Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014

Geldend van 06-06-2014 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2014

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

  • a.

    Een financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat.

  • b.

    Een gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens.

  • c.

    Een normbedrag: een geforfaiteerde of een gemaximeerde vergoeding.

  • d.

    Een voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.

  • e.

    Een eigen auto: deel II van het kenteken staat op uw naam of op naam van uw echtgeno(o)t(e) of uw samenwonende partner, of in het geval bij thuisinwonende kinderen op naam van één van de ouders.

  • f.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget, waaronder de bemiddelde hulp (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het gemeentelijk en landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn.

  • g.

    Persoongebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat (Pgb).

  • h.

    CE markering: product voldoet aan de eisen zoals gesteld in Europese richtlijnen.

  • i.

    Algemeen gebruikelijk: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare voorzieningen.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget (artikel 16, 17 en 19 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014)

Artikel 1 Regels rond verstrekking en verantwoording

1.1.

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

1.2

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • a.

    een individuele toekenning als primaat met een algemene voorziening wordt ingevuld.

  • b.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • c.

    op grond van progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een aangepaste voorziening vervangen dient te worden, dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een persoonsgebonden budget.

Pgb wonen, vervoer en rolstoel

1.3

  • a.

    Het op aanvraag toe te kennen persoonsgebonden budget is gelijk aan de kosten van de goedkoopste adequate voorziening zoals deze in natura door de gemeente zou zijn verstrekt. Dit bedrag is inclusief het aanpassen van de voorziening (het programma van eisen) en tevens aangevuld met de kosten voor de instandhouding, zoals - voor zover nodig - onderhoud, reparatie en verzekering.

  • b.

    Voor het bepalen van de hoogte van het Pgb bij verstrekking van een hulpmiddel (vervoersvoor-ziening, rolstoelvoorziening of roerende woonvoorziening) wordt het overzicht met de categorieprijzen per 1 januari 2014 gehanteerd zoals vermeld in bijlage 1.

  • c.

    Voor hulpmiddelen of individuele aanpassingen aan hulpmiddelen, die niet binnen de categorieprijzen van bijlage 1 vallen, wordt de hoogte van het Pgb bepaald door een offerte van de gecontracteerde leverancier hulpmiddelen.

  • d.

    Bij verstrekking van een niet-roerende woonvoorziening c.q. woningaanpassing wordt de hoogte van het Pgb bepaald door een, door het college geaccepteerde, offerte.

1.4

Een Pgb voor voorzieningen voor kinderen wordt maandelijks verstrekt en is gelijk aan het bedrag van de maandelijkse door de gemeente te betalen bijdrage aan de leverancier, indien de verstrekking in natura zou hebben plaatsgevonden.

1.5

Een Pgb moet gebruikt worden voor de aanschaf/realisering van de voorziening die is geïndiceerd.

De voorziening moet voldoen aan het bij de indicatie opgestelde programma van eisen en zijn voorzien van een CE-markering. Voor trapliften geldt eveneens een CE-markering.

1.6

  • a.

    Een met een Pgb aangeschafte woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoelvoorziening wordt – bij ongewijzigde omstandigheden- geacht minimaal 7 jaar te voorzien in de opheffing van de beperking, tenzij de leverancier van de gemeentelijke voorziening in natura een andere afschrijvingstermijn aangeeft.

  • b.

    Er kan alleen opnieuw een Pgb worden verstrekt als een afkeuringsrapport van de voorziening wordt overgelegd en de 7 jaar is verstreken, tenzij de leverancier van de gemeentelijke voorziening in natura een andere afschrijvingstermijn af heeft gegeven.

  • c.

    Er kan alleen opnieuw een Pgb worden verstrekt indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden.

  • d.

    Er kan alleen opnieuw een Pgb worden verstrekt indien er sprake is van niet aan cliënt verwijtbare calamiteiten.

1.7

Een Pgb voor een (dure) woonvoorziening van meer dan € 10.000,00 wordt in termijnen verstrekt waarbij in overleg met de aanvrager een schema wordt opgesteld. De betalingstermijnen worden in ieder geval beschikbaar gesteld in samenhang met de voortgang van de werkzaamheden.

1.8

  • 1.

    a. Bij de verantwoording van het Pgb voor een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoelvoorziening wordt door de budgethouder in ieder geval overlegd een op naam gestelde gespecificeerde nota voor de gerealiseerde dan wel aangeschafte voorziening met toebehoren;

    • b.

      Indien het een elektrisch voortbewogen vervoermiddel of woonvoorziening betreft, kan het college voorts verzoeken tot het overleggen van een bewijs van een daarvoor afgesloten (WA en/of opstal/inboedel) verzekering.

  • 2.

    De wijze waarop de verantwoording van het Pgb door de cliënt aan het college plaatsvindt, wordt bepaald door de aard van de voorziening.

    • a.

      Indien het Pgb is verstrekt voor een vervoersvoorziening, rolstoelvoorziening of roerende woonvoorziening: binnen 3 maanden nadat het Pgb is bijgeschreven op de bank- of girorekening van aanvrager;ndien een Pgb is verstrekt voor een niet-roerende woonvoorziening: binnen 3 of 6 maanden nadat de beschikking is afgegeven.

  • 3.

    Indien uit de verantwoording blijkt dat de uitgaven lager zijn dan het daarvoor verstrekte Pgb, wordt het overschot teruggevorderd.

1.9

  • 1.

    Als een voorziening binnen de gestelde periode waarvoor het Pgb is verstrekt niet langer wordt gebruikt dient dit uiterlijk binnen 30 dagen aan de gemeente te worden gemeld. Het Pgb moet vervolgens naar rato worden terugbetaald.

  • 2.

    Bij verhuizing naar een andere gemeente dient het Pgb naar rato te worden terugbetaald.

  • 3.

    Bij opname van de budgethouder in een erkende (AWBZ-) instelling dient het Pgb naar rato te worden terugbetaald, voor zover de budgethouder door de opname geen recht meer heeft op de voorziening.

  • 4.

    In geval van overlijden van de budgethouder dienen de erven het Pgb naar rato terug te betalen.

  • 5.

    Een overschot van een Pgb dient bij verhuizing, opname of overlijden eveneens voor het nog niet bestede deel te worden terugbetaald aan de gemeente.

  • 6.

    Terugbetaling is gebaseerd op de afschrijvingstermijn.

Pgb hulp bij het huishouden

1.10

Vervallen.

1.11

Bij een Pgb voor hulp bij het huishouden vindt de uitbetaling plaats in vierwekelijkse termijnen. De eerste uitbetaling gaat in na ontvangst van een kopie van de door budgethouder en zorgverlener ondertekende overeenkomst, zoals van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

1.12

  • a.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats:

    • indien een Pgb is verstrekt voor hulp bij het huishouden: na afloop van elk kalenderjaar en wel binnen 3 maanden na het verstrijken van dit kalenderjaar;

    • indien een Pgb voor hulp bij het huishouden voor een kortere periode dan een jaar wordt verleend: binnen 3 maanden na afloop van die periode;

    • indien een Pgb voor hulp bij het huishouden is verstrekt en de toekenning wordt beëindigd door omstandigheden (bijvoorbeeld overlijden of verhuizing): binnen 3 maanden na afloop van de nieuw gestelde einddatum.

  • b.

    Bij de verantwoording van het Pgb voor hulp bij het huishouden wordt in ieder geval overgelegd:

    • een arbeidsovereenkomst, zoals van de SVB die is afgesloten met de zorgverleners;

    • indien een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is afgesloten, hoeft deze niet bij iedere verantwoording te worden meegestuurd. Bij wijzigingen in de arbeidsovereenkomst dient een wijzigingsformulier, zoals van de SVB te worden gebruikt;

    • overzichten van het door hulpverleners per maand gewerkte aantal uren en/of de uren van loondoorbetaling bij ziekte. Hiervoor dient het formulier te worden gebruikt welke is vastgesteld door de gemeente en wordt meegestuurd met de toekenningsbeschikking;

    • wijzigingsformulieren, zoals van de SVB als de arbeidsovereenkomst tussentijds wordt gewijzigd;

    • een wijzigingsformulier bij de desbetreffende arbeidsovereenkomst mag niet worden ingediend na het verstrijken van de einddatum dat de verantwoording voor die periode dient te zijn ingeleverd.

  • Het college kan daarnaast de budgethouder verzoeken tot het overleggen van betalingsbewijzen.

  • c.

    Indien uit de verantwoording blijkt dat de uitgaven lager zijn dan het daarvoor verstrekte Pgb, wordt het overschot teruggevorderd.

  • Per kalenderjaar hoeft de budgethouder van het toegekende Pgb een bedrag van maximaal € 272,00 (peildatum 2014, SVB) niet te verantwoorden.

  • Dit

    verantwoordingsvrije bedrag is bestemd voor kosten die het (beheer van het) Pgb eventueel met zich kan meebrengen, zoals administratieve zaken, print- en/of kopieerkosten van betalingsbewijzen t.b.v. de verantwoording, het zoeken van een hulp (plaatsen van advertenties), cursussen, lidmaatschap patiëntenverenigingen, gratificatie voor de hulp en dergelijke.

1.13

  • a.

    In geval van overlijden van de budgethouder dienen de erven het Pgb naar rato terug te betalen.

  • b.

    Bij verhuizing naar een andere gemeente dient het Pgb naar rato te worden terugbetaald.

  • c.

    Bij opname in een erkende (AWBZ-) instelling dient het Pgb naar rato te worden terugbetaald.

  • d.

    Bij vaststelling van het bedrag dat naar rato dient te worden terugbetaald, wordt rekening gehouden met het bepaalde in artikel 4.7 van dit Besluit, voor zover van toepassing.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen en eigen aandeel (artikel 21 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leerdam 2014)

Artikel 2 Omvang van de eigen bijdragen en eigen aandeel voor hulp bij het huishouden

Bij de verstrekking van hulp bij het huishouden (in natura of als Pgb) wordt een eigen bijdrage vastgesteld en geïnd door het CAK en niet afgetrokken van het bruto Pgb.

2.1.

Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt € 19,00 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 23.295,00 dat boven dit bedrag per vier weken moet worden betaald 15 % per kalenderjaar bedraagt.

2.2.

Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 19,00 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 16.456,00 dat boven dit bedrag per vier weken moet worden betaald 15 % per kalenderjaar bedraagt.

2.3.

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 27,20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 29.174,00 dat boven dit bedrag per vier weken moet worden betaald 15 % per kalenderjaar bedraagt.

2.4.

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 27,20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 22.957,00 dat boven dit bedrag per vier weken moet worden betaald 15 % per kalenderjaar bedraagt.

Artikel 3 Omvang van de eigen bijdrage en eigen aandeel overige voorzieningen

3.1

De in artikel 2 vermelde eigen bijdrage wordt geheven bij het toekennen van hulp bij het huishouden. Ook bij een individuele vervoersvoorziening wordt een eigen bijdrage geheven, overeenkomstig het bepaalde in het volgende lid.

3.2

Bij de verstrekking van individuele vervoersvoorzieningen (in natura of als persoonsgebonden budget) als een aangepaste fiets, een scootmobiel, een handbike of een gesloten buitenwagen wordt voor personen van 18 jaar of ouder een eigen bijdrage vastgesteld conform het bepaalde in dit artikellid. Een eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.

Deze eigen bijdrage wordt in een tijdvak van 7 jaar opgelegd, gedurende maximaal 39 periodes van vier weken, bij de eerste aanvraag van een individuele vervoersvoorziening en bij vervanging van een bestaande individuele vervoersvoorziening.

De eigen bijdrage gaat in op de eerste dag van de volledige periode, die volgt op de dag waarop de vervoersvoorziening is afgeleverd.

Indien binnen 3 jaar na het opleggen van de eigen bijdrage de vervoersvoorziening wordt beëindigd, dan stopt ook de eigen bijdrage voor de vervoersvoorziening.

Cliënten dienen voor een aangepaste fiets, een scootmobiel of een handbike een eigen bijdrage per periode van vier weken te betalen van € 8,17.

Cliënten dienen voor een gesloten buitenwagen een eigen bijdrage per periode van vier weken te betalen van € 13,94.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden (artikel 8 en 9 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leerdam 2014)

Artikel 4. Regels over gebruikelijke zorg, omvang van de hulp bij het huishouden en de omvang van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden (HH)

4.1 Gebruikelijke zorg en indicatiestelling

Voor de toepassing van artikel 8 van de verordening worden het Protocol ‘Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging’ en het Protocol ‘Gebruikelijke zorg’, uitgave Centrum Indicatiestelling Zorg, april 2005 gehanteerd, waarbij de term ‘leefeenheid’, zoals genoemd onder 2.2. als volgt dient te worden gelezen: ‘leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwde personen (verzekerden=AWBZ-term), die al dan niet tezamen met één of meer ongehuwde meerderjarige en/of minderjarige personen (verzekerden = AWBZ-term) duurzaam een huishouden voeren, dan wel uit een meerderjarige ongehuwde persoon (verzekerde = AWBZ-term) die met één of meer ongehuwde meerderjarige en/of minderjarige personen (verzekerden = AWBZ-term) duurzaam een huishouden voert. Onder gehuwde personen (verzekerden = AWBZ-term) worden ook begrepen de ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en/of met kinderen samenwonen. Met deze definitie worden alle bewoners van één adres die samen een duurzaam huishouden voeren inbegrepen in het begrip leefeenheid. Een soortgelijke positie wordt ingenomen door mensen die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen. Denk hierbij aan woongemeenschappen van kloosterlingen, ouderen of gehandicapten. Ook hier is dus geen sprake van een leefeenheid’.

4.2 Niveaus hulp bij het huishouden

De hulp bij het huishouden wordt onderverdeeld in 2 niveaus, te weten HH1 en HH2.

Onder HH 1 wordt verstaan: huishoudelijke werkzaamheden.

De te verrichten werkzaamheden in dit niveau zijn:

  • licht en zwaar huishoudelijk werk;

  • de was doen;

  • huishoudelijke spullen in orde houden;

  • boodschappen doen voor het dagelijkse leven;

  • broodmaaltijden bereiden;

  • warme maaltijden.

Onder HH 2 wordt verstaan: huishoudelijke werkzaamheden met ondersteuning in de huishouding.

De te verrichten werkzaamheden in dit niveau zijn:

  • de werkzaamheden genoemd bij niveau 1 in combinatie met één of meerdere van onderstaande ondersteuningen:

  • anderen helpen in huis met zelfverzorging;

  • anderen helpen in huis bij bereiden van de maaltijd;

  • dagelijks organisatie van het huishouden (bijv. lichte administratieve werkzaamheden);

  • psychologische ondersteuning;

  • advies, instructie, voorlichting.

4.3 Bedrag van het persoonsgebonden budget

  • 1.

    De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden vindt plaats op basis van het aantal geïndiceerde uren. Er wordt een uurbedrag van € 15,39 voor zowel HH1 als HH2 gehanteerd (prijspeil 2014).

  • 2.

    Voor cliënten die kunnen aantonen dat zij in het kalenderjaar 2012 een hoger uurloon dan € 15,00 hebben uitbetaald aan de hulp kan maatwerk worden geleverd, gemaximeerd tot € 16,61 voor HH1 en € 20,01 voor HH2, zijnde de bedragen zoals die in 2012 waren vastgesteld.

  • 3.

    Het onder artikel 4.3.2. gestelde is niet meer van toepassing als het contract met de desbetreffende hulp stopt of als de cliënt verandert van hulp.

  • 4.

    Het onder artikel 4.3.3. gestelde is niet van toepassing als het aantal geïndiceerde uren wordt uitgebreid en deze uren worden toegevoegd aan een bestaande overeenkomst uit 2012 of ervoor met dezelfde hulp.

4.4 Toekennen en berekenen Pgb

Het Pgb wordt toegekend en berekend op basis van het aantal weken tot het eind van het kalenderjaar of zoveel eerder indien de toekenning voor het Pgb voor het eind van het kalenderjaar afloopt.

4.5 Omvang zorg in natura (ZIN)

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren.

4.6 Alfahulp

Onder de in artikel 16 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Leerdam genoemde verstrekkingswijzen, wordt onder een persoonsgebonden budget, 'waaronder bemiddelde hulp' ook verstaan de vergoeding voor een alfahulp.

De vaststelling van de hoogte van de kostprijs vindt plaats op basis van de vergoeding aan de hulp vermeerderd met bijkomende kosten voor bemiddeling, uitbetaling, verzekeringen, vervanging, etc. en bedraagt € 15,75 per uur (prijspeil 2014).

4.7 Overlijden geïndiceerde

In geval van overlijden van de geïndiceerde of opname van de geïndiceerde in een erkende (AWBZ-) instelling ontvangt de leefeenheid gedurende een periode van maximaal 6 weken de toegekende zorguren.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen (artikelen 10, 16 en 27 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014)

Artikel 5 Woonvoorzieningen

5.1 Financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget

  • a.

    De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • b.

    Aan de huurder kan op grond van artikel 7.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning geen Pgb of financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte worden verstrekt.

5.2 Anti speculatiebeding

Het op grond van artikel 27 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Leerdam opgestelde afschrijvingsschema geldt alleen voor woningaanpassingen groter dan

€ 20.000,00 en luidt als volgt. De afschrijvingstermijn bedraagt 10 jaar. Bij verkoop in het:

1ste

jaar na de datum van gereedmelding

100% van de meerwaarde

2de

jaar na de datum van gereedmelding

90% van de meerwaarde

3de

jaar na de datum van gereedmelding

80% van de meerwaarde

4de

jaar na de datum van gereedmelding

70% van de meerwaarde

5de

jaar na de datum van gereedmelding

60% van de meerwaarde

6de

jaar na de datum van gereedmelding

50% van de meerwaarde

7de

jaar na de datum van gereedmelding

40% van de meerwaarde

8ste

jaar na de datum van gereedmelding

30% van de meerwaarde

9de

jaar na de datum van gereedmelding

20% van de meerwaarde

10de

jaar na de datum van gereedmelding

10% van de meerwaarde

 

 

 

Voor aanvang van de werkzaamheden dient de woning getaxeerd te worden. Nadat de woningaan-passing gereed is gemeld vindt er opnieuw een taxatie plaats. Beide taxaties zijn op kosten van de gemeente en worden uitgevoerd door een onafhankelijke taxateur. Aan de hand van beide taxaties wordt de meerwaarde van de woning bepaald. Dit bedrag is bepalend voor de toepassing van bovenstaand afschrijvingsschema en wordt aan de aanvrager meegedeeld.

De meerkosten zijn gelijk aan het toegekende bedrag als er naast de noodzakelijke werkzaamheden door de cliënt zelf extra (bouwkundige) werkzaamheden worden uitgevoerd. In zo’n geval hoeft er geen taxatie plaats te vinden.

5.3 Verhuis- en inrichtingskosten

Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 10 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014 bedraagt:

  • a.

    € 2.830,88 indien de gehandicapte verhuist van een inadequate naar een adequate (reeds aangepaste) woning of een niet aangepaste maar wel eenvoudiger aan te passen woning binnen de gemeente;

  • b.

    € 3.919,68 indien de gehandicapte verhuist van een inadequate naar een aangepaste woning buiten de gemeente;

  • c.

    € 3.919,68 indien een woning waarin voor € 20.000 of meer aan gesubsidieerde voorzieningen zijn uitgevoerd, wordt vrijgemaakt op verzoek van de gemeente.

5.4 Woonvoorziening/-sanering

Het bedrag bij urgente noodzaak voor vervanging vloerbedekking i.v.m. cara of continue rolstoelgebruik op grond van artikel 10 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Leerdam 2014 bedraagt:

  • a.

    Indien een urgente noodzaak van vervanging van vloerbedekking is vastgesteld i.v.m. eerder niet aanwezige cara wordt uitsluitend een tegemoetkoming in de kosten gegeven van vervanging van de vloerbedekking in de slaapkamer. Bij een kind beneden 4 jaar kan ook een vergoeding voor vervanging van de vloerbedekking in de woonkamer worden gegeven.

  • b.

    Indien een urgente noodzaak van vervanging van vloerbedekking is vastgesteld i.v.m. eerder niet aanwezig rolstoelgebruik wordt uitsluitend een tegemoetkoming in de kosten gegeven van vervanging van de vloerbedekking in die ruimten die door de gehandicapte dagelijks moeten worden gebruikt.

De leeftijd van de huidige vloerbedekking is van belang bij het vaststellen van de hoogte van de vergoedingen onder a. en b.

  • 1.

    De hoogte van de tegemoetkoming in de vervanging van de vloerbedekking door een minder stofgevoelig materiaal bedraagt 100% uitgaande van de volgende maximumbedragen:

    • in de woonkamer/keuken: € 20,69 per m² (of € 82,76 per strek¬kende meter bij 4 m breed);

    • in de slaapkamer: € 15,52 per m² (of € 62,05 per strek¬kende meter bij 4 m breed).

  • De legkosten worden 100% vergoed.

  • 2.

    Er wordt alleen een tegemoetkoming toegekend indien de vloerbedekking niet ouder is dan 8 jaar. Vaststelling afschrijvingspercentage:

Leeftijd vloerbedekking

Vergoeding op basis van normbedrag

0 - 2 jaar oud

100%

2 - 4 jaar oud

75%

4 - 6 jaar oud

50%

6 - 8 jaar oud

25%

De vergoeding wordt uitbetaald als bewijsstukken van de gemaakte kosten worden ingediend.

5.5 Tijdelijke huisvesting

Het bedrag voor tijdelijke huisvesting bedraagt:

  • a.

    de werkelijke kosten met een maximum van € 681,26 gedurende maximaal zes maanden als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en/of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

  • b.

    de werkelijke kosten met een maximum van € 340,63 gedurende maximaal zes maanden ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

5.6 Kosten t.b.v. onderhoud, keuring en reparatie

De werkelijke kosten van onderhoud, keuring en reparatie worden vergoed van een door de gemeente verstrekte woonvoorziening, tenzij in de beschikking anders is bepaald.

5.7 Huurderving en bijkomende kosten

De vergoeding voor huurderving voor het beschikbaar houden van een aangepaste woning, bedraagt het bedrag van de kale huur van de woonruimte en aan de woning gerelateerde kosten.

5.8 Bezoekbaar maken

De werkelijke kosten van de goedkoopste adequate voorziening(en) ten behoeve van het bezoekbaar maken van één woonruimte worden vergoed.

5.9 Tegemoetkoming woonboot of woonwagen

Een financiële tegemoetkoming bij aanpassing van een woonboot of woonwagen vindt plaats als de vergunning voor stand- of ligplaats langer dan 5 jaar geldig is. Is de geldigheidsduur korter dan 5 jaar dan is de financiële tegemoetkoming maximaal € 1.386,13.

5.10 Primaat van de verhuizing

Het primaat van de verhuizing wordt in beginsel niet toegepast indien de kosten van een noodzakelijke woonvoorziening, als bedoeld in artikel 10 van de verordening, lager zijn dan € 7.500,-.

5.11 Minimale vergoeding

Voor voorzieningen waarvan de kosten minder dan € 45,00 bedragen, wordt geen financiële tegemoetkoming of Pgb verleend.

5.12 Algemeen gebruikelijk

Voorzieningen waarvan het aannemelijk is te achten, dat de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn beperking, hierover zou kunnen beschikken, worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Hierbij wordt uitgegaan van criteria, die op grond van jurisprudentie zijn geformuleerd. Deze criteria luiden als volgt:

  • -

    in de reguliere handel verkrijgbaar,

  • -

    niet speciaal voor gehandicapten bedoeld en

  • -

    niet aanmerkelijk duurder dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Uitzonderingen:

  • a.

    Door (een) aantoonbaar plotseling optredende beperking(en) kan het nodig zijn dat een, voor de persoon als de aanvrager, op zich algemeen gebruikelijke voorziening moet worden vervangen voordat deze voorziening is afgeschreven en/of

  • b.

    Als het inkomen door aantoonbare kosten voortvloeiend uit zijn beperking(en) in verband met een, voor de persoon als de aanvrager, algemeen gebruikelijke voorziening, en die niet elders (gedeeltelijk) wordt vergoed, onder het voor hem geldende relevante sociaal minimum komt.

Voor de hoogte van het voor de aanvrager relevante sociaal minimum verzamelinkomen (= 120% van het sociaal minimum) wordt verwezen naar de bedragen zoals opgenomen in artikel 2 van dit Besluit. Om te kunnen bepalen of de uitzondering, zoals genoemd onder b., aan de orde is, vindt er een inkomenstoets plaats. Aanvrager dient hiervoor een IB-60 formulier van de Belastingdienst te overleggen van hem/haarzelf en van de eventuele fiscale partner.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen worden alsnog vergoed indien het (verzamel)inkomen lager is dan de volgende bedragen (gebaseerd op het Bijdragebesluit zorg 2014):

Gezinsamenstelling

Inkomensgrens

eenpersoons huishouden, jonger dan 65 jaar

€ 23.295,00

eenpersoons huishouden, ouder dan 65 jaar

€ 16.456,00

meerpersoons huishouden, jonger dan 65 jaar

€ 29.174,00

meerpersoons huishouden, 65 jaar en ouder

€ 22.957,00

Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk is te beschouwen, hangt af van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet limitatief!):

  • -

    Eenvoudige handgrepen/ beugels (m.u.v. de zgn. opklapbare Linidobeugels, hoekwandbeugels, wastafelbeugels en trapbeugels die speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn);

  • -

    Doucheglijstang;

  • -

    Verhoogde toiletpot;

  • -

    Toiletverhoger;

  • -

    Douchekruk/badkruk;

  • -

    (tweede) Trapleuning;

  • -

    Antislipmateriaal (zoals vloertegels, coating, matten);

  • -

    Eénhendelmengkraan;

  • -

    Thermostatische kraan.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel (artikel 15 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014)

Artikel 6 Vervoersvoorzieningen

6.1 Collectief Vervoer

  • 1.

    Met de vervoerspas kan per enkele reis maximaal 5 openbaar vervoerszones worden gereisd tegen gereduceerd tarief (€ 0,60 per zone, prijspeil 2014).

  • 2.

    Met de vervoerspas kan per kalenderjaar circa 575 reiszones (circa 2.000 km) worden gereisd tegen gereduceerd tarief (€ 0,60 per zone, prijspeil 2014).

  • 3.

    Indien er op grond van de Wmo sprake is van een grotere vervoersbehoefte dan 575 reiszones, kan er een aanvraag worden ingediend voor uitbreiding van het aantal reiszones.

  • 4.

    De vervoerskosten voor een begeleider, die meereist met de cliënt op grond van een medische indicatie voor begeleiding tijdens het vervoer, komen voor rekening van de gemeente.

6.2. Financiële tegemoetkoming - individueel vervoer

Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor (bruikleen) auto- en (rolstoel)taxikosten wordt uitgegaan van een gemeentelijke compensatieplicht van maximaal 2.000 km op jaarbasis:

  • 1.

    Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto of bruikleenauto geldt een maximumbedrag van € 720,00 (2.000 km à € 0,36 prijspeil 2014);

  • 2.

    De in lid 1 genoemde vergoeding wordt per kwartaal uitbetaald;

  • 3.

    Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi geldt een maximumbedrag van € 4.660,00 (2.000 km à € 2,33 prijspeil 2014);

  • 4.

    Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een maximumbedrag van € 5.980,00 (2.000 km à € 2,99, prijspeil 2014);

  • 5.

    Bij een grotere vervoersbehoefte dan 2.000 km kan een gemotiveerde aanvraag worden ingediend voor uitbreiding van het aantal kilometers.

  • 6.

    Aan het eind van elk kwartaal kan een declaratieformulier worden ingediend, waarbij maximaal 22 km per enkele reis in aanmerking komt voor vergoeding.

  • 7.

    Voor zover de behoeften van echtgenoten/partners niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding toegekend.

  • 8.

    Voor zover de behoeften van meerdere gezinsleden niet samenvallen, wordt niet meer dan een vergoeding van 250% toegekend (voor 2 personen 150%, 3 personen 200% en 4 personen 250%).

  • 9.

    De ingangsdatum van de financiële tegemoetkoming voor individueel vervoer start op de eerste van de maand volgend op de aanvraagdatum.

6.3. Beëindiging vervoersvoorziening

De vervoersvoorziening wordt gewijzigd dan wel beëindigd met ingang van de eerste van de maand, volgend op de maand waarin de omstandigheid zich heeft voorgedaan om de vergoeding te wijzigen dan wel te beëindigen.

6.4. Gewenningsrijlessen

  • 1.

    Gewenningsrijlessen als gevolg van een autoaanpassing of verstrekking van scootmobiel of elektrische rolstoel worden voor 100% vergoed indien betrokkene hiervoor is geïndiceerd en de gemeente hiertoe opdracht heeft gegeven.

  • 2.

    Autorijlessen met als doel het rijbewijs te behalen worden niet vergoed.

Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning (artikel 14 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014)

Artikel 7 Sportvoorziening

  • 1.

    Een sportvoorziening wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming. Het bedrag van deze tegemoetkoming bedraagt maximaal € 2.852,66 (prijspeil 2014), welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van de voorziening.

  • 2.

    De verstrekking voor een sportvoorziening geldt voor een periode van 3 jaar.

  • 3.

    De hoogte van deze financiële tegemoetkoming wordt niet afgestemd op het inkomen, maar wel worden kosten van een vergelijkbare sportvoorziening, voor een persoon zonder beperkingen, hierop in mindering gebracht.

  • 4.

    Voor de sportvoorziening is de door de leverancier opgegeven afschrijvingstermijn bepalend.

Hoofdstuk 8 Relatie tot de AWBZ, advisering, samenhangende afstemming en indexering

Artikel 8 Gebruik aanvraagformulier (artikel 7 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014)

De eerste aanvraag voor een individuele voorziening op grond van de Verordening Wmo moet altijd op een door het college vastgesteld formulier bij de gemeente worden ingediend. Dit formulier moet volledig ingevuld en door aanvrager of diens gemachtigde ondertekend zijn. Het formulier moet worden ingeleverd bij, of worden toegezonden aan de gemeente Leerdam, t.a.v. het Wmo-loket, Postbus 15, 4140 AA Leerdam.

Artikel 9 Verplicht advies (artikel 24 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014)

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 24 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning advies gevraagd moet worden bedraagt € 20.000,00.

Artikel 10 Reiskostenvergoeding keuring/selectie

  • 1.

    Voor de noodzakelijke keuring en/of selectie bij de adviesinstantie of showroom van een leverancier kan betrokkene in aanmerking komen voor een vergoeding:

    • a.

      voor de (rolstoel)taxikosten na overlegging van het betalingsbewijs;

    • b.

      voor de kosten van het collectief vervoer na overlegging van het betalingsbewijs;

    • c.

      voor de verreden kilometers met de auto à € 0,19 (prijspeil 2014);

  • 2.

    Een vergoeding voor (rolstoel-)taxikosten wordt alleen verstrekt wanneer dit de enige vervoersmogelijkheid is voor betrokkene.

Artikel 11 Doorberekening ‘no-show tarief’ aan cliënt

  • 1.

    Als een cliënt niet op een gepland spreekuur- of huisbezoek kan komen, moet hij/zij zich

  • 24

    uur van tevoren afmelden. Als er geen tijdige afmelding is geweest en de cliënt komt niet op het spreekuur of is niet thuis tijdens het huisbezoek, dan zullen de onderstaande kosten door de gemeente bij de desbetreffende cliënt in rekening worden gebracht:

    • -

      No-show tarief spreekuur: € 62,91 (prijspeil 2014);

    • -

      No-show tarief huisbezoek: € 83,89 (prijspeil 2014);

  • 2.

    Indien de cliënt een geldige reden heeft, kan alsnog worden besloten het ‘no-show-tarief’ te vergoeden op grond van de Wmo.

Artikel 12 Samenhangende afstemming (artikel 8 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014)

Om het verkrijgen van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager, wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 8 en 24 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning (indien van toepassing) aandacht besteed aan:

  • de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Het college betrekt deze bevindingen bij de besluitvorming.

Artikel 13 Indexering (artikel 29 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014)

  • 1.

    De in dit besluit geldende bedragen kunnen jaarlijks door de burgemeester en wethouders worden aangepast conform het percentage uit de mei- of septembercirculaire van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2.

    Uitzonderingen op het eerste lid vormen de bedragen voor de eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen zoals genoemd in de Algemene Maatregel van Bestuur, behorende bij de Wmo. Deze bedragen kunnen jaarlijks worden gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie (CBS).

  • 3.

    Vergoedingen voor taxivervoer en kunnen jaarlijks worden aangepast conform de afspraken die gemaakt zijn met de vervoerders (NEA-index).

Artikel 14 Slotbepalingen

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Leerdam,
gehouden op 27 mei 2014.
Burgemeester en wethouders van Leerdam,
de secretaris, de burgemeester,
…………… ……………

Bijlage 1: Pgb-bedragen per categorie (m.i.v. 01-01-2014)

 

 

Pgb over een periode van 7 jaar (*2)

x

Categorie 1

Roelstoel voor incidenteel kortdurend gebruik;

499,12

x

Categorie 2

Roelstoel voor (semi-) permanent gebruik/algemeen gebruik;

1.588,10

x

Categorie 3

Handbewogen rolstoel, actief gebruik, permanent gebruik;

1.633,47

x

Categorie 4

Rolstoel voor passief, permanent gebruik

2.495,59

x

Categorie 5a

Elektrische rolstoel voor gebruik in en om het huis

8.088,94

(*1)

Categorie 5b

Elektrische rolstoel voor gebruik binnenshuis en buitenshuis

8.088,94

(*1)

Categorie 6a

Driewielfietsen voor volwassenen en kinderen

2.223,34

x

Categorie 6b

Duofiets/tandem

2.700,00

x

Categorie 7a

Kindervoorziening: wandelwagen/buggy

Maandelijks 22,69

(*3)

Categorie 7b

Kindervoorziening: handbewogen rolstoel, actief gebruiky

Maandelijks 39,43

(*3)

Categorie 7c

Kindervoorziening:rolstoel voor passief, permanent gebruik

Maandelijks 41,59

(*3)

Categorie 7d

Kindervoorziening elektrische rolstoel voor gebruik binnenshuis en buitenshuis

Maandelijks 163,67

(*3)

Categorie 8a

Elektrische tillift, actief

4.920,54

x

Categorie 8b

Elektrische tillift, passief

5.179,52

x

Categorie 9

Badhulpmiddelen vanaf €500 (Roerende toilet- en douchevoorzieningen)

1.406,60

x

Categorie 10a

fietsaanhanger

2.278,99

x

Categorie 10b

toiletstoelen

317,62

x

Categorie 10c

handbike

3.040,08

x

Categorie 10d

autozitjes

2.900,53

x

Categorie 10e

elektrische duwondersteuning of aandrijfsysteem rolstoel

1.043,61

x

Categorie 10f

douchebrancard

1.678,85

x

Categorie 10g

zitorthese inclusief 2 hoezen (koop)

2.269,65

x

Categorie 10h

elektrische handbike (combinatie van 10c en 10e)

4.322,88

x

 

 

 

 

Categorie 12a

scootmobiel

3.324,64

(*1)

Categorie 12b

extra geveerde scootmobiel max. snelheid 12 km

6.936,44

(*1)

Categorie 12c

extra geveerde scootmobiel max. snelheid 15 km

11.197,08

(*1)

Categorie 12d

scootmobielrijles

517,95

 

Categorie 12e

scootmobiel uit categorie 12a met zwaardere accu (*4)

4.050,63

(*1)

Categorie 12f

scootmobiel uit categorie 12b met zwaardere accu (*4)

7.662,43

(*1)

Categorie 12g

scootmobiel uit categorie 12c met zwaardere accu (*4)

11.923,07

(*1)

(*1)

Het Pgb dat hier wordt genoemd is inclusief de premie voor WA-verzekering voor een periode van 7 jaar. De premie is gelijk aan het bedrag dat de gemeente betaalt indien de voorziening in natura wordt verstrekt. Deze verzekering wordt door MHG/Van Beugel afgesloten en de budgethouder kan hier alleen gebruik van maken als de voorziening via een Pgb bij MHG/Van Breugel wordt gekocht.

 

 

 

 

 

 

(*2)

Dit bedrag is toereikend voor een voorziening uit de geïndiceerde categorie inclusief onderhoud en reparatie. MHG/Van Breugel biedt binnen dit bedrag onderhoud en reparatie indien de voorziening via een Pgb bij MHG/Van Breugel is gekocht. Zonodig is de voorziening dan ook verzekerd (*1).

 

 

 

 

 

 

(*2)

Dit bedrag is toereikend voor een voorziening uit de geïndiceerde categorie inclusief onderhoud en reparatie. MHG/Van Breugel biedt binnen dit bedrag onderhoud en reparatie indien de voorziening via een Pgb bij MHG/Van Breugel is gekocht. Zonodig is de voorziening dan ook verzekerd (*1).

 

 

 

 

 

 

(*3)

Op grond van artikel 1.4 van het Besluit maatschappelijke maandelijks wordt in categorie 7 het Pgb in maandelijkse bedragen verstrekt.

 

 

 

 

 

 

(*4)

Deze categorie is alleen mogelijk indien de – op grond van de Wmo noodzakelijk te achten vervoersbehoefte groter is dan 40 km per dag en er ter compensatie van deze vervoersbehoefte geen goedkoperen en tevens adequate oplossing beschikbaar is.

 

 

Toelichting

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Algemeen

De systematiek van de verordening is dat steeds algemene voorzieningen, mits die er zijn, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoongebonden budget (hierna Pgb) mogelijk. Hier staat tegenover dat de voorziening snel een oplossing biedt en via een eenvoudige en lichte toets wordt toegekend.

Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget (artikel 16, 17 en 19 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014).

1.1.

Behoeft geen toelichting. Eventueel kan een gemachtigde als aanvrager optreden.

1.2.

Hier wordt dus het primaat van een algemene voorziening nogmaals vastgelegd. In alle acht samenwerkende gemeenten binnen de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden is in ieder geval één algemene voorziening aanwezig, het CVV (Collectief Vraagafhankelijk Vervoersysteem).

Het aanwezig zijn van een problematische schuldenlast of (psychische) problematiek kan een reden zijn om geen Pgb te verstrekken. Een Pgb is door de schuldeisers opeisbaar en zou dan wellicht niet benut worden voor het doel/de voorziening waarvoor het wordt gegeven. De cliënt moet het Pgb terugbetalen als de voorziening niet wordt (kan worden) gekocht.

Het kan zijn dat op grond van een progressief ziektebeeld objectief kan worden vastgesteld dat de voorziening vrij snel niet meer zal voldoen of ingrijpend moet worden aangepast. Dergelijke voorzieningen lenen zich niet voor de verstrekking van een Pgb omdat een met Pgb aangeschafte voorziening in principe 5 jaar moet kunnen voldoen. Op voorhand is dus duidelijk dat dit niet lukt.

1.3.

  • a.

    De kosten van de gemeente voor een verstrekking in natura vormen de basis voor een Pgb. Voor dat bedrag is een adequate voorziening immers te koop.

  • b.

    Het toegekende Pgb is toereikend om bij de gecontracteerde leverancier de geïndiceerde voorziening aan te schaffen.

  • c.

    Zie b.

1.4.

Voorzieningen voor kinderen gaan veelal korter mee dan de vastgestelde levensduur. Dit heeft meestal te maken met de groei waarin de kinderen nog zitten en/of de progressieve karakter van de ziekte/beperking.

Het verstrekken van deze voorziening in de vorm van een éénmalig Pgb zou de ouders in problemen kunnen brengen, omdat de voorziening wellicht voordat de afschrijvingstermijn is verstreken al niet meer adequaat is en er dan nog geen nieuw Pgb kan worden verstrekt.

Toch is de wens van ouders om zelf een voorziening te kunnen kiezen begrijpelijk en legitiem.

Een oplossing wordt gevonden in het verstrekken van een Pgb per maand. De ouders kunnen binnen dit bedrag een voorziening huren bij een leverancier naar keuze tot het bedrag dat de gemeente per maand kwijt zou zijn voor de geïndiceerde voorziening. Door de huurconstructie kan het middel vervangen worden indien dit nodig is.

1.5.

Het Pgb moet uiteraard worden gebruikt voor de aanschaf van de geïndiceerde voorziening. Het programma van eisen moet daarbij in acht worden genomen, maar ook moeten voorzieningen aan kwaliteits- en veiligheidseisen voldoen. Teneinde daar enige garantie voor te hebben wordt CE markering geëist. Dit voorkomt het aanschaffen van goedkope, maar kwalitatief slechte en daardoor veelal ongeschikte middelen.

Op de (trap)liften is een CE markering van toepassing. De stoellift met Flexirail is in overeenstemming met de NEN 3583, EN 292, EN 414, 89/392 EEG en de 89/336/EEG.

NEN 3583: Veiligheidseisen trapliften, EN 292: Veiligheid van machines, basisbegrippen, EN 414: Veiligheid van machines, regels voor het opstellen en de presentatie van veiligheidsnormen 89/392/EEG: Machinerichtlijn 89/336/EEG: EMC-richtlijn.

Bij normaal gebruik kan een lift (voorzien van jaarlijks onderhoud) tussen de 15 en 20 jaar mee.

1.6

  • a.

    De afschrijvingstermijn die de leverancier van de gemeentelijke voorziening in natura opgeeft wordt aangehouden als de termijn waarvoor de Pgb geldt. Deze is in de regel 7 jaar.

  • b.

    Bij het aanvragen van een nieuw Pgb na afloop van deze termijn zal een afkeuringsrapport worden vereist. Als het middel niet wordt afgekeurd kan een aanvullend Pgb voor de instandhoudingskosten worden afgesproken omdat er nog geen nieuw Pgb wordt verstrekt.

  • c.

    Er kunnen zich in de loop van 7 jaar toch onvoorziene wijzingen in de omstandigheden voor doen die het noodzakelijk maken dat er een andere voorziening wordt verstrekt. Indien dit objectief wordt vastgesteld is verstrekking van Pgb voor een nieuwe voorziening mogelijk.

  • d.

    Als een voorziening eerder vervangen moet worden dan de afschrijvingstermijn als gevolg een calamiteit zal er wel sprake moeten zijn van niet verwijtbaar gedrag van de cliënt. De cliënte heeft m.a.w. niet kunnen voorzien dan als gevolg van zijn handelen enig risico op het in onbruik of buiten gebruik raken van de voorziening aanwezig zou zijn.

1.7

De meeste Pgb ’s zullen als eenmalige betaling worden uitgekeerd, omdat de rekening ook in een keer moet worden betaald. Bij dure woningaanpassingen wordt hierop een uitzondering gemaakt en wordt het totale Pgb in termijnen beschikbaar gesteld.

1.8

De besteding van een Pgb moet verantwoord worden. Het gaat tenslotte om gemeenschapsgeld dat wordt verstrekt met een duidelijk doel. Nagegaan moet worden of dat doel ook wordt bereikt. Dit vraagt om controlevoorschriften en hiervoor zijn dan ook termijnen opgenomen en minimaal te overleggen stukken.

1.9

Dit artikel beschrijft situaties waarbij de gemeente niet langer een compensatieplicht heeft en in redelijkheid verwacht mag worden dat belanghebbende het toegekende Pgb naar rato terugbetaalt.

Pgb hulp bij het huishouden

1.10

Artikel is komen te vervallen.

1.11

Een overeenkomst is noodzakelijk, omdat de gemeente wil voorkomen dat de budgethouder beschikt over een Pgb zonder een overeenkomst te sluiten met een hulp. De praktijk heeft namelijk uitgewezen dat budgethouders het Pgb terugstorten, omdat zij geen hulp konden vinden.

De gemeente heeft een contract gesloten met de SVB, die op grond daarvan de budgethouder professionele ondersteuning kan bieden bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst, salarisadministratie, rechtsbijstand, etcetera. De (model)overeenkomsten van de SVB worden als voorbeeld genoemd, omdat deze overeenkomsten volledig en correct zijn.

1.12

  • a.

    en b. Behoeft geen nadere toelichting.

  • c.

    Het bedrag zoals genoemd in dit lid is gebaseerd op de norm zoals deze landelijk wordt gehanteerd door de SVB en is gelijk aan de ‘feestdagenuitkering’ van AWBZ budgethouders.

1.13

Dit artikel beschrijft situaties waarbij de gemeente niet langer een compensatieplicht heeft en in redelijkheid verwacht mag worden dat belanghebbende het toegekende Pgb naar rato terugbetaalt.

Hoofdstuk 3. Omvang van de eigen bijdragen en het eigen aandeel (artikel 21 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014)

2.1 t/m 2.4.

Er is aansluiting gezocht bij de Algemene Maatregel van Bestuur. Van de daarin gehanteerde bedragen en percentages wordt niet afgeweken. De hoogte van de inkomensgrenzen komen overeen met 120% van het verzamelinkomen op het sociaal minimum. Het percentage wordt gehandhaafd op 15% en niet naar beneden bijgesteld. Bij de bepaling van de aan de gemeente beschikbare gestelde middelen uit het gemeentefonds voor hulp bij het huishouden, is rekening gehouden met de inning van eigen bijdragen conform deze regeling. Daarom wordt deze regeling ongewijzigd overgenomen.

3.

De eigen bijdrageregeling onder 2.1 tot en met 2.4 geldt voor hulp bij het huishouden. In artikel 3 is verder opgenomen, dat voor bepaalde individuele vervoersvoorzieningen ook een eigen bijdrage wordt geheven. Hiermee wordt beoogd dat de aanvragers kostenbewust zijn. Deze eigen bijdrage wordt net als bij de hulp bij het huishouden vastgesteld en geïnd door het CAK.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden (artikel 8 en 9 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014)

4.1

Bij de indicering van huishoudelijke verzorging in de AWBZ werd rekening gehouden met hetgeen is vermeld in het Protocol Gebruikelijke zorg en het Protocol Indicatiestelling voor Huishoudelijke Verzorging.

Gebruikelijke zorg is daarin per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de AWBZ. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat zij als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.

Onder de Wmo wordt de gebruikelijke zorg overgenomen en bovengenoemde protocollen worden van toepassing verklaard. De indicatiestellers dienen derhalve rekening te houden met de in de protocollen vermelde uitgangspunten.

Alleen het begrip 'leefeenheid' is aangepast, omdat meerderjarige inwonenden niet in deze definitie waren opgenomen en met hen daarom op grond van rechtelijke uitspraken geen rekening mocht worden gehouden bij de vaststelling van gebruikelijke zorg. Dit is uiteraard niet de bedoeling.

Vooruitlopend op een wijziging van het protocol is door ons al een wijziging doorgevoerd.

4.2

Conform het Protocol Indicatiestelling Huishoudelijke Verzorging en de systematiek zoals die binnen de AWBZ reeds werd toegepast en door de Wmo is overgenomen, wordt de hulp bij het huishouden onderverdeeld in twee niveaus. In de overeenkomsten met de zorgaanbieders wordt ook dit onderscheid gehanteerd. Een omschrijving van de inhoud van deze niveaus is in het artikel opgenomen.

4.3.

Het toegekende Pgb wordt op basis van het aantal geïndiceerde uren berekend. Het Pgb-uurtarief voor HH1 en HH2 is vastgesteld op € 15,00. Cliënten die op 31-12-2012 recht hadden op een Pgb en kunnen aantonen (middels een overeenkomst of andere bewijzen), dat zij in het afgelopen jaar meer dan € 15,00 per uur aan hun hulp hebben betaald, hebben recht op het bedrag dat zij in het voorgaande jaar hebben betaald. Het recht vervalt als de hulpverlener stopt of als de cliënt verandert van hulpverlener. Het uit te betalen uurtarief aan deze hulp is gemaximeerd tot de uurtarieven van 2012, aangezien deze tarieven geen aanleiding gaven om een hoger uurtarief te verzoeken).

4.4

Het toegekende Pgb wordt per kalenderjaar berekend op basis van het aantal weken.

4.5.

Behoeft geen verdere toelichting.

4.6

Met ingang van 1 januari 2013 is in de regio Alblasserwaard en Vijfheerenlanden voor Wmo-cliënten met een indicatie voor hulp bij het huishouden en alfahulpen het bemiddelingsbureau Alfacheque AV actief. Alfacheque AV is ondergebracht bij de gemeentelijke regionale sociale dienst in Gorinchem (RSD). Het bureau bemiddelt namens de deelnemende gemeenten tussen cliënt en hulp. Wettelijk gezien is het inschakelen van een alfahulp een vorm van een Pgb, waarbij de cliënt een werkgeversrol heeft. Het merendeel van de administratieve werkzaamheden en ondersteunende diensten kan de cliënt echter laten verrichten door Alfacheque AV.

4.7

Het gaat hier om een tijdelijke voortzetting van de toegekende voorziening. Partner/huisgenoot van geïndiceerde wordt in staat gesteld binnen deze periode desgewenst een nieuwe aanvraag in te dienen. Gedurende deze 6 weken termijn zal moeten worden vastgesteld of de partner/huisgenoot ook recht heeft op hulp bij het huishouden. De toekenning van de hulp aan de partner zal ingaan op de dag na overlijden of na opname in de erkende (AWBZ) instelling.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen (artikel 10,16 en 27 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014)

5.1.

  • a.

    In de geaccepteerde offertes mogen ook bij de bouw behorende kosten worden opgenomen. Te denken valt daarbij aan kosten architect, kosten vergunningen en kosten toezicht. Verdere uitwerking van de kosten die tot de offerte kunnen behoren vindt plaats in de beleidsregels.

  • b.

    Op dit voorschrift kan een uitzondering worden gemaakt voor aard- en nagelvast aan te brengen douchezitjes. De tegemoetkoming wordt om praktische redenen aan de aanvrager verstrekt.

5.2.

Bij de aanpassing van een woning met een bedrag groter dan € 20.000,00 ontstaat er veelal een meerwaarde van de woning. Het is reëel dat een gedeelte van deze meerwaarde wordt terugbetaald als men binnen een bepaald tijdsbestek uit de met gemeenschapsgeld aangepaste woning verhuist.

Hiervoor is een afschrijvingstermijn gedurende 10 jaar opgesteld en in het besluit opgenomen.

De meerwaarde moet objectief en tijdig worden vastgesteld.

Daarom is er een taxatie vooraf en achteraf opgenomen, verricht door een onafhankelijk taxateur.

De meerwaarde wordt medegedeeld aan de aanvrager van de voorziening.

5.3

  • a.

    en b. behoeven geen nadere toelichting

  • c.

    Dit lid dient ertoe om bewoners van een voor € 20.000,00 of meer aangepaste woning te stimuleren deze woning te verlaten als de woning voor een andere cliënt nodig zou zijn en een adequate oplossing voor diens belemmeringen zou kunnen betekenen.

5.4 t/m 5.9

Behoeven geen nadere toelichting

5.10

Onder de 'kosten van een noodzakelijke woonvoorziening' worden ook begrepen de kosten die zich weliswaar niet gelijktijdig, maar wel binnen redelijke (medisch aanvaardbare) termijn kunnen voordoen in samenhang met de primaire aanpassing. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het plaatsen van een traplift en vervolgens de aanpassingen van de natte cel.

5.11

In redelijkheid mag verwacht worden dat voor dergelijke kleine bedragen geen administratieve procedure hoeft te worden doorlopen, maar belanghebbende hierin zelf voorziet.

5.12

De strekking van dit artikel is gebaseerd op meerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, hetgeen als gezaghebbend kan worden aangemerkt.

De uitzondering op ‘algemeen gebruikelijk’, als onder b. genoemd, is op grond van rechtspraak gebaseerd op het bijstandsniveau, rekening houdend met bijzondere kosten als gevolg van een aandoening of beperking. In welke mate rekening gehouden diende te worden met genoemde bijzondere kosten, leidde op uitvoeringsniveau regelmatig tot onduidelijkheden.

Om hierin objectief en uniform te kunnen handelen is er voor gekozen om gebruik te maken van het IB-60 formulier en de inkomensgrenzen te stellen op 120 procent van het sociaal minimum. Deze inkomensgrenzen sluiten aan op de normeringen zoals opgenomen in de Regeling van VWS, krachtens het Besluit maatschappelijke ondersteuning en het Bijdragebesluit zorg.

De lijst met voorbeelden van voorzieningen die als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt is indicatief. Door maatschappelijke ontwikkelingen en/of rechtspraak kunnen er voorzieningen toegevoegd of geschrapt worden.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel (artikel 15 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014)

6.1

Behoeft geen nadere toelichting

6.2

Deze vergoeding wordt verstrekt aan degenen die niet van het reguliere openbaar vervoer gebruik kunnen maken en ook medisch gezien niet met het CVV (MolenHopper) kunnen reizen. Een vergoeding voor een eigen (bruikleen)auto of (rolstoel)taxi is dan aan de orde.

Van iedere rit met de (rolstoel)taxi wordt slechts voor zowel de heen- als de terugreis maximaal 22 kilometer vergoed. Meer gereden kilometers zijn in principe niet voor rekening van de gemeente. Bij het declareren van het gebruik van een (rolstoel)taxi dienen facturen van een als zodanig geregistreerd taxibedrijf te worden overlegd.

De ingangsdatum is vastgelegd op de eerste van de maand volgend op de aanvraagdatum, zodat cliënten niet benadeeld worden door administratieve achterstanden.

6.3 en 6.4

Behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning (artikel 14 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014)

7.

De bovenwettelijke voorzienig (sportrolstoel) uit de Wvg is uitgebreid tot een sportvoorziening met als bedoeling om de bredere doelgroep van de Wmo te stimuleren en in staat te stellen om een sport uit te oefenen.

Het vereiste van een lidmaatschap van een sportvereniging is i.v.m. deze verbreding losgelaten. De hoogte van de tegemoetkoming is (nog wel) aan een maximum gebonden.

Het bedrag kan jaarlijks worden aangepast.

Hoofdstuk 8. Relatie tot de AWBZ, advisering, samenhangende afstemming en indexering (artikel 7, 8, 24 en 29 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam 2014)

8.

De uitwerking van artikel 7 van de verordening houdt in dat een (eerste) aanvraag moet worden ingediend op een door het college vastgesteld formulier. Dit formulier moet volledig worden ingediend en worden ondertekend. Het formulier moet worden ingeleverd bij het daartoe aangewezen uitvoeringsorgaan. Vervolgaanvragen kunnen met toestemming ook op een andere wijze (telefonisch, mondeling en op termijn ook digitale) worden ingediend.

9.

De grens waarbij voor een eerste aanvraag absoluut een advies bij een externe partij moet worden aangevraagd is gelijk gesteld aan het bedrag voor een woningaanpassing waarbij het ontstaan van een meerwaarde wordt verondersteld (zie toelichting op artikel 5.2.). Veelal zal het daarbij gaan om duurdere woningaanpassingen. Het genoemde grensbedrag geeft de gemeenten de mogelijkheid om bij aanvragen die onder deze grens blijven te beslissen zonder advies van een externe partij.

Dit kan op basis van de deskundigheid in het lokale loket of op grond van het feit dat het om één of meer eenvoudige en/of enkelvoudige voorzieningen gaat.

10.

Behoeft geen nadere toelichting.

11.

Behoeft geen nadere toelichting.

12.

Op grond van artikel 8 en 24 van de verordening is de samenhangende afstemming hier nader uitgewerkt. Er is bij deze eisen aansluiting gezocht bij de eisen die het zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

13.

  • 1.

    De indexering kan worden overgenomen uit de ‘Mei/Septembercirculaire gemeentefonds’ van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2.

    en 3. Behoeven geen nadere toelichting.

14.

Behoeft geen nadere toelichting.