Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2014

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2014

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leek;

gelet op het advies met registratienummer 2013009114;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2014;

B E S L U I T :

vast te stellen het: Besluit maatschappelijke ondersteuning 2014

Hoofdstuk 1 Hoogte eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 1 Eigen bijdrage of eigen aandeel

  • 1. De eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt berekend, opgelegd, vastgesteld en geïnd per periode van vier weken, zoals geregeld in artikel 4, lid 3 (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. De eigen bijdrage of eigen aandeel wordt op grond van artikel 16 Wmo vastgesteld en geïnd door het CAK (Centraal Administratie Kantoor). De gemeente heeft het CAK hiervoor gemandateerd.

  • 3. De eigen bijdrage geldt voor alle voorzieningen die vanaf 1 januari 2014 worden aangevraagd en verstrekt.

  • 4. De eigen bijdrage geldt per 1 juli 2014 voor roerende voorzieningen die voor 1 januari 2014 zijn verstrekt.

Artikel 2 Hoogte eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van een voorziening wordt, op grond van artikel 20 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2014, een eigen bijdrage of een eigen aandeel in rekening gebracht met uitzondering van het bepaalde in lid 3 en 4 van dit artikel.

  • 2. De eigen bijdrage of eigen aandeel is gelijk aan de wettelijke maximale periodebijdrage op grond van het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning, tenzij de berekende maximale periodebijdrage hoger is dan de kosten van de voorziening per periode van vier weken. In dat geval is de bijdrage gelijk aan de kosten van de voorziening per periode van vier weken. De bedragen en percentages op basis waarvan de maximale periodebijdrage of eigen aandeel worden berekend en zoals opgenomen in het (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning worden jaarlijks aangepast door het ministerie.

  • 3. In afwijking van artikel 20 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2014 geldt dat geen eigen bijdrage of eigen aandeel als bedoeld in artikel 1 is verschuldigd of wordt gehanteerd voor:

    • a.

      een rolstoel;

    • b.

      een algemene voorziening;

    • c.

      een verhuiskostenvergoeding;

    • d.

      personen tot 18 jaar aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend;

    • e.

      personen die al een eigen bijdrage voor Zorg met Verblijf betalen.

  • 4. De gebruiker van de voorziening 'collectief vraagafhankelijk vervoer', zoals bedoeld in artikel 14 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2014 betaalt een tarief per kilometer. De hoogte van dit tarief is afgestemd op de gemiddelde kosten van het openbaar vervoer. De gebruiker betaalt dit tarief aan de vervoerder.

Artikel 3 Periode waarover een eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd

  • 1. De eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden is verschuldigd zolang van de voorziening gebruik wordt gemaakt.

  • 2. De eigen bijdrage voor een voorziening die door de gemeente verstrekt wordt in bruikleen, is verschuldigd zolang van de voorziening gebruik wordt gemaakt.

  • 3. De eigen bijdrage voor een financiële tegemoetkoming is verschuldigd zolang de tegemoetkoming verstrekt wordt.

  • 4. Een eigen bijdrage is verschuldigd over een periode van maximaal 39 perioden van vier weken in geval van:

    • a.

      het verstrekken van een eenmalige financiële tegemoetkoming (bijvoorbeeld woningaanpassing of woningsanering);

    • b.

      het verstrekken in eigendom van een roerende voorziening;

    • c.

      het verstrekken van een voorziening waarvan de kostprijs lager is dan € 500,00 is.

Artikel 4 De kostprijs van een voorziening

  • 1. De eigen bijdrage en het eigen aandeel kunnen niet meer bedragen dan de kostprijs van een voorziening.

  • 2. De kostprijs hulp bij het huishouden in natura is het product van het aantal uren geleverde hulp en het betreffende uurtarief.

  • 3. De kostprijs hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget is het product van het aantal uren geïndiceerde hulp en het uurtarief zoals vermeld in artikel 11.

  • 4. De kostprijs van een woonvoorziening of vervoersvoorziening wordt afgeleid van een vastgesteld normbedrag, een goedgekeurde offerte, dan wel de overeengekomen (huur)prijs van de voorziening en bijkomende dienstverlening met de gecontracteerde leverancier.

  • 5. Bij verstrekking van vervoersvoorzieningen of roerende woonvoorzieningen vanuit een depot geldt de kostprijs/nieuwprijs van de voorziening plus eventuele kosten voor bijkomende dienstverlening.

  • 6. De kostprijs van een voorziening wordt omgerekend naar het bedrag per periode van vier weken (1 jaar is 13 perioden van 4 weken).

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 5 Algemene bepalingen bij een persoonsgebonden budget

  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een PGB in plaats van een voorziening in bruikleen wordt het PGB toegekend voor een periode conform de contractueel vastgelegde technische levensduur van een voorziening en indien daarover niets is vastgelegd de afschrijvingstermijnen die naar geldende maatschappelijke normen voor de verstrekte voorziening gebruikelijk zijn, hierna aangeduid als ‘gebruiksduur van de voorziening’.

  • 3. Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een PGB in plaats van een voorziening in bruikleen wordt bij de vaststelling van de hoogte van het PGB rekening gehouden met de in lid 2 bedoelde ‘gebruiksduur van de voorziening’.

  • 4. Mocht na verstrijken van de ‘gebruiksduur van de voorziening’ blijken dat de voorziening nog in goede staat verkeert, dan wordt de gebruiksduur van de voorziening verlengd en wordt indien van toepassing een PGB toegekend voor onderhoud en reparatie.

  • 5. Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een PGB in plaats van een voorziening in bruikleen is de budgethouder verplicht om gedurende de ‘gebruiksduur van de voorziening’ de aangeschafte voorziening voldoende te laten onderhouden en, voor zover van toepassing, toereikend te verzekeren. In ieder geval bij een scootmobiel of elektrische rolstoel is het verplicht om minimaal een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten gedurende de ‘gebruiksduur van de voorziening’.

  • 6. Ingeval het gebruik van de voorziening welke met een PGB is aangeschaft is beëindigd of de budgethouder verhuist buiten de gemeente Leek en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de budgethouder verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde aan de gemeente te vergoeden.

Artikel 6 Eigen bijdrage bij verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget

  • 1. Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een PGB in plaats van een voorziening in bruikleen worden de hoogte en duur van de eigen bijdrage afgestemd op de hoogte en de toekenningsduur van het PGB. De kosten van de voorziening wordt als volgt vastgesteld: de hoogte van het PGB omgerekend naar een bedrag per periode van vier weken.

  • 2. Bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een PGB in plaats van een voorziening in bruikleen wordt een bijdrage opgelegd gedurende maximaal 39 perioden van vier weken (3 jaar). De kosten van de voorziening per vier weken wordt als volgt vastgesteld: de hoogte van het PGB gedeeld door het aantal perioden van vier weken dat een eigen bijdrage wordt opgelegd met een maximum van 39.

Artikel 7 Uitbetaling persoonsgebonden budget

  • 1. Het per beschikking toegekende PGB voor hulp bij het huishouden wordt per voorschot per vier weken uitbetaald.

  • 2. Het per beschikking toegekende PGB voor aanschaf van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen wordt als volgt uitgekeerd:

    • -

      een bedrag ineens voor de aanschaf;

    • -

      indien van toepassing: een bedrag per jaar vooraf voor de kosten van onderhoud en reparatie.

Artikel 8 Overwegende bezwaren

Overwegende bezwaren om niet tot verstrekking van een persoongebonden budget over te gaan, zoals bedoeld in artikel 18 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2014 zijn:

  • a.

    het is op grond van aanwijzingen duidelijk geworden dat er ernstige vermoedens bestaan dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • b.

    de gevraagde voorziening is eerder in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt en de technische levensduur is niet verstreken;

  • c.

    uit onderzoek is duidelijk geworden dat er sprake is van een progressief ziektebeeld;

  • d.

    het betreft een kind in de groei;

  • e.

    collectief vraagafhankelijk vervoer.

Artikel 9 Verantwoording en controle persoonsgebonden budget

  • 1. Het college kan om verantwoording van het PGB vragen; dit gebeurt in alle gevallen na de verstrekking dan wel na afloop van elke voorschotperiode dan wel kalenderjaar.

  • 2. Verantwoording gebeurt door overleggen van:

    • -

      de nota/factuur van aanschaf en eventueel contract voor onderhoud en reparatie van de voorziening;

    • -

      een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;

    • -

      volledige en juist ingevulde verantwoordingsformulieren over het gebruik van het PGB voor hulp bij het huishouden, ondertekend door de budgethouder en de hulpverlener, waarbij moeten worden verantwoord: het aantal betaalde uren, de tijden waarop is gewerkt, het uurtarief, het BSN en de naam van de hulpverlener.

  • 3. Blijkt uit de controle op de verantwoording dat het budget niet of niet volledig is gebruikt, dan zal het resterende bedrag worden teruggevorderd dan wel, indien van toepassing, worden verrekend met het toegekende budget voor het volgende kalenderjaar.

  • 4. Is het PGB anders besteed dan waarvoor bedoeld, dan zal het PGB geheel worden teruggevorderd door het college.

Hoofdstuk 3 Resultaat: het kunnen voeren van een huishouden

Artikel 10 Omvang hulp bij het huishouden

Het aantal uren en minuten hulp bij het huishouden wordt vastgesteld aan de hand van de noodzakelijk te verrichten werkzaamheden op basis van een gestelde indicatie.

Artikel 11 Hoogte van het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

  • 1.

    De vaststelling van een persoonsgebonden budget (PGB) vindt ten aanzien van hulp bij het huishouden als volgt plaats:

    • a.

      op grond van een uurprijs van € 11,90 voor hulp bij het huishouden 1;

    • b.

      op grond van een uurprijs van € 17,32 voor hulp bij het huishouden 2.

  • 2.

    Bij de indicatie van hulp bij het huishouden wordt onderscheid gemaakt in hulp bij het huishouden 1 en hulp bij het huishouden 2.

PGB 2013

Hoogte van het bruto PGB per jaar bij

hulp bij het

huishouden 1 (hv1)

uurprijs

hulp bij het

huishouden 2 (hv2)

uurprijs

Klasse 1 (0-1,9 uur)

€ 1.175,72

€ 11,90

€ 1.711,22

€ 17,32

Klasse 2 (2-3,9 uur)

€ 2.413,32

€ 11,90

€ 3.512,50

€ 17,32

Klasse 3 (4-6,9 uur)

€ 4.269,72

€ 11,90

€ 6.214,42

€ 17,32

Klasse 4 (7-9,9 uur)

€ 6.126,12

€ 11,90

€ 8.916,34

€ 17,32

Klasse 5 (10-12,9 uur)

€ 7.982,52

€ 11,90

€ 11.618,26

€ 17,32

Klasse 6 (13-15,9 uur)

€ 9.838,92

€ 11,90

€ 14.320,18

€ 17,32

Het netto PGB is het bruto PGB minus de eigen bijdrage. De klant ontvangt het netto PGB.

Artikel 12 Verantwoording besteding persoongebonden budget hulp bij het huishouden

  • 1. Steekproefsgewijs of in specifieke gevallen indien daar aanleiding toe wordt gevonden, vindt controle van het persoonsgebonden budget plaats.

  • 2. Wanneer belanghebbende is opgenomen in de steekproef ontvangt hij of zij een verantwoordingsformulier.

  • 3. De belanghebbende dient een schriftelijke overeenkomst af te sluiten met de door hem of haar ingeschakelde zorgverleners.

  • 4. Betalingen aan de zorgverleners mogen uitsluitend via de bank.

  • 5. Belanghebbende houdt urenbriefjes bij.

  • 6. Het volledige persoonsgebonden budget dient verantwoord te worden, er is geen sprake van een verantwoordingsvrij bestedingsbedrag.

Hoofdstuk 4 Resultaat: het normaal gebruik kunnen maken van een woning

Artikel 13 Hoogte verhuiskostenvergoeding

De hoogte van de verhuiskostenvergoeding bedoeld in artikel 9 lid 4 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2014 bedraagt maximaal € 5000,00.

Artikel 14 Hoogte financiële tegemoetkoming bezoekbaar maken woning

De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 9 lid 6 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2014 bedraagt maximaal € 2269,00.

Artikel 15 Hoogte persoonsgebonden budget woonvoorziening

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor aanschaf van een woonvoorziening is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 2. De goedkoopst compenserende voorziening blijkt uit een door het college goedgekeurde kostenbegroting, of uit een door de gemeente met een gecontracteerde leverancier afgesloten overeenkomst.

  • 3. Indien een persoonsgebonden budget voor aanschaf van een voorziening wordt verstrekt, kan zo nodig ook een persoonsgebonden budget voor instandhoudingskosten worden toegekend.

  • 4. Het persoonsgebonden budget voor instandhoudingskosten wordt jaarlijks vooraf betaald gedurende de technische levensduur van de voorziening.

Artikel 16 Verantwoording besteding persoongebonden budget woonvoorziening

Steekproefsgewijs of in specifieke gevallen indien daar aanleiding toe wordt gevonden, vindt controle van de besteding van het persoonsgebonden budget plaats.

Artikel 17 Hoogte tegemoetkoming bij bouwkundige woonvoorzieningen

De hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor bouwkundig woonvoorzieningen wordt vastgesteld aan de hand van een door het college goedgekeurde offerte en het berekende eigen bijdrage of eigen aandeel. De volgende kosten worden in aanmerking genomen:

  • a.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening.

  • b.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991.

  • c.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • d.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

  • e.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

  • f.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

  • g.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

  • h.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden.

  • i.

    De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

  • j.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

  • k.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening.

  • l.

    Administratiekosten van de verhuurder als daarover schriftelijk afspraken zijn gemaakt.

Artikel 18 Afschrijvingstermijn bouwkundige of woontechnische aanpassingen

  • 1. De meerwaarde van de van de woning, als bedoeld in artikel 9 van de van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2014, dient volgens onderstaand afschrijvingsschema te worden terugbetaald:

    • -

      in het eerste jaar 100% van de meerwaarde;

    • -

      in het tweede jaar 90% van de meerwaarde;

    • -

      in het derde jaar 80% van de meerwaarde;

    • -

      in het vierde jaar 70% van de meerwaarde;

    • -

      in het vijfde jaar 60% van de meerwaarde;

    • -

      in het zesde jaar 50% van de meerwaarde;

    • -

      in het zevende jaar 40% van de meerwaarde;

    • -

      in het achtste jaar 30% van de meerwaarde;

    • -

      in het negende jaar 20% van de meerwaarde;

    • -

      in het tiende jaar 10% van de meerwaarde.

  • 2. De meerwaarde wordt bepaald door op het moment van verkoop, of eigendomsoverdracht, de woning met en zonder de aanpassingen te laten taxeren door een onafhankelijke instantie.

Artikel 19 Gereedmelding

Na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van de woningaanpassing, maar uiterlijk binnen 40 weken na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget.

Artikel 20 Verantwoording besteding persoongebonden budget woonvoorziening

Steekproefsgewijs of in specifieke gevallen indien daar aanleiding toe wordt gevonden, vindt controle van de besteding van het persoonsgebonden budget plaats

Hoofdstuk 5 Resultaat: het zich kunnen verplaatsen in en om de woning en zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 21 Verplichtingen

De belanghebbende is verplicht om gedurende de gebruiksduur de aangeschafte voorziening voldoende te laten onderhouden en, voor zover van toepassing, toereikend te verzekeren. In geval van een scootmobiel of een elektrische rolstoel (voor buitengebruik) is het verplicht om minimaal een aansprakelijkheidsverzekering (WA) af te sluiten gedurende de gebruiksduur van het middel.

Artikel 22 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor aanschaf van een vervoershulpmiddel is gelijk aan de kostprijs van de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 2. De goedkoopst compenserende voorziening blijkt uit een door het college goedgekeurde kostenbegroting, of uit een door de gemeente met een gecontracteerde leverancier afgesloten overeenkomst.

  • 3. Indien een persoonsgebonden budget voor aanschaf van een voorziening wordt verstrekt, kan zo nodig ook een persoonsgebonden budget voor onderhoud en service worden toegekend.

  • 4. Het persoonsgebonden budget voor onderhoud en reparaties wordt jaarlijks betaald gedurende de technische levensduur van de voorziening. Voor verzekeringskosten wordt geen PGB verstrekt; belanghebbende kan dit in zijn eigen verzekeringspakket onderbrengen.

  • 5. Indien huur de goedkoopst compenserende voorziening is voor een vervoersvoorziening waarvoor een PGB wordt verstrekt, wordt het PGB als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de huurprijs, inclusief onderhoud en reparatie zoals die door de gemeente aan de leverancier wordt betaald.

Artikel 23 Hoogte financiële tegemoetkomingen vervoer

  • 1. Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto of aangepaste bruikleenauto bedraagt € 500,00.

  • 2. Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 1018,00.

  • 3. Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1529,00.

  • 4. Voor zover de vervoersbehoefte van (echt)paren niet samenvalt, wordt ten hoogste anderhalf maal de maximale financiële tegemoetkoming van 1 persoon toegekend.

  • 5. De financiële tegemoetkoming wordt per kwartaal achteraf betaalbaar gesteld.

Artikel 24 Verantwoording besteding persoongebonden budget vervoersvoorziening

Steekproefsgewijs of in specifieke gevallen indien daar aanleiding toe wordt gevonden, vindt controle van de besteding van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming plaats.

Hoofdstuk 6 Rolstoelen

Artikel 25 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het PGB voor een rolstoel die door de budgethouder wordt aangeschaft, wordt als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening op basis van de op dat moment geldende prijsafspraken met de door de gemeente gecontracteerde leverancier, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

  • 2. Indien huur de goedkoopst compenserende voorziening is voor een rolstoel waarvoor een PGB wordt verstrekt, wordt het persoonsgebonden budget als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de huurprijs, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door de gemeente aan de leverancier wordt betaald.

  • 3. Het PGB voor aanschaf van een rolstoel wordt toegekend voor de periode van 10 jaar met als uitzondering de kinderrolstoelen waarvoor een periode van 5 jaar geldt.

Artikel 26 Financiële tegemoetkoming voor sportrolstoel

Het bedrag van de financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel bedraagt € 2450,00. Het bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Artikel 27 Verantwoording besteding persoongebonden budget of financiële tegemoetkoming

Steekproefsgewijs of in specifieke gevallen indien daar aanleiding toe wordt gevonden, vindt controle van de besteding van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming plaats.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 28 Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

  • 2. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van dit besluit wordt het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leek 2011 dat op 31 januari 2013 in werking trad, ingetrokken.

Artikel 29 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning 2014.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering
van burgemeester en wethouders
van de gemeente Leek,
d.d. 10 december 2013.
B.C. Hoekstra, burgemeester H.K. Hofman, secretaris