Regeling vervallen per 31-03-2011

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leek 2010

Geldend van 03-02-2011 t/m 30-03-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leek 2010

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leek;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;

B E S L U I T :

vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leek 2010.

Hoofdstuk 1 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 1 Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1.1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 1.2. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats als:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden;

    • b.

      aanvrager een in het verleden verstrekt persoonsgebonden budget niet geheel overeenkomstig het doel heeft aangewend;

    • c.

      er sprake is van een ziektebeeld waarbij de verwachting is dat er binnen een relatief korte periode overgegaan moet worden tot een nieuwe voorziening of nieuw product;

    • d.

      de voorziening uitsluitend in natura wordt verstrekt.

      *Artikel 1.2, lid c is niet van toepassing op hulp bij het huishouden.

  • 1.3. Een aantal woonvoorzieningen worden uitsluitend in natura verstrekt: mobiele tilliften, douche-, bad- en toiletvoorzieningen en trapliften.

  • 1.4. Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 2474,00. Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

  • 1.5. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats, waarbij de omvang van de steekproef aan de hand van risico-inschatting bepaald wordt na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

  • 1.6. Op verzoek van het college is de budgethouder voor de verantwoording verplicht de volgende stukken direct te verstrekken:

    • a.

      alle nota's/facturen met betrekking tot de persoonsgebonden budgetvoorziening;

    • b.

      alle betalingsbewijzen met betrekking tot de persoonsgebonden budgetvoorziening;

    • c.

      overzicht salarisadministratie.

  • 1.7. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget aangeschaft moet worden en aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening voldoen moeten, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de toekenningbeschikking gevoegd.

Hoofdstuk 2 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

Artikel 2 Omvang van de eigen bijdragen en het eigen aandeel

  • 2.1. Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen, bedraagt € 17,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 22.638,00 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% bedraagt.

  • 2.2 Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen, bedraagt € 17,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 15.838,00 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% bedraagt.

  • 2.3 Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen waarvan een of beiden jonger is/zijn dan 65 jaar dienen te betalen moeten, bedraagt € 25,40 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 27.902,00 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% bedraagt.

  • 2.4 Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn, dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 22.100,00 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15% bedraagt.

Artikel 3 39 perioden van 4 weken

Als er sprake is van een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning van boven € 10.000,00 wordt, gedurende een periode van 39 maal 4 weken, een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 2 vastgesteld bedrag in mindering gebracht.

Artikel 4 Besparingsbijdrage

Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een driewielfiets, een fiets in bijzondere uitvoering of een scootermobiel bedraagt € 200,00 voor een kind tot en met 12 jaar en € 400,00 voor een persoon vanaf 13 jaar.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 5 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden

  • 5.1. De vaststelling van een persoonsgebonden budget (PGB) vindt ten aanzien van hulp bij het huishouden als volgt plaats:

    • -

      op grond van een uurprijs van € 11,90 voor hulp bij het huishouden 1

    • -

      op grond van een uurprijs van € 17,32 voor hulp bij het huishouden 2.

  • 5.2 Bij de indicatie van hulp bij het huishouden wordt onderscheid gemaakt in hulp bij het huishouden 1 en hulp bij het huishouden 2.

    PGB 2011

    Hoogte van het bruto PGB per jaar bij

    hulp bij het

    huishouden 1 (hv1)

    uurprijs

    hulp bij het

    huishouden 2 (hv2)

    uurprijs

    Klasse 1 (0-1,9 uur)

    € 1.175,72

    € 11,90

    € 1.711,22

    € 17,32

    Klasse 2 (2-3,9 uur)

    € 2.413,32

    € 11,90

    € 3.512,50

    € 17,32

    Klasse 3 (4-6,9 uur)

    € 4.269,72

    € 11,90

    € 6.214,42

    € 17,32

    Klasse 4 (7-9,9 uur)

    € 6.126,12

    € 11,90

    € 8.916,34

    € 17,32

    Klasse 5 (10-12,9 uur)

    € 7.982,52

    € 11,90

    € 11.618,26

    € 17,32

    Klasse 6 (13-15,9 uur)

    € 9.838,92

    € 11,90

    € 14.320,18

    € 17,32

  • 5.3 Het netto PGB-budget is het bruto PGB-budget minus de eigen bijdrage. De klant ontvangt het netto PGB-budget.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 6

  • 6.1. De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 6.2 Het in artikel 21 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

    voor het eerste jaar 100% van de verstrekte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget;

    voor het tweede jaar 90% van de verstrekte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget;

    voor het derde jaar 80% van de verstrekte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget;

    voor het vierde jaar 70% van de verstrekte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget;

    voor het vijfde jaar 60% van de verstrekte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget;

    voor het zesde jaar 50% van de verstrekte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget;

    voor het zevende jaar 40% van de verstrekte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget;

    voor het achtste jaar 30% van de verstrekte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget;

    voor het negende jaar 20% van de verstrekte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget;

    voor het tiende jaar 10% van de verstrekte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget;

  • 6.3 Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 5000,00.

  • 6.4 Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19, lid 2 tot en met 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2269,00.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een gemiddeld bedrag voor onderhoud en reparatie, rekening houdend met de gemiddelde levensduur of afschrijving van het product.

Artikel 8

In artikel 25 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt de inkomensgrens aangegeven waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen. De hoogte van de inkomensgrens wordt bepaald door de bijstandsnorm voor respectievelijk alleenstaanden en echtparen/ samenwonende partners met 1,5 te vermenigvuldigen.

Artikel 9

  • 9.1. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 1018,00.

  • 9.2 Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 1018,00.

  • 9.3 Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1529,00.

  • 9.4 Bovenvermelde bedragen worden per kwartaal omgerekend en achteraf per kwartaal betaalbaar gesteld.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 10

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie, rekening houdend met de gemiddelde levensduur en afschrijving van het product.

Hoofdstuk 7 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 11 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek voor het advies ex artikel 32 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 12.1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

  • 12.2. Dit besluit wordt aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leek 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering
van burgemeester en wethouders
van de gemeente Leek,
d.d. 22 december 2009.
B.C. Hoekstra, burgemeesterH.K. Hofman, secretaris