Regeling vervallen per 15-07-2010

Gebiedsvisie en geurverordening extensieve veehouderij

Geldend van 01-08-2009 t/m 14-07-2010

Intitulé

Gebiedsvisie en geurverordening extensieve veehouderij

De raad van de gemeente Leerdam;

Gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders d.d 12 mei 2009

Gelet op artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening houden regels met betrekking tot beslissingen inzake vergunningen krachtens de Wet milieubeheer voor veehouderijen, voor zover het betreft geurhinder vanwege tot die veehouderijen behorende dierverblijven:

Geurverordening gemeente Leerdam

Artikel 1: begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.1 veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;

1.2 Wet: de Wet geurhinder en veehouderij;

1.3 Geurbelasting: de waarde ter plaatse van de gevel van het gevoelige object, berekend met V-Stacks, uitgedrukt in Europese odour units per tijdseenheid;

1.4 Geurgevoelig object: object zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;

1.5 Odour units (ouE/m3;P98): Geurconcentratie als aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (ouE/m3), gemeten volgens de NEN-EN 13725:2003 “Luchtbepaling van de geurconcentratie door dynamische olfactometrie”. In deze verordening wordt voor de geurbelasting uitgegaan van het gebruikelijke 98-percentiel geurconcentratie. Dat betekent dat de – met een verspreidingsmodel – berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van de tijdseenheid niet wordt overschreden.

Artikel 2: aanwijzing gebieden

2.1 Als gebied als bedoeld in artikel 6 lid 2 van de Wet wordt aangewezen het gehele grondgebied van de gemeente Leerdam;

2.2 Als gebied als bedoeld in artikel 6 lid 3 van de Wet wordt aangewezen het gebied zoals weergegeven op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart gebiedsindeling geur;

Artikel 3: waarden voor de geurbelasting

De normen voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in de gemeente Leerdam blijven ongewijzigd ten opzichte van het bepaalde in artikel 3 lid 1 van de Wet.

Artikel 4: waarden voor de afstand

4.1 In afwijking van artikel 3 lid 2 van de Wet bedraagt de minimale afstand van een veehouderij tot een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een veehouderij of op of na 19 maart 2000 opgehouden heeft onderdeel uit te maken van een andere veehouderij in het gebied als genoemd in artikel 2 lid 1 van deze verordening:

  • a.

    Binnen bebouwde kom 100 meter;

  • b.

    Buiten bebouwde kom 50 meter;

  • c.

    Ten opzichte van voormalige eigen inrichting 0 meter;

4.2 In afwijking van artikel 4 lid 1 van de Wet bedraagt de minimale afstand van een veehouderij tot een geurgevoelig object in het gebied als genoemd in artikel 2 lid 2 van deze verordening:

  • a.

    Binnen bebouwde kom 50 meter;

  • b.

    Buiten bebouwde kom 25 meter;

4.3 In afwijking van artikel 4 lid 1 van de Wet en in afwijking van artikel 4 lid 2 van deze verordening bedraagt de minimale afstand van een veehouderij tot een geurgevoelig object in het gebied als genoemd in artikel 2 lid 1 van deze verordening:

  • a.

    Ten opzichte van voormalige eigen inrichting 0 meter;

Artikel 5: citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de “Geurverordening gemeente Leerdam”.

Artikel 6: in werking treding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 augustus 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Leerdam in zijn openbare vergadering van 2 juli 2009.
De griffier, De voorzitter
griffier van gemeente Leerdam burgemeester van gemeente Leerdam

Bijlagen

Gebiedsvisie geur extensieve veehouderijen

gemeentelijk geurhinderbeleid

Samenvatting

Aanleiding

Binnen de gemeente Leerdam is de extensieve veehouderij sterk vertegenwoordigd, waarbij het veelal gaat om melkveehouderijen. Een groot aantal van deze bedrijven is gevestigd binnen cultuurhistorische linten, waarbij op korte afstand van de veehouderijen woningen zijn gelegen. Hierdoor worden de veehouderijen in veel gevallen belemmerd in hun bedrijfsontwikkeling.

Deze situatie is verder versterkt door het in werking treden van het Besluit landbouw milieubeheer (ter vervanging van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer en een aantal andere besluiten), waardoor de minimaal vereiste afstand tot woningen van derden in lintbebouwingen en in de bebouwde kom is vergroot van 50 naar 100 m. Veel bedrijven die onder het Besluit melkrundveehouderijen wel voldeden aan de minimaal vereiste afstand, voldoen sinds de inwerkingtreding van het Besluit landbouw niet meer aan de nieuwe minimaal vereiste afstand en worden daardoor in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden beperkt. Feitelijk is er echter niets veranderd aan het hinderniveau ter plaatse van de omliggende gevoelige functies. Indien een veehouderij niet onder het Besluit valt, is de vergunningplicht van toepassing. Met de inwerkingtreding van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om een kleinere minimumafstand tussen een extensieve veehouderij en een geurgevoelig object te accepteren, door middel van een gemeentelijke geurverordening. Op die manier gaan deze veehouderijen niet "op slot" en worden bestaande en/of toekomstige knelpunten zo veel mogelijk voorkomen. Daarnaast worden ook ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van de veehouderijen, zoals de realisatie van woningen in de cultuurhistorische linten en neven- en vervolgfuncties niet onnodig belemmerd.

Bij de gemeentelijke verordening is een "Gebiedsvisie geur" opgesteld, waarin wordt onderbouwd waarom wordt afgeweken van de wettelijk vereiste minimale afstanden. De onderhavige gebiedsvisie geur beperkt zich tot de extensieve veehouderijen, voormalige agrarische bedrijfswoningen (bij zowel extensieve als intensieve veehouderijen) en de neven- en vervolgfuncties.

De minimaal vereiste afstanden zijn vastgelegd in een gemeentelijke geurverordening.

Deze verordening vormt de wettelijke basis voor het toetsen van vergunningaanvragen.

Geurknelpunten

De gewenste ruimtelijke ontwikkeling binnen het buitengebied van de gemeente Leerdam richt zich met name op de extensieve (melkrund)veehouderijen, nieuwe economische dragers en beleving van het landschap. Er is geïnventariseerd waar zich binnen de gemeente nu en/of in de toekomst geurknelpunten voordoen. Uit de inventarisatie blijkt dat:

  • -

    deze knelpunten zich met name voordoen in de (cultuurhistorische) lintbebouwingen;

  • -

    enkele agrarische bedrijven zijn gevestigd in een woonkern; in de meeste gevallen betreft dit een agrarisch bedrijf in een cultuurhistorisch lint, dat onderdeel is gaan uitmaken van een woonkern;

  • -

    aan de ruilverkavelingswegen agrarische bedrijven op ruime afstand van elkaar zijn gelegen (afstand veestallen en een woning van derden meer dan 50 m); de eventuele geurknelpunten op deze locaties worden in de meeste gevallen veroorzaakt door de voormalige agrarische bedrijfswoning.

Gemeentelijk geurbeleid

Extensieve veehouderijen

Uit de inventarisatie van geurknelpunten blijkt dat het wenselijk is de minimumafstanden voor extensieve veehouderijen te halveren tot 50 en 25 m ten opzichte van woningen binnen respectievelijk buiten de bebouwde kom. Dit is echter niet voor het gehele grondgebied van de gemeente Leerdam noodzakelijk. Er wordt uitgegaan van de volgende zonering:

  • -

    de afstanden worden gehalveerd binnen de (cultuurhistorische) lintbebouwingen;

  • -

    voor de ruilverkavelingswegen en woonkernen blijven de volledige afstanden in principe gehandhaafd;

  • -

    voor de woonkernen worden de rode contouren uit het streekplan aangehouden als grens van de zonering;

  • -

    op plaatsen waar een cultuurhistorische lintbebouwing met agrarische bedrijvigheid doorloopt in een woonkern is in overleg met de gemeente bepaald of voor dit gedeelte de afstanden worden gehalveerd.

De consequentie is dat binnen de aangewezen gebieden bestaande knelpunten worden opgelost en extensieve veehouderijen meer uitbreidingsmogelijkheden krijgen. Omgekeerd kunnen er in deze linten ook makkelijker woningen en andere geurgevoelige objecten op relatief korte afstand van de bestaande bedrijven worden gerealiseerd.

Voormalige agrarische bedrijfswoning

In de praktijk doen zich gevallen voor waarin veehouderijbedrijven in hun ontwikkeling worden beperkt door voormalige agrarische bedrijfswoningen die nu een functie vervullen als burgerwoning. In de Wgv is het afwijken van de landelijke normen voor voormalige agrarische bedrijfswoningen ongelimiteerd. Dit geldt zowel voor de voormalige agrarische bedrijfswoningen ten opzichte van de voormalige inrichting waartoe deze heeft behoord als ten opzichte van omliggende agrarische bedrijven. Om veehouderijen de volledige ontwikkelingsruimte te kunnen bieden en om voormalige agrarische bedrijfswoningen te kunnen wijzigen in de bestemming Burgerwoning, wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheid uit de Wgv om voormalige agrarische bedrijfswoningen geen enkel beschermingsregime te bieden ten opzichte van de voormalige inrichting waartoe deze heeft behoord. Dit geldt voor het gehele buitengebied van de gemeente Leerdam en dus niet alleen voor de veehouderijen die in de linten zijn gelegen. Daarnaast geldt dit niet alleen voor de extensieve veehouderijen, maar ook voor voormalige agrarische bedrijfswoningen die tot een intensieve veehouderij hebben behoord.

Als gevolg hiervan worden bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt door de voormalige agrarische bedrijfswoning. Voor de bewoners van voormalige agrarische bedrijfswoningen verandert het woon- en leefmilieu feitelijk niet.

Neven en vervolgfuncties

In de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden wordt ingezet op het mogelijk maken van neven- en vervolgfuncties ter stimulering van de plattelandsverbreding, vitaal platteland en de landschapsbeleving. Neven- en vervolgfuncties dienen in bepaalde gevallen te worden aangemerkt als geurgevoelig object. Om geurgevoelige neven- en vervolgfuncties te stimuleren en knelpunten te voorkomen, is het noodzakelijk om:

  • -

    een geurgevoelige vervolgfunctie, ooit opgestart als een geurgevoelige agrarische nevenfunctie, geen enkel beschermingsregime te geven ten opzichte van de voormalige inrichting waartoe deze heeft behoord;

  • -

    de minimumafstanden tussen een geurgevoelige neven- of vervolgfunctie en een extensieve veehouderij van derden te halveren.

Er wordt daarbij aangesloten bij de zonering zoals beschreven onder "extensieve veehouderijen".

Op deze manier wordt ruimte gegeven aan plattelandsverbreding zonder omliggende bedrijven in hun bedrijfsvoering te beperken.

Overzicht gemeentelijke minimumafstanden

In de navolgende tabel zijn de afstandseisen voor het grondgebied van de gemeente Leerdam weergegeven. Bij gemeentelijke verordening wordt bepaald dat binnen (een deel van) het grondgebied van de gemeente een ander beschermingsniveau van toepassing is

type geurgevoelig object en diersoort

gebied

wettelijke afstandseis

bandbreedte voor verordening

afstandseis gemeentelijke verordening

A. Ruimte-voor-Ruimtewoning

 

 

 

 

- Alle dieren

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m 50 m

afwijken niet mogelijk

100 m  

50 m

B. bedrijfswoning van andere veehouderij en geurgevoelige nevenfuncties

 

 

 

 

- dieren zonder geuremissiefactor²

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom  

100 m 50 m  

≥ 50 rn ≥  25 m

50 m 25 m 0 m

C. voormalige bedrijfswoning en geurgevoelige vervolgfuncties (voortkomend uit agrarische nevenfuncties)

 

 

 

 

- dieren zonder geuremissiefactor²

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom voormalige bedrijfswoning van eigen inrichting

100 m 50 m 50/100 m

onbeperkt afwijken van afstand of waarde is mogelijk

50 m 25 m 0 m

D. overige geurgevoelig object (w.o. geurgevoelige vervolgfuncties)

 

 

 

 

- dieren zonder geuremissiefactor²

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m 50 m

≥ 50 rn ≥  25 m

50 m 25 m

  • 1)

    De afstanden worden gehalveerd binnen het gebied zoals aangegeven op de bij de verordening behorende kaart.

  • Uitzondering hierop vormt de afstand van 0 m tot de voormalige bedrijfswoning van de eigen inrichting. Deze afstand geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente Leerdam.

  • 1)

    Zoals opgenomen In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv).

De aangepaste afstandeisen uit de tabel worden opgenomen in de gemeentelijke geurverordening en vormen de wettelijke basis voor het toetsen van vergunningaanvragen. Voor veehouderijbedrijven die onder het Besluit landbouw milieubeheer vallen is de gemeentelijke geurverordening niet van toepassing.

Ligging plangebied

Figuur 1.1 Ligging plangebied.rtf (versie geldig sinds: 23-09-2009; RTF-bestand; grootte: 1.40 MB)

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

Binnen de gemeenten Giessenlanden, Graafstroom, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland en Zederik (die samen met enkele andere gemeenten de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden vormen), is de extensieve veehouderij sterk vertegenwoordigd. Veel van deze melkveehouderijbedrijven zijn gevestigd in de talrijke karakteristieke lintbebouwingen die soms al eeuwen oud zijn. Het buitengebied van de gemeente Leerdam is een actief gebied. De verschillende functies, zoals recreatie, natuur, landbouw en wonen, zijn onderling met elkaar verweven en daarmee bepalend voor de cultuurhistorische waarde van het landschap. Enerzijds draagt deze vorm van functiemenging bij aan het typerende beeld van dit landschap, anderzijds worden de melkveehouderijbedrijven in veel gevallen belemmerd in hun bedrijfsontwikkeling door de omliggende woningen. Deze situatie is verder versterkt door het in werking treden van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: AMvB Landbouw), dat per 6 december 2006 het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer (hierna: AMvB Melkrundveehouderijen) en een aantal andere regelingen vervangt. Onder de AMvB Melkrundveehouderijen was een minimale afstand van 50 m vereist tot woningen van derden. In de AMvB Landbouw is de minimaal vereiste afstand tot woningen van derden in lintbebouwingen en in de bebouwde kom opgerekt naar 100 m. Veel bedrijven die onder de AMvB Melkrundveehouderijen wel voldeden aan de minimaal vereiste afstand (van 50 m), voldoen sinds de inwerkingtreding van de AMvB Landbouw niet meer aan de nieuwe minimaal vereiste afstand (van 100 m). Dit betekent dat bedrijven, door het in werking treden van de AMvB Landbouw, in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt, terwijl er feitelijk niets is veranderd aan het hinderniveau ter plaatse van de omliggende gevoelige functies. Indien een veehouderij niet onder het Besluit valt, is de vergunningplicht van toepassing.

1.2. Gebiedsvisie geur

Met de inwerkingtreding van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) op 1 januari 2007 hebben gemeenten beleidsruimte gekregen voor het leveren van maatwerk dat is afgestemd op de milieuhygiënische situatie en de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de extensieve veehouderijen en de omliggende functies. De gemeente Leerdam heeft de mogelijkheid om een kortere minimumafstand tussen een extensieve veehouderij en een geurgevoelig object te accepteren, om op die manier de veehouderijen niet te beperken in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden, maar ook om eventuele gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van de veehouderijen mogelijk te maken. Hiervoor zijn een Gebiedsvisie geur en een Geurverordening opgesteld. Deze Gebiedsvisie geur geeft een onderbouwing om af te wijken van de afstanden zoals opgenomen de Wgv.

De Milieudienst Zuid-Holland Zuid is in samenwerking met de zes genoemde gemeenten een project gestart met als doel voor elke gemeente een gemeentelijke geurverordening op te stellen. Op hoofdlijnen komen de gebiedsvisies en geurverordeningen voor de zes gemeenten met elkaar overeen. Per gemeente is de visie nader uitgewerkt en toegespitst op de gemeentelijke situatie. De voorliggende notitie vormt de Gebiedsvisie geur voor de gemeente Leerdam (zie figuur 1.1, ligging plangebied). Allereerst is geïnventariseerd waar zich nu en/of in de toekomst geurknelpunten (kunnen) voordoen. Vervolgens is bekeken of in deze gevallen het toepassen van afwijkende minimumafstanden voor de extensieve veehouderijen uitkomst biedt. Op basis van de uitkomsten van de Gebiedsvisie geur is bepaald of een gemeentelijke geurverordening wenselijk is. De geurverordening kan voor het gehele grondgebied van de gemeente of voor delen ervan worden opgesteld.

Voor veehouderijbedrijven die onder het Besluit landbouw milieubeheer vallen is een gemeentelijke geurverordening niet van toepassing. De normen, onder andere de minimale afstanden, zoals opgenomen in het besluit blijven gehandhaafd. Indien een veehouderij niet onder de AMvB valt, is de vergunningplicht van toepassing. Bij een milieuvergunningaanvraag wordt wel getoetst aan een gemeentelijke geurverordening en de daarin opgenomen normen en minimale afstanden.

1.3. Procedure

De Gebiedsvisie geur dient als onderbouwing van het gemeentelijk geurhinderbeleid. Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen (een deel van) het grondgebied van de gemeente een ander beschermingsniveau van toepassing is (artikel 6 van de Wgv, zie bijlage 4). Het college van burgemeester en wethouders legt de definitieve Gebiedsvisie geur en de verordening voor aan de gemeenteraad. Zij kan vervolgens het gemeentelijk geurbeleid vaststellen.

Het gemeentelijk geurbeleid kan effect hebben op de uitbreidingsmogelijkheden van veehouderijen en ruimtelijke ontwikkelingen op het grondgebied van de omliggende gemeenten. Om deze reden is overleg met omliggende gemeenten voorgeschreven (artikel 9 van de Wgv).

Voor het vaststellen van het gemeentelijk geurbeleid door de gemeenteraad, is de gebiedsvisie in concept voorgelegd aan de naburige gemeenten (voor zover de invloed van het geurbeleid reikt tot het grondgebied van de betreffende buurgemeenten). De naburige gemeenten hebben hun zienswijze kenbaar kunnen maken, dit heeft niet geleid tot aanpassing van de gebiedsvisie.

Er is voor burgers en bedrijven geen mogelijkheid om in te spreken op de gebiedsvisie en de bijbehorende verordening. Wel worden de stukken ter kennisname openbaar gemaakt. In de toekomst hebben belanghebbenden beroep- en bezwaarmogelijkheden in het kader van de concrete vergunningaanvragen. De verordening wordt daarbij als toetsingskader gebruikt.

1.4. Leeswijzer

De gebiedsvisie is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van het geldende beleidskader. In hoofdstuk 3 wordt uiteengezet op welke manier de geurknelpunten zijn geïnventariseerd en wat daar de resultaten van zijn. In hoofdstuk 4 is het gemeentelijk geurbeleid extensieve veehouderijen opgenomen.

In de bijlage is meer achtergrondinformatie te vinden over de gebruikte begrippen (bijlage 1) en het beleidskader geur (bijlage 2 en 3). Daarnaast Is de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen (bijlage 4).

2. Overzicht beleidskader

2.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van het relevante ruimtelijke beleidskader en van het beleidskader geur. In bijlage 2 is een uitgebreidere beschrijving van het geurbeleid opgenomen.

2.2. Ruimtelijk beleidskader

Streekplan Zuid-Holland Oost

Op provinciaal niveau is het streekplan Zuid-Holland Oost (2003) richtinggevend. Het ruimtelijk beleid van de provincie is gericht op verbetering van het woon- en leefmilieu in Zuid-Holland Oost door een verdergaande ruimtelijke en functionele differentiatie. Die wordt verkregen door het scheiden van stedelijke eenheden en het versterken van de groene en blauwe kwaliteiten in de tussenliggende landelijke gebieden. Het groenblauwe raamwerk speelt in dat concept een centrale rol. Dit raamwerk omvat internationale, nationale, regionale en stedelijke groene gebieden en wateren, inclusief de verbindingen ertussen. De landelijke gebieden hebben een belangrijke functie in de sfeer van openluchtrecreatie en bieden ruimte aan duurzaam waterbeheer.

Het grondgebied van de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is voor het grootste gedeelte aangemerkt als het Agrarisch gebied plus. Daarnaast is er ook natuur aanwezig. Het buitengebied van Alblasserwaard-Vijfheerenlanden kenmerkt zicht verder door de verschillende bebouwingslinten, die in het streekplan worden aangemerkt als "bebouwingslint met cultuurhistorische waarde".

Regionale Structuurvisie Alblasserwaard & Vijfheerenlanden

De centrale visie voor de regio luidt:

De vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, tezamen met het versterken van het overwegend open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien.

Met de veehouderij vormt de agrarische sector een economische en beeldbepalende rol in de regio. Om de agrarische sector toekomst te geven in de regio, wordt schaalvergroting en verbreding genoemd om een gezonde economische bedrijfsvoering te behouden. Sommige veehouders zullen daartoe vooral het pad van voortgaande schaalvergroting volgen. Andere ondernemers gaan wellicht meer de nadruk leggen op optimalisering van de huidige bedrijfsvoering en verbreding van de activiteiten.

Een verbrede landbouw en versterking van het agrotoerisme draagt bij aan een integrale duurzame ontwikkeling van de regio, daar het ook de realisering van andere doelen mogelijk maakt, zoals op het gebied van natuur en toeristische/recreatieve landschapsbeleving.

Visie Landelijk gebied Alblasserwaard-Vijfheerenlanden

In deze visie geven de gezamenlijke gemeenten van de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hun visie op de gewenste ontwikkeling in het landelijk gebied.

In de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden gaan een vitale agrarische economie en een aantrekkelijk en bijzonder landschap samen. De gemeenten binnen de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden houden hierbij de volgende beleidslijnen aan:

  • -

    het binnen de eisen van landschapskwaliteit en regelgeving van hogere overheden zoveel mogelijk faciliteren van schaalvergroting en vestiging van nieuwe melkveehouderijbedrijven;

  • -

    het binnen randvoorwaarden zoveel mogelijk faciliteren en stimuleren van verbredingsactiviteiten;

  • -

    het creëren van een aantrekkelijk landschap en een goede recreatieve infrastructuur die een positieve invloed hebben op het rendement van verbredingsactiviteiten die gericht zijn op recreatie.

Kwaliteit aan de Linge, Structuurvisie plus (mei 2001)

Stad en land worden in deze visie meer op elkaar betrokken. Met het oog hierop en aansluitend op het Groene Hartbeleid van Rijk en provincie en het convenant Alblasserwaard/ Vijfheerenlanden is de structuurvisie gericht op:

  • -

    het versterken van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit;

  • -

    het verbreden van de plattelandseconomie;

  • -

    het bieden van meer ruimte voor recreatie, natuur, water en landschap.

Dit alles laat onverlet dat de (grondgebonden) landbouw een essentiële economische drager blijft van het landelijk gebied. Een belangrijk uitgangspunt van het beleid blijft dan ook het bieden van duurzame ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij, rekening houdend met het milieubeleid en met respect voor de landschappelijke kwaliteiten, de cultuurhistorische waarden en de natuurwaarden.

Bestemmingsplan buitengebied

Op dit moment zijn voor het buitengebied nog meerdere bestemmingsplannen van kracht welke grotendeels verouderd zijn. De gemeente is bezig om te komen tot één nieuw integraal bestemmingsplan buitengebied. Er ligt inmiddels een voorontwerpbestemmingplan. De gemeente is nu bezig met het proces om te komen met een ontwerpbestemmingsplan. In dit nieuwe beleid is, in overeenstemming met de Structuurvisie plus, de volgende hoofddoelstelling voor het buitengebied opgenomen:

"het op offensieve wijze inhoud geven aan een ruimtelijk kwaliteitsbeeld dat recht doet aan de bijzondere positie van Leerdam, ook in regionaal verband."

Tevens wordt er het volgende opgemerkt: "Het is voor de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied van groot belang dat de agrarische functie voor het gebied behouden blijft." Dit is een van de uitgangspunten voor het opstellen van de voorliggende gebiedsvisie geur.

2.3. Beleidskader geur

Besluit landbouw milieubeheer

Het Besluit landbouw milieubeheer is op 6 december 2006 in werking getreden. Het besluit bevat algemene regels voor onder andere melkrundveehouderijen, akkerbouwbedrijven, loonbedrijven, witlof- en paddestoelenteeltbedrijven, maneges, kinderboerderijen en opslagen voor vaste mest. Het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer en het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer zijn vervallen door de inwerkingtreding.

Voor het aspect geur zijn in het besluit minimumafstanden opgenomen tussen een veehouderij en een (geurgevoelig) object. Voor objecten in de categorie I en II geldt een minimale afstand van 100 m en voor de categorieën III , IV en V een afstand van 50 m. (Voor een beschrijving van de categorieën wordt verwezen naar de begripsomschrijving in bijlage 1.) Voor veehouderijbedrijven die onder dit Besluit vallen, kan geen gebruikgemaakt worden van de mogelijkheid die de Wet geurhinder en veehouderij (zie hierna) biedt om af te wijken van de voorgeschreven afstanden.

Nieuwe Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv, opgenomen in bijlage 4) bevat een landsdekkend beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • -

    voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)¹ geldt een waarde, maximale geurbelasting², op een geurgevoelig object;

  • -

    voor andere diercategorieën³ geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.

Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (zoals bijvoorbeeld een bedrijfswoning of nevenactiviteit) gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.

Gemeentelijk geurbeleid

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht afwijkende geurnormen vast te stellen. Gemeenten kunnen op die manier rekening houden met de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een bepaald gebied en met de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting binnen dat gebied. Bij het vaststellen van andere waarden of afstanden worden conform artikel 8 Wgv de volgende onderwerpen betrokken:

  • -

    huidige en te verwachte geursituatie van de veehouderijen in het gebied;

  • -

    het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging;

  • -

    de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu;

  • -

    de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het gebied;

  • -

    de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

¹) Onder meer vleeskalveren en jong vleesvee, schapen, geiten, biggen en vleesvarkens, legkippen, vleeskuikens, eenden, parelhoenders.

²) De maximale geurbelasting wordt uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht (ouE/m³).

³) Onder meer paarden, melkkoeien en rundvee ouder dan 2 jaar.

3. Inventarisatie knelpunten en uitgangspunten geurbeleid

3.1. Inleiding

Zoals beschreven in hoofdstuk 2 wordt in verschillende beleidsstukken en plannen ingegaan op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Leerdam. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de agrarische sector de ruimte dient te krijgen voor verdere bedrijfsontwikkeling, bijvoorbeeld schaalvergroting. Plattelandsverbreding (bijvoorbeeld nieuwe nevenactiviteiten en versterking recreatieve potentie) is gewenst, maar binnen bepaalde grenzen. In dit hoofdstuk wordt allereerst een beschrijving gegeven van de gewenste ontwikkelingen per functie. Vervolgens is op basis van deze ontwikkelingen en een overzicht van de (extensieve) veehouderijen binnen de gemeente Leerdam bekeken waar zich nu en/of in de toekomst knelpunten voordoen.

De gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen de agrarische sector in Leerdam richt zich met name op de extensieve (melkrund)veehouderijen. De Intensieve veehouderij levert geen of slechts een beperkte bijdrage aan deze ontwikkelingen. Voor intensieve veehouderijbedrijven, schapen- en geitenhouderijen en dierenkennels is dan ook geen nader onderzoek verricht. De onderhavige gebiedsvisie geur beperkt zich tot de extensieve veehouderijen, voormalige agrarische bedrijfswoningen en de neven- en vervolgfuncties.

3.2. Gewenste ontwikkelingen per functie

Extensieve melkrundveehouderij

De regionale visies en het gemeentelijke bestemmingsplan voorzien in behoud van en het bieden van ontwikkelingsperspectief aan grondgebonden veehouderij in het buitengebied van de gemeente Leerdam. Voor het opstellen van de Gebiedsvisie geur wordt met betrekking tot de extensieve veehouderijen als uitgangspunt gehanteerd dat deze bedrijven in het buitengebied de maximale ontwikkelingsruimte krijgen. De agrarische bedrijvigheid in het buitengebied van de gemeente Leerdam wordt afgewisseld met woningen binnen de bebouwingsconcentraties en lintbebouwingen die de gemeente rijk is. Uitgangspunt is dat functiemenging wenselijk is en onderdeel uitmaakt van het agrarisch cultuurlandschap.

Voor het bepalen of geurgevoelige objecten zich binnen de minimale vereiste afstanden van een extensieve veehouderij bevinden, is uitgegaan van het bouwvlak zoals vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan.

Voormalige agrarische bedrijfswoningen

Op dit moment (en ook in de toekomst) wordt de gemeente Leerdam geconfronteerd met voormalige agrarische bedrijfswoningen die worden bewoond door burgers. Dit is in strijd met het bestemmingsplan, maar handhaven is in veel gevallen niet wenselijk. Het wijzigen van de bestemming naar "burgerwoning" leidt tot knelpunten omdat niet wordt voldaan aan de afstandseisen uit de Wgv. Het hanteren van de wettelijke normen zorgt ervoor dat deze voormalige agrarische bedrijfswoningen binnen de geurcontour of de vereiste minimumafstanden liggen. Dat roept de vraag op of er sprake is van een goed woon- en leefmilieu ter plaatse van deze woningen terwijl er aan de feitelijke geurbelasting ter plaatse niets is gewijzigd.

Het omzetten naar een bestemming "Burgerwoning" ¹) levert vanuit de Wgv beperkingen op voor het agrarisch bedrijf waartoe deze woning destijds behoorde en voor omliggende veehouderijen. Hiermee wordt een gewenste ruimtelijke ontwikkeling onmogelijk.

Voor voormalige agrarische bedrijfswoningen worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • -

    een voormalige agrarische bedrijfswoning mag geen extra beperkingen opleggen aan zowel extensieve als intensieve veehouderijbedrijven waarvan de woning voorheen onderdeel uitmaakte, of aan andere omliggende veehouderijbedrijven;

  • -

    het wijzigen van de bestemming Agrarische bedrijfswoning in Burgerwoning moet mogelijk zijn.

In de Wgv is het afwijken van de normen voor voormalige agrarische bedrijfswoningen niet gelimiteerd. Dit geldt zowel voor de voormalige agrarische bedrijfswoningen ten opzichte van de voormalige inrichting waartoe deze heeft behoord als ten opzichte van omliggende agrarische bedrijven. Voor de bewoners van voormalige agrarische bedrijfswoningen verandert het woon- en leefmilieu feitelijk niet, zij hebben daar immers altijd gewoond of hebben er bewust voor gekozen daar te gaan wonen.

Neven- en vervolgfunctie

In de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden wordt ingezet op plattelandsverbreding en agrotoerisme, zowel bij extensieve als intensieve veehouderijen. Voor neven- en vervolgfuncties wordt als uitgangspunt gehanteerd dat deze mogelijk moeten zijn ter stimulering van plattelandsverbreding en landschapsbeleving (daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie).

De Wgv biedt voor vervolgfuncties gelijke mogelijkheden om van de wettelijke normen af te wijken als voor de voormalige agrarische bedrijfswoningen.

3.3. Aanpak onderzoek geurknelpunten

Aanwezige extensieve veehouderijen

Onder de extensieve veehouderij behoren de volgende diercategorieën 2): melkkoeien (Al), zoogkoeien (A2), vrouwelijk jongvee (A3), fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar (A7) en paarden (KI tot en met K4). In de zes deelnemende gemeenten Giessenlanden, Graafstroom, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland en Zederik samen zijn ruim 900 veehouderijbedrijven aanwezig (gegevens Milieudienst Zuid-Holland Zuid, september 2008), waarvan circa 780 extensieve veehouderijen of extensieve neventakken. Binnen de gemeente Leerdam gaat het in totaal om circa 70 extensieve veehouderijen. Voor deze extensieve veehouderijen of extensieve neventakken Is bekeken of er geurgevoelige objecten binnen de geurcontouren liggen. Deze contouren betreffen de minimumafstanden van respectievelijk 100 en 50 m voor objecten binnen en buiten de bebouwde kom.

1) Volgens Wgv wordt de geurgevoeligheid van een object aan de hand van de bestemming bepaald in plaats van het feitelijk gebruik.

2) Tussen de haakjes staat het nummer uit de Regeling Ammoniak en Veehouderij benoemd.

Geurgevoelige objecten

Een geurgevoelig object Is een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. De locatie moet in het bestemmingsplan de functie wonen of verblijf hebben. Bijvoorbeeld een burgerwoning, school, kantoorgebouw of verzorgingstehuis.

In het kader van de Gebiedsvisie geur zijn de verschillende type geurgevoelige objecten onderscheiden met de daarbij behorende wettelijke normen en de bandbreedte waarbinnen de gemeenten eigen normen kunnen vaststellen. In bijlage 2 en 3 zijn de verschillende type geurgevoelige objecten, de wettelijke normen en de bandbreedte voor een gemeentelijke verordening weergegeven.

Uitgangspunten

Voor het vaststellen van de huidige en mogelijke toekomstige geurknelpunten zijn de volgende Uitgangspunten gehanteerd:

  • -

    voor het bepalen of de maximale wettelijke toegestane hinder wordt overschreden, zijn de minimaal vereiste afstanden uit de Wgv gehanteerd;

  • -

    voor het vaststellen van de geurknelpunten is gebruikgemaakt van de gegevensbestanden van de Milieudienst Zuid-Holland Zuid;

  • -

    het overzicht van de beoogde toekomstige ontwikkelingen op basis van de Regionale Structuurvisie Alblasserwaard & Vijfheerenlanden, de Visie Landelijk gebied Alblasserwaard-Vijfheerenlanden en het gemeentelijke bestemmingsplan voor het buitengebied ¹).

¹) Volgens Wgv wordt de geurgevoeligheid van een object aan de hand van de bestemming bepaald in plaats van het feitelijk gebruik.

²) Tussen de haakjes staat het nummer uit de Regeling Ammoniak en Veehouderij benoemd.

3.4. Geurknelpunten

Op basis van de uitgangspunten uit paragraaf 3.3 is een inventarisatie gemaakt van de locaties waar zich nu en/of in toekomst geurknelpunten voor (kunnen) doen. Het gaat daarbij om situaties waarin:

  • -

    op dit moment niet wordt voldaan aan de afstandseisen;

  • -

    op dit moment wordt voldaan aan de minimumafstanden, maar de extensieve veehouderijbedrijven geen uitbreidingsmogelijkheden meer hebben, en dus "op slot" zitten.

Uit de inventarisatie blijkt dat:

  • -

    de (toekomstige) geurknelpunten zich met name voordoen in de lintbebouwingen. In veel gevallen betreft dit cultuurhistorische lintbebouwingen. In het streekplan en in het gemeentelijke ruimtelijke beleid wordt gestreefd naar behoud en versterking van deze linten;

  • -

    enkele agrarische bedrijven zijn gevestigd In een woonkern. In de meeste gevallen betreft dit een agrarisch bedrijf in een cultuurhistorisch lint, dat onderdeel is gaan uitmaken van een woonkern;

  • -

    aan de ruilverkavelingswegen agrarische bedrijven op ruime afstand van elkaar zijn gelegen (afstand veestallen en een woning van derden meer dan 50 m). De eventuele geurknelpunten op deze locaties worden in de meeste gevallen veroorzaakt door de voormalige agrarische bedrijfswoning.

¹) Gelet op de verouderde vigerende bestemmingsplannen Buitengebied voor het grondgebied van de gemeente Leerdam, is het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied (2007) gebruikt als informatiebron.

4. Gemeentelijk geurbeleid

4.1. Juridisch kader

De toelichting op de Wgv stelt het volgende met betrekking tot de rechtsgang bij de verordening:

"De rechtsbescherming tegen de gemeentelijke verordening is gelijk aan die van elke andere krachtens de Gemeentewet vastgestelde verordening. Tegen een dergelijke verordening staat in beginsel geen beroep open bij de bestuursrechter. Ervan uitgaande dat het bevoegd gezag binnen de bandbreedten in artikel 6 en de criteria in artikel 8 volledige beleidsvrijheid toekomt en rekening houdend met de democratische legitimatie van de andere waarde of afstand door de gemeenteraad, kan een dergelijk beroep ook achterwege blijven."

Individuele toetsing en relatie met ruimtelijke ordening

De individuele toets blijft bij elke aanvraag om milieuvergunning van belang. De gebiedsindeling met bijbehorende normen en minimale afstanden die in de verordening worden vastgelegd en benoemd, scheppen duidelijkheid, maar voor elke situatie is een eigen individuele toetsing noodzakelijk. Met de diersoorten en aantallen uit de milieuvergunningaanvraag en locatie van de geurgevoelige objecten, wordt bepaald of de situatie vergunbaar is. Maar of de dieren worden gehouden volgens de best beschikbare techniek moet individueel worden bezien.

Voor veehouderijbedrijven, die onder het Besluit landbouw milieubeheer vallen is een gemeentelijke geurverordening niet van toepassing.

4.2. Gebiedsvisie

Uit de inventarisatie van de aanwezige geurknelpunten en de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Leerdam blijkt dat onvoldoende ruimte kan worden geboden aan de noodzakelijke bedrijfsontwikkeling in de extensieve (melkrund)veehouderij. Daarnaast wordt de realisatie van verbredingsactiviteiten, recreatieve en toeristische voorzieningen zoals beschreven in de Regionale Structuurvisie Alblasserwaard & Vijfheerenlanden en de Visie Landelijk gebied Alblasserwaard-Vijfheerenlanden gehinderd door de aanwezigheid van agrarische bedrijven In de nabije omgeving. Bij de analyse van de geursituatie, staat de volgende vraag centraal: Is voor het realiseren van de gewenste ruimtelijke inrichting, een ander dan het wettelijk beschermingsniveau nodig?

4.2.1. Extensieve veehouderijen

Gewenste ruimtelijke ontwikkeling

De extensieve veehouderij in de gemeente Leerdam dient behouden te blijven en ontwikkelingsperspectief te krijgen binnen de randvoorwaarden uit de regionale en gemeentelijke visies en plannen.

Geurknelpunten op basis van de wettelijke normen

Een aanzienlijk deel van de extensieve veehouderijen binnen en buiten de bebouwde kom heeft binnen een afstand van 100 respectievelijk 50 m van de grens van het bouwvlak een geurgevoelig object liggen. Deze agrarische bedrijven worden hierdoor in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. De knelpunten doen zich met name voor in de (cultuurhistorische) lintbebouwingen.

Geurbeleid

Om extensieve veehouderijen ontwikkelingsruimte te kunnen blijven bieden !n het buitengebied van de gemeente Leerdam, worden de minimum vereiste afstanden gehalveerd tot respectievelijk 50 en 25 m voor binnen en buiten de bebouwde kom. Dit is echter niet voor het gehele buitengebied noodzakelijk. Langs de ruilverkavelingswegen wordt in veel gevallen ruimschoots voldaan aan de wettelijke afstandseisen. Binnen de woonkernen staan de functie wonen en een optimaal woon- en leefklimaat voorop. Om deze reden wordt het niet wenselijk geacht om de afstanden binnen de kernen te verkleinen.

Uitgegaan wordt van de volgende zonering:

  • -

    het gemeentelijk geurbeleid wordt opgesteld voor de (cultuurhistorische) lintbebouwingen;

  • -

    voor de ruilverkavelingswegen en woonkernen worden de afstanden niet gehalveerd;

  • -

    op plaatsen waar een cultuurhistorische lintbebouwing met agrarische bedrijvigheid doorloopt in een woonkern is bepaald of voor het gedeelte binnen de rode contour de afstanden worden gehalveerd;

  • -

    voor de woonkernen zijn de rode contouren uit het streekplan aangehouden als grens van de zonering.

Daarbij dient te worden opgemerkt dat voor de woningen feitelijk niets verandert, maar dat de minimale afstanden worden verkleind tot de afstanden zoals die waren onder het voormalige Besluit melkrundveehouderijen en Besluit akkerbouw. Er is sprake van een even hoog niveau van bescherming van het milieu. De zonering is weergegeven in figuur 4.1.

4.2.2. Voormalige agrarische bedrijfswoning

Gewenste ruimtelijke ontwikkeling

Door het stoppen of verplaatsen van agrarische bedrijven ontstaat de situatie dat voormalige agrarische bedrijfswoningen gaan functioneren als burgerwoningen. Dit is een gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de leefbaarheid van het buitengebied. Vanuit de ruimtelijke visie is het daarnaast wenselijk dat veehouderijbedrijven, zowel intensieve als extensieve, niet in hun ontwikkeling worden beperkt door voormalige agrarische bedrijfswoningen die nu een functie vervullen als burgerwoning. Deze voormalige agrarische bedrijfswoning worden vaak bewoond door de voormalige eigenaar, door voormalige werknemers die geen werkzaamheden meer doen op het agrarisch bedrijf of door mensen die bewust in het buitengebied komen wonen.

Geurknelpunten op basis van de wettelijke normen

Om voormalige agrarische bedrijfswoningen om te kunnen zetten in een functie (burger)woning moet aangetoond worden dat sprake is van een goed woon- en leefmilieu. In de regel liggen voormalige agrarische bedrijfswoningen binnen de minimale afstanden en/of geurcontour (behorend bij de standaardnormering van de Wgv) van een agrarisch bedrijf. Dit is zeker het geval als het bedrijf wordt voorgezet. Daarnaast kan het omzetten in een bestemming (Burger)woning ¹) beperkingen opleveren voor omliggende veehouderijbedrijven. Hiermee wordt een gewenste ruimtelijke ontwikkeling dus onmogelijk.

Geurbeleid

Om veehouderijen de volledige ontwikkelingsruimte te kunnen bieden en om voormalige agrarische bedrijfswoningen te kunnen wijzigen in een bestemming (Burger)woning/ wordt gebruikgemaakt van de mogelijkheid uit de Wgv om voormalige agrarische bedrijfswoningen geen beschermingsregime te bieden ten opzichte van de voormalige inrichting waartoe deze heeft behoord. Dit geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente Leerdam en niet alleen voor de veehouderijen die in de linten zijn gelegen en voor intensieve en extensieve veehouderijen.

Ten opzichte van omliggende agrarische bedrijven blijven de normen en afstandseisen uit de Wgv fn principe van kracht. Binnen de zones, zoals weergegeven in figuur 4.1, worden de afstanden tussen de voormalige agrarische bedrijfswoningen en de omliggende extensieve veehouderijen (anders dan de veehouderij waartoe de woning heeft behoord) gehalveerd.

4.2.3. Neven- en vervolgfuncties

Gewenste ruimtelijke ontwikkeling

In de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden wordt ingezet op het mogelijk maken van neven- en vervolgfuncties ter stimulering van de plattelandsverbreding, een vitaal platteland en de landschapsbeleving.

Geurknelpunten op basis van de wettelijke normen

Neven- en vervolgfuncties kunnen in bepaalde gevallen worden aangemerkt als geurgevoelige objecten. In bijlage 1 Begrippen, is aangegeven wanneer er sprake is van een geurgevoelig object. Indien een nieuwe nevenfunctie aangemerkt moet worden als geurgevoelig object, krijgt deze functie volgens de Wgv dezelfde bescherming als een agrarische bedrijfswoning.

De nabijheid van veehouderijbedrijven kan het opstarten van een geurgevoelige nevenfunctie belemmeren.

Geurgevoelige vervolgfuncties, die zijn gestart als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf, krijgen volgens de Wgv dezelfde bescherming als voormalige agrarische bedrijfswoningen.

De geurknelpunten zijn dan ook vergelijkbaar met de geurknelpunten van voormalige agrarische bedrijfswoningen (zie paragraaf 4.1.1).

Geurgevoelige vervolgfuncties die geheel nieuw zijn, krijgen eenzelfde bescherming als geurgevoelige objecten (burgerwoning). De nabijheid van veehouderijbedrijven kan het opstarten van een geurgevoelige vervolgfunctie belemmeren.

Geurbeleid

Om geurgevoelige nevenfuncties mogelijk te maken, worden de minimale afstanden tussen een dergelijke nevenfunctie en een extensieve veehouderij van derden gehalveerd. Om te voorkomen dat vervolgfuncties, die zijn opgestart als agrarische nevenfunctie, na beëindiging van het agrarisch veehouderijbedrijf belemmerend zijn voor andere omliggende veehouderijbedrijven, krijgt deze vervolgfunctie een gelijke bescherming als ten tijde dat deze onderdeel uitmaakte van een veehouderijbedrijf.

Een geurgevoelige vervolgfunctie, ooit opgestart als een geurgevoelige agrarische nevenfunctie, krijgt geen enkel beschermingsregime ten opzichte van de voormalige inrichting waartoe deze heeft behoord. Binnen de zones zoals weergegeven m figuur 4.1 worden de afstanden tussen de geurgevoelige vervolgfuncties en nevenfuncties en de omliggende extensieve veehouderijen (anders dan de veehouderij waartoe de functie heeft behoord) gehalveerd.

Dat wil zeggen een halvering van de afstanden ter plaatse van de (cultuurhistorische) lintbebouwingen en niet langs de ruilverkavelingswegen en in de woonkernen.

¹) Volgens Wgv wordt de geurgevoeligheid van een object aan de hand van de bestemming bepaald in plaats van het feitelijk gebruik.

4.3. Overzicht van de gemeentelijke minimumafstanden

In tabel 4.1 zijn de afstandseisen voor het grondgebied van de gemeente Leerdam weergegeven.

Deze minimumafstanden gelden alleen ter plaatse van de (cultuurhistorische) lintbebouwingen en niet langs de ruilverkavelingswegen en in de woonkernen. Bij de geurverordening hoort een kaart waarop deze gebieden zijn aangegeven. Uitzondering hierop vormt de afstand van 0 m tot de voormalige bedrijfswoning van de eigen inrichting. Deze afstand geldt voor het gehele buitengebied van de gemeente Leerdam. Binnen de aangewezen gebieden wordt de minimale afstand tussen voormalige agrarische bedrijfswoningen en omliggende bedrijven van derden gehalveerd.

Tabel 4.1 Overzicht gemeentelijke afstandseisen Wet geurhinder en veehouderij

type geurgevoelig object en diersoort

gebied

wettelijke afstandseis

bandbreedte voor verordening

afstandseis gemeentelijke verordening ¹)

A. Ruimte-voor-Ruimtewoning

 

 

 

 

- Alle dieren

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m 50 m

afwijken niet mogelijk

100 m  

50 m

B. bedrijfswoning van andere veehouderij en geurgevoelige nevenfuncties

 

 

 

 

- dieren zonder geuremissiefactor²

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m 50 m  

≥ 50 rn ≥  25 m

50 m 25 m

C. voormalige bedrijfswoning en geurgevoelige vervolgfuncties (voortkomend uit agrarische nevenfuncties)

 

 

 

 

- dieren zonder geuremissiefactor²

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom voormalige bedrijfswoning van eigen inrichting

100 m 50 m 50/100 m

onbeperkt afwijken van afstand of waarde is mogelijk

50 m 25 m 0 m

D. overige geurgevoelig object (w.o. geurgevoelige vervolgfuncties)

 

 

 

 

- dieren zonder geuremissiefactor²

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m 50 m

≥ 50 rn ≥  25 m

50 m 25 m

  • 1)

    De afstanden worden gehalveerd binnen het gebied zoals aangegeven op de bij de verordening behorende kaart.

  • Uitzondering hierop vormt de afstand van 0 m tot de voormalige bedrijfswoning van de eigen inrichting. Deze afstand geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente Leerdam.

  • 2)

    Zoals opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv).

Slot

In paragraaf 2.3 is beschreven welke onderwerpen conform artikel 8 Wgv dienen te worden betrokken bij het vaststellen van andere waarden of afstanden. Het verkleinen van de minimaal aan te houden afstanden is ingegeven door de visie die de gemeente Leerdam heeft op het buitengebied, waarbinnen enerzijds de extensieve veehouderijen voldoende ontwikkelingsmogelijkheden dienen te hebben en anderzijds ruimtelijke ontwikkelingen die bijdragen aan een leefbaar en vitaal platteland dienen te worden gestimuleerd. In veel gevallen worden de afstanden teruggebracht tot de afstandseisen zoals die onder het Besluit melkrundveehouderijen van kracht waren. Feitelijk verandert er dus niets aan het hinderniveau ter plaatse van de omliggende geurgevoelige objecten. De inventarisatie van knelpunten en de daaraan gekoppelde zonering leidt tot maatwerk. De geurverordening is gericht op het oplossen van huidige en toekomstige knelpunten in met name de cultuurhistorische linten. Binnen de kernen wordt de normstelling in principe niet aangepast. Daar waar de cultuurhistorische lintbebouwing doorloopt tot in de kern is in overleg met de gemeente bepaald of de afstanden worden gehalveerd. Alle afstandseisen uit de gemeentelijke verordening blijven binnen de bandbreedte zoals die in de Wgv is opgenomen.

De gebiedsvisie houdt rekening met toekomstige ontwikkelingen, maar de nieuwe ontwikkelingen zullen vanuit de omgekeerde werking, zoals beschreven in de handleiding (SenterNovem, 2006), getoetst moeten worden aan de gestelde geurnormen in de verordening. Als de ontwikkelingen ervoor zorgen dat de gebiedsindeling niet meer juist is, dient deze gebiedsvisie (gedeeltelijk) te worden vernieuwd en dient een nieuwe verordening te worden vastgesteld.

Bijlage 1. Begrippen

Achtergrondbelasting

  • Onder de achtergrondbelasting verstaan we de geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object, met andere woorden de cumulatieve geurbelasting.

AMvB

  • Algemene Maatregel van Bestuur.

Autonome ontwikkeling

  • Ontwikkelingen die plaatsvinden zonder dat gemeentelijke geurbeleid wordt uitgevoerd.

Bebouwde kom

  • De bebouwde kom kan worden omschreven als het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. De Wet geurhinder en veehouderij maakt voor de geurnormering onderscheid in geurbeleving. Binnen de bebouwde kom gelden strengere normen als erbuiten.

Bestemmingsplan

  • Gemeentelijk plan (ontwerp) betreffende de bestemming van terreinen en de daarmee verband houdende voorschriften.

Best Beschikbare Technieken (BBT)

  • Op grond van de Wet milieubeheer moeten de "Best Beschikbare Technieken" worden toegepast om milieuverontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. In het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij is vastgelegd wat BBT is voor de ammoniakemissie van dierenverblijven. Voor bestaande stallen is een overgangstermijn opgenomen. In het algemeen geldt dat bestaande traditionele stallen tot 2010 (of 2013 voor kleine veehouderijen of kleine neventakken) BBT zijn. Voor IPPC-bedrijven geldt in principe de datum van 30 oktober 2007.

Concentratiegebied

  • Concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage I bij de Meststoffenwet, of een als zodanig bij gemeentelijke verordening aangewezen gebied.

Emissie

  • Uitstoot van stoffen.

Extensieve veehouderij

  • Een veehouderij waar graasdieren, bijvoorbeeld melkvee, schapen of paarden, (nagenoeg) geheel worden gehouden op open grond.

  • Op basis van de AMvB Landbouw is het toegestaan om dieren te houden met een emissiefactor. Voor de bedrijven, die onder de AMvB, geldt een maximale geuremissie van 1.150 ou per seconde, wat overeenkomt met minder dan 50 mestvarkeneenheden (mve). In de wet zijn voor deze bedrijven minimale afstanden opgenomen van respectievelijk 100 en 50 m tussen een dierverblijf en een geurgevoelig object binnen en buiten de bebouwde kom.

GBKN

  • Grootschalige Basiskaart Nederland.

Geurbelasting

  • De waarde ter plaatse van de gevel van het geurgevoelige object, berekend met V-stacks.

  • De geurbelasting is uitgedrukt als geurconcentratie: als aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (ouE/m3). Voor de geurbelasting is uitgegaan van het gebruikelijke 98-percentiel van de geurconcentratie. Dat betekent dat de - met een verspreidingsmodel - berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van de tijdseenheid niet wordt overschreden (oug/m3; P98).

  • In het verleden werden in Nederland geurconcentraties uitgedrukt in geureenheden (ge/ma).

  • Tussen deze twee grootheden geldt een vaste verhouding: 1 oug/m3 = 2 ge/m3.

Geuremissie

  • De emissie van geurstoffen uit een veehouderijbedrijf wordt uitgedrukt in Europese odour units (Europese "geureenheden") per tijdseenheid (OUE/S).

  • Het aantal odour units per seconde per dier van een diercategorie, is het aantal dieren van een diercategorie vermenigvuldigd met de voor de betreffende diercategorie opgenomen geur-emissiefactor.

  • Geurgevoelige

    object

  • Gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menslijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik wordt gebruikt.

  • In de AMvB landbouw wordt onderscheid gemaakt in objecten uit categorie I, II, III, IV en V.

object categorie

omschrijving

I

1. bebouwde kom met stedelijk karakter; 2. ziekenhuis, sanatorium, en internaat; 3. objecten voor verblijfsrecreatie.

I I

1. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omgeving in een overigens agrarische omgeving; 2. objecten voor dagrecreatie.

I I I

1. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent.

IV

1. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn; 2. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing.

V

1. woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn.

Geurhinder

  • Er is sprake van geurhinder als mensen zijn blootgesteld aan geur en dat als hinderlijk ervaren.

  • De mate waarin mensen geur als hinderlijk ervaren is afhankelijk van de mate van blootstelling, maar ook van bijvoorbeeld de onaangenaamheid van de geur en de binding die de mensen hebben met het bedrijf dat geur veroorzaakt.

  • De geurhinder is uitgedrukt als percentage in relatie tot de geurbelasting.

Geurknelpunten

  • Geuroverbelaste situaties waarbij de stankcirkels/geurcontouren van agrarische bedrijven rond een bouwblok over geurgevoelige objecten reiken.

Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij

  • Rapportage, waarin een toelichting op de Wet geurhinder en veehouderij en praktische informatie voor het opstellen van een gemeentelijke verordening zijn opgenomen.

Intensieve veehouderij

  • Een veehouderij waar slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen, nagenoeg zonder weidegang, worden geteeld, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel.

IPPC

  • Integrated Pollution Prevention and Control (Europese richtlijn 96/61/EG); Europese richtlijn ter voorkoming en bestrijding van de vervuilende emissies bij Installaties (grote intensieve veehouderijbedrijven),

Nevenfunctie

  • Een vorm van werken of recreatie naast de agrarische hoofdtaak.

Omgevingscategorie

  • De mate waarin een stankhindergevoelig object gevoelig is, is afhankelijk van de aard van het betreffende object en de aard van de omgeving waarin het betreffende object ligt. Verschillende omgevingscategorieën zijn gedefinieerd in de brochure "Veehouderij en Hinderwet".

Odour units (ouE/m3; P98)

  • Geurconcentratie als aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (oug/m3), gemeten volgens de NEN-EN 13725:2003 "luchtbepaling van de geurconcentratie door dynamische olfactometrie".

  • In dit rapport wordt voor de geurbelasting uitgegaan van het gebruikelijke 98-percentiel geurconcentratie. Dat betekent dat de - met een verspreidingsmodel - berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van de tijdseenheid niet wordt overschreden.

Omgekeerde werking

  • De omgekeerde werking houdt in dat het in het algemeen niet toelaatbaar is om geurgevoelige objecten te bouwen binnen de contouren van de geldende geurnorm. Die geurnorm kan volgen uit de wet of de gemeentelijke verordening.

Ou

  • Odour units.

Vervolgfunctie

  • Een nieuwe recreatieve of bedrijfsfunctie op het voormalige agrarische perceel na beëindiging van het agrarisch bedrijf.

Voorgrondbelasting

  • De geurbelasting van één intensieve veehouderij, één bronsituatie, op de omgeving/een geurgevoelig object. Deze geurbelasting wordt bij de beoordeling van een (milieuvergunning) aanvraag getoetst aan de wettelijke norm (of aan de door de gemeente opgestelde verordening).

Wgv

  • Wet geurhinder en veehouderij.

Bijlage 2. Beleidskader geur

In paragraaf B2.1 wordt eerst ingegaan op de doelstelling en de reikwijdte van de Wgv. In paragraaf B2.2 wordt de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij toegelicht. Deze handreiking is in opdracht van het ministerie van VROM door Infomil opgesteld voor de toepassing van de nieuwe wet. Deze handreiking geeft onder andere weer hoe een gemeente kan komen tot een geurverordening.

B2.1. Wet geurhinder en veehouderij

De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen, die van toepassing was in de concentratiegebieden, en de drie "stankrichtlijnen" die van toepassing waren voor de niet-concentratiegebieden, de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, de Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 en het Cumulatierapport Publicatiereeks Lucht 46. Met de Wgv geldt nu één toetsingskader voor heel Nederland. Door de nieuwe regelgeving wettelijk vast te leggen, is de rechtszekerheid vergroot. Er is sprake van een helder, eenvoudig en eenduidig beoordelingskader zodat vooraf bekend is of een milieuvergunning kan worden verleend.

Normstelling

De normstelling is zo gekozen dat de uitbreidingsmogelijkheden voor de veehouderijsector niet wijzigen. Per dier is In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) de maximale geurbelasting op een geurgevoelig object vastgelegd in odour units (ouE/m³). Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.

Een geurgevoelig object is een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. De locatie moet in het bestemmingsplan de functie wonen of verblijf hebben.

In beginsel mag binnen de bebouwde kom op nieuwe geurgevoelige objecten de geurbelasting maximaal 2 ougE/m3 bedragen. Buiten de bebouwde kom is deze waarde maximaal 8 ouE/m3. Anders dan op basis van de voorheen geldende regelgeving/beleidskaders kan de gemeenteraad gelet op lokale omstandigheden een afwijkende waarde of afstand vaststellen;

dit moet gebeuren in een gemeentelijke verordening. De motivering moet te herleiden zijn tot de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied in relatie tot de huidige en de verwachte geurhinder. Dit kan blijken uit bijvoorbeeld een bestemmingsplan. Bij gemeentelijke verordening kan tevens worden bepaald hoe wordt omgegaan met geurgevoelige objecten die onderdeel hebben uitgemaakt van een Veehouderij (zoals voormalige agrarische bedrijfswoningen, die nu als burgerwoning worden gebruikt).

In onderstaande tabel zijn de wettelijke normen en de bandbreedte voor een gemeentelijke verordening weergegeven.

Tabel B2.1 Overzicht normen Wet geurhinder en veehouderij voor niet concentratiegebieden type geurgevoelig object en diersoort

type geurgevoelig object en diersoort

binnen/buiten bebouwde kom

wettelijke normen

bandbreedte voor verordening

 

a.

Ruimte-voor-Ruimtewoning (artikel 14, tweede lid) en eventueel geurgevoelig object wat op de betreffende Ruimte-voor-Ruimtekavel aanwezig is (artikel 14, derde lid)   

 

alle dieren

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m 50 m

afwijken niet mogelijk

b.

bedrijfswoning of geurgevoelig object behorende bij een veehouderij   

b.1

dieren met geuremissiefactor¹)

binnen bebouwde kom/buiten bebouwde kom

100 m 50 m

afwijken niet mogelijk

b.2

dieren zonder geuremissiefactor²)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m 50 m

> 50 m >25m

c.

voormalige agrarische bedrijfswoning of geurgevoelig object die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van die veehouderij   

c.1

dieren met geuremissiefactor¹)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m 50 m

                                                                                onbeperkt afwijken van afstand of waarde is niet mogelijk  

c.2

dieren zonder geuremissefactor²)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m 50 m

d.

voormalige agrarische bedrijfswoning of geurgevoelig object die al voor 19 maart 2000 geen onderdeel meer uitmaakt van die veehouderij   

d.1

dieren met geuremissiefactor¹)

niet-concentratiegebied, binnen bebouwde kom niet-concentratiegebied, buiten bebouwde kom

2,0 ouE/m3 8,0 ouE/m3

                                                                                 onbeperkt afwijken van afstand of waarde is mogelijk  

d.2

dieren zonder geuremissiefactor²)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m 50 m

e.

alle woningen en geurgevoelige objecten die niet onder categorie a t/m d vallen   

e.1 

dieren met geuremissiefactor¹) 

niet-concentratiegebied, binnen bebouwde kom niet-concentratiegebied, buiten bebouwde kom 

 2,0 ouE/m3 8,0 ouE/m3

0,1 - 8,0 ouE/m3 2,0 - 20,0 ouE/m3 

e.2

dieren zonder geuremissiefactor²)

binnen bebouwde kom buiten bebouwde kom

100 m 50 m

> 50 m >25m

¹) Vleeskalveren/-stieren, varkens, kippen, schapen en geiten.

²) Melkkoeien, paarden, konijnen en dergelijke.

Toepassing

Het beoordelingskader uit de Wgv moet worden toegepast bij het verlenen van de milieuvergunning.

Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de "omgekeerde werking" genoemd. De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw of recreatie en toerisme worden vastgelegd. In het kader van de ruimtelijke ordening moet vestiging van een geurgevoelig object binnen de geldende afstand worden voorkomen, wanneer dit strijdig is met een goede ruimtelijke ordening. Verder is van belang dat bestaande veehouderijen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en dat ter plaatse van woningen en andere gevoelige functies een aanvaardbaar woon-/verblijfsklimaat wordt gegarandeerd. Afstanden tot geurgevoelige objecten worden gemeten tot de grens van het bouwvlak en niet tot de gevel van het geurgevoelige object dat in het milieuspoor bepalend is.

Gemeentelijk geurbeleid

De Wgv is gebaseerd op drie doelstellingen:

  • -

    beleidsvrijheid en maatwerk;

  • -

    effectiviteit?

  • -

    robuustheid en toegankelijkheid.

De gemeente heeft beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. Verder maakt de wet gebruik van nieuwe, meer wetenschappelijk onderbouwde milieuhygiënische inzichten. Hierbij worden, net als voor geur en geluid van industriële bronnen, de effecten op het leefniveau gekwantificeerd.

Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente, binnen in de Wgv aangegeven marges, een ander beschermingsniveau van toepassing is. De keuze voor een ander beschermingsniveau vraagt een zorgvuldige onderbouwing.

In artikel 8 van de Wgv zijn de criteria opgenomen waarmee rekening moet worden gehouden. Dit zijn:

  • -

    de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied;

  • -

    het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging;

  • -

    de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu.

Tevens dient rekening te worden gehouden met:

  • -

    de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied;

  • -

    de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

Dit moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke "gebiedsvisie" op de ontwikkeling van het gebied. De handreiking bij de Wgv geeft handvatten hoe een gemeentelijke verordening tot stand kan komen. In de volgende paragraaf wordt deze handreiking nader toegelicht.

B2.2. Handreiking Wet geurhinder en veehouderij

Ter faciliteren van het bevoegd gezag is voorzien in de handreiking bij de Wgv, waarin een toelichting op de Wgv, en praktische informatie voor het opstellen van een gemeentelijke verordening zijn opgenomen. Deze handreiking onderscheidt vier werkfasen bij het uitwerken van gemeentelijk geurbeleid:

  • 1.

    van start;

  • 2.

    quickscan;

  • 3.

    gebiedsvisie;

  • 4.

    verordening.

In de handreiking staat een stappenplan weergegeven om de verschillende fasen te doorlopen met daarbij weergegeven de verschillende werkzaamheden per stap. Dit stappenplan is met name een goede handreiking indien er geurberekeningen plaatsvinden voor dieren met een geur emissiefactor (de zogenaamde intensieve veehouderij). Voorliggende gebiedsvisie geur heeft betrekking op de extensieve veehouderij, waar geen geur emissiefactoren zijn vastgesteld, met name de melkrundveehouderij en de paardenhouderij. Het volledig hanteren van het stappenplan is dan ook niet noodzakelijk. Voor deze gebiedsvisie geur is gebruikt gemaakt van verschillende aspecten uit de voorgenoemde werkfasen, welke betrekking hebben op de extensieve veehouderij. Hieronder zijn deze aspecten beschreven.

Gebiedsvisie geur (extensieve veehouderij)

Op basis van de globale weergave van de huidige en de te verwachte geursituatie in het plangebied wordt een relatie gelegd naar de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied.

Er wordt gekeken naar de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het kader van het bestemmingsplan, landschapsontwikkelingsplan en stedenbouwkundige ontwikkelingen in of in de nabijheid van de kernen. Door de gewenste ontwikkelingen met de mogelijke ontwikkelingen in de veehouderij wordt in beeld gebracht waar eventuele knelpunten liggen om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken in de Alblasserwaard/Vijfheerenlanden. De knelpunten kunnen zijn dat de wettelijke minimumafstanden te weinig ruimte bieden voor de gewenste functie ontwikkeling of dat de wettelijke minimumafstanden reeds voor een overbelaste situatie zorgen.

Op basis hiervan kan definitief een conclusie worden getrokken of en voor welke delen van het plangebied een gemeentelijke geurverordening gewenst is.

Bijlage 3. Recreatie en toeristische activiteiten als geurgevoelig object

Recreatie en toerisme in relatie tot een geurgevoelig object volgens de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

Kwaliteitsverbetering en vernieuwing van het toerisme en recreatie en de versterking van de leefbaarheid op het platteland is één van de doelstellingen voor Leerdam. De Wgv geeft geen duidelijk afbakening voor een geurgevoelig object. De definitie van een geurgevoelig object zoals opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij zoals die op 1 januari 2007 in werking is getreden, luidt als volgt:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Deze definitie geeft geen duidelijkheid over welke recreatieve activiteiten aan te merken zijn als geurgevoelig object. In deze bijlage wordt beschreven hoe de gemeente Leerdam een geurgevoelig object beoordeeld. De basis zijn de criteria die de Wet geurhinder en veehouderij aan een geurgevoelig object verbindt. Daarnaast is jurisprudentie, op basis van de oude Hinderwet, een belangrijk kader geweest.

Nieuwe jurisprudentie zal op termijn meer duidelijkheid geven over de daadwerkelijke interpretatie en afbakening van een geurgevoelig object.

Interpretatie en afbakening geurgevoelig object

Om te kunnen beoordelen of bepaalde dag- en verblijfsrecreatieobjecten wel/niet geurgevoelig zijn, dient een toetsing plaats te vinden aan de belangrijkste criteria die in de Wet geurhinder en veehouderij voor de definitie van een geurgevoelig object zijn opgenomen:

  • a.

    gebouw;

  • b.

    bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting;

  • c.

    geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen en menselijk verblijf en die daarvoor;

  • d.

    permanent, of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

a. Gebouw

De woningwet geeft de volgende definitie van een gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt Hiermee zijn openluchtrecreatieve voorzieningen als sportvelden, routes, outdoorterreinen, openluchtzwembaden, golfbanen en dergelijke niet geurgevoelig. Maar ook een tent of toercaravan is niet aan te merken als bouwwerk en dus ook niet als gebouw en geurgevoelig object. Een speeltoestel is weliswaar een bouwwerk, maar geen gebouw en daarmee ook niet geurgevoelig.

b. Bestemd qua aard, indeling en inrichting

Het bestemmingsplan moet op deze locatie menselijk wonen of verblijf toestaan. Dit betekent dat een gebouw met een recreatief karakter (bijvoorbeeld een bungalow), dat illegaal is gebouwd en dus in het bestemmingsplan niet is bestemd voor menselijk wonen of verblijf als niet geurgevoelig wordt gezien.

c. Geschikt voor menselijk wonen of verblijf

Volgens de definitie moet het gebouw bestemd en geschikt zijn voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Dit betekent dat een toiletgebouw of technische ruimte (voor installaties en machines, koeling en dergelijke) geen geurgevoelig object is, aangezien het niet geschikt is voor menselijk wonen of verblijf. Ook niet geurgevoelig zijn: krotten, bouwvallen etc.

d. Permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik Uit jurisprudentie blijkt dat de geschiktheid van de verschillende dag- en verblijfsrecreatieobjecten voor permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik vooral te maken heeft met de verblijfsduur en de intensiteit van het gebruik.

  • -

    Verblijfsduur: dit heeft te maken met de openstelling van een gebouw op een dag, gedurende de week of gedurende het jaar. Het is niet gekoppeld aan alleen overnachten.

  • Ook de aanwezigheid van enkele uren in een recreatief gebouw is een verblijf. Voor wat de verblijfsrecreatie betreft, biedt wellicht het begrip bezettingsgraad aanknopingspunten (aantal nachten bezet op jaarbasis).

  • -

    Intensiteit: dit heeft te maken met het aantal personen dat tegelijkertijd aanwezig is.

  • Dat verschillende (groepen) mensen er na elkaar aanwezig zijn is niet van belang.

De bepaling van de geurgevoeligheid van een recreatieobject is maatwerk in een combinatie van deze twee aspecten.

Recreatieve gebouwen met wisselende openingstijden

De verblijfsduur is per recreatievorm/object wisselend. Uit jurisprudentie blijkt dat de verblijfsduur

gekoppeld wordt aan de openingstijden van een voorziening per dag/week/jaar.

Sommige accommodaties sluiten in de wintermaanden (campings), sommige accommodaties worden alleen voor een weekend verhuurd en niet door de weeks (groepsaccommodatie); sommige bedrijven zijn enkele dagen/avonden per Week open (dagrecreatie); sommige accommodaties zijn per dag maar enkele uren open (restaurant). Gelet op de jurisprudentie en in het licht van de Wet geurhinder en veehouderij voldoen gebouwen op deze recreatieve voorzieningen vaak niet aan het criterium "permanent of daarmee vergelijkbaar gebruik".

Dagrecreatie

Het gebruik van gebouwen voor dagrecreatie is doorgaans wisselend. Bepaalde recreatieve voorzieningen worden het hele jaar door gebruikt, gedurende hele dagen en meerdere dagen per week. Gebouwen behorende bij dergelijke recreatieve voorzieningen zijn als geurgevoelig te bestempelen vanwege het intensieve gebruik. Dit geldt niet zonder meer voor recreatieve gebouwen met extensiever gebruik. Om de geurgevoeligheid van dagrecreatieve gebouwen te beoordelen moet op eerste plaats worden gelet op de richtlijnen die worden meegegeven voor "Recreatieve gebouwen met wisselende openingstijden". Voor dagrecreatieve activiteiten met langere openingstijden wordt daarnaast in de richtlijnen hieronder rekening gehouden met het aantal werkzame personen en het aantal dagrecreanten. Een bedrijfswoning die onderdeel uitmaakt van een dagrecreatief bedrijf is wel geurgevoelig (vergelijkbaar met een burgerwoning).

Verblijfsrecreatie

Doorgaans worden gebouwen voor verblijfsrecreatie niet het hele jaar gebruikt en is er sprake van een sterk wisselende bezetting gedurende het jaar. Verblijfsrecreatieve gebouwen kunnen geurgevoelig zijn ongeacht het aantal gasten (is vergelijkbaar met een woning).

Om de geurgevoeligheid van verblijfsrecreatieve gebouwen te beoordelen moet op eerste plaats worden gelet op de richtlijnen die worden meegegeven voor "Recreatieve gebouwen met wisselende openingstijden". Voor verblijfsrecreatieve activiteiten met een langere openingstelling dient daarnaast te worden gekeken naar de bezettingsgraad/het aantal overnachtingen. Een bedrijfswoning die onderdeel uitmaakt van een verblijfsrecreatief bedrijf is wel geurgevoelig (vergelijkbaar met een burgerwoning).

Onderbouwing en motivatie

De wetgever heeft met het criterium "permanent of vergelijkbare wijze van gebruik" voor ogen gehad om woningen en woonwijken te beschermen tegen geurhinder. Dit maakt het heel moeilijk om recreatieve gebouwen of recreatieve voorzieningen als geurgevoelig te bestempelen.

De motivatie moet aannemelijk maken dat het gaat aan een vorm van gebruik dat vergelijkbaar is aan wonen.

Het wonen is verbonden aan een woning. Dit is de plek waar een mens thuis is, soms de hele dag of grote delen van de dag. Daar wordt ook het grootste deel van het jaar overnacht, vakanties of logeren elders daargelaten. Het is ook de plek waar men thuiskomt na het werk voor eten en overnachten om de volgende dag de woning weer te verlaten voor het werk.

Daarom moet in het licht van de Wet geurhinder en veehouderij het begrip "permanent of vergelijkbaar gebruik" niet te strikt worden geïnterpreteerd. Het is immers niet bedoeling van de wetgever om bepaalde vormen van wonen of gebruik van een woning uit te sluiten (bijvoorbeeld tweeverdieners die alleen thuis overnachten en de weekenden thuis zijn). Ook is het niet de bedoeling om schoolgebouwen of ziekenhuizen niet te beschermen.

Dit betekent dat de gebouwen niet permanent bezet hoeven te zijn, maar wel het grootste deel van dag. Ook hoeven de gebouwen niet het hele jaar door gebruikt te worden. Dit hangt af van de "sector" waarom het gaat. Woningen worden gemiddeld 330 dagen gebruikt, uitgaande van 5 vakantieweken. Schoolgebouwen worden doorgaans 290 dagen in het jaar gebruikt (uitgaande van 11 vakantieweken). Ziekenhuizen zijn het hele jaar door in gebruik.

Het voorbeeld van de ziekenhuizen geeft ook aan dat gebruik niet aan één en dezelfde persoon/ personen is gekoppeld, maar ook van toepassing is op opeenvolgend gebruik.

In aansluiting hierop kan voor recreatieve gebouwen worden gesteld dat recreatieve gebouwen vaak enkele dagen of enkele weken de functie van een (tijdelijke, vervangende) woning vervullen tijdens een vakantie, een midweek of een weekend er op uit. Het gebouw wordt gebruikt door opeenvolgende mensen of groepen mensen. Hierdoor vervult het gebouw de functie van wonen c.q. vergelijkbaar daaraan en verdient het in beginsel bescherming tegen geurhinder. Deze status kan worden verleend als het "permanent deze functie vervult". Hiervan is sprake als hotels, bungalowparken of andere voorzieningen het gehele jaar geopend zijn en intensief worden gebruikt. In de toeristisch-recreatieve sector is dit een gebruik van 200 dagen per jaar of meer.

Ook de jurisprudentie uit het verleden (gevormd onder de oude regelgeving) biedt handvatten voor het beoordelen van recreatieve objecten. Deze geeft aan dat een werkplaats of kantoor dat wordt gebruikt door 5 of meer werknemers, gedurende 8 uur per dag en 5 dagen per week als vergelijkbaar met wonen kan worden beschouwd. Klanten van een (winkelbedrijf verblijven doorgaans zo kort (enkele minuten tot een uur) dat deze niet bij de beoordeling van geurgevoeligheid worden betrokken. Wanneer deze klanten langer verblijven (casus restaurant), dan kan dit wel een argument zijn om het gebouw als geurgevoelig te beschouwen.

Kleinschalige recreatie

Op een agrarisch of voormalig agrarisch bedrijf of in of bij een burgerwoning vinden soms kleinschalige recreatieve activiteiten plaats zoals kleinschalige kampeerterreinen, appartementen, groepsverblijven, bed & breakfast en kleinschalige dagrecreatie en horeca-activiteiten.

De omvang van deze vormen van recreatie en de vaak gebruikelijke koppeling aan het (voormalige) agrarisch bedrijf (als nevenactiviteit) of een woonfunctie maakt dat deze functies planologisch veelal door middel van een vrijstelling mogelijk gemaakt worden.

Ingeval van een agrarische bestemming stelt de Wet geurhinder en veehouderij dergelijke activiteiten gelijk aan een bedrijfswoning bij een veehouderij en zijn gebouwen waarin deze activiteiten plaatsvinden niet geurgevoelig. In geval van een woonbestemming zijn deze activiteiten (bijvoorbeeld bed & breakfast) wel geurgevoelig (in feite is er sprake van een gebouw volgens de definitie uit de Wgv).

Op het moment dat de agrarische functie verdwijnt, worden de op dat moment aanwezige recreatieve activiteiten beschouwd als ware het een bedrijfswoning. Bedrijfswoningen blijven bij het verdwijnen van de agrarische functie niet geurgevoelig voor omliggende veehouderijen.

Echter, bij een verdere uitbouw van de recreatieve activiteiten na beëindiging van de agrarische activiteiten, is de definitie van geurgevoeligheid aan de orde zoals beschreven in deze bijlage.