Regeling vervallen per 01-01-2021

RAADSBESLUIT

Geldend van 01-01-2016 t/m 31-12-2020

Intitulé

RAADSBESLUIT

De raad van de gemeente Leerdam,

gelezen de aangeboden Programmabegroting 2016 en het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 november 2015;

gelet op artikel 225 van de Gemeentewet en de Parkeerverordening 2011;

besluit vast te stellen de volgende:

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2016 (Verordening parkeerbelastingen 2016)

(Verordening parkeerbelastingen 2016)

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a.parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten,

waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • b.

    motorvoertuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990;

  • c.

    houder: degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens;

  • d.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, centrale computer, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • e.

    centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente Leerdam een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon;

  • f.

    autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer dan een huishouden.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    een parkeerbelasting voor het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze

    verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en

    wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

  • b.

    een parkeerbelasting voor een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van

    een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    De parkeerbelasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a van deze verordening, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 2.

    Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

    • a.

      degene die de parkeerbelasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de parkeerbelasting te willen voldoen;

    • b.

      zolang geen voldoening van de parkeerbelasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, van deze verordening heeft plaats-gevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat:

      1. als een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het motorvoertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd; 2.als blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.

  • 3.

    De parkeerbelasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a van deze verordening, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b van dit artikel 3, als degene die het

    voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, als deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik

    redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

  • 4.

    De parkeerbelasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b van deze verordening, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarieven en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, de belastingtarieven en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 5 Wijze van heffing

  • 1. De parkeerbelasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a van deze verordening, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij het begin van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.

  • 2. De parkeerbelasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b van deze verordening, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte.

Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1. De parkeerbelasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a van deze verordening, is verschuldigd bij

    het begin van het parkeren, tenzij het bij het begin van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon inloggen op de centrale computer.

  • 2. De parkeerbelasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b van deze verordening, is verschuldigd op

    het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1. De parkeerbelasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a van deze verordening, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald bij het begin van het parkeren.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de parkeerbelasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen een maand na het einde van het parkeren, indien het bij het begin van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt via melding op de centrale computer.

  • 3. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b van deze verordening, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

  • 4. Een naheffingsaanslag parkeerbelasting moet terstond worden betaald.

Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de parkeerbelasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a en b van deze verordening, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

Artikel 9 Bevoegdheid tot gebruik wielklem en wegsleepregeling

Niet van toepassing.

Artikel 10 Kosten

De naheffingsaanslag parkeerbelasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a van deze verordening bedraagt: € 60,00.

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van de parkeerbelastingen wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 Nadere regels

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelasting.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De ‘Verordening parkeerbelastingen 2015’, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van

    11 december 2014, wordt ingetrokken met ingang van de genoemde datum van ingang van

    de heffing in het derde lid van dit artikel, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de

    belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening parkeerbelastingen 2016’.

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de raad van 26 november 2015

de griffier, de voorzitter,