zorgvuldig omgaan met de scootmobiel bevordert tevens de levensduur van de rolstoel/scootmobiel en voorkomt schade en extra onderhoud. Indien er bij de indicatie wordt aangegeven dat een scootmobieltraining noodzakelijk is dan wordt deze op grond van de Wmo vergoed. De training wordt in beginsel gegeven door de leverancier.

  • 2.

    Scootmobielaccessoires

    De kosten van medisch noodzakelijke accessoires worden vergoed op grond van de Wmo. De indicatie is leidend.

  • 4.

    Verzekering, onderhoud en reparaties

    Indien een scootmobiel in bruikleen wordt verstrekt dan is tevens door de gemeente voorzien in de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie. Indien een pgb wordt verstrekt dan wordt in de hoogte van het te verstrekken pgb rekening gehouden met de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie. De hoogte van het te verstrekken bedrag komt overeen met hetgeen de gemeente betaalt voor voornoemde kosten bij verstrekkingen in natura.

Artikel 16. Verstrekking rolstoelen

Voor rolstoelen wordt uitgegaan van de volgende soorten rolstoelen en het programma van eisen op basis van het onderzoek is daarbij leidend:

Handbewogen rolstoelen of duwwandelwagen

Bij het verstrekken van een dergelijke rolstoel gelden de volgende criteria:

  • 1.

    belanghebbende is niet in staat een half uur achtereen te lopen voor het winkelen, boodschappen doen, e.d. in de nabije omgeving;

  • 2.

    er is sprake van een normale hand- en armfunctie. Dit criterium geldt niet voor de duwwandelwagen;

  • 3.

    afhankelijk van de intensiteit van het gebruik moet de woning meer of minder rolstoelgeschikt zijn.

Elektrisch voortbewogen rolstoel, joystick bestuurd

Bij het verstrekken van een dergelijke rolstoel gelden de volgende criteria:

  • 1.

    belanghebbende kan zich minder dan 100 meter verplaatsen met een handrolstoel, bij voorbeeld vanwege energetische problemen (hart, longen e.d.) en beperkte arm- of handfunctie en/of zitbalans;

  • 2.

    belanghebbende is niet in staat gebruik te maken van scootmobiel of handbewogen rolstoel vanwege sterk beperkte arm- of handfunctie of te weinig zitbalans.

Er wordt een integraal advies opgevraagd waarbij ook aandacht wordt besteed aan de rolstoelgeschiktheid van de woning.

Bijlage 2: Hoogte bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen

Voucherpakket

Aantal inwonende kinderen

0

1

2

3

4

5

Basisinventaris

€ 500

€ 500

€ 500

€ 500

€ 500

€ 500

Bedden

 

€ 100

€ 200

€ 300

€ 400

€ 500

Witgoed

€ 900

€ 900

€ 900

€ 900

€ 900

€ 900

Max. totaal vouchers

€ 1.400

€ 1.500

€ 1.600

€ 1.700

€ 1.800

€ 1.900

Vrij besteedbaar bedrag

Aantal personen in het gezin

Bedrag

1

€ 350,-

2

€ 600,-

3

€ 900,-

4

€ 1.200,-

5 of meer

€ 1.500,-

Bijlage 3: Eisen voor pgb-vaardigheid

De verstrekker van het pgb controleert niet alleen of uw aanvraag voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb. Zij controleren ook of u in staat bent om een pgb te beheren. Dat heet pgb-vaardigheid. Daarmee willen ze voorkomen dat u in de problemen komt. Bijvoorbeeld omdat u niet weet welke zorg u nodig heeft, of u goede afspraken maakt met een zorgverlener. U bent pgb-vaardig als u en/of uw vertegenwoordiger over de volgende vaardigheden beschikt:

  • 1.

    U heeft een goed overzicht van uw eigen situatie

    En u weet welke zorg u nodig heeft. Of welke zorg de persoon voor wie het budget is nodig heeft. U moet zelf kunnen vertellen welke zorg u nodig heeft. Als u dat niet kunt, kunt u ook zorg in natura ontvangen.

  • 2.

    U weet welke regels er horen bij een pgb

    Of u weet waar u die regels kunt vinden. Bijvoorbeeld op de website van de verstrekker die u het pgb geeft. Het helpt als u digitaal vaardig bent. Bijvoorbeeld dat u kunt omgaan met de computer en e-mail. En websites op het internet kunt bezoeken.

  • 3.

    U kunt een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden.

    En ook weet u welk deel van het pgb al uitgegeven is. Een overzichtelijke pgb-administratie is niet alleen handig voor uzelf. U kunt de administratie ook nodig hebben als de pgb-verstrekker (bijvoorbeeld de gemeente) daarom vraagt.

  • 4.

    U kunt communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.

    U moet uit uzelf en zelfverzekerd kunnen communiceren met andere partijen. Bijvoorbeeld op tijd brieven van de zorgverzekeraar beantwoorden. Of telefoongesprekken voeren met zorgverleners. En als er iets verandert, moet u dat zelf aangeven.

  • 5.

    U bent in staat om zelfstandig te handelen en zelf voor zorgverleners kiezen.

    Als u een pgb krijgt, moet u zelf zorgverleners uitzoeken. En afspraken maken over de zorg die ze u gaan geven. En over hun uurtarief en hun uren.

  • 6.

    U kunt zelf afspraken maken en deze afspraken bijhouden.

    En zich hier aan houden.U moet tussendoor controleren of alles volgens afspraak verloopt. Bijvoorbeeld of de zorgverlener genoeg uren maakt. Omgekeerd moet u kunnen laten zien dat u de zorg inkoopt waarvoor u het geld gekregen hebt.

  • 7.

    U kunt zelf onafhankelijk van de zorgverlener beoordelen of de zorg die u met het pgb financiert bij u past.

    En of de kwaliteit van de zorg in orde is. Als u de zorg niet goed vindt, kunt u uitleggen waarom. Als de zorg niet volgens afspraak verloopt, moet u zelf kunnen ingrijpen. Bijvoorbeeld door de zorgverlener op te bellen. En uit te leggen wat er niet goed gaat.

  • 8.

    U kunt zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners.

    En dat zo regelen dat er altijd zorg is. Ook als de zorgverlener ziek is of op vakantie gaat. U moet zelf zorgverleners kunnen kiezen die goed bij uw situatie passen. En u moet zelf opletten of zij hun werk goed doen. Als de zorgverlener ziek is, moet u zelf vervanging regelen.

  • 9.

    U kunt er voor zorgen dat de zorgverleners die voor u werken weten wat ze moeten doen.

    En u durft een gesprek te beginnen als zij hun werk niet goed doen. Als u de zorgverlener betaalt, dan bent u zijn werkgever of opdrachtgever. U moet dan goed kunnen vertellen wat ze moeten doen.

  • 10.

    U weet wat u moet doen als werkgever of opdrachtgever van een zorgverlener.

    Het is niet erg als u sommige regels over hoe een werkgever of opdrachtgever moet zijn niet kent. Bijvoorbeeld bij ontslag van een zorgverlener. Maar u moet de informatie daarover wel zelf kunnen vinden. Bijvoorbeeld bij instanties die hierover advies geven.

Bijlage 4: Richtlijnen gebruikelijke zorg

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • Hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijke toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand, de ouder kan bijvoorbeeld de was ophangen in een andere kamer;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • kinderen vanaf 4 jaar hebben een reguliere dagbesteding van 22-25 uur per week;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, toiletgang en zindelijkheidstraining, dag- en nachtritme en dagindeling;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermde woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 7 jaar

  • Hebben een reguliere dagbesteding op school van 22 tot 25 uur per week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand, het kind kan bijvoorbeeld buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is;

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig bij de persoonlijke verzorging zoals het wassen en tanden poetsen;

  • zijn overdag zindelijk en ’s nachts merendeels ook, maar ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid, zelfredzaamheid en ontplooiing, zoals begeleiding en gelegenheid bieden bij omgang met leeftijdsgenoten en begeleiding en waardering voor schoolwerk als thuis lezen;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school gaan, naar activiteiten ter vervanging van school of naar vrijetijdsbesteding;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen vanaf 7 tot 10 jaar

  • Hebben een reguliere dagbesteding op school van 22 tot 25 uur per week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand, het kind kan bijvoorbeeld buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is;

  • hebben steeds minder toezicht, stimulans en controle nodig bij de persoonlijke verzorging als het wassen en tanden poetsen;

  • zijn overdag en ’s nachts zindelijk, maar ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid, zelfredzaamheid en ontplooiing, zoals hulp bij bijvoorbeeld huiswerk;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school gaan, naar activiteiten ter vervanging van school of naar vrijetijdsbesteding;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen vanaf 10 tot 12 jaar

  • Hebben een reguliere dagbesteding op school van 22 tot 25 uur per week;

  • zijn overdag en ’s nachts zindelijk;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand, het kind kan bijvoorbeeld buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is;

  • hebben enig toezicht, stimulans en controle nodig bij de persoonlijke verzorging als het wassen en tanden poetsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid, zelfredzaamheid en ontplooiing, zoals hulp bij bijvoorbeeld huiswerk;

  • hebben nog enige begeleiding en controle van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, naar activiteiten ter vervanging van school of naar vrijetijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen vanaf 12 tot 18 jaar

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag of een nacht alleen gelaten worden;

  • hebben bij persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid, zelfredzaamheid en ontplooiing (zoals hulp bij het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben tot 17 jaar een beschermde woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden;

  • hebben vanaf 17 jaar een beschermde woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd;

  • zijn vanaf 18 jaar jongvolwassene en kunnen zelfstandig wonen.

Bijlage 5: Uitvoeringsrichtlijn Maatregelen Blijverslening

Tot de maatregelen die gefinancierd kunnen worden met een Blijverslening kunnen onderstaande maatregelen worden gerekend. Deze opsomming is niet limitatief.

  • 1.

    Slaapkamer + badkamer op de begane grond

  • 2.

    Badkamer gelijkvloers met slaapkamer

  • 3.

    Geschikt maken van de badkamer voor verzorging

  • 4.

    Verstelbaar keukenblok

  • 5.

    Inductie koken i.p.v. gas of elektra

  • 6.

    Verbreden deuren

  • 7.

    Aanbrengen traplift

  • 8.

    Automatische opener garage

  • 9.

    Automatische raamopener voor hoog klep-, val- of uitzetraam (met afstandsbediening)

  • 10.

    Gemotoriseerde (rol)gordijnen met afstandsbediening

  • 11.

    Extra lichtpunt (optioneel met sensor) voor looppadverlichting 's nachts naar toilet

  • 12.

    Hang- en sluitwerk conform politiekeurmerk

  • 13.

    Voldoende wandcontactdozen op bereikbare plaatsen

  • 14.

    Optische rookmelder op slaapverdieping (op lichtnet)

  • 15.

    Koolmonoxidemelder

  • 16.

    Gasmelder

  • 17.

    Gasafsluiter

  • 18.

    Waterdetector

  • 19.

    Teruggebogen deurklinken

  • 20.

    Drempels weg of verlagen

  • 21.

    Vervangen voordeur met dorpel en driepuntsluiting met comfortslot

  • 22.

    Deurbel met geluidsversterking /lichtsignaal

  • 23.

    Wandbeugel bij deur (binnenzijde)

  • 24.

    Wandbeugel bij de deur (buitenzijde)

  • 25.

    Toegangspad opgehoogd of hellingbaan om niveauverschillente compenseren

  • 26.

    Stalen drempeloploop voor oplossen hoogteverschil (buiten)

  • 27.

    Buitenlamp (optioneel bewegingsmelder of schemerschakelaar)

  • 28.

    Verlicht huisnummer zonder extra stroomaansluiting

  • 29.

    Elektronisch slot per stuk Sleutelkluisje voor thuiszorg

  • 30.

    Tweede trapleuning

  • 31.

    Beugel aan of vlak naast spil van de trap

  • 32.

    Trapleuning verlengen

  • 33.

    Lichtpunt met hotelschakelaar in trapgat

  • 34.

    Infreezen antislip randen in traptreden

  • 35.

    Verwijderen oude tegels en antisliptegels aanbrengen

  • 36.

    Anti-sliplaag op bestaande tegels

  • 37.

    Beugels naast de douche

  • 38.

    Opklapbaar douchezitje met armleggers

  • 39.

    Thermostatische badmengkraan

  • 40.

    Thermostatische douchemengkraan

  • 41.

    Verdiepen douchevloer in verband met afwatering (bij cabine)

  • 42.

    Bad vervangen door douche inclusief leiding- en tegelwerk

  • 43.

    Tweede toilet realiseren in bestaande doucheruimte

  • 44.

    Toilet op verdieping

  • 45.

    Verhoogde toiletpot plaatsen (> 46 cm)

  • 46.

    Opklapbare beugel aanbrengen naast het toilet

  • 47.

    Geschikt maken/vergroten badkamer voor verzorging

  • 48.

    Tl-verlichting boven kookplaat en/of aanrecht

  • 49.

    Eénhendelmengkraan keuken

  • 50.

    Inloopdouche aanbrengen


Noot
1

Bron: Factsheet Ministerie VWS: Zorg voor een kinderen met een intensieve zorgvraag: Gebruikelijke zorg.