Afstemmingsverordening WWB 2012

Geldend van 26-05-2012 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Afstemmingsverordening WWB 2012

De raad van de gemeente Laren

 

gelezen het voorstel d.d. 20 maart 2012 van burgemeester en wethouders;

 

gelet op artikel 8 lid 1 onder b en onder h WWB

b e s l u i t :

Vast te stellen de Afstemmingsverordening WWB 2012

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), het Bijstandsbesluit zelfstandigen (Bbz), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet;

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a.  het college: het college van burgemeester en wethouders van Laren.

b.  de raad: de gemeenteraad van Laren.

c. de uitkering: bijstand op grond van de WWB, alsmede een uitkering op grond van het Bbz, de IOAW en de IOAZ.

e. de bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c WWB, of, voor zover er sprake is van een IOAW of IOAZ uitkering, de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW respectievelijk artikel 5 IOAZ.

f.  het benadelingsbedrag:

1. de bruto uitkering die teveel of ten onrechte is verstrekt als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht; en

2. de bruto uitkering waarop eerder, langer of tot een te hoog bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

 

Artikel 2 Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstandsnorm wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstandsnorm wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 3 Afzien van het opleggen van een verlaging

  • 1 Het college ziet af van het opleggen van een verlaging indien:

    a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden; of

    c.  het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 2 Indien het college afziet van het opleggen of uitvoeren van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 4 Ingangsdatum en tijdvak van de verlaging

  • 1 De ingangsdatum van de verlaging is met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstandsnorm nog niet is uitbetaald en de ingangsdatum van de verlaging niet voor de te sanctioneren gedraging komt te liggen.

  • 3 Indien geen verlaging opgelegd of uitgevoerd kan worden omdat de uitkering wordt beëindigd, kan alsnog een verlaging worden opgelegd of uitgevoerd indien de belanghebbende binnen een termijn van een jaar opnieuw recht heeft op een uitkering op grond van de WWB, het Bbz, de IOAW of de IOAZ.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, de verlaging met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van de bijstand.

Artikel 5 Berekeningsgrondslag

  • 1 De verlaging wordt toegepast op de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    a.  aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 WWB; of

    b. de verwijtbare gedraging aan belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3 Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze verordening “bijstandsnorm” worden gelezen als “bijstandsnorm plus de op grond van artikel 12 WWB verleende bijstand”.

  • 4 Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2 tot en met 4 “bijstandsnorm” worden gelezen als “de verleende bijzondere bijstand”. 

Artikel 6 Horen van de belanghebbende

  • 1 Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2 Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; 

    c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7, vierde lid, van de WWB, artikel 34, derde lid, van de IOAW of artikel 34, derde lid, van de IOAZ, werkzaamheden in het kader van de WWB, IOAW of IOAZ heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ;

    d. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid;

    e. de verlaging wordt opgelegd wegens ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 15 van deze verordening.

Artikel 7 Recidive

  • 1 De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

  • 2 Indien een belanghebbende zich, na een besluit als bedoeld in het eerste lid, wederom schuldig maakt aan een of meerdere verwijtbare gedragingen zoals genoemd in artikel 9, 11, 12, 13, 14 en 15 van deze verordening, en die plaatsvinden binnen een periode van 24 maanden na het laatste recidivebesluit, kan het college al individualiserend de hoogte en de duur van de toe te passen verlaging vaststellen.

  • 3 Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 3, tweede lid van de verordening.

Artikel 8 Samenloop

  • 1 Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de WWB, het Bbz, de IOAW of de IOAZ, genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd.

    Indien voor schending van die verplichtingen verlagingen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste verlaging opgelegd.

  • 2 Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de WWB, het Bbz, de IOAW of de IOAZ, genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 3, tweede lid, van deze verordening niet verantwoord is.

  • 3 Indien het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, IOAW of artikel 20, tweede lid, IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Hoofdstuk 2 Niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 9 Indelen in categorieën

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet worden behouden of één van de verplichtingen op grond van artikel 9 WWB, artikel 9a WWB, artikel 55 WWB respectievelijk artikel 37 IOAW, artikel 38 IOAW, artikel 37 IOAZ en artikel 38 IOAZ niet of onvoldoende worden nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

2. Tweede categorie:

a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

c. het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan zoals bedoeld in artikel 44a van de WWB, indien van toepassing;

d.   het uit houding in gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b WWB respectievelijk artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 9a, eerste lid, WWB respectievelijk 38, eerste lid, IOAW en artikel 38, eerste lid, IOAZ.

e.  het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b WWB en artikel 10 lid 1 WWB respectievelijk artikel 36 lid 1 IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAW en artikel 36, eerste lid, IOAZ en artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

f.   het onvoldoende nakomen van de verplichting zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, WWB of artikel 55 WWB, voor zover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, WWB.

g.   het niet naar vermogen trachten de mogelijkheden naar uit ’s rijks kas bekostigd onderwijs te onderzoeken gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid, van de wet.

3. Derde categorie:

a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

b. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden

voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel b WWB en artikel 10, eerste lid, WWB respectievelijk artikel 36, eerste lid, IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAW en artikel 36, eerste lid, IOAZ en artikel 37, eerste lid, onderdeel e IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

c. het niet of niet voldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c WWB, artikel 37, eerste lid, onderdeel f IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, IOAZ;

4. Vierde categorie:

a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

 

Artikel 10 De hoogte en duur van de verlaging

De verlaging, bij gedragingen zoals bedoeld in artikel 9, wordt vastgesteld op:

a. vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

b. tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

c. vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1 Indien een belanghebbende de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 WWB respectievelijk artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, maar wel binnen de hersteltermijn zoals bedoeld in artikel 54, tweede lidWWB respectievelijk artikel 17, tweede lid IOAW en artikel 17, tweede lid IOAZ, wordt een verlaging opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2 Van het opleggen van een verlaging zoals bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 12 Verstrekken van inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 38, tweede lid van het Bbz, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering bedraagt de verlaging vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2 Van het opleggen van de verlaging bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 24 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 38, tweede lid van het Bbz, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 De verlaging wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 3 Van een verlaging wordt afgezien:

    a. zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    b. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

  • 4 Indien de strafvervolging vervalt omdat door het Openbaar Ministerie wordt geseponeerd, vindt alsnog een verlagingbeoordeling plaats

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1 Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan zoals bedoeld in artikel 18, tweede lid WWB, anders dan het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 9 van deze verordening, wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.

  • 2 De verlaging wordt vastgesteld op:

    a. tien procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot en met € 1000,-;

    b. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1000,- tot en met € 2000,-;

    c. veertig procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2000,- tot en met € 4000,-;

    d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag groter dan € 4000,-.

  • 3 Indien geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld bedraagt de verlaging 30%  van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, personeel van het UWV werkbedrijf of door de gemeente ingehuurde derden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, het Bbz, de uitvoering van de IOAW en de IOAZ zal een verlaging worden opgelegd van 100% procent van de bijstandsnorm.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking, onder gelijktijdige intrekking van de Afstemmingsverordening WWB IOAW IOAZ 2010 en de Maatregelverordening WIJ, op de 8e dag na bekendmaking, en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Afstemmingsverordening WWB 2012.

Ondertekening

Vastgesteld door de raad in zijn openbare vergadering van 25 april 2012.
 
 
drs. T.W. Zwemmer                       drs. E.J. Roest
griffier                                               voorzitter