Regeling vervallen per 01-01-2021

Integraal Horecabeleid en Coffeeshopbeleid

Geldend van 20-07-2006 t/m 31-12-2020

Intitulé

Integraal Horecabeleid en Coffeeshopbeleid

Hoofdstuk 1 De Horecanota

1.1 Introductie

Voor u ligt de Leerdamse nota Integraal Horecabeleid 2005. Deze nota is het resultaat van een vruchtbare samenwerking tussen Koninklijk Horeca Nederland (KHN) - afdeling Leerdam, de LOV, politie, Brandweer en diverse gemeentelijke afdelingen. Deze nota vervangt de eerder vastgestelde nota Horeca- en coffeeshopbeleid uit 1998.

Tijdens het overleg over deze Horecanota benadrukten alle partners nogmaals het belang van een integraal horecabeleid. Voor het bewaren van een goed horecaklimaat in de stad is een goede verstandhouding en open uitwisseling van informatie tussen gemeente, politie, horeca en omwonenden van grote betekenis. Een en ander draagt tevens bij aan een breed maatschappelijk draagvlak voor het horecabeleid. Samenwerking tussen alle partners op voet van gelijkwaardigheid is hiervoor een absolute voorwaarde.

Met enige tevredenheid kan worden vastgesteld dat Leerdam daarin succesvol is. Willen we deze samenwerking tussen de verschillende partners handhaven, dan zullen allen zich hiervoor moeten inspannen. Deze inspanningsverplichting is tot nu toe een zeer duurzame investering gebleken die veel vruchten afwerpt. Iedereen kan vanuit zijn discipline zowel positieve als negatieve zaken signaleren in de horeca. Daardoor kan, als dat nodig is, in een vroeg stadium worden bijgestuurd. Zo ontstaat een nog beter Leerdams horecaklimaat.

Bewust is gekozen om de nota losbladig uit te brengen. Nieuw (deel)beleid kan dan op eenvoudige wijze worden ingevoegd zodat een 'verzamelband' van bestaand horecabeleid ontstaat. Wijzigingen en aanvullingen op deze nota kunt u via Internet bekijken: www.Leerdam.nl.

1.2 Leeswijzer

Bij de samenstelling van deze nota staat de gedachte van een geïntegreerd horecabeleid centraal. De gemeente Leerdam mag niet blijven steken in louter overlastbestrijding. De Horecanota is opgesteld door de politie, KHN, LOV en de gemeente Leerdam. Uitgangspunt was dat de wijze van totstandkoming net zo belangrijk is als de inhoud. Bij een complex beleidsterrein als de horeca is het van belang dat er bij het gemeentelijk apparaat, de horecabranche en de burgers voldoende draagvlak is voor het ontwikkelde beleid. De opzet van de nota is als volgt:

Hoofdstuk 1: beschrijft de status van deze nota en geeft een samenvatting van de verschillende hoofdstukken. Tevens worden de verschillen tussen het horecabeleid uit 1998 en het nieuwe beleid toegelicht;

Hoofdstuk 2 t/m 8: beschrijft het wettelijk instrumentarium en de nationale en gemeentelijke regelgeving op het gebied van de horeca;

Hoofdstuk 9: heeft betrekking op de verkeers- en parkeerproblematiek;

Hoofdstuk 10: geeft het coffeeshopbeleid weer;

Hoofdstuk 11: gaat over het veiligheidsklimaat in de Leerdamse horeca;

Hoofdstuk 12: gaat in op de handhavingsinstrumenten;

Hoofdstuk 13: gaat in op de gemeentelijke organisatie met betrekking tot de horecasector;

Hoofdstuk 14: hierin staan alle te nemen besluiten nogmaals opgesomd. Tevens zijn de beslispunten gemakshalve uitgesplitst naar verantwoordelijk bestuursorgaan.

Deze nota bevat niet alleen beleidsmatige aanvullingen en wijzigingen ten opzichte van het horecabeleid uit het jaar 1998, maar bevat tevens allerlei toelichtingen op wet- en regelgeving. Tevens bevat de nota diverse standaardformulieren voor vergunningen/meldingen, berekeningsstaten ter bepaling van de hoogte van leges, voorbeeld Bestuursreglementen en dergelijke. Deze nota kan dan ook tevens worden beschouwd als handboek/naslagwerk voor een ieder die informatie wenst over de horecaregelgeving in Leerdam.

1.3 Horecavestigingsbeleid

In verband met het behoud van de levendigheid van het centrum is de aanwezigheid van horeca onontbeerlijk. Wel moet zorgvuldig worden omgegaan met deze functie gelet op de mogelijke overlast, met name in relatie tot de in het centrumgebied aanwezige woonfunctie. Deze aspecten zijn uitgewerkt in het Beleidsplan (behorend bij het Bestemmingsplan Centrum) in de vorm van categorisering van horecabedrijven.

Bij de categorisering speelt niet alleen overlast een rol, maar is ook aandacht nodig voor de indeling in horecabedrijven die ondersteunend zijn aan de detailhandelsfunctie in een centrumgebied (complementaire horeca, zoals een lunchroom, brasserie e.d.) en horecabedrijven die daar juist verstorend werken. In het vastgestelde Beleidsplan wordt niet gekozen voor concentratie van horecavestigingen op één of enkele locaties. Dit zou leiden tot meer overlast en de versterking van de ontwikkeling van het centrumgebied geen goed doen. Principieel koos de gemeenteraad voor spreiding van horecavestigingen, maar wel binnen een daarvoor aangewezen gebied. Op basis van het Beleidsplan zijn in het bestemmingsplan gebieden aangewezen waar bepaalde soorten horecavestigingen kunnen worden toegelaten. Door horecafuncties toe te laten binnen de gebieden met een verblijfsfunctie kan de kwaliteit van de verblijfsfunctie worden verhoogd.

Uit gebieden waar horecavestigingen een conflict opleveren met de overige functies moeten deze vestigingen worden geweerd. Dit verhoogt in die gebieden de leefbaarheid.

Genoemd horecavestigingsbeleid blijft in deze nota verder inhoudelijk buiten beschouwing. Deze nota Integraal Horecabeleid gaat uit van het bestaande vestigingsbeleid en beoogt daar geen verandering in aan te brengen.

1.4 Aanleiding

In het jaar 1998 is de notitie Horeca- en coffeeshopbeleid vastgesteld. Doel van deze notitie destijds was “het bereiken van evenwicht tussen het economisch en recreatief belang van horeca enerzijds en openbare orde en woon- en leefomgeving in de nabijheid van horeca-inrichtingen anderzijds”. In de notitie is met name beschreven welke regelgeving noodzakelijk werd geacht om te komen tot een evenwichtig horecabeleid en de adequate uitvoering van dit beleid. In de afgelopen jaren is hieraan uitvoering gegeven.

Wet- en regelgeving gericht op de horeca is niet alleen divers en ingewikkeld, maar ook constant aan verandering onderhevig. Wijzigingen in maatschappelijke inzichten ten aanzien van het voorkomen en/of beperken van overlast of aantasting van het woon- en leefklimaat, gewijzigde visies op de exploitatie van horecabedrijven en gewijzigde behoeften van de klanten in de horeca leiden tot een constante aanpassing en actualisatie van gemeentelijk beleid. Derhalve wordt het horecabeleid zoals dat in het jaar 1998 door het gemeentebestuur is vastgesteld, heden geactualiseerd.

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van Leerdam willen voorts een actief horecabeleid voeren. Dit kan onder meer bereikt worden door beleidsregels die op de horeca betrekking hebben in één integrale nota op te nemen. Dit schept voor horeca-exploitanten duidelijkheid over welke regels voor hun branche gelden en op welke wijze deze worden toegepast en gehandhaafd.

Op 21 januari 2004 is vervolgens een Horecaconvenant Leerdam ondertekend. In dit convenant heeft het gemeentebestuur zich onder meer vastgelegd een inspanningsverplichting te leveren om in het jaar 2004 een integraal horecabeleid op te stellen. Daartoe is op 20 april 2004 een aanzet gedaan door vaststelling door het college van de Startnotitie integraal horecabeleid “UITGAAN IN DE GLASSTAD”. In deze notitie is uiteengezet waarom het bestaande beleid moest worden geactualiseerd, zijn de uitgangspunten, doelstellingen, beschikbare instrumenten, beoogde resultaten en de conceptinhoud van het nieuwe beleid beschreven en is de vervolgprocedure nader uiteengezet.

Op 8 februari 2005 heeft het college en de burgemeester vervolgens ingestemd met het Plan van Aanpak Ontwikkeling horecabeleid. Dit Plan van Aanpak betrof een nadere uitwerking van de hiervoor genoemde Startnotitie en vormt de directe basis voor dit nieuwe integrale horecabeleid.

Op 28 april 2005 zijn de leden van de raadscommissie ABZ zowel schriftelijk als mondeling geïnformeerd over de inhoud en planning van de ontwikkeling van het nieuwe integrale horecabeleid.

1.5 Evaluatie huidige beleid

Voor de ontwikkeling van het nieuwe beleid is het van belang te onderzoeken waar knelpunten zijn ontstaan in de uitvoering van het huidige horeca- en coffeeshopbeleid en het afgesloten horecaconvenant, wat de verbeterpunten zijn en welke onderwerpen moeten worden toegevoegd en/of worden aangepast en wat de effectiviteit daarvan is geweest. Daartoe hebben diverse onderzoeken plaatsgehad. De resultaten zijn betrokken bij de uitwerking van het nieuwe beleid.

1.6 Doelstelling en uitgangspunten nieuw horecabeleid

Mede op basis van deze evaluatie en de politieke en maatschappelijke visies op het vakgebied stelt het gemeentebestuur zich de volgende doelstellingen met de uitvoering van dit beleid:

  • 1.

    vergroten leefbaarheid en zorg voor veiligheid in het centrumgebied

  • 2.

    eenduidigheid in horecabeleid

  • 3.

    waar mogelijk afstemming van wettelijke regelingen

  • 4.

    duidelijkheid verschaffen over het regulerend optreden van de verschillende afdelingen binnen de gemeente ten aanzien van de horeca-inrichtingen;

  • 5.

    consistentie en éénheid in dit optreden aanbrengen;

  • 6.

    de aan horecagerelateerde overlast verder terugbrengen;

  • 7.

    Scheppen van kaders waarbinnen de kwaliteit en ontwikkelingsmogelijkheden van de horeca kan worden gewaarborgd

  • 8.

    het door middel van locatiebeleid bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit

  • 9.

    versterking kwaliteit horeca

  • 10.

    verhogen dienstverlening aan horecaondernemers (accountmanagement / informatieverstrekking, integrale benadering van horecagerelateerde.vragen en aanvragen

Om deze doelstellingen te realiseren zijn de volgende uitgangspunten vastgesteld:

  • 1.

    de gemeente draagt samen met de andere partijen zorg voor de ontwikkeling van een integraal horecabeleid;

  • 2.

    de gemeente vervult de regiefunctie;

  • 3.

    alle betrokken partijen zijn bereid om mee te werken;

  • 4.

    de huidige situatie is het uitgangspunt;

  • 5.

    het horecabeleid dient uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn;

  • 6.

    de versterking van kwaliteit van de horeca is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid voor de ondernemers, het gemeentelijk horecabeleid is hierbij voorwaardenscheppend en regulerend;

  • 7.

    de uitvoering van het beleid dient consistent en in overleg met alle betrokkenen te gebeuren;

  • 8.

    het voorkomen van financiële en juridische risico’s

1.7 Definitie horeca

Onder horeca wordt in deze nota verstaan: hotels, restaurants, cafés, cafetaria's, snackbars, discotheken en aanverwante inrichtingen waar – al dan niet tegen vergoeding - dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt, nachtverblijf wordt verschaft, alsmede een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden. Deze definitie sluit aan bij de omschrijving van het begrip 'horeca' in de APV en is ruimer dan de definitie van het Bedrijfschap Horeca omdat ook buurthuizen, bioscopen en theaters tot de horeca worden gerekend.

1.8 Betekenis voor Leerdam

De horeca vervult binnen de gemeente een belangrijke maatschappelijke en economische functie die als zodanig niet meer weg te denken is. De horecasector is een belangrijk onderdeel van het geheel aan voorzieningen. De sector is er in de eerste plaats voor de inwoners, maar ook voor bezoekers zoals toeristen, zakenmensen en winkelend publiek dat van buiten de stad komt. De horeca maakt onderdeel uit van de centrumfunctie.Zonder horeca zou het verblijfsklimaat sterk aan kwaliteit inboeten. Een goed ontwikkelde horecasector staat garant voor levendigheid en verblijfskwaliteit. Zeker nu de vrije tijd, de belangstelling voor het bezoek aan binnensteden en cultuurtoerisme toenemen, vervult de horeca een belangrijke rol in de binnenstad. Van een goed functionerende horeca profiteren inwoners, toeristen, zakenmensen en het winkelend publiek.

Als gevolg van deze horeca-activiteiten kan het woon- en leefklimaat evenwel op onaanvaardbare wijze worden aangetast door bijvoorbeeld verstoringen van de openbare orde, geluids-, stank-, en parkeeroverlast.

Om te voorkomen dat deze negatieve aspecten de overhand krijgen boven het plezier dat mensen aan de horeca kunnen beleven, is het gewenst te komen tot één geïntegreerd horecabeleid waarin rekening wordt gehouden met elkaars wensen en belangen.

Het is belangrijk daarin duidelijk richting te geven aan wat kan en mag, waar niet en waar wel, welke regelgeving van toepassing is en wat de betrokken partners van elkaar mogen en moeten verwachten.

1.9 Evaluatie nieuwe beleid

Na een periode van vier jaar zal dit herziene integrale horecabeleid weer worden geëvalueerd (2010), waarna bij gewijzigde inzichten of eventuele nieuwe ontwikkelingen het beleid opnieuw zal worden aangepast.

1.10 Bevoegdheidstoedeling

Het integrale horecabeleid zal ter kennisname worden aangeboden aan de gemeenteraad. Dat betekent dat de gemeenteraad het nieuwe horecabeleid niet direct vaststelt. Vaststelling vindt plaats, na bespreking in de commissie ABZ, door de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders, ieder voor hun eigen bevoegdheden.

Het feit dat het nieuwe horecabeleid niet wordt vastgesteld door de gemeenteraad vindt zijn oorsprong in de Gemeentewet. Op basis van artikel 149 van de Gemeentewet wordt de gemeentelijke APV door de gemeenteraad vastgesteld. In deze APV zijn, in hoofdstuk 2, afdeling 3 van hoofdstuk 2, bepalingen opgenomen ten aanzien van horecabedrijven. De uitvoering van deze bepalingen is opgedragen aan de burgemeester als bestuursorgaan (artikel 174, lid 3 Gemeentewet).

Op basis van de artikelen 170 (De burgemeester ziet toe op een tijdige voorbereiding, vaststelling en uitvoering van het gemeentelijk beleid en van de daaruit voortvloeiende besluiten), 172 (de burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde) en 174 Gemeentewet (de burgemeester is belast met het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven) vindt de ontwikkeling van het nieuwe Integrale Horecabeleid plaats.

Het nieuwe beleid wordt vervolgens vastgesteld door twee bestuursorganen, te weteAAn het college van burgemeester en wethouders (o.g.v. artikel 160, lid 1 onder a Gemeentewet (het college voert het dagelijks bestuur van de gemeente, voor zover niet bij of krachtens de wet de raad of de burgemeester hiermee is belast)) én de burgemeester, ieder voor de eigen bevoegdheden.

Bij de collegebevoegdheden betreft het met name de inrichting en het beheer van de openbare buitenruimte (reclame, welstand, verlichting, beheer wegen, verkeer, parkeren, jeugdzaken, economie, toerisme, detailhandel, alcoholverboden e.d.). Bij de burgemeestersbevoegdheden gaat het dan om de handhaving van de openbare orde en/of aantasting van het woon- en leefklimaat, het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven en de uitvoering van de APV, voor zover deze betrekking hebben op het burgemeesterstoezicht.

Wanneer, in het kader van een alcoholmatigingsbeleid, een Drank- en Horecaverordening wordt ingesteld, of wanneer hoofdstuk 2, afdeling 3 van hoofdstuk 2 (Toezicht op horecabedrijven) van de APV moet worden aangepast, betreft dat uiteraard de uitdrukkelijke bevoegdheid van de gemeenteraad (o.g.v. artikel 149 Gemeentewet). Voor zover dergelijke zaken aan de orde komen, zijn deze hiertoe opgenomen in het nieuwe horecabeleid en zullen deze, na bespreking in de commissie ABZ, ter besluitvorming worden voorgelegd aan de gemeenteraad.

1.11 Samenvatting

In deze paragraaf wordt een samenvatting gegeven van de inhoud van deze nota waarbij, voor zover van toepassing, tevens wordt aangegeven wat de relevante beleidswijzigingen of aanvullingen zijn ten opzichte van het in het jaar 1998 vastgestelde horecabeleid.

In het horecabeleid 1998 werd het uitgangspunt gehanteerd dat evenwicht moest worden bereikt tussen het economisch en recreatief belang van horeca enerzijds en de openbare orde en woon- en leefomgeving in de nabijheid van horeca-inrichtingen anderzijds. Ter bereiking van dit evenwicht moest een bestuurlijk-juridisch instrumentarium, gericht op het voorkomen en bestrijden van overlast veroorzaakt door de horeca en haar bezoekers, worden ontwikkeld en worden ingezet.

De navolgende onderwerpen werden daarbij betrokken:

  • 1.

    overlast

  • 2.

    sluitingstijden

  • 3.

    terrassen

  • 4.

    festiviteiten

  • 5.

    paracommercie

  • 6.

    coffeeshopbeleid

Op basis van de ervaringen in de achterliggende periode van de horecaondernemers, winkeliers, Koninklijk horeca Nederland, politie en gemeentelijke afdelingen is gebleken dat het beleid aanvulling behoefde in visie en regelgeving. Na 7 jaar werd het dan ook tijd voor actualisering van het horecabeleid 1998.

Ad 1 Overlast

Oud: In het beleid van 1998 wordt voorgesteld een exploitatievergunningenstelsel te introduceren voor de regulering van ongewenste negatieve beïnvloeding van het woon- en leefklimaat. De raad heeft de APV vervolgens aangepast en de exploitatievergunning voor horecabedrijven geïntroduceerd. Echter, ter nadere uitwerking van dit stelsel en ter voorkoming van vormen van willekeur, hadden diverse aspecten moeten worden uitgewerkt (zoals onder meer: geldigheidsperiode van een vergunning, legesbedragen, welke vergunningsvoorschriften, wanneer is sprake van onaanvaardbare overlast of slecht levensgedrag, wanneer wordt een horecabedrijf (tijdelijk) gesloten, wanneer moeten veiligheidsplannen worden ingediend, hoe zit het met de regelgeving voor portiers, relatie met bestemmingsplannen, additionele horeca).

Nieuw: Omdat dat niet gebeurd is, zijn deze aspecten heden in het nieuwe beleid integraal uitgewerkt en opgenomen in hoofdstuk 4.

Ad 2 Sluitingstijden

Oud: In het beleid uit 1998 wordt de situatie van het (nog steeds) geldende vrije sluitingstijdenbeleid beschreven en werd voorgesteld daar geen verandering in aan te brengen. Ook in het nieuwe beleid wordt voorgesteld om dit vrije-sluitingstijdenbeleid voort te zetten, echter met één aanpassing daarin, en wel de introductie van de “venstertijden”.

Nieuw: Gelet op de uitkomsten uit de gehouden enquêtes onder ondernemers, bewoners en politie is gebleken dat in de late uren (omstreeks 04.00 uur) overlast ontstaat door horecabezoekers. Om te voorkomen dat horecabezoekers de gehele nacht diverse horecabedrijven bezoeken en daarbij overlast op straat veroorzaken, kan een venstertijd worden ingesteld. Dat betekent dat de vrije sluitingstijden blijven gehandhaafd, maar dat het niet meer is toegestaan om bezoekers in een horecabedrijf toe te laten ná 04.00 uur. Deze maatregel zal na één jaar worden geëvalueerd en zonodig worden bijgesteld. Een en ander is nader uitgewerkt in paragraaf 4.8.

Ad 3 Terrassen

Oud: In het beleid uit 1998 werden slechts eisen gesteld aan de openings- en sluitingstijden van een terras bij een horecabedrijf (07.00 uur - 23.00 uur). Echter, een nadere uitwerking van aspecten die relaties hebben met de exploitatie van een terras (uiterlijk aanzien, vrije doorloopruimte, relatie met de Drank- en Horecawet, milieuwetgeving, APV, maatvoering, terrasmeubilair, afvalzorg, opslag terrasmeubilair, brandvertragendheid meubilair, e.d.) heeft niet plaatsgehad.

Nieuw: Deze aspecten zijn in dit nieuwe beleid nader uitgewerkt in paragraaf 4.9.

Ad 4 Festiviteiten

Oud: In het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (op basis van de Wet Milieubeheer) is de mogelijkheid opgenomen om via een gemeentelijke verordening (een aantal) dagen aan te wijzen waarop de geluidsnormen van het Besluit niet gelden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in collectieve festiviteiten (bijvoorbeeld jazzfestival, Koninginnedag, jaarwisseling e.d.) en incidentele (levende muziek in één of enkele horeca-inrichtingen). Het aantal incidentele festiviteiten per inrichting bedraagt volgens het Besluit maximaal 12 (de ondernemer heeft daarbij een meldingsplicht). Het aantal collectieve evenementen is in het nieuwe Besluit niet beperkt, maar moet door burgemeester en wethouders in overleg met horecaondernemers per jaar worden vastgesteld.

In de toen geldende APV was deze zogenaamde 12-dagen regeling niet opgenomen. Voorgesteld werd om deze regeling wel als zodanig op te nemen. De incidentele festiviteiten werden beperkt tot zes.

Nieuw: In het nieuwe beleid wordt voorgesteld om, gelet op het verzoek van de horecavertegenwoordiging en het feit dat er nagenoeg geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat heeft plaatsgehad door gebruikmaking van deze regeling, het aantal dagen waarop een incidentele festiviteit mag worden georganiseerd van 6 te wijzigen in 9. Omdat dit gepaard gaat met aanpassing van de APV, betekent dit dat de gemeenteraad daarover een besluit moet nemen. Een en ander is nader uitgewerkt in hoofdstuk 8.2.

Ad 5 Paracommercie

Ter voorkoming van oneerlijke mededinging (met de commerciële horeca) kunnen aan instellingen die zich richten op activiteiten van educatieve, recreatieve, sociaal-culturele, sportieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard voorschriften worden verbonden aan de drank- en horecavergunning waarbij de verstrekking van alcoholhoudende dranken wordt beperkt in tijd en activiteit.

Oud: In het beleid van 1998 zijn de voor- en nadelen daarvan beschreven. Dat heeft veel (politieke) stof doen opwaaien. Het beperken van (alcoholhoudende) drankverstrekking kan ertoe leiden dat de inkomsten uit deze paracommerciële activiteiten afnemen, hetgeen zou kunnen leiden tot beëindiging van de verenigingsactiviteiten. Daarnaast hebben verenigingen investeringen gepleegd die, bij stopzetting van de paracommercie de verenigingen in financiële problemen kunnen brengen. De vraag werd derhalve gesteld of na een verbod op paracommercie de gemeente bereid is de verenigingen middels extra subsidie te compenseren voor gederfde inkomsten.

De horecavereniging Leerdam en Horeca Nederland drongen aan op aanpak van de paracommercie en wezen het gemeentebestuur erop dat het hierbij ging om een wettelijke verplichting. Na veel discussie is dit onderwerp “van de agenda afgevoerd” en zijn derhalve geen beleidsregels vastgesteld ter regulering van deze vorm van oneerlijke concurrentie.

Nieuw: Gelet echter op het grote aantal paracommerciële inrichtingen met horeca-activiteiten, de druk van Koninklijk Horeca Nederland, de maatschappelijke relevantie daarvan voor zowel de commerciële als de paracommerciële horecabedrijven, de relatie met het gemeentelijke alcoholmatigingsbeleid en de uitgangspunten van de Drank- en Horecawet op dit aspect, is in dit nieuwe horecabeleid een paragraaf (3.4) gewijd aan deze problematiek. Wij stellen dan ook voor om, ter voorkoming van oneerlijke mededinging, voorschriften op te leggen aan paracommerciële instellingen ter beperking van alcoholverstrekking. Dat betekent dat in een drank- en horecavergunning voor een paracommerciële instelling het voorschrift wordt opgenomen dat:

  • 1.

    de vergunning niet geldig is tijdens in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen;

  • 2.

    er geen openlijk aanprijzingen mogen worden gedaan over de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten van persoonlijke aard;

  • 3.

    van de vergunning uitsluitend gebruik mag worden gemaakt één uur vóór, tijdens en één uur na de activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.

Voorts wordt in de drank- en horecavergunning voor jeugd-, sport-, en onderwijsorganisaties/of –instellingen de bepaling opgenomen dat de vergunning niet geldt voor het verstrekken van sterke dranken.

Dit wordt nader uitgewerkt paragraaf 3.4 en in de door de gemeenteraad vast te stellen Drank- en Horecaverordening (bijlage 9).

Ad 6 Coffeeshopbeleid

Oud: In het beleid van 1998 is het coffeeshopbeleid beschreven. Hierin werd vermeld dat het coffeeshop beleid regionaal is ontwikkeld hetgeen voor Leerdam tot gevolg had dat er één coffeeshop mocht worden gevestigd. Aan deze vestiging werd een aantal voorwaarden gekoppeld, de zogenaamde gedoogvoorwaarden. De gedoogvoorwaarden zijn opgesteld door het College van Procureurs-generaal en zijn vervolgens vastgesteld door het gemeentebestuur van Leerdam. Tevens is een aantal aanvullende eisen gesteld aan de ondernemer en de inrichting.

Nieuw: In het nieuwe beleid zijn deze aanvullende eisen aangescherpt omdat een tweetal voorwaarden onjuist zijn gesteld. Voorts zijn gedoogvoorwaarden uitgebreid en is, in tegenstelling tot het oude coffeeshopbeleid een regeling opgenomen met betrekking tot de verplaatsing van een reeds gevestigde coffeeshop. Eveneens is vastgelegd wanneer de gedoogstatus komt te vervallen en op welke wijze een aanvraag voor een nieuwe vestiging van een coffeeshop wordt beoordeeld in de situatie dat de bestaande exploitatie van een coffeeshop is beëindigd en er tegelijkertijd meerdere aanvragen worden gedaan voor de exploitatie van een nieuwe coffeeshop. Een en ander is nader uitgewerkt in hoofdstuk 10.

Nieuwe onderdelen

Naast de hiervoor beschreven onderwerpen, zijn in het nieuwe horecabeleid tevens diverse aanvullende onderwerpen uitgewerkt, deels gericht op de verhoging van efficiency met betrekking tot de vergunningsaanvraag, het creëren van eenduidigheid in uitvoering van regelgeving, deels als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen, gewijzigde inzichten en gewijzigde of nieuwe wetgeving. Hieronder wordt daarop kort ingegaan.

In hoofdstuk 2 wordt voorgesteld aanvraagformulieren vast te stellen voor horecagerelateerde vergunningen. Dit komt de efficiency van de vergunningsaanvragen ten goede. Voorts wordt in dit hoofdstuk aangegeven op welke wijze een vergunningsaanvraag wordt behandeld en hoe wordt omgegaan met het, vooruitlopende op de vergunningsverlening, gedogen van de exploitatie van een nieuw horecabedrijf. Tevens wordt aangegeven wat de huidige leges bedragen zijn en wat de leges zouden zijn in het geval dat kostendekkend in rekening wordt gebracht.

In hoofdstuk 3 vindt een nadere uitwerking plaats van de uitvoering van de per 1 november 2000 gewijzigde Drank- en Horecawet. Daarbij wordt uitgelegd wanneer sprake is van detailhandelsactiviteiten in horecabedrijven (is nl. verboden), wordt ingegaan op het alcoholmatigingsbeleid en de reeds genoemde paracommercie en worden regels gesteld met betrekking tot het verstrekken van tijdelijke ontheffingen om op de openbare weg zwak-alcoholhoudende dranken te verstrekken bij evenementen.

In hoofdstuk 4 wordt het exploitatiestelsel uitgewerkt. Zoals eerder opgemerkt is in het jaar 1998 wel een exploitatiestelsel ingevoerd, echter, er is geen uitvoeringsbeleid vastgesteld en coördinatieregeling ontwikkeld met andere betrokken wet- en regelgeving (wet ruimtelijke ordening, bestemmingsplannen). Tevens wordt ingegaan op het nut en de noodzaak van het eisen van veiligheidsplannen en het inschakelen van portiers bij nachtgelegenheden en wordt stilgestaan bij het instellen van alcoholverboden.

In hoofdstuk 5 wordt beschreven in welke soorten horecabedrijven kansspelautomaten (gokkasten) en behendigheidsautomaten (flipperkasten e.d.) mogen worden opgesteld. Tevens wordt daarbij uitgelegd wanneer sprake is van in de Wet op de kansspelen genoemde hoog- en laagdrempelige inrichtingen. Deze beschrijving is gewenst omdat op 1 juni 2000 de Wet op de kansspelen op deze onderdelen zijn gewijzigd.

In hoofdstuk 6 wordt gerefereerd aan de per 1 juni 2003 ingevoerde Wet bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur (kortweg: wet Bibob). Deze wet geeft bestuursorganen een instrument in handen om zich tegen het risico, dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteren, te beschermen. De Wet BIBOB geeft namelijk een extra weigerings- en/of intrekkinggrond, op grond waarvan vergunningen of subsidies kunnen worden geweigerd of ingetrokken. Ter uitvoering van deze wet moet een Bibobbeleid worden ontwikkeld. Deze beleidsontwikkeling vindt momenteel in regioverband plaats en zal medio 2006 aan het gemeentebestuur worden voorgelegd.

Hoofdstuk 7 heeft betrekking op de relatie van horecabedrijven met bestemmingsplantechnische zaken (waar mogen welk soort horecabedrijven zich vestigen, hoe wordt omgegaan met horeca in bedrijven met een andere hoofdfunctie (bijvoorbeeld een restaurant in een tuincentrum).

In hoofdstuk 8 wordt nader ingegaan op uitvoering van regelgeving die betrekking heeft op de Wet milieubeheer en het daarbij behorende uitvoeringsbesluit (aanpak geluidsoverlast, collectieve en incidentele festiviteiten, muziek op terrassen).

Hoofdstuk 9 geeft een nadere omschrijving van de verkeers- en parkeerproblematiek in relatie tot de horeca.

In hoofdstuk 10 wordt, zoals hiervoor reeds beschreven, het Leerdamse coffeeshopbeleid beschreven, aangescherpt en aangevuld.

Hoofdstuk 11 beschrijft de aspecten die relatie hebben met het veilig uitgaan in horecabedrijven.

In hoofdstuk 12 wordt het handhavingsbeleid geïntroduceerd. Leerdam beschikt niet over een op de horeca toegesneden handhavingsbeleid. Bestuursrechtelijk optreden kan dan leiden tot vormen van willekeur. Dat is zeer ongewenst. Door het vaststellen van een horecasanctiebeleid is op voorhand voor een ieder duidelijk (de horecaondernemer, bewoners, politie, gemeente en overige belanghebbenden) hoe handhavend wordt opgetreden bij welk soort overtredingen van wet- en regelgeving.

In hoofdstuk 13 wordt beschreven op welke wijze de gemeentelijke organisatie is ingericht ten behoeve van de vergunningsaanvragen en wordt voorgesteld de horecaondernemers een vergunningenmap uit te reiken waarin niet alleen de (originele) vergunningen in kunnen worden bewaard, maar waarin ook diverse gemeentelijke documentatie is verzameld. Dit faciliteert het vergunningenbeheer door de ondernemer en verhoogt de efficiency tijdens controles door politie, brandweer, bouw- en woningtoezicht of de VWA/Keuringsdienst van Waren.

In hoofdstuk 14 wordt dan vervolgens een opsomming gegeven van alle in deze nota beschreven beslispunten, uitgesplitst naar bestuursorgaan.

Hoofdstuk 2 Algemene regels ten aanzien van vergunningen

2.1 De aanvraagformulieren

Op het gebied van horecaregelgeving zijn diverse vergunningen vereist. Voor zover de vereiste vergunningen door het gemeentebestuur worden verleend, kunnen op grond van de Algemene wet bestuursrecht documenten en/of aanvullende gegevens worden gevraagd om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. In het kader van eenduidigheid en een efficiënte beoordeling van de aanvraag, kunnen aanvraagformulieren worden vastgesteld.

In dat kader worden, ten behoeve van de aanvraag om vergunning, de navolgende formulieren vastgesteld:

  • a.

    Aanvraagformulier (zie bijlage 1);

  • b.

    Aanvraagformulier aanwezigheidsvergunning (bijlage 2);

  • c.

    Kennisgevingsformulier incidentele festiviteit (bijlage 3);

  • d.

    Meldingsformulier oprichten/veranderen van een inrichting (bijlage 4);

  • e.

    Aanvraagformulier gebruiksvergunning voor bouwwerken (bijlage 5).

De aanvraagformulieren voor een drank- en horecavergunning voor een commercieel horecabedrijf (model A), een paracommercieel horecabedrijf (model B) en een tijdelijke tapontheffing (model C) zijn wettelijk voorgeschreven (in de Regeling aanvraaggegevens en formulieren Drank- en Horecawet, behorende bij de Drank- en Horecawet).

Voorstel 1:

Te besluiten in het kader van eenduidigheid en een efficiënte beoordeling van aanvragen de formulieren zoals genoemd onder de punten a t/m e vast te stellen.

2.2 De aanvraaggegevens

Afhankelijk voor de soort vergunning die wordt aangevraagd, moeten diverse bescheiden worden overgelegd. In het schema zoals is weergegeven in bijlage 6 staan per vergunningsaanvraag de over te leggen bescheiden opgesomd. De opgesomde bescheiden maken een zorgvuldige en efficiënte beoordeling van de vergunningsaanvraag mogelijk.

Voorstel 2:

Te besluiten dat voor het indienen van een ontvankelijke vergunningsaanvraag, de bescheiden moeten worden ingediend zoals omschreven in bijlage 6.

2.3 Onvolledige aanvraag

Een aanvraag kan onvolledig zijn wanneer bijvoorbeeld het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld en/of niet alle gevraagde gegevens bij de aanvraag zijn gevoegd. Bij een onvolledige aanvraag kan het bestuursorgaan op grond van artikel 4:5 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Voordat hiertoe wordt overgegaan, wordt de aanvrager, op grond van het bepaalde in artikel 4.5, lid 1 onder c van de Algemene wet bestuursrecht, eerst schriftelijk in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te leveren binnen een daarbij gestelde (redelijke) termijn.

Wanneer de ontbrekende bescheiden niet binnen de hiervoor genoemde termijn zijn ingeleverd, kan de aanvraag op grond van artikel 4:5, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling worden gesteld.

2.4 Opschorting beslistermijn

Op het moment dat het bestuursorgaan de aanvrager de uitnodiging verzendt om de aanvraag aan te vullen, wordt de termijn voor het geven van een beschikking naar aanleiding van de aanvraag van rechtswege opgeschort (art. 4:15 Awb).

Dit betekent dat de periode die wordt gebruikt of gesteld voor het aanleveren van ontbrekende gegevens door de aanvrager niet mee telt voor de berekening van de lengte van de beslistermijn.

2.5 Afhandeltermijn exploitatievergunning

Een exploitatievergunning is, zoals reeds eerder genoemd, benodigd voor het exploiteren van een horecabedrijf. Dat is geregeld in artikel 2.3.1.2 van de APV. In artikel 1.2 van deze APV is geregeld dat op een aanvraag voor een vergunning binnen 8 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, een besluit wordt genomen. De burgemeester kan deze termijn, bijvoorbeeld voor gecompliceerde aanvragen waarbij vele zienswijzen zijn ingediend, voor ten hoogste acht weken verdagen. Heeft de burgemeester na deze 8, of na verdaging 16 weken, geen besluit genomen, dan is géén sprake van een fictief verleende vergunning, maar is sprake van een fictieve weigering. Tegen deze fictieve weigering, kan de aanvrager in beroep bij de bestuursrechter.

2.6 Vervolg termijn

De beslistermijn begint weer vanaf de dag dat de aanvraag wordt aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Als de gestelde termijn ongebruikt is verstreken of het bestuursorgaan meent dat de aanvraag onvoldoende is aangevuld, dan kan worden besloten de aanvraag buiten behandeling te laten (art. 4:5 Awb).

2.7 De overname van een horecabedrijf

In artikel 2.3.1.2, lid 8 van de APV is bepaald dat een vergunning wordt gesteld op naam van de exploitant en niet overdraagbaar is. Dat impliceert dat bij overname van een horecabedrijf een nieuwe exploitatievergunning moet worden aangevraagd. Strikt formeel kan derhalve pas worden geëxploiteerd als alle benodigde vergunning zijn verleend. De vergunningsprocedure beslaat 8 en bij verdaging tot maximaal 16 weken. Wanneer gedurende deze periode niet geëxploiteerd kan worden, brengt dit aanzienlijk financieel en economisch nadeel met zich mee voor de horecaondernemer.

Om hieraan tegemoet te treden zijn inmiddels beleidsregels vastgesteld. Samengevat behelst deze regeling het volgende:

Als de rechtsopvolger van een horeca-inrichting binnen 2 weken na de feitelijke overdracht een exploitatievergunning heeft aangevraagd en de houder van de (oude) vergunning deze overdracht binnen 1 week na de feitelijke overdracht heeft gemeld aan de burgemeester, dan kan de rechtsopvolger tot het moment dat op de aanvraag is beschikt (met een maximum van 3 maanden), het overgenomen horecabedrijf exploiteren zonder de benodigde exploitatievergunning. De burgemeester zal dan, behoudens bijzondere gevallen, niet overgaan tot bestuurlijke handhaving. Er moet wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan.

In bijlage 7 zijn deze toepasselijke beleidsregels beschreven.

2.8 De gedoogsituatie – aantasting van het woon- en leefklimaat

De situatie kan zich voordoen dat hangende de gedoogsituatie (= de situatie waarbij de rechtsopvolger (koper) van de (vergunning)houder binnen vier weken na de feitelijke overdracht van het horecabedrijf een aanvraag heeft ingediend voor een exploitatievergunning) het woon- en leefklimaat ernstig wordt aangetast of de openbare orde wordt verstoord door de wijze van exploiteren van het (nieuwe) horecabedrijf.

In een dergelijke situatie wordt de gedoogsituatie per direct beëindigd door op basis van de op dat moment beschikbare gegevens, feiten en omstandigheden, een beslissing te nemen op de aanvraag voor de exploitatievergunning.

2.9 Leges

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning worden leges in rekening gebracht. De geraamde baten van de leges mogen niet uitgaan boven de geraamde gemeentelijke lasten ter zake. Dat betekent dat de legesverordening maximaal kostendekkend is. Dit is geregeld in artikel 229b van de Gemeentewet.

In de Tarieventabel behorende bij de Legesverordening zijn tarieven opgenomen voor de navolgende horecagerelateerde vergunningen:

  • Commerciële drank- en horecavergunning

  • Paracommerciële drank- en horecavergunning

  • Wijziging van een drank- en horecavergunning (wijziging leidinggevende)

  • Wijziging van een drank- en horecavergunning (wijziging inrichting)

  • Artikel 35-ontheffing

  • Exploitatievergunning

  • Wijziging van een exploitatievergunning (wijziging leidinggevende)

  • Wijziging van een exploitatievergunning (wijziging inrichting)

  • Terrasvergunning

  • Aanwezigheidsvergunning

De in voornoemd tarievenblad opgenomen leges zijn voor een aantal onderdelen niet kostendekkend en/of onjuist.

In bijlage 8 zijn de diverse berekeningsstaten vermeld op basis waarvan wordt geconcludeerd dat de huidige leges voor de hiervoor genoemde vergunningen niet kostendekkend zijn.

Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de huidige bedragen en de bedragen op basis van kostendekkendheid:

Kostendekkendheid of niet ?

De vraag doet zich heden voor of de tarieven voor de hierboven genoemde vergunningen al dan niet op een kostendekkend niveau moeten worden gebracht.

Het voordeel van kostendekkende tarieven is evident; de kosten die worden gemaakt door de ambtelijke organisatie voor behandeling van de betreffende vergunningsaanvraag, worden gedekt door de kosten die bij de betreffende aanvrager in rekening worden gebracht voor deze werkzaamheden. De kosten die worden gemaakt voor specifieke werkzaamheden komen op deze wijze niet ten laste van de gehele gemeenschap, maar worden in rekening gebracht bij diegenen die gebruik maakt van de specifieke vorm van dienstverlening.

De nadelen van kostendekkende tarieven:

  • 1.

    de aanvrager wordt geconfronteerd met sterk stijgende tarieven;

  • 2.

    stijgende tarieven staat haaks op de door de minister van binnenlandse zaken voorgestane administratieve lastenverlichting voor (horeca)ondernemers;

Een algehele heroriëntatie van de leges moet nog plaatsvinden. Derhalve wordt voorgesteld op dit moment geen besluit te nemen over het verhogen van de hiervoor genoemde tarieven, maar de discussie over de kostendekkendheid van deze vergunningen te voeren bij de genoemde heroriëntatie.

Voorstel 3:

Te besluiten de discussie over het al dan niet verhogen van de leges voor de horecagerelateerde vergunningen/ontheffingen tot een kostendekkend tarief te voeren bij de heroriëntatie op de gemeentelijke leges die nog moet plaatsvinden op een later moment.

2.10 Schema vestiging horecabedrijf

De ondernemer die een horecabedrijf wil beginnen weet lang niet altijd met welke wet- en regelgeving hij/zij dan te maken krijgt. Het is te kort door de bocht om de ondernemer een aantal aanvraagformulieren mee te geven met het verzoek een en ander in te vullen om nadien tot de conclusie te komen dat de vestiging van het gewenste horecabedrijf om bijvoorbeeld planologische motieven sowieso niet mogelijk is. Daarom wordt tezamen met de ondernemer vroegtijdig onderzocht of de gewenste vestiging en exploitatie van het horecabedrijf mogelijk en/of wenselijk is.

In het schema op de volgende pagina wordt dit onderzoek nader verduidelijkt:

Hoofdstuk 3 Drank- en Horecawet

3.1 Drank- en Horecawet

Voor het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse in een horecabedrijf,is een drank- en horecavergunning vereist op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet.

Ook voor het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen handelingen, is een drank- en horecavergunning vereist (slijtersbedrijf).

De geldigheidstermijn

De drank- en horecavergunning kent geen vaste termijn waarvoor de vergunning geldt. De vergunning blijft geldig tot het moment dat er een wijziging plaatsvindt van één of meerdere van de op de vergunning vermelde gegevens.

Het betreft dan wijzigingen in:

  • a.

    de natuurlijke of rechtspersoon of -personen aan wie de vergunning is verleend;

  • b.

    de leidinggevenden;

  • c.

    de bedrijfsuitoefening tot welke de vergunning strekt;

  • d.

    de plaats waar de inrichting zich bevindt;

  • e.

    de situering en de oppervlakten van de horeca- of slijtlokaliteiten en terrassen;

  • f.

    voorschriften of beperkingen welke aan de vergunning zijn verbonden.

Wanneer deze wijzigingen niet binnen 30 dagen worden gemeld aan het college, kan dit leiden tot intrekking van de drank- en horecavergunning.

De eisen

De Drank- en Horecawet stelt feitelijk zes eisen ter verkrijging van een drank- en horecavergunning:

  • 1.

    Het uitoefenen van een horeca- of slijtersbedrijf mag alleen plaatsvinden in een inrichting;

  • 2.

    De betreffende leidinggevenden van het horeca- of slijtersbedrijf moeten voldoen aan bepaalde zedelijkheids- en moraliteitseisen;

    • a.

      zij mogen niet onder curatele staan;

    • b.

      zij mogen niet uit de ouderlijke macht ontzet zijn;

    • c.

      zij mogen niet uit de voogdij ontzet zijn;

    • d.

      zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

    • e.

      zij moeten de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt.

  • 3.

    De betreffende leidinggevenden van het horeca- of slijtersbedrijf moeten beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne;

  • 4.

    De inrichting moet voldoen aan de wettelijke inrichtingseisen;

  • 5.
    • 1.

      Er bestaat geen gevaar bestaan dat de beschikking mede gebruikt zal worden voor:

      • a.

        het benutten van voordelen uit strafbare feiten

      • b.

        het plegen van strafbare feiten

    • 2.

      Er bestaat voorts geen redelijk vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd;

  • 6.

    Er zijn geen andere gronden aanwezig om de vergunning te weigeren.

3.2 Detailhandel

Het is verboden een slijtlokaliteit gelijktijdig in gebruik te hebben voor het verrichten van andere bedrijfsactiviteiten dan die welke tot het slijtersbedrijf behoren dan wel toe te laten dat daarin zodanige activiteiten worden uitgeoefend.

De wel toegestane bedrijfsactiviteiten staan opgesomd in het Besluit aanvulling slijtersbedrijf.

Voorts is het verboden een horecalokaliteit of een terras tevens in gebruik te hebben voor het uitoefenen van de kleinhandel of zelfbedieningsgroothandel of het uitoefenen van een van de hieronder genoemde activiteiten:

  • 1.

    het bedrijfsmatig aan particulieren verkopen van goederen in het kader van een openbare verkoping, als bedoeld in artikel 1 van de Wet ambtelijk toezicht bij openbare verkopingen;

  • 2.

    het bedrijfsmatig aanbieden van diensten;

  • 3.

    het bedrijfsmatig verhuren van goederen;

  • 4.

    het in het openbaar bedrijfsmatig opkopen van goederen.

Ook is het niet toegestaan om toe te laten dat in een horecalokaliteit of op een terras zodanige handel wordt of zodanige activiteiten worden uitgeoefend. De verkoop van etenswaren die voor consumptie gereed zijn, is wél toegestaan.

Met deze verboden wordt beoogd te voorkomen dat het winkelend publiek in verleiding wordt gebracht tot het consumeren van alcoholhoudende drank.

Wanneer is kleinhandel wél toegestaan ?

Horecabedrijf

Kleinhandel in een lokaliteit behorende tot een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, is wél toegestaan in de situatie waarbij het publiek slechts toegang heeft tot die lokaliteit zonder een lokaliteit te betreden waar alcoholhoudende drank aanwezig is.

De publieksingang van een ruimte, waaronder bijvoorbeeld de zaalruimte van een horecabedrijf, waarin goederen worden verkocht, mag dus niet worden bereikt via een lokaliteit of andere ruimte waar alcoholhoudende drank aanwezig is. Een en ander houdt voorts in dat de horecalokaliteit van een afsluitbare toegang moet worden voorzien, zodat ook de toegang tussen het kleinhandelgedeelte en de horecalokaliteit afgesloten moet kunnen worden.

Slijterij

Een slijtlokaliteiten mag niet rechtstreeks in verbinding staan met ruimten waarin bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. Er moet dus altijd een verkoopvrije ruimte als sluis tussen zitten.

Wat is kleinhandel ?

Kleinhandel is in beginsel de verkoop van waren om mee te nemen. Echter, het verstrekken van etenswaren om ter plaatse te nuttigen behoort tot de uitoefening van het horecabedrijf en kan niet worden aangemerkt als kleinhandel in andere goederen.

Ook als dienstverlening wordt beschouwd het verstrekken van rookwaren, ook door middel van automaten, al wordt het desbetreffende pakje later mee naar huis genomen. Criterium hierbij is, dat dit soort artikelen dient voor de onmiddellijke bevrediging ter plaatse van de behoefte der gasten. Verkoop van sloffen sigaretten valt echter wel onder kleinhandelsactiviteiten. Ook het ter plaatse verstrekken van condooms en damesverband valt niet onder de definitie van kleinhandel.

Uitgezonderd van het verbod van kleinhandel voor horecabedrijven is de verkoop van etenswaren die voor consumptie gereed zijn. Hier wordt met name gedacht aan de verkoop van afhaalmaaltijden. Zoals hiervoor al is opgemerkt is de verstrekking van voor ter plaatse te nuttigen etenswaren geen kleinhandel in andere goederen. Bij de voor consumptie gerede etenswaren gaat het daarbij om waren die ter consumptie geen nadere bereiding nodig hebben (zoals opwarming).

Dienstverlening / Internetfaciliteiten

Het aan bezoekers beschikbaar stellen van enkele faciliteiten, als telefoon, fax en biljarttafel moet niet onder het verbod van dienstverlening worden begrepen. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat het in beperkte mate aanbieden van toegang tot het internet ook daartoe kan worden gerekend.

Wanneer in een cafébedrijf internetfaciliteiten worden aangeboden, moet aannemelijk blijven dat het cafébezoek in de lokaliteit op zichzelf staat en de aangeboden internetdiensten geen zelfstandige stroom van bezoekers trekken. Wanneer een zelfstandige bezoekersstroom ontstaat, gericht op deze internetfaciliteiten, is er sprake van een vorm van dienstverlening die artikel 14, lid 3 onder b van de Drank- en Horecawet verbiedt.

3.3 Het verstrekken van alcoholhoudende dranken

In artikel 18 van de wet is geregeld in welke soorten bedrijven het is toegestaan zwak-alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse aan particulieren te verstrekken.

Allereerst mag dit uiteraard in de slijtersbedrijven. Het is slijtersbedrijven toegestaan om sterke drank en zwak alcoholhoudende dranken te verkopen.

Daarnaast mogen nog een aantal bedrijven zwak-alcoholhoudende dranken verkopen. Het betreft de navolgende bedrijven:

  • 1.

    een winkel waarin in overwegende mate levensmiddelen of tabak en aanverwante artikelen of uitsluitend zwak-alcoholhoudende dranken al dan niet tezamen met alcoholvrije dranken worden verkocht. Het betreft hier de supermarkten, de poeliers, de delicatessenzaken, de slagers, de viswinkels, tabakszaken en melk- en groentezaken. Verder behoren tot deze categorie de speciaalzaken in bier of wijn, al dan niet in combinatie met alcoholvrije drank;

  • 2.

    een winkel waarin een gevarieerd assortiment aan levensmiddelen of tabak en aanverwante artikelen wordt verkocht. Het betreft hier de warenhuizen met een afdeling waarin een gevarieerd assortiment levensmiddelen wordt verkocht;

  • 3.

    een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk gerede eetwaren voor gebruik ter plaatse en elders dan ter plaatse plegen te worden verkocht, niet zijnde een horecalokaliteit. Het betreft hier de cafetaria's, snackbars en dergelijke. Het betreft hier nooit horecabedrijven (ook niet als het gaat om een cafetaria of snackbar met vergunning), omdat horecabedrijven geen alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse mogen verstrekken (art. 13, eerste lid).

3.4 Paracommercie

Inleiding

Commerciële horecaondernemers worden regelmatig geconfronteerd met verenigingen en stichtingen die horeca-activiteiten ontplooien, los van hun hoofddoelstelling. Commerciële horecaondernemers ervaren dit als concurrerend en doen een beroep, al dan niet via de Koninklijk Horeca Nederland of het Bureau Eerlijke Mededinging, op de gemeente om hiertegen op te treden. Daarnaast missen veel horecaondernemers, zowel de commerciële als de paracommerciële, een duidelijk beleid van de gemeente rondom het hierboven beschreven probleem: wat zijn nu precies de beperkende voorwaarden, wat mag wel en wat mag niet, bij wie kunnen we aankloppen als er problemen zijn etc.

Dit alles heeft ertoe geleid dat het verschijnsel paracommercie in het jaar 1998 op de politieke

agenda is geplaatst. Daarbij is direct een wezenlijk knelpunt gesignaleerd. Het bestrijden van paracommercie heeft mogelijk consequenties voor het voortbestaan van verschillende paracommerciële instellingen. Kantineopbrengsten worden in paracommerciële instellingen dikwijls gebruikt voor het organiseren van verenigingsactiviteiten. Bovendien garanderen deze inkomsten het voortbestaan van de instelling Het beperken van horeca-activiteiten zal kunnen leiden tot verzoeken om (extra) subsidie: geen inkomsten meer uit paracommercie leidt automatisch tot een roep om een hogere gemeentelijke bijdrage (subsidie).

Echter, de vrees voor nieuwe en/of hogere subsidieverzoeken mag nooit het uitgangspunt zijn bij het inkaderen van paracommerciële activiteiten. Uitgangspunt moet (volgens de Drank- en Horecawet) zijn dat aan een drank- en horecavergunning ten behoeve van een paracommerciële instellingen voorschriften en beperkingen worden opgelegd die nodig zijn ter voorkoming van mededinging door het verstrekken van alcoholhoudende drank die uit het oogpunt van een ordelijk economisch verkeer als onwenselijk moeten worden beschouwd.

Ook de laatste wijziging van de Drank- Horecawet van november 2000 geeft aanleiding de bestaande gemeentelijke regelgeving en beleid op te stellen.Het doel van deze paragraaf is:

  • a.

    te komen tot een duidelijke definiëring van het begrip paracommercie. Het is de bedoeling om helderheid en duidelijkheid te scheppen over wanneer er nu precies sprake is van paracommercie, ofwel oneerlijke concurrentie;

  • b.

    te komen tot regulering van het verschijnsel paracommercie door middel van het vaststellen en opleggen van voorschriften en beperkingen ingevolge artikel 4, eerste lid van de Drank- en Horecawet;

  • c.

    aan te geven hoe de handhaving aangepakt zal worden.

Definiëring

Onder het begrip ‘paracommercialisme’ wordt in deze notitie verstaan:

een vorm van oneerlijke concurrentie door stichtingen en verenigingen die buiten hun hoofddoelstelling om, horecadiensten aanbieden aan het publiek waarbij gebruik wordt gemaakt van directe of indirecte voordelen zoals subsidiëring, fiscale vrijstellingen, het werken met vrijwilligers etc.

Onder ‘horecadiensten’ wordt verstaan:

het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse.

Uit de definitiebepaling volgt dat in de meeste gevallen sprake zal zijn van een op enigerlei wijze gesubsidieerde instelling, in die zin dat er sprake is van een subsidieverstrekking, direct dan wel indirect, door bijvoorbeeld de gemeente Leerdam of door het Rijk, die (mede) de prijsstelling van de horecadiensten die aangeboden worden, kan beïnvloeden.

Er zijn meerdere elementen die de prijsstelling van de aangeboden horecadiensten van paracommerciële instellingen kunnen beïnvloeden, waardoor oneerlijke concurrentie kan ontstaan, te weten:

  • 1.

    het direct of indirect verkrijgen van subsidies;

  • 2.

    het niet als bedrijf ingeschreven staan in het Handelsregister;

  • 3.

    het in beginsel niet-inschrijfplichting zijn bij het Bedrijfschap Horeca en catering, met als gevolg dat men zich niet behoeft te houden aan de horeca-cao;

  • 4.

    het regelmatig en vaak structureel werken met c.q. gebruik maken van vrijwilligers;

  • 5.

    het van toepassing zijn van fiscaal gunstiger voorwaarden.

  • 6.

    het verkrijgen c.q. huren van accommodaties tegen niet marktconforme (vaak symbolische) voorwaarden en prijzen;

  • 7.

    de versoepelde eis van het bezit van een diploma Sociale Hygiëne die voor paracommerciële instellingen is beperkt tot 2 leidinggevenden;

Artikel 4 van de Drank- en Horecawet bepaalt dat alle rechtspersonen niet zijnde naamloze vennootschappen of besloten vennootschappen, in beginsel paracommerciële instellingen zijn indien deze instellingen zich richten op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. Uit deze bepaling kan worden afgeleid dat verenigingen en stichtingen die zich richten op de genoemde activiteiten, in beginsel aangemerkt worden als paracommerciële instellingen. Ingevolge het bepaalde in dit artikel dient het college van burgemeester en wethouders bij de verlening van horecavergunningen aan genoemde niet-commerciële instellingen, te waken tegen mogelijke oneerlijke concurrentie.

De mogelijkheden tot het voeren van beleid

De mogelijkheden tot het voeren van beleid met betrekking tot het voorkomen en/of beperken van het verschijnsel paracommercialisme:

  • 1.

    Het gebruik maken van de artikelen 4 tot en met 6 van de Drank- en Horecawet.

  • 2.

    Het verbinden van voorschriften aan een beschikking tot het verlenen van een subsidie.

  • 3.

    Het opnemen van bepalingen in overeenkomsten van gronden en gebouwen.

  • 4.

    Overige mogelijkheden tot het voeren van beleid

Ad 1 Drank- en Horecawet

Artikel 4, eerste lid van de Drank- en Horecawet bepaalt dat burgemeester en wethouders aan de horecavergunning van zogenaamde paracommerciële instellingen een of meer voorschriften of beperkingen verbinden die, gelet op de plaatselijke of regionale omstandigheden, nodig zijn ter voorkoming van mededinging door het verstrekken van alcoholhoudende drank, die uit een oogpunt van ordelijk economisch verkeer als onwenselijk moet worden beschouwd.

Dit is dus niet van toepassing op een vergunning, die wordt verleend aan een natuurlijke persoon (eenmanszaak) of aan twee of meer natuurlijke personen (vennootschap onder firma). Ook is dit niet van toepassing op een vergunning, die wordt verleend aan een rechtspersoon in de vorm van een naamloze vennootschap (NV) of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BV).

In de praktijk houdt dit in dat artikel 4 slechts van betekenis is voor een vereniging, stichting of kerkelijke instelling, die zich op de genoemde activiteiten richt. Wordt een NV of BV opgericht door een of meer van deze organisaties, met als enig of belangrijkste aannemelijk doel, een vergunning zonder beperkingen of voorschriften te krijgen, dan is er sprake van een schijnconstructie. Daaraan wordt geen medewerking verleend.

De bedoelde voorschriften en beperkingen kunnen op geen andere onderwerpen betrekking hebben dan:

  • 1.

    In de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen.

  • 2.

    Het openlijk aanprijzen van de mogelijkheid tot het houden van dergelijke bijeenkomsten.

  • 3.

    De tijden gedurende welke in de betrokken inrichting alcoholhoudende dranken wordt verstrekt.

Artikel 4, vierde lid van de Drank en Horecawet bepaalt: ‘door burgemeester en wethouders worden, indien dit in verband met een wijziging in de plaatselijke of regionale omstandigheden nodig is, aan reeds verleende vergunningen als bedoeld in het eerste lid voorschriften of beperkingen als in dat lid bedoeld verbonden of aan een zodanige vergunning verbonden voorschriften of beperkingen gewijzigd of ingetrokken”.

Er moeten dus plaatselijke of regionale omstandigheden aanwezig zijn, die een wijziging van de te verbinden voorschriften en beperkingen rechtvaardigen. Deze omstandigheden zijn aanwezig, zoals ook al in de inleiding is aangegeven.

De “plaatselijke of regionale omstandigheden” kunnen zowel kwantitatief als kwalitatief worden getoetst. Met andere woorden: bepalend is het aantal (kwantiteit) in de omgeving van de paracommerciële instelling aanwezige horecabedrijven en de mate waarin deze over faciliteiten beschikken (kwaliteit) om aan de bestaande vraag naar horecadiensten (zaalruimte voor bijeenkomsten) te voldoen. Het handhaven van een redelijk voorzieningenniveau voor de consumenten speelt daarbij een rol.

Wanneer in de omgeving van de paracommerciële instelling één of meer horecabedrijven aanwezig zijn, die aan de vraag naar zaalruimte voor het houden van bijeenkomsten kunnen voldoen, moet die paracommerciële instelling al geacht kunnen worden paracommercieel te (kunnen) handelen. Het hangt dan van de mate van de onwenselijkheid van dat handelen af welke voorschriften of beperkingen aan de vergunning worden verbonden.

Bij de ‘kwalitatieve’ toets moet worden gelet op de doelgroepen en de beschikbare faciliteiten.

Wanneer een paracommerciële instelling, gelet op de beschikbare zaalruimte, niet in staat is om zich op de klantenkring van de horecabedrijven te richten of zich ook niet feitelijk daarop richt, is die paracommerciële instelling geen mogelijke concurrent. Persoonlijke voorkeuren van consumenten, bijvoorbeeld op grond van hun religieuze overtuiging in relatie tot die van horecaondernemers of het religieuze karakter van hun bedrijven, blijven echter buiten beschouwing.

De vraag of aan een vergunning van een paracommerciële instelling voorwaarden of beperkingen moeten worden verbonden om ongewenste mededinging te voorkomen, moet niet alleen worden beantwoord aan de hand van het reguliere aanbod in de desbetreffende woonkern. Ook gemeentegrenzen zijn niet bepalend voor de plaatselijke of regionale marktsituatie. De regionale omstandigheden moeten volgens rechtspraak worden bepaald in een straal van 10 à 15 kilometer rond de paracommerciële instelling.

Er zijn in de gemeente Leerdam de laatste jaren een groot aantal stichtingen en verenigingen bijgekomen die als nevenactiviteit alcoholhoudende dranken zijn gaan verstrekken. Momenteel zijn er 25 paracommerciële instellingen in Leerdam die alcoholhoudende dranken verstrekken en daarvoor een horecavergunning hebben of zouden moeten hebben. Deze paracommerciële instellingen zitten verspreid over heel Leerdam.

Ons bereiken duidelijke signalen, via Politieregio Zuid-Holland Zuid, de Koninklijk Horeca Nederland en de Milieudienst, dat de horeca-activiteiten van een aantal instellingen zijn geïntensiveerd. De inkomsten die gegenereerd worden uit de aangeboden horecadiensten, zijn een extra bron van inkomsten voor de verenigingen en stichtingen.

Door de toename en de intensivering van de horeca-activiteiten, is de druk op het college van burgemeester en wethouders om op te treden tegen (beoogde) oneerlijke mededinging toegenomen. Deze druk komt onder andere van de commerciële horecabedrijven, die klagen dat er sprake is van omzetverlies door de handelwijze van een aantal paracommerciële instellingen. Ook heeft de Koninklijk Horeca Nederland per 1 januari 2000 de Stichting Bevordering Eerlijke Mededinging horeca-activiteiten opgericht. Deze stichting heeft vervolgens het Bureau Eerlijke Mededinging ingesteld om oneerlijke concurrentie in de horeca te bestrijden. Deze stichting constateert ook binnen de gemeente Leerdam een toename van paracommercie.

Toestingscriteria

De noodzaak tot het verbinden van beperkende voorschriften zal (mede) worden getoetst aan de hand van de volgende criteria:

  • 1.

    worden in de betreffende bedrijven (feestelijke) bijeenkomsten van persoonlijke aard gehouden, waarbij alcoholhoudende drank genuttigd wordt en die geen direct verband houden met de activiteiten van de rechtspersoon;

  • 2.

    de functie van de resterende horecabedrijven (blijft het Leerdamse voorzieningenniveau voor de consument gehandhaafd bij het verbinden van voorschriften of beperkingen ?);

  • 3.

    klachten ontvangen van de reguliere horeca over ongewenste mededinging bij het verstrekken van alcoholhoudende dranken door instellingen;

  • 4.

    controle op activiteitenomschrijving in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

  • 5.

    onderzoek naar ingediende subsidieverzoeken door de instelling;

  • 6.

    informatie naar aanleiding van controles uitgevoerd door andere gemeentelijke diensten, zoals bijvoorbeeld de brandweer;

  • 7.

    worden advertenties / berichten in kranten of folders geplaatst voor activiteiten die geen direct verband houden met de activiteiten van de rechtspersoon;

Voorschriften en beperkingen

Zoals hierboven reeds vermeld, is besloten de voorschriften en beperkingen aan te scherpen en te verduidelijken, die vervolgens opgelegd zullen worden aan alle drank- en horecavergunningen van instellingen als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en Horecawet. Bescherming van de reguliere horeca tegen oneerlijke concurrentie valt of staat immers bij het afgeven van de vergunningen.

Voorgesteld wordt, aansluitend bij de limitatieve opsomming van onderwerpen die zijn opgenomen in artikel 4, tweede lid van de Drank- en Horecawet, om de volgende voorschiften en beperkingen vast te stellen:

Voorschrift 1: “Deze vergunning is niet geldig tijdens in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen”

Korte uitleg:

Met ‘bijeenkomsten van persoonlijke aard’ wordt volgens de Memorie van Toelichting die behoort bij de Drank- en Horecawet, gedoeld op bijeenkomsten met een veelal feestelijk karakter, waarbij alcoholhoudende drank pleegt te worden genuttigd, die geen direct verband houden met de activiteiten van de betreffende rechtspersoon of de hoofddoelstelling (bron:statuten). Daarbij moet dan worden gedacht aan bruiloften, recepties bij jubilea, verjaardagsfeesten, barbecueavond, feestavond, koffietafels, condoleancebijeenkomsten, carnaval en dergelijke.

Voor zover deze bijeenkomsten tevens een zakelijk karakter hebben die direct verband houden met de activiteiten van de instelling, zoals het afscheid van de voorzitter van de vereniging, vallen deze niet onder het bereik deze bepaling.

Bijbehorend te verbinden voorschrift:

Deze drank- en horecavergunning geldt niet bij bijeenkomsten met een veelal feestelijk karakter die geen verband houden met de hoofddoelstelling van de stichting of vereniging. Dat wil zeggen dat er gedurende bijeenkomsten van persoonlijke aard geen alcoholhoudende drank mag worden verstrekt in of vanuit de inrichting. De horecavergunning geldt daarom (onder andere) niet voor het houden van recepties, bruiloften, feesten en andere bijeenkomsten zoals condoleancebijeenkomsten die geen verband houden met de hoofddoelstelling van de vereniging of stichting.

Hieronder is een (niet-limitatieve) checklist vermeld die gebruikt kan worden door paracommerciële instellingen om te bepalen of de activiteiten die zij voornemens zijn te organiseren, passen binnen de voorschriften van de verleende drank- en horecavergunning.

Activiteiten die door een paracommerciële instelling mogen worden georganiseerd en waarbij tevens alcoholhoudende dranken mogen worden verstrekt:

Sportieve instellingen / Recreatieve instellingen:

  • Jubileumfeest van het bestuur

  • Kampioenschap

  • Afscheidsfeest van het bestuur / een bestuurslid

  • Feestavond voor vrijwilligers (max. 1 à 2 keer per jaar)

  • Jaarfeest of afsluiting seizoen (max. 1 keer per jaar)

  • Toernooi

  • Overige strikt clubgerelateerde feesten voor leden

  • Nieuwjaarsborrel (alleen voor leden)

Sociaal-culturele instellingen:

  • Bijeenkomsten/vergaderingen/feesten van en voor verenigingen en stichtingen die gebruik maken van het pand (dus alleen toegankelijk voor de leden van de vereniging of stichting op wiens naam de Drank- en Horecawetvergunning staat);

  • Sociaal-culturele evenementen (ook voor publiek toegankelijk)

  • Jaarvergaderingen

  • Kerstviering

  • Nieuwjaarsborrel

Educatieve instellingen:

  • Lessen/cursussen

  • Afstudeerbijeenkomst/ diploma-uitreiking

  • Schoolfeesten voor leerlingen

  • Ouderavond

  • Laatste schooldag

  • Sportdag voor leerlingen en leraren

Instellingen van levensbeschouwelijke of godsdienstige aard:

  • Alle activiteiten die te maken hebben met levensbeschouwelijke of godsdienstige zaken, zoals bijeenkomsten, cursussen, kerstviering etc.

Voorschrift 2: “Er mogen geen openlijk aanprijzingen worden gedaan over de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten van persoonlijke aard”

Korte uitleg:

Hiermee wordt niet alleen gedoeld op een artikel in een krant, tijdschrift of wijkblad, maar ook op de verspreiding van bijvoorbeeld posters of brochures. Kanttekening hierbij is dat het inhoudelijk wel betrekking moet betrekking hebben op het onder de aandacht brengen danwel aanprijzen van de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten van persoonlijke aard in de betreffende inrichting waarbij alcoholhoudende drank verstrekt zal worden.

Bijbehorend te verbinden voorschrift:

Het is verboden om de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten van persoonlijke aard in of vanuit de inrichting openlijk onder de aandacht te brengen dan wel aan te prijzen.

Voorschrift 3: “Van de vergunning uitsluitend gebruik mag worden gemaakt twee uur vóór, tijdens en twee uur na de activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard”

Bijbehorend te verbinden voorschrift:

Alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse mogen alleen worden verstrekt tijdens het gebruik van de inrichting overeenkomstig de statutaire doelstellingen of bestemming van de inrichting. Hieronder wordt tevens verstaan de tijd die vereist is voor een adequate afsluiting van de (sportieve) handeling.

Uitzonderingen op grond van jurisprudentie

Aan de horecavergunning van een stichting of vereniging worden de hierboven omschreven voorschriften in ieder geval niet verbonden, indien:

  • A.

    de stichting of vereniging op gelijke wijze en onder gelijke voorwaarden als een regulier horecabedrijf op de markt opereert.

  • Hiervan is sprake indien:

    • 1.

      De stichting of vereniging kan aantonen de laatste 10 jaar voor de vergunningsaanvraag geen directe dan wel indirecte subsidie te hebben ontvangen;

    • 2.

      De stichting of vereniging is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken en in die zin heffingen afdraagt aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken;

    • 3.

      De stichting of vereniging staat ingeschreven bij het Bedrijfschap Horeca en Catering in verband met de gebondenheid aan o.a. de horeca-CAO;

    • 4.

      Aangetoond kan worden (bijvoorbeeld middels een accountantsverklaring) dat alle leidinggevenden en werknemers in loondienst zijn en er derhalve de gebruikelijke inhoudingen plaatsvinden;

    • 5.

      De stichting te goeder trouw kan verklaren dat op geen enkele wijze gebruik gemaakt zal worden van vrijwilligers, ook niet op incidentele basis;

    • 6.

      Alle bestuursleden van de stichting voldoen aan de eisen gesteld in artikel 8 van de Drank- en Horecawet (bezit diploma Sociale Hygiëne, geen slecht levensgedrag etc.);

    • 7.

      De instelling belastingplichtig is en geen fiscale vrijstellingen geniet (zoals BTW, maar ook, voor zover van toepassing, vennootschapsbelasting);

    • 8.

      De onderneming wordt gedreven voor rekening en risico van de ondernemer (dus geen enkele NV of BV onder de stichting of vereniging; die worden als schijnconstructies beschouwd);

    • 9.

      De onderneming past binnen het ter plaatse vigerende bestemmingsplan;

    • 10.

      Er een reële huur- of pachtprijs, c.q. koopprijs is overeengekomen conform de marktwaarde, of er sprake is van een aangepaste prijs in relatie tot het primaire doel van de exploitatie.

  • B.

    De stichting of vereniging zich niet richt op de in artikel 4, eerste lid van de Drank- en Horecawet, gestelde activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de opgesomde activiteiten als limitatief moeten worden aangemerkt (AbRS, 6-9-1999, no. HO1.98.1692).

Drank- en Horecaverordening

Ter nadere uitwerking van het beleid om voorschriften en beperkingen op te leggen aan paracommerciële instellingen kan een Drank- en Horecaverordening worden vastgesteld. Deze verordening wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Een conceptverordening is als bijlage 9 bijgevoegd.

Voorstel 4:

Te besluiten aan paracommerciële instellingen in de drank- en horecavergunning de navolgende voorschriften op te nemen:

  • 1.

    Deze vergunning is niet geldig tijdens in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen;

  • 2.

    Er mogen geen openlijk aanprijzingen worden gedaan over de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten van persoonlijke aard;

  • 3.

    van de vergunning uitsluitend gebruik mag worden gemaakt twee uur vóór, tijdens en twee uur na de activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard;

Voorstel 5:

  • 1.

    In te stemmen met de inhoud en strekking van de Drank- en Horecaverordening zoals bijgevoegd in bijlage 9;

  • 2.

    en deze ter vaststelling voor te leggen aan de gemeenteraad.

Ad 2 Subsidies

De Algemene wet bestuursrecht regelt in titel 4.2 (artikelen 4.21 tot en met 4.80) subsidies, dat wil zeggen: aanspraken op financiële middelen, door het bestuursorgaan verstrekt, met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager. Het verlenen van een subsidie onder voorwaarden is mogelijk. Deze voorwaarden moeten dan wel in de beschikking worden vermeld.

Uitgangspunt van het gemeentelijke subsidiebeleid moet zijn dat te verlenen subsidies betrekking hebben op de activiteiten die overeenstemmen met de doelstellingen van de aanvrager (bijvoorbeeld een vereniging of stichting, die functioneert als paracommerciële instelling). Indien een instelling feitelijk wordt geëxploiteerd als een volwaardig horecabedrijf, kan dat aanleiding zijn om de subsidieverlening geheel te heroverwegen.

Voorstel 6:

Ermee in te stemmen dat het uitgangspunt van het gemeentelijke subsidiebeleid moet zijn dat te verlenen subsidies betrekking hebben op de activiteiten die overeenstemmen met de doelstellingen van de aanvrager (bijvoorbeeld een vereniging of stichting, die functioneert als paracommerciële instelling). Indien een instelling feitelijk wordt geëxploiteerd als een volwaardig horecabedrijf, dan kan dat aanleiding zijn om de subsidieverlening geheel te heroverwegen.

Ad 3 Privaatrechtelijke regelingen

Overeenkomsten op privaatrechtelijke basis tussen de eigenaar (veelal de gemeente) van de accommodatie (grond en/of gebouw en de paracommerciële instelling bieden eveneens een mogelijkheid om paracommercieel handelen te voorkomen en/of te beperken. Het gaat dan om erfpachtovereenkomsten en (ver)huurovereenkomsten, waarin bepalingen over paracommercialisme kunnen worden opgenomen.

Privaatrechtelijke regelingen op dit vlak kunnen echter niet in de plaats van toepassing van de artikelen 4 tot en met 6 DHW treden. Dan zouden privaatrechtelijke regelingen immers het publiekrechtelijke regime doorkruisen. Het publiekrechtelijke regime biedt namelijk bescherming aan derden, met name horecaondernemers. Met het oog daarop moeten derden in de eerste plaats de mogelijkheid hebben het gemeentebestuur te verzoeken om handhaving van beperkingen of voorschriften die aan paracommerciële instellingen zijn opgelegd. In de tweede plaats voorziet artikel 6 van de Drank- en Horecawet in een openbare voorbereidingsprocedure ten aanzien van beslissingen omtrent toepassing van artikel 4 van de Drank- en Horecawet. Deze procedure zou worden omzeild indien uitsluitend privaatrechtelijke beperkingen zouden worden gehanteerd.

Ad 4 Overige mogelijkheden tot het voeren van beleid

Andere mogelijkheden tot het voeren van beleid om paracommercialisme te voorkomen en te beperken, zijn het geregeld informeren van alle paracommerciële instellingen over het verschijnsel paracommercialisme en het doen van een beroep op hen om paracommercialisme te voorkomen en/of te beperken door het naleven van:

  • a.

    de voorschriften verbonden aan de drank- en horeca- en exploitatievergunning

  • b.

    de voorwaarden verbonden aan de subsidiebeschikking

  • c.

    de bepalingen in de erfpacht- c.q. (ver)huurovereenkomst;

Een basis voor deze mogelijkheden wordt uiteraard gevormd door eigen waarnemingen van paracommerciële activiteiten, het ontvangen van klachten van horecaondernemers, al dan niet door middel van het periodieke overleg in de Kwaliteitskring en/of de LOV en het verkrijgen van informatie van het Bureau Eerlijke Mededinging (BEM!).

Verhuuractiviteiten

Ten aanzien van verhuuractiviteiten door paracommerciële instellingen, waarbij de verstrekking van alcoholhoudende drank door de huurders zelf wordt geregeld, geldt het volgende.

Artikel 25 van de Drank- en Horecawet verbiedt het aanwezig c.q. in voorraad hebben van alcoholhoudende drank als de ruimte openstaat voor het publiek, en wanneer op dat moment niet het slijtersbedrijf of horecabedrijf rechtmatig (dus met vergunning) wordt uitgeoefend.

De ruimte kan volgens rechtspraak worden geacht open te staan voor het publiek wanneer bij regelmatige verhuur wisselende groepen gasten aanwezig zijn, zonder dat de verhuurder actief en daadwerkelijk toezicht houdt op het besloten karakter van de bijeenkomsten.

Tijdelijke ontheffing

In artikel 4, lid 5 van de Drank- en Horecawet wordt bepaald dat, wanneer aan een vergunning voorschriften of beperkingen zijn verbonden, het college van burgemeester en wethouders daarvan bij bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard ontheffing kan verlenen. Hierbij kan worden gedacht aan bijzondere festiviteiten of attracties.

Niet alleen de commerciële horeca vraagt al geruime tijd om duidelijker voorwaarden en beperkingen waar paracommerciële instellingen zich aan moeten houden, ook voor paracommerciële instellingen zelf is het vaak onduidelijk wat ze nu wel mogen en wat niet. Derhalve is besloten om een beleidsregel vast te stellen waarin aangegeven wordt op welke wijze zal worden omgegaan met de vrijstellingsmogelijkheden die genoemd worden in artikel 4, vijfde lid en artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Voorstel 7:

In te stemmen met de beleidsregel zoals bedoeld in bijlage 10, waarin staat aangegeven op welke wijze wordt omgegaan met de vrijstellingsmogelijkheden die genoemd worden in artikel 4, vijfde lid en artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Bestuursreglement

Op grond van artikel 9 van de Drank- en Horecawet moet het bestuur van een niet-commerciële instelling een reglement vaststellen dat ervoor zorgdraagt en dat waarborgt dat de verstrekking van alcoholhoudende drank in de inrichting gedurende de openingstijden vanuit het oogpunt van sociale hygiëne te allen tijde geschiedt door op dit gebied gekwalificeerde personen (leidinggevenden of IVA-gecertificeerde personen). De kwalificatienormen hiervoor worden eveneens in genoemd reglement vastgesteld. Het reglement geeft in ieder geval aan op welke dagen en tijdstippen bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Deze dagen en tijdstippen moeten duidelijk zichtbaar in de horecalokaliteit worden aangegeven. Het reglement voorziet voorts in de wijze waarop wordt toegezien op de naleving.

Ten aanzien van voornoemd bestuursreglement hanteert het college van burgemeester en wethouders het modelbestuursreglement zoals dat door het NOC*NSF is opgesteld, als uitgangspunt ten behoeve van de beoordeling of een vergunning op grond van artikel 4 kan worden verleend. Dit voorbeeldreglement is als bijlage 11 opgenomen.

Voorstel 8:

Te besluiten om het modelbestuursreglement zoals dat door het NOC*NSF is opgesteld, als uitgangspunt te hanteren ten behoeve van de beoordeling of een vergunning op grond van artikel 4 kan worden verleend.

3.5 Alcoholmatigingsbeleid

Het overmatig gebruik van alcohol tijdens de uitgaansuren levert veiligheidsrisico’s op. Met name van groepen jongeren die te veel drinken gaat veel dreiging uit. Daarnaast zorgen mensen die te veel hebben gedronken in de regel ook voor plas-, glas- en geluidsoverlast. De gemeente heeft een belangrijke taak in het tegengaan van alcoholmisbruik.

Dit kan binnen de gemeente een begin krijgen door de twee belangrijkste invalshoeken van alcoholbeleid te integreren in de taakvelden van:

  • a.

    gezondheidsbeleid en jeugdbeleid enerzijds en

  • b.

    openbare orde en veiligheid anderzijds.

Beide beleidsterreinen hebben, ondanks de verschillende gezichtspunten ten aanzien van de alcoholproblematiek, belang bij het terugdringen van de nadelige gevolgen van alcoholmisbruik.

De genoemde beleidsterreinen kunnen geïntegreerd een basis vormen voor effectief alcoholmatigingsbeleid.

Ad a. Openbare gezondheid en jeugdbeleid

De gemeentelijke taak in het lokaal jeugd- en gezondheidsbeleid biedt vele mogelijkheden voor alcoholmatigingsactiviteiten. De gemeente zorgt onder andere voor het preventie- en gezondheidsbeleid op grond waarvan ze op alcoholpreventie gerichte voorlichtingsactiviteiten kan initiëren en sturen. Haar belangrijkste partners, zoals de GGD en de regionale instelling voor verslavingszorg (Bouwman GGZ) beschikken op dit terrein over veel kennis en ervaring.

De bovengenoemde partijen kunnen concrete invulling geven aan preventieactiviteiten voor de jeugd die kennis en inzicht vergroten over de risico’s van alcoholmisbruik. Hierbij kan gedacht worden aan een voorlichtingsmiddag op basis- en middelbare scholen. Ook subsidieert de gemeente welzijnsvoorzieningen en sportactiviteiten en is ze verhuurder en beheerder van accommodaties. Naar aanleiding hiervan zou de gemeente in samenspraak met deze instellingen mogelijkheden kunnen zoeken voor richtlijnen voor de beschikbaarheid van alcohol en activiteiten stimuleren die gericht zijn op het matigen van alcohol.

Voorstel 9:

Te besluiten om in samenspraak met de GGD en de regionale instelling voor verslavingszorg (Bouman GGZ) waar mogelijk en gewenst mogelijkheden te zoeken voor richtlijnen voor de beschikbaarheid van alcohol en waar mogelijk en gewenst activiteiten te stimuleren die gericht zijn op het matigen van alcohol.

Ad b. De openbare orde en veiligheid

Alcoholbeleid heeft middels de APV en de Drank- en Horecawet een plaats binnen het beleidsterrein van de openbare orde en veiligheid. Binnen dit beleidsterrein wordt veelal gekeken naar de problematiek rondom het uitgaan. Gemeenten hebben de APV en de Drank- en Horecawet tot hun beschikking als het gaat om een juridisch kader voor het lokaal alcoholmatigingsbeleid.

De APV

In de APV kan de gemeente een lokaal juridisch kader scheppen voor de horecasector. In de huidige APV is opgenomen dat een exploitatievergunning vereist is voor het exploiteren van een horeca-inrichting. In deze exploitatievergunning worden allerlei voorwaarden opgenomen, die tot doel hebben om overlast te beperken.

Drank- en Horecawet

De artikelen 4 lid 3, 20 lid 5 en 23 lid 1 en 3 Drank- en Horecawet bieden de gemeente de mogelijkheid om aanvullende voorwaarden voor de vergunningverlening vast te leggen. Deze voorwaarden en de ontheffingsmogelijkheid ex. artikel 35 Drank- en Horecawet geven het gemeentebestuur de mogelijkheid om tijdens een evenement (zoals een braderie of wedstrijd) beperkingen op te leggen aan alcoholverkoop en –gebruik.

Convenant

Behalve deze juridische maatregelen heeft het gemeentebestuur in januari 2004 afspraken gemaakt met de horeca in de vorm van een convenant. In dit convenant kunnen gedragsregels worden opgenomen, waaraan alle partijen (gemeente, horeca, LOV, politie) zich verbinden. Op deze manier is een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een verantwoord alcoholgebruik ontstaan.

In het convenant zijn reeds de volgende afspraken gemaakt wat betreft directe en indirecte alcoholmatigingsaspecten.

  • 1.

    Het gebruik van alcohol op of aan de openbare weg is in de Algemene Plaatselijke Verordening strafbaar gesteld voor enkele gebieden/locaties;

  • 2.

    Ondernemers dragen zorg voor het opstellen van regels, hierna te noemen “huisregels”; die worden bekendgemaakt door ze op duidelijk zichtbare plaats(en) in de inrichting op te hangen.

  • 3.

    De horecaondernemers dragen zorg voor de daadwerkelijke naleving van de huisregels.

  • 4.

    De horeca houdt zich strikt aan de Code voor alcoholhoudende dranken. (geen happy-hours of soortgelijke activiteiten).

  • 5.

    De ondernemers dragen zorg voor dat de wettelijke bepalingen ten aanzien van de verstrekking van alcoholhoudende drank aan minderjarigen consequent worden nageleefd.

  • 6.

    De ondernemers weren consequent personen uit hun zaak die reeds in kennelijke staat van dronkenschap zijn. Reeds in de zaak aanwezige personen, wordt geen alcoholhoudende drank meer geschonken wanneer deze in kennelijke staat van dronkenschap dreigen te raken.

  • 7.

    De politie reageert zo snel mogelijk op klachten ter zake van overmatig alcoholgebruik in en buiten de horecagelegenheden.

  • 8.

    De politie treedt consequent op tegen het gebruik van alcohol op de openbare weg.

Verstrekking sterke drank

In het kader van het alcoholmatigingsbeleid is het voorts mogelijk verdere beperkingen op te leggen met betrekking tot het verstrekken van alcoholhoudende dranken. Zo kan het verstrekken van sterke drank aan beperkingen worden gebonden in inrichtingen in de zin van de Drank- en Horecawet, waar veel jongeren komen. Deze bevoegdheid vindt zijn oorsprong in artikel 23, lid 3 van de Drank- en Horecawet. Op basis daarvan kan de raad in de meergenoemde Drank- en Horecaverordening de bepaling opnemen dat het verboden is (tenzij om niet) bedrijfsmatig sterke drank voor gebruik ter plaatste te verstrekken in inrichtingen:

  • a.

    waarin of in een onderdeel waarvan uitsluitend of hoofdzakelijk gerede eetwaren voor gebruik ter plaatse en elders dan ter plaatse plegen te worden verkocht;

  • b.

    die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij een jeugdorganisatie of -instelling;

  • c.

    die of waarvan een onderdeel uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij een sportorganisatie of -instelling;

  • d.

    waarin onderwijs wordt gegeven.

Voorstel 10:

In te stemmen met het opnemen in de Drank- en Horecaverordening zoals bedoeld in bijlage 9 van een verbod op de verstrekking van sterke drank zoals hiervoor omschreven.

Drankverkoop in winkels e.d.

In artikel 18, lid 2 onder c van de Drank- en Horecawet is vermeld dat géén drank- en horecavergunning benodigd is voor een bedrijf (een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte) waarin hoofdzakelijk gerede eetwaren voor gebruik ter plaatse en elders dan ter plaatse plegen te worden verkocht, niet zijnde een horecalokaliteit.

Dat betekent dat cafetaria's, snackbars en dergelijke zonder deze vergunning zwakalcoholhoudende dranken (bier, wijn e.d.) mogen verkopen, voor zover die dranken NIET in het bedrijf zelf worden geconsumeerd. Is dat namelijk het geval, dan is vanzelfsprekend WEL een drank- en horecavergunning benodigd.

De Drank- en Horecawet stelt met name regels die zijn gericht op sociaalhygiënische en sociaal-economische aspecten van het verstrekken van alcoholhoudende drank.

Bescherming woon- en leefklimaat

In alcoholvrije bedrijven (cafetaria’s, snackbars en dergelijke zonder Drank- en Horecawetverordening) worden meer en meer zwakalcoholische dranken, met name bier in blik, voor gebruik elders dan ter plaatse verkocht. Deze alcoholvrije bedrijven hebben een laagdrempelig karakter en hebben een aantrekkingskracht op jongeren en low-budgetbezoekers.

De verkoop van alcoholhoudende drank vanuit dergelijke bedrijven kan het drankgebruik op straat in de hand werken. Dit kan vervolgens leiden tot overlast en hinder voor omwonenden, tot vervuiling van de omgeving door weggeworpen blikjes en andere rommel, en tot vermindering van de gevoelens van veiligheid in de buurt. Daarnaast is het, met het oog op het beteugelen van het uitgaansgeweld van belang dat in alcoholvrije inrichtingen geen alcoholhoudende drank voor gebruik op straat kan worden verkregen.

In de exploitatievergunning kan daarom, voor zover daartoe aanleiding bestaat, in afwijking van het bepaalde in voornoemd artikel 18 en dus in afwijking van nationale wetgeving, toch het voorschrift worden opgenomen dat het is verboden in het bedrijf zwakalcoholische dranken voor gebruik elders dan ter plaatse te verkopen, ten verkoop aan te bieden, dan wel voorradig te hebben.

Voor zover de burgemeester dit voorschrift opneemt vanuit sociaalhygiënische en/of sociaal-economische motieven, wordt gehandeld in strijd met de Drank- en Horecawet (artikel 40).

Echter, de burgemeester heeft met het opleggen van dit voorschrift een ander motief voor ogen. Het voorschrift wordt opgelegd in het belang van de openbare orde en de woon- en leefsituatie. Op deze wijze wordt niet in strijd gehandeld met voornoemd artikel 40 van de Drank- en Horecawet.

Indien de burgemeester besluit tot het opnemen van dit voorschrift wordt voorkomen dat de in een snackbar gekochte alcoholhoudende dranken worden geconsumeerd in de openbare buitenruimte, hetgeen kan leiden tot vervuiling van de openbare ruimte (rondslingerende of kapotte flessen, blikjes) en verstoring van het leefklimaat door overmatig alcoholgebruik.

3.6 Tapontheffingen

Bij evenementen worden dikwijls zwak-alcoholhoudende dranken verkocht buiten horecabedrijven, dus op straat, in het park of in het plantsoen. Dat mag niet zomaar. Naast de evenementenvergunning, benodigd voor het organiseren van een evenement, moet daarvoor tevens een ontheffing worden aangevraagd om buiten (een horecabedrijf) zwak-alcoholhoudende dranken te verstrekken. Deze ontheffing is benodigd op grond van artikel 35 van de Drank- en Horecawet. Volgens de Drank- en Horecawet van voor 1-11-2000 kon een dergelijke ontheffing slechts worden verleend aan een horecaondernemer.

Met het inwerking treden van de nieuwe wet (1-11-2000) kan dit aan iedereen, mits de verstrekking geschiedt onder de onmiddellijke leiding van een persoon die voldoet aan de navolgende eisen;

  • 1.

    Deze persoon mag niet onder curatele staan;

  • 2.

    Deze persoon mag niet uit de ouderlijke macht zijn ontzet;

  • 3.

    Deze persoon mag niet uit de voogdij zijn ontzet;

  • 4.

    Deze persoon mag niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

  • 5.

    Deze persoon moet de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt.

  • 6.

    Deze persoon moet in het bezit is van een Verklaring sociale hygiëne (of een daaraan gelijkgesteld bewijsstuk (zie hoofdstuk Sociale Hygiëne).

De ontheffing wordt verstrekt door de burgemeester, kan voor een aaneengesloten periode van ten hoogte 12 dagen worden verleend, en geldt alleen voor de verstrekking van zwak-alcoholhoudende drank. Het verstrekken van sterke drank is dus verboden.

Aan een ontheffing kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden, bijvoorbeeld over het toezicht dat een ondernemer moet uitoefenen.

Op de aanvraag voor een dergelijke ontheffing wordt beslist binnen acht (8) weken na ontvangst van de aanvraag.

Een langere periode

Wanneer meerdere malen door dezelfde of verschillende personen een ontheffing voor de duur van 12 dagen wordt aangevraagd voor een evenement dat langer duurt als de door de wetgever genoemde "aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen", wordt geen ontheffing ex artikel 35 van de Drank- en Horecawet verleend.

Immers, uit het doel en de strekking van de wet volgt duidelijk dat wordt beoogd om voor een aaneengesloten periode van maximaal 12 dagen ontheffing te verlenen, als uitzondering op het vereiste van de reguliere vergunning als bedoeld in artikel 3 van de wet.

Ware dit anders geweest, dan zou telkens voor aaneengesloten perioden van 12 dagen ontheffing kunnen worden verleend, waardoor de wet zou kunnen worden omzeild.

Voor evenementen die langer duren dan 12 dagen moet dus een reguliere vergunning worden aangevraagd.

Doeleinden Drank- en Horecawet

Bij de aanvraag om een ontheffing worden de doeleinden van de Drank- en Horecawet afgewogen, te weten, de sociale hygiëne, de sociaal-economische belangen en de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid. Deze aspecten komen hieronder aan de orde.

Het belang van de sociale hygiëne

In verband met het sociaal-hygiënisch karakter van de wet, wordt nagegaan of de situatie uit sociaal-hygiënisch oogpunt bezien "onschuldig" is.

Wanneer de plaats van de verstrekking hoofdzakelijk zal worden bezocht door jeugdige personen die zonder geleide ook niet in een horeca-inrichting mogen worden toegelaten, of indien leidinggevenden en verkopers te jong zijn dan wel om hun levensgedrag niet gunstig bekend staan, wordt geen ontheffing verleend.

De aanvrage kan ook worden afgewezen, indien de verkoopplaats, wegens gebrek aan overzichtelijkheid, te weinig lichtinval en dergelijke, gezien in verband met het geheel (aantal bezoekers, tijdsduur enz.), te wensen overlaat.

De economische belangen

Geen ontheffing wordt verleend als er feitelijk sprake is van bedrijfsvestiging, ook niet als de inrichting slechts op bepaalde tijden, of onder bepaalde omstandigheden, bij voorbeeld bij een bepaalde weersgesteldheid, is geopend. Een exploitant van een tijdelijke inrichting, bijvoorbeeld een ijsbaankantine, waarin alcoholhoudende drank wordt verkocht, ook al is dit beperkt tot bepaalde seizoenperiode, moet beschikken over een vergunning ex artikel 3.

Kan voor een bijzondere gelegenheid van zeer tijdelijke aard ook een ontheffing worden verleend als er voldoende horeca-inrichtingen gevestigd zijn in de directe omgeving? Uit de geschiedenis van de onderhavige bepaling blijkt, dat bij "een bijzondere gelegenheid van zeer tijdelijke aard" slechts is gedacht aan feesten, vermakelijkheden enz. Daarbij kwam het al of niet bestaan van horeca-inrichtingen in de naaste omgeving niet ter sprake. Het ligt overigens voor de hand dat de burgemeester zulks mede afweegt bij het hanteren van zijn bevoegdheid.

Het belang van de openbare orde, enz.

Aspecten, die tenslotte worden afgewogen zijn de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid. Daarmee wordt beoogd een nadere waarborg te scheppen, dat het tappen en slijten van alcoholhoudende drank op verantwoorde wijze plaatsvindt.

Artikel 21 verbiedt het verstrekken van alcoholhoudende drank indien redelijkerwijs moet worden vermoed, dat dit tot verstoring van het een of ander zal leiden.

Gegronde vrees voor gevaar ter zake is volgens artikel 31, eerste lid, onder d, een grond voor intrekking van de vergunning, welke intrekkingsgrond ingevolge het derde lid van artikel 35 van overeenkomstige toepassing is verklaard op de ontheffing. Zodanige vrees zal dan ook eveneens een grond kunnen zijn om een ontheffing ex artikel 35, eerste lid, te weigeren.

Ook verkeersveiligheid wordt meegewogen bij het al dan niet verlenen van een artikel 35-ontheffing.

Tenslotte is van belang dat alleen ontheffing wordt verleend wanneer de verstrekking van zwak-alcoholhoudende drank geschiedt onder onmiddellijke leiding van een persoon die voldoet aan artikel 8, tweede (goed levensgedrag) en vierde lid (kennis en inzicht in sociale hygiëne).

Wanneer wordt ontheffing verleend ?

Ten behoeve van onderstaande gebeurtenissen wordt een ontheffing verleend:

  • a.

    Bij buurtgebonden evenementen: het moet hierbij gaan om een kleinschalig evenement dat voornamelijk is gericht op de bewoners van de betreffende buurt;

  • b.

    In het kader van een manifestatie, bv. Koninginnedag. Op Koninginnedag wordt alleen ontheffing verleend voor de verkoop van drank tegenover de horeca-inrichting van de ondernemer die de ontheffing aanvraagt. Dit is om te voorkomen dat horecaondernemers die elders gevestigd zijn met een horecabedrijf of van buiten Leerdam met een tap een standplaats innemen. Bovendien worden zo concentraties van tap-plaatsen tegengegaan;

  • c.

    Bij een 10-jarig jubileum en elk daaropvolgend lustrum van een horecabedrijf, dat wil zeggen dat het bedrijf in die periode onafgebroken in het betreffende perceel is geëxploiteerd;

  • d.

    Overige incidentele festiviteiten, ter beoordeling aan de burgemeester.

Voorstel 11:

Ermee in te stemmen dat een ontheffing op grond van artikel 35 Drank- en Horecawet kan worden verleend in de situaties zoals genoemd onder de hiervoor genoemde punten a, b c en d.

Voorschriften

Hieronder worden de voorschriften vermeld die worden opgenomen in de ontheffing.

  • 1.

    U geeft op duidelijk leesbare en zichtbare wijze kennis aan het publiek dat aan personen beneden de leeftijd van 16 jaar geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt;

  • 2.

    U stelt geen personen beneden de leeftijd van 16 jaar aan het werk voor de verstrekking van alcoholhoudende dranken;

  • 3.

    U weert personen die kennelijk onder de invloed van alcoholische drank verkeren of die door hun gedrag aanstoot geven;

  • 4.

    Voor het publiek zijn steeds alcoholvrije dranken aanwezig;

  • 5.

    Deze ontheffing is tijdens de verstrekking aanwezig;

  • 6.

    Ter plaatse van de verstrekking is geen sterke drank aanwezig;

  • 7.

    U verlicht en ventileert de ruimte zo lang er publiek aanwezig is, behoorlijk en zorgt dat deze van alle kanten goed te overzien is;

  • 8.

    U verstrekt alleen drank in plastic bekers. Het gebruik van glas is niet toegestaan

Voorstel 12:

In te stemmen met de hiervoor genoemde voorschriften die aan een ontheffing op grond van artikel 35 Drank- en Horecawet worden verbonden.

Bescheiden

Voor het aanvragen van een ontheffing voor het verstrekken van zwak-alcoholische dranken moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

  • 1.

    een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie van de personen onder wiens onmiddellijke leiding de verstrekking zal plaatsvinden. Het uittreksel moet de situatie weergeven van dat moment.

  • 2.

    een kopie legitimatiebewijs van de aanvrager en de personen onder wiens onmiddellijke leiding de verstrekking zal plaatsvinden;

  • 3.

    een kopie van de verklaring Sociale Hygiëne van de personen onder wiens onmiddellijke leiding de verstrekking zal plaatsvinden.

  • 4.

    een situatietekening (schaal 1:100 cm) van de locatie, waarop tevens de tappunten staan aangegeven.

Voorstel 13:

Ermee in te stemmen dat ter verkrijging van een ontheffing op grond van artikel 35 Drank- en Horecawet de hiervoor genoemde documenten 1 t/m 4 moeten worden overgelegd.

3.7 Winkeltijdenwet

Wanneer een inrichting zoals bedoeld in artikel 18, lid 2 onder c van de Drank- en Horecawet (snackbars) ter plaatse geen alcoholhoudende dranken verstrekken voor gebruik ter plaatse maar slechts verstrekken voor gebruik elders dan ter plaatse is zoals eerder genoemd géén drank- en horecavergunning benodigd.

Naast het feit dat deze snackbar een horecabedrijf is in de zin van artikel 2.3.1.1 van de APV is hier tevens sprake van een winkel. Deze vorm van horeca valt vervolgens tevens onder de bepalingen van de Winkeltijdenwet. Het verstrekken voor directe consumptie geschikte eetwaren, is een vorm van horeca-activiteit die valt onder het begrip “winkel”. Een winkel is volgens deze wet een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin goederen aan particulieren plegen te worden verkocht.

De Winkeltijdenwet (artikel 2) bepaalt vervolgens dat het verboden is een winkel voor het publiek geopend te hebben:

  • a.

    op zondag;

  • b.

    op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur;

  • c.

    op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur.

In artikel 10 van het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet is vervolgens bepaald dat winkels, waar uitsluitend maaltijden, voor directe consumptie geschikte eetwaren, alcoholvrije dranken en, door middel van een automaat, tabak en tabaksproducten, middelen ter voorkoming van zwangerschap en damesverband plegen te worden verkocht, wél op zon- en feestdagen geopend mogen zijn.

Het verstrekken van zwak-alcoholhoudende dranken voor gebruik elders dan ter plaatse is, op grond van artikel 18, lid 2 onder c van de Drank- en Horecawet, niet aan een vergunningsplicht onderhevig. Zouden in deze typen winkels dus wél alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik elders dan ter plaatse, dan zijn de openingstijden zoals die zijn vermeld in de Winkeltijdenwet van toepassing.

Winkels met restaurant of lunchroom

Steeds vaker ontstaan er horecalokaliteiten in winkels, zoals bijvoorbeeld een lunchroom in een bakkerij. In de onderstaande tekening wordt deze situatie schetsmatig weergegeven.

Achter één voordeur doen zich nu twee verschillende functies voor (bakkerij en horeca). Nog los van de vraag of dit bestemmingsplantechnisch allemaal wel is toegestaan, doet zich hier tevens de vraag voor welk sluitingstijdenregime nu van toepassing is, het APV-regime (vrije sluitingstijden voor de horeca) of het Winkeltijdenregime (voor de bakkerij).

Zoals vermeld bepaalt de Winkeltijdenwet in artikel 2 dat het verboden is een winkel voor het publiek geopend te hebben op zondag, feestdagen en op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur.

In artikel 11, lid 1 van het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet is bepaald dat het verbod om op zon- en feestdagen een winkel voor het publiek geopend te hebben, niet geldt ten aanzien van winkels, waarin zich een restaurant of lunchroom bevindt, voor zover het laten betreden van de winkel noodzakelijk is voor het bezoeken van het restaurant of de lunchroom. Op deze dagen geldt dus het APV-regime voor de in de bakkerij gesitueerde horecalokaliteit (een winkel voor het publiek geopend te hebben).

Echter, het verbod om een winkel voor het publiek geopend te hebben op werkdagen voor 6 uur en na 22.00 uur, blijft van kracht. Het restaurant of de lunchroom moet dus van maandag tot en met zaterdag om 22.00 uur worden gesloten.

Hoofdstuk 4 De exploitatievergunning

4.1 De exploitatievergunning

Op grond van artikel 2.3.1.2, lid 1 van de APV is het verboden, zonder vergunning van de burgemeester een horecabedrijf te exploiteren (exploitatievergunning).

Dit betekent dat de vergunning onder meer moet worden aangevraagd bij:

  • een nieuw bedrijf;

  • overname van een bestaand bedrijf;

  • wijziging in de ondernemingsvorm

  • wijziging in de bedrijfsvoering.

Onder horecabedrijf wordt in dit verband verstaan restaurants, cafés, cafetaria, snackbars, discotheken, koffiehuizen, evenals aanverwante inrichtingen waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt, met uitzondering van inrichtingen op staanplaatsen voor de ambulante handel.

Onder het begrip “horecabedrijf” worden ook verstaan de bij dit bedrijf behorende terrassen en de andere aanhorigheden.

Deze exploitatievergunning is primair een vergunning ter bescherming van het woon- en leefklimaat en ter voorkoming of beperking van aantasting van het woon- en leefklimaat: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen, of de exploitatie van een horecabedrijf zich al dan niet verdraagt met het woon- en leefklimaat en de openbare orde ter plaatse. Daarbij is het niet alleen van belang in welke mate van het bedrijf zelf overlast te duchten is, maar ook in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de buurt zal aantasten.

Op grond van de APV kan overlast worden tegengegaan die de openbare orde betreft en zich buiten het bedrijf afspeelt. Omdat die overlast groot kan zijn, is een vergunningstelsel ingesteld opdat de openbare orde en het woon en leefklimaat in de omgeving van een horecabedrijf door middel van een preventieve toetsing kunnen worden beschermd.

Voorschriften en beperkingen

Om te voorkomen dat het woon- en leefklimaat wordt aangetast of dat de openbare orde en veiligheid wordt verstoord, worden aan de exploitatievergunning op grond van artikel 1.4 van de APV voorschriften en beperkingen opgelegd.

Uiteraard kan de burgemeester, afhankelijk van de betreffende situatie, aan een exploitatievergunning ook aanvullende en/of gewijzigde voorschriften en beperkingen opleggen ter voorkoming van aantasting van het woon- en leefklimaat of verstoring van de openbare orde en veiligheid.

In bijlage 11A staan mogelijke voorschriften en beperkingen opgesomd die in de exploitatievergunning kunnen worden opgenomen.

Weigeren vergunning

De burgemeester kan een exploitatievergunning weigeren wanneer:

  • 1.

    de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 2.

    moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. Daarbij houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf en de wijze van bedrijfsvoering van de beheerder in deze of in andere inrichtingen, alsmede hun antecedenten.

Intrekken vergunning

De burgemeester trekt de vergunning in wanneer:

  • 1.

    de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden is verleend;

    • Wanneer de aanvrager van een exploitatievergunning verkeerde gegevens verstrekt, op grond waarvan de gemeente ten onrechte heeft aangenomen, dat aan alle vereisten van vergunningverlening was voldaan, dan wordt de vergunning weer ingetrokken. Een dergelijk geval kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer met één of meer stromannen wordt gewerkt, die wel "papieren" hebben en voldoen aan de zedelijkheidseisen, maar in feite geen algemene of onmiddellijke leiding aan de onderneming of inrichting geven. Men spreekt dan van een schijnconstructie.

  • 2.

    de exploitant de voorschriften behorende bij de vergunning, overtreedt;

    • Wanneer de vergunninghouder zich niet houdt aan de in de vergunning vermelde voorschriften en/of beperkingen kan dat (uiteindelijk) leiden tot intrekking van een vergunning. Daarbij moeten uiteraard de beginselen van behoorlijk bestuur in acht worden genomen en ook de belangen in verband waarmee het vergunningsvereiste is gesteld.

  • 3.

    de exploitant de bepalingen van afdeling 3 van hoofdstuk 2 van de APV (Toezicht op openbare inrichtingen) overtreedt;

  • 4.

    aannemelijk is dat de exploitant of beheerder betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

    • Deze intrekkingsgronden betreffen de gevaren voor de openbare orde en het woon- en leefklimaat als de exploitant of beheerder zelf betrokken is bij harddrugs, heling, illegaal gokken en andere activiteiten, die de openbare orde bedreigen. De bepaling is op het gedrag van de exploitant en de beheerder zelf toegespitst. De betrokkenheid moet "aannemelijk" zijn. Dit kan blijken uit een analyse van de bevindingen van de Politie. Hetzelfde geldt voor ernstige nalatigheid. Het komt namelijk voor dat de houder of beheerder de bedrijfsvoering geheel uit de hand heeft laten lopen, door niet of nauwelijks aanwezig te zijn, niet of nauwelijks in te grijpen of normale voorzorgsmaatregelen te treffen, enzovoort.

    • De bepaling kan niet worden gebruikt als de houder wel heeft getracht de bedoelde activiteiten te voorkomen, maar daarin niet is geslaagd. In dat geval kan overigens wel een sluiting als bedoeld in art. 2.3.1.5 van de APV aan de orde zijn. De toepassing daarvan, die een spoedeisend karakter heeft en in beginsel een beperkte duur heeft, staat los van de vraag, of de exploitant persoonlijk betrokken is bij de bedoelde activiteiten

  • 5.

    de exploitant toestaat dan wel gedoogt dat in zijn horecabedrijf strafbare feiten worden gepleegd;

  • 6.

    de exploitant zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid of andere vormen van discriminatie zoals bedoeld in artikel 1 van de Grondwet;

  • 7.

    zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

  • 8.

    op grond van verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat schorsing, intrekking of wijziging wordt gevorderd door de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

  • 9.

    de exploitatie van het horecabedrijf voor een periode van langer dan drie maanden is of wordt onderbroken, alsmede indien er sprake is van gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

  • 10.

    de vergunninghouder de inrichting niet langer exploiteert.

Wijzigen

Er kunnen zich uiteraard situaties voordoen dat door de wijze van exploiteren van het horecabedrijf de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- en leefklimaat wordt verstoord, maar deze aantasting/verstoring niet van een dusdanige omvang of ernst is dat op grond daarvan de vergunning moet worden ingetrokken. In een dergelijke situatie kan de burgemeester de vergunning wijzigen, bijvoorbeeld door het stellen van aanvullende voorschriften en/of beperkingen, het beperken van de geldigheidsduur of het opleggen van sluitingstijden.

Schorsen

In de praktijk doet zich bij gemeenten de behoefte voelen aan een instrument om adequaat ‘op maat’ op situaties te reageren.

Zo kan de burgemeester zoals hiervoor aangegeven op diverse gronden de vergunning van een ondernemer intrekken of wijzigen, maar de ervaring heeft geleerd dat dit in concrete situaties nogal eens een zodanig drastisch middel wordt gevonden, dat het niet vaak wordt gebruikt. Daarom bestaat de mogelijkheid voor de burgemeester om een horecabedrijf tijdelijk te sluiten, door de vergunning voor een bepaalde periode te schorsen. De schorsing van een exploitatievergunning zal ten hoogste drie maanden duren. Het schorsingsinstrument leidt tot een meer flexibele inzet van sancties en derhalve tot een betere handhaving van afdeling 3 van hoofdstuk 2 van de APV.

Persoonsgebonden

De vergunning is gebonden aan de persoon van de exploitant, niet aan de horeca-inrichting. Bij elke wisseling van exploitant beoordeelt de gemeente of ook aan de opvolger een exploitatievergunning kan worden verleend. De exploitatievergunning wordt aangevraagd bij de burgemeester op een speciaal formulier. Daarop moeten de essentiële gegevens worden vermeld, zoals het

karakter van de zaak en de beoogde sluitingstijden. Zo kan de te verwachten overlast worden beoordeeld. Belanghebbenden kunnen tegen het besluit een bezwaarschrift indienen. Bij spoedeisende belangen kunnen zij ook een verzoek tot schorsing van de verleende vergunning aanvragen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. Het is mogelijk dat aan de exploitatievergunning voorschriften en/of beperkingen worden verbonden. Zij wordt dan wel verleend, maar bijvoorbeeld met een beperking van het sluitingstijdstip of voor een beperkte periode. Heeft de burgemeester aan een bedrijf vergunning verleend, dan kan hij alsnog nadere eisen stellen. Hij zal dat bijvoorbeeld doen bij vrees voor ontoelaatbare aantasting van het woon- en leefklimaat en de openbare orde.

De slijterij

Een slijterij is een bedrijf waar aan particulieren sterke drank, zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse, worden verstrekt en waar een aantal aan een slijterij gelieerde producten worden verkocht (zoals bijvoorbeeld kurkentrekkers, wijnrekjes, wijnkoelers, onderzetters e.d.).

Een dergelijk bedrijf valt daarom NIET onder de exploitatievergunningsplicht.

4.2 Geldigheidsduur

In de APV was geen regeling opgenomen voor een beperkte geldigheidsduur van exploitatievergunningen. Ten tijde van de wijziging van de APV (1 september 2004) is in artikel 6.5 de regeling opgenomen dat vergunningen (uiteraard inclusief de daarbij behorende voorschriften) nog gedurende 2 jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe APV van kracht blijven. Dat betekent dat verleende exploitatievergunningen nog geldig zijn tot 1 juli 2006. Voor de periode daarna moeten horecaondernemers nieuwe vergunningen aanvragen. In de nieuwe APV is geen regeling opgenomen voor de geldigheidsperiode.

Voorgesteld wordt om een geldigheidsperiode in te voeren van 5 jaar. Door invoering van een dergelijke geldigheidsperiode ontstaat de mogelijkheid om controle te houden op mogelijke wisselingen in de exploitatie. Wisselingen (in personeelsbestand, bestuur, vennoten, eigendom) komen in de horeca frequent voor. In verband hiermee moet de beëindiging of overdracht worden gemeld aan de burgemeester (artikel 2.3.1.3.B, lid 6 APV). Op deze verplichting staat een strafrechtelijke sanctie (artikel 6.1, lid 1 APV).

Het is overigens in het belang van de ondernemer om de overdracht goed af te wikkelen. Na mededeling is de opvolger aansprakelijk en aanspreekbaar voor de exploitatie.

Het nadeel van invoering van een geldigheidsperiode is dat de ondernemer in ieder geval eens per vijf jaar een nieuwe exploitatievergunning moet aanvragen en daarvoor leges moet betalen. Dat staat haaks op de door het rijk gewenste administratieve lastenverlichting voor horecaondernemers.

Echter, de zorg voor de kwetsbaarheid van de horeca voor mogelijke activiteiten die kunnen leiden tot verstoring van de openbare orde of aantasting van het woon- en leefklimaat of infiltratie van criminelen, is van een groter belang dan het op dit onderdeel voorstaan van administratieve lastenverlichting.

In de APV zal een extra artikel moeten worden opgenomen die luidt als volgt:

Artikel 2.3.1.2 A

De vergunning als bedoeld in art. 2.3.1.2 vervalt vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de vergunning, tenzij door de Burgemeester in bijzondere gevallen een kortere looptijd is vastgesteld.

Voorstel 14:

  • 1.

    Ermee in te stemmen dat de geldigheidsperiode van een exploitatievergunning wordt gesteld op 5 jaar.

  • 2.

    In te stemmem met het doen aanpassen van de APV door toevoeging van voormeld artikel.

4.3 Koppeling aan de drank- en horecavergunning

Lastenverlichting kan overigens voor een deel wel worden gevonden door een administratieve koppeling te bewerkstelligen tussen de opgave van de leidinggevenden van een horecabedrijf in een exploitatievergunning en de drank- en horecavergunning.

Wat betekent dat?

Een drank- en horecavergunning wordt opgesteld volgens een model zoals vastgesteld in de Regeling aanvraaggegevens en formulieren Drank- en Horecawet (zie artikel 3 van die regeling). Volgens dit model moeten alle leidinggevenden in/van een horecabedrijf op de vergunning worden vermeld met naam, voornaam, geboortedatum en geboorteplaats.

De APV kent geen vergelijkbare regeling. Het is echter logisch dat de namen van de leidinggevenden in de exploitatievergunning worden vermeld in verband met helderheid over de persoon van vergunninghouder en aanwezige bedrijfsleiders en beheerders. Dit zijn immers de personen die kunnen worden aangesproken op de wijze van exploiteren van het horecabedrijf. Ook vraagt een effectieve en efficiënte controle om vermelding van de gegevens van de leidinggevenden in de exploitatievergunning.

Dat betekent in de praktijk dan wel dat een wijziging in de exploitatie van een alcoholverstrekkend bedrijf leidt tot de aanvraag van een nieuwe drank- en horecavergunning en een nieuwe exploitatievergunning. Voor beide vergunningsaanvragen moeten leges worden betaald.

Dit aspect kan worden ondervangen door in de exploitatievergunning voor een alcoholverstrekkend bedrijf de passage op te nemen:

“Als leidinggevenden van het horecabedrijf treden op de personen zoals vermeld op de voor deze inrichting verleende rechtsgeldige drank- en horecavergunning”.

Het spreekt voor zich dat deze koppeling alleen wordt toegepast bij alcoholschenkende bedrijven omdat dergelijke bedrijven moeten beschikken over een drank- en horecavergunning. In exploitatievergunningen van alcoholvrije horecabedrijven worden de voormelde gegevens van de leidinggevenden wél vermeld in de exploitatievergunning.

In de omstandigheid dat de drank- en horecavergunning wordt ingetrokken en er geen nieuwe drank- en horecavergunning kan of zal worden verleend, wordt, voor zover er geen omstandigheden aanwezig zijn om ook de exploitatievergunning in te trekken, een gewijzigde exploitatievergunning verstrekt met de persoonlijke gegevens van de betreffende leidinggevenden.

Naast de hier beschreven koppeling wordt bij gelijktijdige aanvraag van een exploitatievergunning en Drank- en Horecawetvergunning niet twee keer gevraagd dezelfde gegevens in te vullen. Door een verwijzing wordt voorkomen dat al bekende gegevens opnieuw worden gevraagd.

Voorstel 15:

In te stemmen met de koppeling van de drank- en horecavergunning met de exploitatievergunning met betrekking tot de opgave van de leidinggevenden.

Ongewijzigde voortzetting

Na afloop van de geldigheidsperiode (5 jaar) moet door de horecaondernemer een nieuwe exploitatievergunning worden aangevraagd. Ter beperking van de administratieve lasten wordt voorgesteld om voor de hernieuwde exploitatievergunning een lager legesbedrag in rekening te brengen, voor zover wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:

de exploitatiewijze, inrichting, rechtsvorm en werkzame personen.

  • 1.

    8 weken voor afloop van de geldende exploitatievergunning is een nieuwe en ontvankelijke aanvraag voor een (hernieuwde) exploitatievergunning ingediend;

  • 2.

    de exploitatiewijze, inrichting, rechtsvorm en werkzame leidinggevenden zijn in geen enkel opzicht gewijzigd ten opzichte van de laatst afgegeven exploitatievergunning;

  • 3.

    er zijn in de periode van 5 jaar voorafgaand aan de nieuwe vergunningsaanvraag geen bestuursrechtelijke maatregelen getroffen tegen de ondernemer en/of de exploitatiewijze van dit horecabedrijf;

  • 4.

    er zijn in de periode van 5 jaar voorafgaand aan de nieuwe vergunningsaanvraag géén gegronde klachten ontvangen over de wijze van exploiteren van dit horecabedrijf door de ondernemer of diens leidinggevenden;

  • 5.

    er zijn geen indicaties op basis waarvan een bibobonderzoek zal worden opgestart.

In een dergelijke situatie kan worden volstaan met een beperkte beoordeling van de nieuwe aanvraag. De (kostendekkende) leges voor een dergelijke situatie staan vermeld in bijlage 8.

4.4 Strijd met bestemmingsplan

In de praktijk komt het regelmatig voor, dat bij de beoordeling van een vergunningaanvraag noch de openbare orde noch het woon en leefklimaat zich tegen vergunningverlening verzetten, terwijl het geldende bestemmingsplan de vestiging van een horecabedrijf ter plaatse niet toelaat.

Het is dan moeilijk uit te leggen dat de exploitatievergunning moet worden verleend, maar dat daarvan geen gebruik gemaakt kan worden omdat de vestiging in strijd is met het bestemmingsplan.

Daarom is in artikel 2.3.1.3.B, lid 1 van de APV de bepaling opgenomen dat de vergunning niet wordt verleend als de vestiging in strijd is met een geldend bestemmingsplan. De vraag is natuurlijk wat de betekenis is van deze weigeringsgrond. Het gaat bij deze weigeringsgrond niet om een zelfstandige weigeringsgrond, maar slechts om een coördinatieregeling.

Wanneer deze bepaling zou worden gebruikt als zelfstandige weigeringsgrond, dan zou de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad worden gebruikt ter behartiging van planologische belangen. En dat is in strijd met artikel 10 en 72 van de Wet op de ruimtelijke ordening. Het uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening (dus vanuit planologische motieven) vaststellen van gebruiksvoorschriften mag slechts geschieden in het kader van een bestemmingsplanprocedure die met vele waarborgen is omkleed.

Blijkens jurisprudentie is deze coördinatieregeling aanvaardbaar omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat. Weliswaar brengt deze regeling met zich mee dat de burgemeester treedt in een beoordeling van het geldende bestemmingsplan, maar dit laat de bevoegdheid van het college bij de toepassing van het geldende bestemmingsplan onverlet. Van een doorkruising van de Woningwet of de Wet op de Ruimtelijke Ordening is geen sprake.

Als de in de APV omschreven weigeringsgrond nl. zo wordt uitgelegd dat reeds het gebruik van een perceel dat niet past binnen de bestemming sec wordt beschouwd als “strijd met het bestemmingsplan”, dan zou dat betekenen dat deze bepaling (buiten de bestemmingsplanprocedure om) de functie gaat vervullen van een planologisch gebruiksvoorschrift. Dat is strijdig met de Wet op de ruimtelijke ordening.

4.5 Aantasting van het woon- en leefklimaat

In artikel 2.3.1.3.B, lid 2 van de APV is bepaald dat de burgemeester de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk kan weigeren, wanneer naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. Daarbij houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf en de wijze van bedrijfsvoering van de beheerder in deze of in andere inrichtingen,

Bij het al dan niet verlenen van een exploitatievergunning moet daarom worden gekeken naar de effecten van de horecavestiging op het woon- en leefklimaat in de omgeving.

Daartoe is binnen de vigerende bestemmingsplannen een onderscheid gemaakt tussen 3 verschillende categorieën horecabedrijven die qua karakter vanuit orde en handhaving en/of vanuit ruimtelijke ordeningsaspecten een aparte benadering vergen.

Naast de beoordeling op basis van het bestemmingsplan, worden de navolgende typen horecabedrijven onderscheiden, een en ander op basis van de inschatting van de verschillende mate van (directe en indirecte) overlast ten aanzien van het woon- en leefklimaat, beoordeeld op basis van de belangen die strekken tot bescherming van de openbare orde en veiligheid en/of aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse (van geen naar veel overlast).

Uitgangspunt bij de verschillende typen is dat het onderscheiden van verschillende soorten horeca alleen zinvol is, als die soorten ook tijdig en met de toetsingsmiddelen die in dit kader ter beschikking staan, herkend kunnen worden (onder meer bij de bouwaanvraag). Het gaat om verschillende mate van (directe en indirecte) overlast ten aanzien van het woon- en leefklimaat. Daarbij zijn diverse aspecten relevant: openingstijden, benodigde vergunningen, mate van geluidsproductie, mogelijkheid tot vuil/rommel op straat, mate van stank, mate van geluidsoverlast van terrasbezoekers en vertrekkende klanten. Er is een taxatie' gemaakt van de mate van mogelijke overlast per categorie.

Binnen het brede scala aan horecabedrijven zijn er enkele soorten die op bepaalde plaatsen niet goed samengaan met andere gewenste functies. Dit is afhankelijk van de functionele context van een gebied.

Typen horecabedrijven

De volgende soorten horecaondernemingen worden onderscheiden:

1. Alcoholvrij / alcoholarm

Dit zijn onder andere lunchrooms, tearooms, ijssalons, koffie- en eethuizen. Het verschil met andere categorieën is het niet mogen verstrekken van alcoholische drank (of alleen zwak-alcoholische dranken) en het niet hebben van een restaurant vergunning. In het algemeen is de verstoring van het woon- en leefmilieu door deze categorie gering.

2. Additionele horeca

De laatste jaren is een toenemende vraag te zien naar het realiseren van additionele horeca met een horecadeel. In een mengformule worden meerdere, uiteenlopende activiteiten gecombineerd in één onderneming. Hierbij wordt in een winkel of in consumentverzorgende dienstverlening een deel van het vloeroppervlak gebruikt voor het tegen vergoeding schenken van dranken en/of verstrekken van spijzen voor directe consumptie (koffie, thee, fris, alcoholhoudende dranken, broodjes en dergelijke).

Voorbeelden van dergelijke additionele horeca zijn softijsverkoop in een speciaalzaak met zoetwaren, een koffiehoek in een (banket)bakkerswinkel, verkoop van belegde broodjes in een slagerswinkel, een koffiehoek in een meubelzaak, een café in een warenhuis of een restaurant in een tuincentrum..

In deze categorie vallen tevens jongerencentra, recreatieve en sportieve inrichtingen en verenigingen, zoals: sporthallen, musea en sauna's.

3. Restaurants

Restaurants zijn eetgelegenheden met een restaurantvergunning die volledige maaltijden mogen verstrekken. Tevens worden ook nachtrestaurants hiertoe gerekend. De restaurants hebben veelal een positief effect op het leefmilieu. Zij veroorzaken over het algemeen weinig overlast en laten zich goed mengen met andere functies.

4. Cafés/bars

Deze grootste categorie bevat alle alcoholhoudende drank verstrekkende cafés, bars, partycentra, biljartcentra etc. met diverse openingstijden. Het betreft ook eetcafés, brasseries en petit-restaurants omdat deze geen volledige maaltijden (in tegenstelling tot restaurants) verstrekken, en veelal met een cafévergunning werken. Veelal is het 'café' de hoofdactiviteit.

Dit is een aparte categorie omdat deze door de verstrekking van drank een overlastkern in zich houdt. Ook de uitstraling van terrassen rechtvaardigt het onderscheid.

5. Fastfood

Met deze groep wordt gedoeld op bedrijven die niet over een drank- en horecavergunning beschikken maar wel voornamelijk etenswaren verstrekken al dan niet in combinatie met alcoholvrije dranken. Aantasting van het woon- en leefklimaat wordt voornamelijk veroorzaakt door afval van buiten de vestiging geconsumeerde consumpties en stank- en of geluidsoverlast.

Een onderscheid in de volgende twee categorieën fastfood is gewenst:

a. Fastfood restaurants (met overwegend zitplaatsen/restaurants')

Met deze groep wordt gedoeld op bedrijven die vanwege hun grootschaligheid en laagdrempelig karakter veel jongeren aantrekken.

b. Fastfood met overwegend toonbankloket activiteiten

Deze zaken zijn hoofdzakelijk ingericht voor het meenemen dan wel snel nuttigen ter plaatse van eetwaren. Het betreft hier snackbars, cafetaria's, lunchrooms, shoarmabedrijven, croissanteries etc. Als toetsingscriterium wordt gehanteerd een vloeroppervlak dat voor minder dan 40% als zitruimte voor klanten is ingericht. De overlast door dit type horeca bedrijven wordt vooral veroorzaakt doordat klanten hun consumpties veelal op straat nuttigen en dikwijls ook de resten en verpakkingen weggooien en de zuigende werking op bezoekers tot diep in de nacht.

6. Coffeeshop

Hier wordt gedoeld op die horecabedrijven waar - binnen de bekende gedoogrichtlijnen van het Openbaar Ministerie - soft drugs worden verstrekt. Deze bedrijven vergen eigenlijk een afzonderlijke behandeling. De verkoop van soft drugs wordt onder bepaalde voorwaarden gedoogd. Bij omwonenden kunnen zij door hun uitstraling en publiek gevoelens van onbehagen veroorzaken.

Voor de duidelijkheid zij er nog bij vermeld, dat het uitsluitend een alcoholvrij bedrijf mag betreffen. Alcoholverstrekkende 'coffeeshops' zijn in strijd met artikel 14 van de Drank- en Horecawet en worden niet getolereerd. Bovendien moet de combinatie van drugs en alcohol zoveel mogelijk worden voorkomen.

7. Zalenverhuur

Het betreft cafés/restaurants en hotels met verhuur van een zaal voor besloten partijen (bruiloften e.d.).

Hoewel zalenverhuur qua drankverstrekking en soms qua openingstijden overeenkomt met bovenstaande categorie heeft 'zalenverhuur' veelal een meer besloten karakter, waardoor er minder overlast veroorzaakt wordt.

8. Nachtzaken

Dit zijn dancings, discotheken, sociëteiten die geopend zijn tussen circa 22.00 uur en 06.00 uur, die dansgelegenheid bieden en waar alcoholische drank verstrekt wordt. Ook cafés met een dansvloer van >10m2 vallen in deze categorie.

Deze zaken kunnen het woon- en leefklimaat aantasten door de openingstijden en vooral wanneer 's nachts in korte tijd veel mensen tegelijk het bedrijf verlaten.

Een disco/dansgelegenheid trekt een bepaald publiek (zelfstandige stroom van bezoekers) aan, dat niet primair komt voor eten en/of drinken. In de horecapraktijk kent echter een aantal gemengde bedrijven, dat naast gewone caféfaciliteiten ook gelegenheid biedt tot dansen.

Om te bepalen of een inrichting een disco is of niet, kunnen de volgende punten als richtlijn dienen.

  • 1.

    Het minimaal benodigde muziekniveau in een disco is 90 dB, met levende muziek iets hoger. Er moet derhalve een geluidsinstallatie aanwezig zijn die minimaal 90 dB kan/mag produceren; bij een lager geluidsniveau is het minder aantrekkelijk om te dansen.

  • 2.

    De inrichting biedt regelmatig gelegenheid tot dansen. Als het café in het weekend tevens dienst doet als discotheek, is dat regelmatig gelegenheid bieden tot dansen (minimaal twee keer per week). Eén keer per maand is niet regelmatig genoeg om als disco te worden aangemerkt.

  • 3.

    Ook kan een inrichting zich als disco profileren, bijvoorbeeld door het uitdelen van flyers, of advertenties (via internet) waarin een overzicht gegeven wordt van allerlei geplande programma’s (bijvoorbeeld live-muziek). Daarnaast kan de ‘aankleding’ een rol spelen: is er sprake van speciale discoverlichting (lampen en/of andere lichteffectvoorzieningen), wat staat er aan de buitenkant (‘kom dansen!’) en is er binnen fysieke ruimte (een open plek) om te dansen?

  • 4.

    De grootte van de dansvloer. Voorheen gold het criterium van een dansvloer van ten minste 10 m2 voor een vergunningplichtig bedrijf krachtens de Hinderwet/Wet Milieubeheer. Nu deze vergunningplicht is vervallen kan niet aan deze norm worden vastgehouden. Vaak is het moeilijk te bepalen of er een dansvloer van 10m2 of meer is. Op de dag staan er in de zaak tafeltjes, ’s avonds zijn deze aan de kant geschoven en is er dansgelegenheid. In lang niet alle gevallen is er sprake van een opgehoogde dansvloer (en zelfs daar kunnen ook nog tafels en stoelen staan), en ook langs de bar (als hier een ruime doorloop is) wordt gedanst.

  • 5.

    Verder kunnen leeftijdscontrole, portiers aan de deur en de heffing van entreegeld een aanwijzing zijn dat het om een disco gaat.

In onderstaande tabel is de categorie-indeling volgens het bestemmingsplan gecombineerd met de typen-indeling van overlastgevende bedrijven volgens de APV.

Zoals uit dit schema blijkt, valt categorie 2 (Additionele horeca) NIET onder één van de aangegeven horecacategorieën (1 t/m 3). Het betreft hier namelijk een vorm van horeca die als ondergeschikte nevenactiviteit wordt gekwalificeerd. De indeling naar bestemming is gebaseerd op de hoofdactiviteit, bijvoorbeeld “detailhandel” (een bakker of tuincentrum met koffiehoekje), “sport” (een voetbalvereniging met kantine) of “sociaal-cultureel” (een buurthuis, een theater of bioscoop met bargelegenheid).

Combinaties / twijfelgevallen

Wanneer een bedrijf zich richt op twee of meerdere activiteiten, kan twijfel ontstaan over het gewicht van de ene activiteit ten opzichte van de ander. Het is dan onduidelijk op welke activiteit het horecabedrijf in hoofdzaak is gericht en het bedrijf kan daarom onder twee of, in sommige gevallen zelfs onder drie categorieën geschaard worden.

Om te mate van overlast te bepalen wordt het bedrijf in dat geval ingedeeld in de zwaarste van de relevante categorieën.

Strijd met bestemmingsplan

Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan moet worden gekeken naar de omschrijving zoals die is vermeld onder de hiervoor genoemde horecacategorieën 1 t/m 3. Voor zover een aanvraag om een exploitatievergunning strijdig is met het bestemmingsplan, kan de vergunning worden geweigerd op grond van artikel 2.3.1.3.B, lid 1 APV.

Nadelige beïnvloeding van de woon- of leefsituatie / openbare orde of veiligheid

Is er geen sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan, dan moet vervolgens worden bezien of er sprake is van een nadelige beïnvloeding van de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde of veiligheid door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

Voor de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is, wordt gekeken naar de omschrijving zoals die is vermeld onder de hiervoor de genoemde horecacategorieën 1 t/m 8.

In de situatie dat de vestiging van een horecabedrijf wél past binnen het bestemmingsplan, maar een nadelige beïnvloeding van de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde of veiligheid tot gevolg zal hebben, kan de vergunning in principe worden geweigerd op grond van artikel 2.3.1.3.B, lid 2 en 3 APV.

Echter, dat kan niet zomaar. Om te voorkomen dat willekeur ontstaat in afwegingscriteria, moet het antwoord op de vraag of de vestiging van een (type) horecabedrijf de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde of veiligheid nadelig beïnvloedt, worden gevonden in een vastgesteld (beleids)document (bestemmingsplan). In het bestemmingsplan staat dan aangegeven in welke delen van een stad welke typen horecabedrijven zich al dan niet kunnen vestigen, waar uitbreiding van bestaande typen horecabedrijven al dan niet is toegestaan, waar consolidatie plaatsvindt en waar een uitsterfbeleid geldt. De aanvraag kan dan aan de uitgangspunten van een dergelijk door het gemeentebestuur vastgesteld bestemmingsplan worden getoetst. Er zal op basis daarvan een vergunning kunnen worden verleend of worden geweigerd.

Daarbij zal echter steeds worden nagaan, of bijzondere omstandigheden nopen tot het maken van een uitzondering op dit beleid: iedere vergunningaanvraag moet immers zelfstandig en met inachtneming van de betrokken belangen te worden beoordeeld.

Bij de beoordeling van de aantasting van de woon- of leefsituatie en/of de openbare orde of veiligheid in de omgeving van een horecabedrijf moet de burgemeester, op grond van artikel 2.3.1.3.b, lid 2 APV, rekening houden met het karakter van de straat en de wijk waarin het bedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse al blootstaat of zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf. Ook houdt de burgemeester rekening met de wijze van bedrijfsvoering van de houder of leidinggevende.

Als op basis van deze beoordeling wordt geconcludeerd dat de vestiging van dit horecabedrijf de woon- of leefsituatie en/of de openbare orde of veiligheid in de omgeving nadelig beïnvloedt, zal aanvullend worden bezien of deze nadelige invloed kan worden ondervangen door het stellen van aanvullende voorwaarden in de exploitatievergunning óf door het opleggen van nadere eisen op basis van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.

In artikel 3.4.2 van de bij dit besluit behorende bijlage is bepaald dat degene die de inrichting drijft zodanige maatregelen en voorzieningen treft dat hinder, veroorzaakt door komende en vertrekkende bezoekers, wordt voorkomen dan wel, voor zover dit niet mogelijk is, zoveel mogelijk wordt beperkt. Die voorzieningen en maatregelen kunnen betrekking hebben op:

  • 1.

    het geleidelijk aankondigen van het sluitingstijdstip;

  • 2.

    het gebruik van aanwezige toe-, in- of uitgangen;

  • 3.

    het gebruik van tot de inrichting behorende parkeervoorzieningen;

  • 4.

    het gebruik of de periode van openstelling van de inrichting of delen ervan;

  • 5.

    het houden van toezicht in de directe omgeving van de inrichting.

Daarnaast kan een goede organisatie van de parkeervoorzieningen en het houden van toezicht een beperking van de overlast opleveren en kan het dagelijks bestuur op basis van artikel 5 van dat Besluit in verband met voorschrift 4.1.4 uit de bijlage bij dat Besluit nadere eis stellen ten aanzien van:

  • 1.

    het aanbrengen van technische voorzieningen binnen de inrichting;

  • 2.

    de periode van openstelling van de gehele inrichting, een terras, een parkeerterrein of een ander gedeelte van de inrichting;

  • 3.

    de situering van een terras of een parkeerterrein;

  • 4.

    het in acht nemen van gedragsregels die binnen de inrichting in acht moeten worden genomen, waaronder regels ten aanzien van aan- en afrijdend verkeer en komende en gaande bezoekers.

Voor zover op voorhand duidelijk is dat met het opleggen van de hiervoor beschreven maatregelen, de nadelige invloed op het woon- en leefklimaat en/of de openbare orde en veiligheid niet kan worden voorkomen, dan kan de vergunning worden geweigerd op grond van artikel 2.3.1.3.B, lid 2 en 3 van de APV.

Krachtens artikel 1.4 van de APV kunnen voorschriften worden verbonden aan de exploitatievergunning. Denkbaar is dat die betrekking hebben op dezelfde onderwerpen als hiervoor genoemd, indien daarmee wordt beoogd de openbare orde of de woon en leefomgeving te beschermen.

4.6 Wijze van bedrijfsvoering

Een exploitatievergunning kan worden geweigerd op grond van de wijze van bedrijfsvoering (artikel 2.3.1.3.B, lid 3 APV). Het is niet mogelijk om een limitatieve opsomming te geven van handelswijzen die leiden tot de weigering van een exploitatievergunning wegens de wijze van bedrijfsvoering.

Echter, richtinggevend voor een dergelijke weigeringsgrond is bijvoorbeeld het feit dat een eerdere vergunning van de exploitant is ingetrokken of dat meerdere sancties zijn opgelegd wegens voortdurende overtreding van de vergunningsvoorschriften of ernstige vormen van hinder/overlast door de wijze van exploiteren van het betreffende horecabedrijf in het recente verleden.

Tevens kan worden onderzocht of de gewenste exploitatievorm en wijze (soort onderneming, de doelgroep, de visie, de uitstraling en mogelijk verdere ontwikkelingsmogelijkheden) past binnen in paragraaf 4.4 beschreven typen horecabedrijven. Op basis daarvan kan in redelijke mate worden ingeschat of de wijze van exploiteren van het horecabedrijf, het woon- en leefklimaat ter plaatse nadelig kan of zal beïnvloeden

Ook het feit dat de ondernemer een horecabedrijf wil exploiteren / exploiteert met een leidinggevende die niet in het bezit is van een rechtsgeldige verblijfstitel, of een horecabedrijf exploiteert of heeft geëxploiteerd waarin zich zaken hebben voorgedaan of waarvan het vermoeden bestaat dat zich zaken voordoen zoals genoemd in artikel 2.3.1.3.B, lid 5 onder a tot en met f van de APV, getuigen voorts niet van een verantwoorde wijze van bedrijfsvoering.

Afval

Ook het continue vervuilen van de omgeving van het horecabedrijf door de wijze van exploiteren van het horecabedrijf, heeft een directe relatie met de wijze van bedrijfsvoering door de horecaondernemer.

Op grond van artikel 3.4.1. van de bijlage behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, is degene die de inrichting (het horecabedrijf) drijft verantwoordelijk voor het opruimen van de omgeving voor zover aldaar etenswaren, verpakkingen e.d. rondzwerven die afkomstig zijn uit het betreffende horecabedrijf. Het betreft een straal van omstreeks 25 meter rondom het bedrijf.

4.7 Levensgedrag

De ondernemer en de overige leidinggevenden in en van een horecabedrijf waarin bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, hebben een bijzondere verantwoordelijkheid.

Maar ook leidinggevenden van horecabedrijven waar géén alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, hebben een bijzondere verantwoordelijkheid. De aanwezigheid van elk type horecabedrijf (alcoholverstrekkend én alcoholvrij) kan, door de wijze waarop het bedrijf wordt geëxploiteerd, namelijk met zich mee brengen dat de openbare orde wordt verstoord of het omliggende woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed.

Deze verantwoordelijkheid brengt derhalve met zich mee dat drempels moeten worden opgeworpen tegen personen die - blijkens hun(strafrechtelijke) verleden - onvoldoende beschikken over de bij het verstrekken van alcohol en het exploiteren van een horecabedrijf horende bijzondere verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid is belangrijk. De ondernemer en leidinggevende moet blijk geven van voldoende moraliteit. .

Leidinggevenden in de horeca die zelf strafbare feiten hebben gepleegd zijn immers onvoldoende in staat hun klanten op naleving van waarden en normen aan te spreken. Van dergelijke leidinggevenden wordt aangenomen dat zij niet kunnen tegenhouden dat criminele groeperingen zich nestelen in een horecabedrijf, omdat zij zelf een geschonden blazoen hebben.

In dat kader is het voorts van belang te beoordelen hoeveel strafbare feiten zijn gepleegd, wanneer deze feiten zijn gepleegd en of de betrokken leidinggevende voor deze strafbare feiten binnen de laatste vijf jaar meer dan één maal onherroepelijk is veroordeeld.

Verschillende regelgeving

Het feit dat een persoon van goed levensgedrag moet zijn om een openbaar toegankelijke inrichting te mogen exploiteren is in verschillende regelgeving nader uitgewerkt. In bijlage 12 is een en ander nader uitgewerkt.

Op basis daarvan kan worden vastgesteld dat de bevoegdheid om justitiële documentatie op te vragen is ondergebracht bij verschillende organen; de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders. De eisen omtrent het levensgedrag van personen die een openbaar toegankelijke inrichting exploiteren zijn ook in verschillende wet- en regelgeving te vinden.

Justitiële en strafvorderlijke gegevens

Een bestuursorgaan dat moet beoordelen of een persoon beschikt over voldoende moraliteit, moet wel kunnen beschikken over daartoe van belang zijnde gegevens.

In de Wet op de justitiële en strafvorderlijke gegevens is nader uitgewerkt welk orgaan waarvoor gegevens kan opvragen uit het justitiële documentatieregister.

Op grond van het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 13 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en het bepaalde in artikel 13 van het Besluit justitiële gegevens, kan:

  • 1.

    het college van burgemeester en wethouders informatie opvragen uit het justitiële documentatieregister met betrekking tot personen die als leidinggevenden worden opgegeven bij de aanvraag van een drank- en horecavergunning;

  • 2.

    de burgemeester op grond van genoemde artikelen informatie opvragen uit het justitiële documentatieregister met betrekking tot personen die een aanwezigheidsvergunning aanvragen op grond van de

  • Wet op de kansspelen..

Omdat in artikel 13 van het Besluit justitiële gegevens niet de gemeentelijke exploitatievergunning wordt opgesomd, betekent dit dat de burgemeester géén gegevens uit het justitiële documentatieregister kan opvragen van personen die een exploitatievergunning (o.g.v. de APV) aanvragen. Dit gebrek aan informatie doet zich overigens alleen voor bij alcoholvrije bedrijven. Van de ondernemer die naast de exploitatievergunning tevens een drank- en horecavergunning aanvraagt, zijn deze gegevens zoals vermeld wél beschikbaar.

Voor de beoordeling van het levensgedrag van personen in een alcoholvrij bedrijf kan de burgemeester in dat geval alléén gebruik maken van de gegevens zoals die zijn opgenomen in de Politieregisters. De burgemeester kan deze gegevens opvragen op grond van het bepaalde in artikel 15, lid 1 onder b 2 van de Wet politieregisters (handhaving van de openbare orde) .

De beoordeling van het levensgedrag

Voor de aanvraag van een drank- en horecavergunning moet een leidinggevende:

Voor de beoordeling van het levensgedrag wordt dus gebruik gemaakt van verschillende beoordelingskaders. Enerzijds vindt de beoordeling van het levensgedrag plaats op basis van een niet nader omschreven kader. Anderzijds vindt beoordeling plaats aan de hand van een limitatief opgesomd aantal gedragingen in verschillende besluiten. De vraag doet zich dan voor of een persoon van slecht levensgedrag is als hij wel antecedenten heeft, maar die antecedenten niet voorkomen in de limitatieve opsomming in de in de betreffende regelgeving (Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999, Speelautomatenbesluit 2000) opgesomde gedragingen. Mag iemand er van uitgaan dat, voor zover hij/zij geen misdrijf heeft gepleegd zoals omschreven in de voormelde regelgeving, zonder meer sprake is van “goed levensgedrag” ?

Wat is nu de relatie tussen de vrije beoordeling van het levensgedrag en de limitatief opgesomde gedragingen in de verschillende besluiten ? De toets van slecht levensgedrag leidt dus dikwijls tot discussie en roept veel vragen op. Wat zegt de jurisprudentie daarover?

De vrije beoordeling

Blijkens de jurisprudentie is de vrije toetsing van het levensgedrag zoals bedoeld in artikel 8, lid 2 onder b van de Drank- en Horecawet niet aan regels gebonden. Uit de Nota van toelichting op het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet blijkt dat geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid een nadere omschrijving te geven van de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn. Op deze wijze ontstaat er meer beoordelingsruimte voor het bestuursorgaan. Een bestuursorgaan heeft dus een breed vlak tot de beschikking om daarbinnen het levensgedrag van een exploitant te beoordelen.

Het is dan ook vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999, niet van toepassing is op de eis inzake het slecht levensgedrag als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Drank- en Horecawet.

De beoordeling volgens de besluiten

Echter de in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 (en ook het speelautomatenbesluit 2000), omschreven overtredingen en misdrijven geven een aanvrager wél een reële indicatie op mogelijke vergunningverlening of –intrekking. Daarmee biedt dit besluit de aanvrager op voorhand dus een duidelijk toetsingskader. Heeft de aanvrager zich schuldig gemaakt aan de in de Besluiten omschreven daden, dan komt hij/zij sowieso niet in aanmerking voor een vergunning of wordt een verleende vergunning ingetrokken.

Daarbij moet nadrukkelijk niet uit het oog worden verloren dat het niet zo is dat voor zover een aanvrager géén van de in de Besluiten omschreven daden heeft gepleegd, het goed levensgedrag daarmee dan een gegeven is. Het gemeentebestuur heeft, zoals vermeld, altijd de bevoegdheid voor een zelfstandige beoordeling van de feiten. Het staat de gemeente dus vrij andere dan de in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 of het Speelautomatenbesluit 2000 genoemde feiten ten grondslag te leggen aan het oordeel dat sprake is van slecht levensgedrag.

Omdat een nadere invulling ontbreekt, is het bestuursorgaan bij de beoordeling of er sprake is van slecht levensgedrag vrij in de wijze van beoordeling en zijn er geen beperkingen opgelegd aan de feiten of omstandigheden die mogen worden betrokken bij dit oordeel.

Het is dus aan het gemeentebestuur om in die situaties gemotiveerd aan te geven waarom de beoordeelde feiten, in afwijking van het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 of het speelautomatenbesluit 2000, reden zijn om te oordelen dat sprake is van slecht levensgedrag in de zin van de wet. Daarbij is het overigens van belang te weten dat bij deze beoordeling slechts de periode van vijf jaren voorafgaand aan de datum van de beslissing op verzoekers aanvraag meegewogen kan worden.

De burgemeester zal bij de beoordeling niet aan strenge eisen hoeven te voldoen om te kunnen bepalen of iemand een slecht levensgedrag heeft. De eerste reden hiervan is dat in het bestuursrecht de aannemelijkheid (tot het oordeel kunnen komen) een rol speelt. Voldoende is dat uit het feitencomplex dat naar voren komt uit de politierapporten voldoende aannemelijk is dat een exploitant van slecht levensgedrag is. Dit betekent dat niet vereist is dat een exploitant onherroepelijk veroordeeld is (geweest) of een strafblad heeft.

In een zeer recente uitspraak van 24 maart 2004 oordeelde de Afdeling dat de nog niet onherroepelijke veroordeling ten grondslag kon worden gelegd aan de weigering van de exploitatievergunning. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag moet het bestuursorgaan een bestuurlijke afweging maken die meer omvat dan het eindresultaat van het strafproces.

Verklaring omtrent gedrag (VOG)

In artikel 2.3.1.3.A, lid 2 onder d van de APV staat vermeld dat bij de aanvraag van een exploitatievergunning een “Verklaring omtrent het gedrag” moet worden overgelegd.

Het feit dat een VOG wordt afgegeven, betekent niet zonder meer dat iemand van goed levensgedrag is. Ook hier geldt dat de burgemeester een vrije beoordeling heeft met betrekking tot het levensgedrag van de leidinggevende. Bij de beoordeling van het levensgedrag zoals bedoeld in artikel 2.3.1.2, lid 7 van de APV, worden, naast de onherroepelijke veroordelingen, tevens antecedenten betrokken die zijn vastgelegd in de Politieregisters. Het kan dus voorkomen dat er, ondanks het overleggen van een VOG, naar het oordeel van de burgemeester, toch sprake is van slecht levensgedrag, bijvoorbeeld op basis van gegevens uit het Politieregister.

4.8 Opening- en sluitingstijden

Horecabedrijven zijn niet alleen van belang voor de levendigheid en de economie van de stad, maar zij kunnen ook vormen van overlast met zich meebrengen. Om deze vormen van overlast te kunnen inperken staan verschillende instrumenten ter beschikking. Eén van deze instrumenten is het hanteren van een sluitingstijd voor horecabedrijven. Iedere vorm van sluitingstijd of het vrijlaten daarvan heeft vóór- en nadelen. In Leerdam is in de APV geen regeling opgenomen omtrent vaste opening- en sluitingstijden.

Overlast

Er zijn vanuit de politie, de horecabranche, bewoners of anderszins, geen aanwijzingen op basis waarvan moet worden geoordeeld dat het huidige regime leidt tot voortdurende en onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat of verstoring van de openbare orde. Wel is gebleken dat er in de nachtelijke uren geregeld overlast ontstaat op de openbare weg afkomstig van horecabezoekers (wildplassen, geschreeuw, vernieling e.d.).

Overigens kan het gelijktijdig sluiten van horecabedrijven leiden tot een moment van (grote) drukte op straten waar horeca is gevestigd. Dat kan leiden tot agressie en geweld. Dit zal moeten leiden tot extra en gerichte inzet van politie gedurende de nachtelijke uren. Die extra inzet is, gelet op het feit dat omliggende gemeenten een sluitingstijdenregime kennen (en de politie aldaar juist ten tijde van de sluitingstijden zichtbaar moet zijn), en gelet op de beperkte politiecapaciteit, niet beschikbaar. Het instellen van sluitingstijden kan voorts als nadeel hebben dat het de horecaondernemer moeite kan kosten om publiek te laten vertrekken. Dit kan leiden tot escalatie en verstoring van de (openbare) orde.

Het voordeel van het huidige regime is dat horecabezoekers meer gespreid vertrekken. Dit leidt tot minder (openbare) orde belasting in de kwetsbare uren en minder belasting van de politiecapaciteit. Taxibedrijven kunnen beter inspelen op behoefte van het horecapubliek. Voorts ontstaat er minder druk en stress op ondernemers van snack- en broodjeszaken om de zaak “leeg te krijgen”op het slutingstijdstip.

Overigens blijkt uit onderzoek dat de keuze voor een bepaald sluitingstijdenregime geen relatie heeft met factoren als de ligging en omvang van gemeente, de omvang en aard van de horecabedrijven, de beschikbare politiecapaciteit, economische, toeristische en regionale motieven. De keuze voor een bepaald sluitingstijdenregime wordt nagenoeg altijd ingegeven door de wens om de openbare orde en veiligheid te verhogen. Het invoeren van vaste sluitingstijden in een situatie waarbij omliggende gemeenten sluitingstijden hanteren en daardoor een beperkte politiecapaciteit voor Leerdam beschikbaar is, is niet opportuun. Het nadeel daarvan is dat Leerdam, na sluiting van de horecabedrijven in omliggende gemeenten, een aanzuigende werking kan hebben op horecabezoekers die nog verder willen “stappen of een broodje willen eten”. Voor zover daarvan in aanmerkelijke mate overlast ontstaat, kunnen, via een vergunningsvoorschrift in de exploitatievergunning, door de burgemeester sluitingstijden worden opgelegd aan een afzonderlijk horecabedrijf.

Alcoholmatiging

De vraag doet zich tevens voor of vrije sluitingstijden niet automatisch leiden tot extra mogelijkheden om alcohol te consumeren. Daarover bestaat verschillende theorieën:

  • 1.

    De eerste theorie stelt dat er een direct verband bestaat tussen de beschikbaarheid van alcohol en een toename in het aantal alcoholgerelateerde risico’s als overlast en rijden onder invloed. Deze theorie gaat er vanuit dat een toename in de beschikbaarheid invloed heeft op de consumptie. Een hogere consumptie van alcohol gaat vervolgens gepaard met meer excessieve drinkers in de populatie en meer sociale gezondheidsgerelateerde alcoholproblemen;

  • 2.

    Een tweede theorie gaat in op het “power drinking”: het verschijnsel dat het uur vlak vóór sluitingstijd gepaard gaat met een extra hoog alcoholgebruik. Deze theorie veronderstelt dat restricties op de openingstijden juist leiden tot gedrag waarbij grote aantallen drinkers vlak voor sluitingstijd extra veel alcohol zullen consumeren;

  • 3.

    Een derde theorie, de “temporal shift hypothesis” veronderstelt slechts een tijdelijke verschuiving in drinkpatronen als gevolg van vrije sluitingstijden. Deze theorie gaat er vanuit dat vaste klanten hun bezoektijden zullen wijzigen en bijvoorbeeld de uren die ze in verband met de vrije sluitingstijden langer blijven, compenseren door die uren later te komen.

Helaas is er nog geen wetenschappelijk onderzoek bekend op basis waarvan kan worden afgeleid welke theorie de meest gangbare is. Feit is wel dat voor welke vorm van sluitingstijden ook wordt gekozen, altijd zullen met de betrokken partners afspraken moeten worden gemaakt over het voorkomen van alcoholmisbruik en het bijdragen aan het verhogen van de veiligheid in en in de omgeving van horecabedrijven. In dat kader zijn daarover afspraken gemaakt met de horecaondernemers, winkeliers, politie en gemeente in het Horecaconvenant. Dit convenant dateert van januari 2004 en wordt jaarlijks verlengd (en zonodig aangepast).

Venstertijden

Zoals eerder opgemerkt is het niet direct noodzakelijk het opening- en sluitingstijdenregime aan te passen. Echter, om te voorkomen dat horecabezoekers de gehele nacht diverse horecabedrijven bezoeken en daarbij overlast op straat veroorzaken, kan, náást het hiervoor genoemde convenant en mede in het kader van het voeren van een alcoholmatigingsbeleid, een venstertijd worden ingesteld. Dat betekent dat de vrije sluitingstijden blijven gehandhaafd, maar dat het niet meer is toegestaan om bezoekers in een horecabedrijf toe te laten ná 04.00 uur. Deze maatregel kan, na invoering daarvan, één jaar later worden geëvalueerd en zonodig worden bijgesteld. In het reguliere Kwaliteitskringoverleg kan deze maatregel telkens worden geagendeerd.

De venstertijd wordt als voorschrift opgenomen in de exploitatievergunning en wel als volgt:

“Het is vergunninghouders verboden toegang te verlenen aan bezoekers tot het op deze vergunning vermelde horecabedrijf, behoudens ambtenaren van de gemeente, politie en brandweer, op maandag tot en met zondag van 04.00 uur tot 07.00 uur;”

Voorstel 16 :

  • 1.

    Te besluiten in de exploitatievergunning het navolgende voorschrift op te nemen:

    • “Het is vergunninghouders verboden toegang te verlenen aan bezoekers tot het op deze vergunning vermelde horecabedrijf, behoudens ambtenaren van de gemeente, politie en brandweer, op maandag tot en met zondag van 04.00 uur tot 07.00 uur;”

  • 2.

    Te besluiten de werking van deze venstertijd te evalueren een jaar na inwerkingtreding daarvan.

4.9 Terrassenbeleid

Het realiseren en instandhouden van een vitale, leefbare stad is een thema dat heden ten dage hoog op de agenda staat. De leefbaarheid en herkenbaarheid wordt niet alleen bepaald door de aanwezige bebouwing, maar wordt ook in belangrijke mate beïnvloed door de openbare ruimte. Van gemeentewege wordt daarom momenteel onder meer gewerkt aan een nota handhaving openbare ruimte. Bovendien is voor de gemeente Leerdam een Welstandsnota ontwikkeld.

Er zijn in Leerdam 35 terrassen met een totaal oppervlak van 1500 vierkante meter. Terrassen zijn sfeerbepalend en hebben daardoor veel invloed op de uitstraling van de stad. Goed ingerichte terrassen vormen een verlevendiging van het straatbeeld en dragen bij aan de aantrekkelijkheid van de openbare ruimte. Daar staat tegenover dat terrassen voor geluidsoverlast kunnen zorgen, het verkeer kunnen hinderen en door hun vormgeving de beeldkwaliteit kunnen verminderen. Daarom is het van belang dat de gemeente heldere regelgeving ontwikkelt.

Aangezien terrassen een belangrijk onderdeel uitmaken van de openbare ruimte is aandacht voor de kwaliteit van terrassen een van de uitgangspunten in deze paragraaf en worden randvoorwaarden gegeven om een bepaald minimum aan kwaliteit te garanderen. Binnen de aangegeven marges worden de ondernemers vrij gelaten in hun keuzen ten aanzien van het uiterlijk van het terras. Dit komt de flexibiliteit ten goede waardoor beter ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen.

Deze paragraaf zal worden gebruikt als toetsingskader voor de terrasaanvragen. In de exploitatievergunningen zelf zullen regels worden gesteld om eventuele overlastsituaties tegen te gaan.

In deze paragraaf worden voorts richtlijnen aangegeven waaraan vergunningaanvragen worden getoetst. Het vooraf aangeven van beleidsregels heeft belangrijke voordelen. Het bevordert de rechtszekerheid: gelijke gevallen worden gelijk behandeld. Daarmee wordt de juridische positie van de gemeente versterkt. Tevens geven deze kaders eenduidig aan wat de andere gebruikers van de openbare ruimte van het gemeentebestuur kunnen verwachten om de kwaliteit van de openbare ruimte en het leefklimaat te kunnen blijven garanderen.

De regelgeving in deze paragraaf bevat zoveel mogelijk objectieve criteria. Dit heeft als belangrijk voordeel dat aanvragen in de regel niet meer door alle betrokken afdelingen apart van advies voorzien hoeven te worden.

Betrokken belangen

Om aan te geven dat er rond het onderwerp terrassen verschillende invalshoeken zijn en belangen spelen, wordt in deze paragraaf ingegaan op de belangen die betrokken zijn bij het totstandkomen van dit terrassenbeleid.

Goede bedrijfsvoering c.q. broodwinning moet mogelijk zijn binnen de regelgeving.

Het terrasbeleid is er niet op gericht om de horeca-exploitant in zijn nering te treffen. Heldere en duidelijke regelgeving is evenwel in ieders belang. Bij het totstandkomen van regelgeving dienen wel alle belangen afgewogen te worden.

Verkeersveiligheid

In een aantal gebieden waar terrassen voorkomen is tevens sprake van een verkeersfunctie. Met name in een aantal smalle straten in het centrum heeft de vermenging van de verkeersfunctie van een straat met andere functies, een negatief effect op de verkeersveiligheid. De intensiteit en de aard van de verkeersfunctie zijn dan ook medebepalend voor het gehanteerde regime voor een bepaald gebied.

Uiterlijk aanzien en architectonische kwaliteit

Door de ingenomen openbare ruimte, de keuze van het terrasmeubilair en de verdere inrichting van het terras, legt een terras visueel beslag op de openbare ruimte. Hierbij dient zich de vraag aan in hoeverre terrassen het uiterlijk aanzien van de stad aantasten. Om hiervoor richtlijnen op te stellen zijn kwaliteitseisen ontwikkeld die zijn verwerkt in deze nota. Deze eisen vormen tevens een kader voor beoordeling door de Welstandscommissie.

Aantrekkelijk voor de stad, haar bewoners en haar bezoekers

Terrassen kunnen Leerdam een kleurrijk en sfeervol karakter geven, wat voor toeristen een aantrekkelijk beeld oplevert. Echter niet elke bezoeker van, met name, de binnenstad is een toerist. Een historische binnenstad als die van Leerdam biedt tevens onderdak aan diverse andere functies, die voor de bewoners van belang zijn.

De begaanbaarheid van de openbare ruimte

De openbare ruimte in het centrum kenmerkt zich door een groot aantal obstakels. Terrassen behoren hier ook toe. Om de begaanbaarheid van het centrum te waarborgen dienen terrassen zodanig te worden opgesteld dat de doorstroming van het publiek niet in gevaar komt.

De beschikbaarheid van de openbare ruimte tijdens evenementen, markten, kermis, tijdelijke ideële standplaatsen, etc.

Wanneer in Leerdam evenementen worden georganiseerd in de openbare ruimte kan de situatie ontstaan dat tijdelijk geen gebruik gemaakt kan worden van de in de exploitatievergunning beschreven terrasruimte. In de praktijk betekent dit dat zoveel mogelijk met de wederzijdse belangen rekening moet worden gehouden. Immers, een evenement trekt ook extra publiek.

Een aantrekkelijke woonomgeving met voldoende waarborgen ter beperking van overlast.

In het centrum van Leerdam wordt ook gewoond. De aanwezigheid van terrassen mag uiteraard niet een onaanvaardbare hoeveelheid overlast opleveren voor de bewoners uit de omgeving van de terrassen. Behalve overlast kunnen terrassen aan de andere kant ook juist bijdragen aan de verlevendiging van de woon- en leefomgeving.

Beschikbaarheid van de openbare ruimte voor de hulpdiensten.

Hoe gezellig het openbaar gebied er door kleurrijke terrassen ook uitziet, er dient te allen tijde voldoende doorgangsruimte over te blijven om de bereikbaarheid voor de hulpdiensten te garanderen.

Bij het opstellen van deze nota zijn de bovengenoemde aspecten tegen elkaar afgewogen, hetgeen resulteert in een evenwichtig terrasbeleid, waarbij zoveel mogelijk aan alle belangen recht wordt gedaan.

Definitie

Onder een terras wordt verstaan:

een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf, waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt.

Openbaar karakter terrassen

De onderdelen "sta- of zitgelegenheid” en “tegen vergoeding dranken verstrekken” duiden er op dat het terras voor publiek toegankelijk is en een openbaar karakter draagt. Het gebeurt nogal eens dat ondernemers de mening toegedaan zijn dat het terras bij hun horecabedrijf niet vergunningplichtig is, omdat bijvoorbeeld de grond in eigendom is, of dat het terras dermate omheind is dat van een feitelijke toegankelijkheid geen sprake zou zijn.

Bepalend is echter of een terras bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd. Hierbij is dus niet relevant of een terras bijvoorbeeld op het eigen terrein is gesitueerd. Als het terras voor klanten bereikbaar is - dat is voor het publiek toegankelijk is - dient een vergunning aanwezig te zijn. Dat geldt eveneens voor terrassen, die op afgesloten grote terreinen liggen.

Terrassen zijn er in verschillende verschijningsvormen. Zo bestaan er gebouwde terrassen en onoverdekte terrassen, gevel- en eilandterrassen.

Een onoverdekt terras spreek voor zich. Een gebouwd terras is een overdekt en/of een door wanden omgeven ruimte, waarin het horecabedrijf wordt voortgezet, is aangebouwd aan een horecavestiging en is gelegen op of aan de openbare weg.

Een gevelterras is direct aan de gevel van het bijbehorende horecabedrijf gelegen. Een gevelterras mag niet breder zijn dan het bedrijf waartoe het behoort.

Een eilandterras is een los van de gevel gelegen terras, voor of in de directe nabijheid van het betreffende pand.

Juridisch kader terrassenbeleid

Algemene Plaatselijke Verordening (APV)

In deze APV is de grondslag voor het al of niet verstrekken van een vergunning voor het exploiteren van een terras gelegen in artikel 2.3.1.2, lid 11. Dit artikel bepaalt:

“In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras”.

Volgens het bepaalde in artikel 2.3.1.2, lid 12 van de APV kan de vergunning worden geweigerd:

  • a.

    indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

  • b.

    indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • c.

    Indien dat gebruik afbreuk doet aan de publieke functie van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan;

  • d.

    Indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving, niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

Ook wordt in deze bepaling verwezen naar het gestelde in de leden 10 en 11 van dit artikel.

Daarin wordt bepaald dat de burgemeester de terrasaanvraag van het horecabedrijf geheel of gedeeltelijk kan weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

De burgemeester houdt bij deze weigeringsgronden rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot gesteld zal worden door de exploitatie van het horecabedrijf.

Voor zover de terrasaanvraag kan worden gehonoreerd, worden in de voor de exploitatie van het horecabedrijf benodigde exploitatievergunning voorschriften opgenomen over de exploitatie van het terras.

Reikwijdte van het begrip “terras”.

In enkele gevallen dient een terrasvergunning vergeven te worden op grond van artikel 2.1.5.1 APV; deze situatie doet zich voor indien een bakker of ijssalon een - veelal klein - terras bij de winkel wenst te exploiteren. Deze situatie doet zich ook voor bij kiosken. Artikel 2.3.1.2 ziet per slot van rekening alleen op horeca-inrichtingen. Bijzonder daarbij is dat verschillende bestuursorganen hierdoor bij de vergunningverlening zijn betrokken. Daar waar het om een terras bij een horeca-inrichting gaat is de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan; in het andere geval wordt de vergunning door het college van burgemeester wethouders verleend.

Daarnaast doet zich de situatie voor dat in het kader van een commerciële standplaatsvergunning impliciet toestemming verleend wordt voor de exploitatie van een terras. In dat geval wordt geen separate terrasvergunning verleend. Wel dient in de standplaatsvergunning gerefereerd te worden aan het feit dat in het kader van artikel 2.1.5.1 APV toestemming gegeven wordt om een terras van enkele vierkante meters in te richten. In deze situaties is het terrassenbeleid uiteraard ook van toepassing.

Het begrip “weg” in de zin van de APV

In artikel 2.3.1.2 lid 12 APV wordt de term “weg” gebruikt. In artikel 1.1. APV “Begripsomschrijvingen” wordt de term weg nader gedefinieerd. Bij toepassing van de term weg in artikel 2.3.1.2. APV dient als omschrijving dan ook deze begripsbepaling te worden gebruikt. Voor het terrassenbeleid is van belang dat onder weg o.a. wordt verstaan de - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke pleinen, enz.. Het maakt in dit verband niet uit of een terras op gemeentegrond of op particuliere grond geplaatst is; in beide gevallen is een vergunning nodig.

Besluit horeca-, sport en recreatie-inrichtingen milieubeheer

In het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer zijn voorschriften neergelegd waaraan horecabedrijven zich moeten houden ter bescherming van het milieu. Deze voorschriften beogen een uitputtende regeling te geven op o.a. het gebied van geluidshinder, terrassen en indirecte hinder. Deze voorschriften zijn nader uitgewerkt in de bij dit besluit behorende bijlage. In deze bijlage worden gedetailleerde maximale geluidsniveau’s in de inrichting beschreven. Echter, in dit besluit staan geen specifieke terrasvoorschriften (meer) vermeld. Dat wil zeggen dat de algemene voorschriften over geluidshinder en indirecte hinder ook van toepassing zijn op terrassen.

Zo zal dus binnen de geluidsgrenzen niet vlug levende muziek op het terras mogelijk zijn. Daarnaast wordt het stemgeluid van terrasbezoekers buiten beschouwing gelaten, voor zover het terras aan de straatzijde en niet op een binnenplaats is gelegen (artikel 1.1.2 onder a van de Bijlage behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer). Ook moet een ondernemer zodanige maatregelen treffen dat hinder, veroorzaakt door komende en gaande bezoekers wordt voorkomen dan wel wordt beperkt.

Het college van burgemeester en wethouders kan, op grond van artikel 4.1.4 van de bijlage behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, wel nadere eisen stellen op het gebied van geluidshinder en indirecte hinder, bijvoorbeeld ten aanzien van:

  • 1.

    de periode van openstelling van het terras;

  • 2.

    de situering van het terras en

  • 3.

    het in acht nemen van gedragsregels, waaronder regels ten aanzien van komende en gaande bezoekers.

Voor terrassen gelden dus feitelijk twee regelingen met betrekking tot geluid(soverlast), enerzijds het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer en anderzijds de APV. Hiervoor is aangegeven welke eisen er op grond van voornoemd Besluit kunnen worden gesteld.

In principe kunnen dezelfde onderwerpen ook via voorschriften en beperkingen in de exploitatievergunning worden gesteld. Het motief van waaruit de regeling op basis van de Wet Milieubeheer en de APV plaatsvindt, verschilt echter. Vanuit de bescherming van het woon- en leefklimaat worden in de exploitatievergunning voorschriften opgenomen die te maken hebben met het stellen van beperkingen aan het gebruik van de openbare weg ten behoeve van een terras. In de nadere eisen bij een melding op grond van voornoemd Besluit worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geluidsvoorschriften opgenomen.

De scheidslijn tussen het motief van de APV en de Wet milieubeheer is echter in veel gevallen moeilijk te trekken. Daarom moeten de voorschriften / beperkingen in de exploitatievergunning goed worden afgestemd op de nadere eisen behorende bij de melding op grond van het Besluit.

In het geval dat de openingstijden in de voorschriften van een “terrasvergunning” bijvoorbeeld worden gegeven met het oog op geluidsoverlast, dan overschrijdt de burgemeester daarmee zijn bevoegdheden. Ook inrichtingsgeboden geluidsoverlast wordt beschermd door de Wet milieubeheer.

Publieksgebonden hinder (bijvoorbeeld verstoring van de openbare orde en het woon- en leefklimaat) valt echter weer onder de werkingssfeer van de APV.

Bij de opzet van voormeld Besluit is getracht geen aspecten te regelen die reeds in andere kaders worden gereguleerd. Vanuit dit gezichtspunt wordt expliciet vermeld dat het Besluit voor gemeenten ruimte laat om overlast inzake openbare orde tegen te gaan; een en ander dient dan wel in een verordening - i.c. de APV - te zijn vastgelegd. Daarbij kan onder andere gedacht worden aan overlast door bezoekers van horecagelegenheden (overlast in het algemeen) en excessieve vormen van overlast. De direct aan de inrichting gerelateerde vormen van verstoring van het (leef)milieu vallen ook onder het toepassingsgebied van het Besluit. In dat verband dient met name gedacht te worden aan geluidsoverlast voor omwonenden. De voorschriften van het Besluit richten zich in beginsel ook op de indirecte gevolgen, die de inrichting kan veroorzaken, voor zover deze liggen in de macht van de houder van de vergunning (bijvoorbeeld overlast veroorzaakt door bezoekers van de desbetreffende inrichting).

Drank- en Horecawet

In de Drank- en Horecawet is expliciet bepaald dat een terras een onderdeel is van het horecabedrijf. Het is om deze reden dat een terras ook moet worden vermeld op de drank- en horecavergunning. De drank- en horecavergunning moet dan ook worden ingetrokken als zich feiten en omstandigheden op het terras hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat, indien de vergunning van kracht blijft, dit gevaar oplevert voor de openbare orde en veiligheid. Het is alleen dan toegestaan om alcoholhoudende drank op een terras te verstrekken, als dit terras expliciet vermeld staat op de drank- en horecavergunning. Uiteraard moet eveneens voor het horecabedrijf een exploitatievergunning zijn verleend.

Sluitingstijden terrassen

In de APV zijn, noch voor de horecalokaliteiten, noch voor de daarbij behorende terrassen, sluitingstijden vastgesteld. Veel horecagelegenheden zijn dicht gelegen bij of grenzen aan woningen.

Dat betekent dat het exploiteren van een terras in de avond- en nachtelijke uren onmiskenbaar zal leiden tot vormen van (geluids)overlast of frequente of voortdurende aantasting van het woon- en leefklimaat of verstoring van de openbare orde. Dat is ongewenst.

Op grond van het bepaalde in artikel 1.1.1 van de Bijlage behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer wordt de periode gelegen tussen 23.00 uur en 07.00 uur aangemerkt als de avond-/nachtperiode. Gedurende deze periode moet, conform Tabel 1 behorende bij artikel 1.1.1, de geluidsbelasting rondom horecabedrijven tot een minimum worden gereduceerd.

In artikel 2.3.1.4 staat dat de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift voor een afzonderlijk horecabedrijf of voor een daartoe behorend terras een ander sluitingsuur of andere sluitingsuren kan vaststellen.

Gelet op het bovenstaande wordt derhalve als vergunningsvoorschrift in de exploitatievergunning opgenomen dat het terras geopend mag zijn gedurende de periode van 07.00 uur en 23.00 uur. Voor zover de aantasting van het woon- en leefklimaat of openbare ordeverstoringen daartoe aanleiding geven kan de burgemeester deze openstelling van het terras verder beperken of de exploitatie van een terras, zonodig voor een beperkte periode, verbieden.

Door de jaren heen is duidelijk gebleken dat het aantal gevallen van daadwerkelijke overlast beperkt is gebleven en dat horecaondernemers deze sluitingstijd serieus nemen. De horecavertegenwoordiging van het LOV en Koninklijk Horeca Nederland pleiten dan ook voor uitbreiding van de sluitingstijd naar 01.00 uur.

De politievertegenwoordiging heeft daarop aangegeven dat deze uitbreiding naar verwachting gepaard zal gaan met extra overlastmeldingen, die, gelet op de regiofunctie van de politie, niet direct kunnen worden be- en afgehandeld. Daartegenover stelt de horecavertegenwoordiging dat het ook de eigen verantwoordelijkheid betreft van de horecaondernemer om zich te houden aan de juiste exploitatie van het terras.

Gelet op het bovenstaande wordt voorgesteld om de sluitingstijd bij wijze van een pilotproject tijdelijk te verruimen, en wel als volgt:

  • 1.

    de sluitingstijd wordt in het jaar 2006 voor de periode van 1 maart tot 1 november uitgebreid van 23.00 uur naar 24.00 uur, met dien verstande dat:

  • 2.

    gedurende de periode van mei tot en met september (zomerseizoen) de sluitingstijden worden uitgebreid van 23.00 uur naar 01.00 uur;

  • 3.

    in november 2006 vindt een evaluatie plaats;

  • 4.

    voor zover mocht blijken dat deze verruiming aanleiding geeft tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat of leidt tot regelmatige verstoring van de openbare orde en veiligheid, wordt de pilot per direct beëindigd en geldt wederom de sluitingstijd van 23.00 uur;

  • 5.

    op basis van de evaluaties wordt het gemeentebestuur een besluit voorgelegd over het vaststellen van de sluitingstijden van terrassen.

Voorstel 16 A:

Te besluiten om de sluitingstijd bij wijze van een pilotproject tijdelijk te verruimen, en wel als volgt:

  • 1.

    de sluitingstijd wordt in het jaar 2006 voor de periode van 1 maart tot 1 november uitgebreid van 23.00 uur naar 24.00 uur, met dien verstande dat:

  • 2.

    gedurende de periode van mei tot en met september(zomerseizoen) de sluitingstijden worden uitgebreid van 23.00 uur naar 01.00 uur;

  • 3.

    in november 2006 vindt een evaluatie plaats;

  • 4.

    voor zover mocht blijken dat deze verruiming aanleiding geeft tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat of leidt tot regelmatige verstoring van de openbare orde en veiligheid, wordt de pilot per direct beëindigd en geldt wederom de sluitingstijd van 23.00 uur;

  • 5.

    op basis van de evaluaties wordt het gemeentebestuur een besluit voorgelegd over het vaststellen van nieuwe sluitingstijden voor terrassen.

Terrasseizoen

Het terrasseizoen betreft de periode van 1 maart tot 1 november. Buiten deze periode is het niet toegestaan een terras te exploiteren op de openbare weg.

Ook het terrassenseizoen zou, op verzoek van de horeca, moeten worden afgeschaft. Het komt, mede door de klimaatverandering, meer en meer voor dat het ook in de maanden buiten het terrasseizoen mogelijk is om op het terras te zitten. Die gelegenheid zou dan ook moeten kunnen worden geboden.

Ook hier geldt dat bij wijze van proef voor de duur van één jaar kan worden bezien of deze verruiming leidt tot een onaanvaardbare overlast. Het is aan de horeca om in dat jaar te bewijzen dat geen overlast ontstaat door deze verruiming.

Daarbij zal wel als uitgangspunt moeten gelden dat het terrasmeubilair na sluitingstijd van de openbare weg moet worden verwijderd. Mobiele verwarmingselementen mogen alleen na voorafgaande toestemming van de brandweer worden geplaatst. Vaste verwarmingselementen zijn bouwvergunningspichtig.

Voor zover het meubilair wordt opgeslagen in het horecabedrijf, kan dat alleen als wordt voldaan aan brandveiligheidsklassen zoals verder in deze paragraaf omschreven en bovendien moet deze opslag op een zodanige wijze geschieden dat er geen gevaar bestaat voor komende en gaande bezoekers en/of het blokkeren van nooduitgangen.

Voorstel 16B:

Te besluiten het terrasseizoen bij wijze van proef voor de duur van één jaar buiten werking te stellen.

Daarbij zal wel als uitgangspunt moeten gelden dat het terrasmeubilair na sluitingstijd van de openbare weg moet worden verwijderd.

Mobiele verwarmingselementen mogen alleen na voorafgaande toestemming van de brandweer worden geplaatst. Vaste verwarmingselementen zijn bouwvergunningplichtig en mogen pas na verlening van de daarvoor benodigde vergunning(en) worden geplaatst.

Voor zover het meubilair wordt opgeslagen in het horecabedrijf, kan dat alleen als wordt voldaan aan brandveiligheidsklassen zoals verder in deze paragraaf omschreven en bovendien moet deze opslag op een zodanige wijze geschieden dat er geen gevaar bestaat voor komende en gaande bezoekers en/of het blokkeren van nooduitgangen.

Beeldkwaliteitsplan Binnenstad Leerdam

Het Beeldkwaliteitsplan behandelt de beeldkwaliteit van het centrum van Leerdam. Het betreft grotendeels het gebied waarop tevens het recent vastgestelde beleidsplan Centrum (behorend bij het bestemmingsplan) betrekking heeft.

Het Beeldskwaliteitsplan is gekoppeld aan het bestemmingsplan centrum. Het plan functioneert tevens als welstandsnota waarin het gemeentelijke beleid ten aanzien van beeldkwaliteit is opgenomen.

Inrichting

Algemeen

Bij een aanvraag om een terrasvergunning wordt de aanvrager verzocht een inrichtingsplan op te stellen. Dit inrichtingsplan toont de situering en de verschijningsvorm van de gehele terrasinrichting. Plattegrond van de opstelling, eventuele zijwanden, parasols, terrasstoelen en menuborden.

Ongehinderde doorgang

Het mag duidelijk zijn dat niet op alle locaties terrassen kunnen worden geëxploiteerd. Er moet altijd een vrije doorgang mogelijk zijn voor calamiteitendiensten en voetgangers.

Calamiteitendiensten

Hierbij spelen de aanrijdtijden een belangrijke rol. Aangezien de benodigde doorrijdruimte voor brandweervoertuigen bepalend is, is voor de ongehinderde doorgang van hulpverleningsvoertuigen uitgegaan van de normen van de brandweer. Alhoewel de problematiek van ongehinderde doorgang in de buitengebieden minder speelt, is toch gemeend een generale norm van tenminste 3.50 meter te moeten stellen. Dit komt de eenduidigheid van beleid ten goede. Naast de norm voor ongehinderde doorgang geldt een hoogtenorm van tenminste 4,20 meter; deze norm geldt eveneens in alle gevallen.

Soms is er geen sprake van een weg, zoals bedoeld is in de Wegenverkeerswet en het dagelijks spraakgebruik. Denk in deze aan de straten in het voetgangersdomein. Aldaar is bijvoorbeeld geen stoep aanwezig; de gevels grenzen direct aan de "weg". Ook op smalle straten, voetgangersdomeinen, poorten of onderdoorgangen ziet dit artikel. In het algemeen wordt een doorgang van tenminste 3.50 meter noodzakelijk geacht

Voetgangers

Voetgangers moeten te allen tijde hun weg op het trottoir kunnen vervolgen zonder een terras te moeten passeren waarbij zij verplicht gebruik moeten maken van de rijweg. Dat betekent dat er een vrije doorgang moet zijn van minimaal 1,50 meter opdat personen met kinderwagens, rolstoelen e.d. gemakkelijk kunnen passeren. Indien er een stoeprand is, wordt deze afstand gemeten vanaf die stoeprand.

De maatvoering

De minimale breedte van een terras bedraagt 0,80 m (dat is de minimale ruimte die een persoon, gezeten op een terrasstoel (haaks op de gevel), inneemt). Het gemeentebestuur kan, gemotiveerd, afwijken van deze minimumnorm, echter tot een minimummaat van 0,50 m (wanneer een stoel langs de gevel van het horecabedrijf is geplaatst). Wanneer wordt afgeweken van deze 0,80 meter-norm, moet daarbij rekening gehouden worden met de doelmatige verdeling en het doelmatige gebruik van de beschikbare (openbare) en de druk op het omliggende woon- en leefklimaat.

Uiteraard moet er rekening mee worden gehouden dat er, náást deze minimumruimte op het trottoir ook nog een bepaalde passeerruimte overblijft voor voetgangers. Deze minimale passeerruimte bedraagt zoals hiervoor vermeld, 1.50 m. Dat betekent dat het trottoir, afhankelijk van de plaatsing van de stoelen, derhalve een minimale breedte moet hebben van 0,80 m + 1,50 m = 2,30 m, of een breedte van 0,50 m + 1,50 m = 2 meter.

Uiterlijk aanzien

Een verzorgd uiterlijk van het terras is uitgangspunt. Dat houdt onder andere in geen schreeuwende of dominant aanwezige reclames, maar evenwicht in kleur en harmonie met de omgeving. Reclame-uitingen op terrasmeubilair, schotten, zonwering, parasols en dergelijk worden sterk beperkt. Het voorstel is om bij zijschotten aanduidingen toe te staan tot maximaal 5 procent van de oppervlakte van het zijschot, met een maximale afmeting van 20 x 40 centimeter. Op de volanten van zonneschermen of parasols reclame of de naam van het betreffende horecabedrijf, met een maximale oppervlakte van 10 procent van de oppervlakte van de volant.

De kleur van zonneschermen en parasols mag niet conflicteren met de kleurstelling van het horecapand, dan wel de omgeving. Verlichting moet passen bij het aangrenzende pand en niet storend werken voor de omgeving. Tot slot moet een vrije en onbelemmerde doorgang van 1,50 meter tot trottoirband of hart van de molgoot aanwezig blijven.

Bebouwde en onoverdekte terrassen

Terrassen zijn er in verschillende verschijningsvormen. Zo bestaan er gebouwde terrassen en onoverdekte terrassen.

Een gebouwd terras is een overdekt en/of een door wanden omgeven ruimte, waarin het horecabedrijf wordt voortgezet, is aangebouwd aan een horecavestiging en is gelegen op of aan de openbare weg. Dergelijke terrassen hoeven buiten het terrasseizoen niet te worden afgebroken. Deze overdekte terrassen zijn niet seizoensgebonden. Dat betekent dat deze terrassen ook buiten het vastgestelde terrassenseizoen mogen worden geëxploiteerd.

Regels gebouwde terrassen:

  • 1.

    een gebouwd terras is alleen mogelijk als het bestemmingsplan dat toestaat;

  • 2.

    en, voor zover van toepassing, daarvoor bouwvergunning wordt verleend;

  • 3.

    de originele pui van het horecabedrijf moet aanwezig blijven;

  • 4.

    een gebouwd terras moet na een eerste aanzegging binnen 24 uur worden verwijderd (bijvoorbeeld omdat een steiger of kraan moet worden geplaatst wegens verhuizing van de boven het horecabedrijf gelegen woningen / kantoren. Soms is verwijdering noodzakelijk omdat er openbare werken moeten worden uitgevoerd (onderhoud kabels en leidingen / herstructurering o.i.d.);

  • 5.

    Een gebouwd terras mag voorts uitsluitend worden gebruikt voor het plaatsen van tafels en stoelen, dus niet voor winkelnering e.d.;

  • 6.

    Het terras mag de toegang voor ruimten die in gebruik zijn door anderen niet belemmeren;

Regels onoverdekte terrassen:

  • 1.

    Het terras moet aansluiten aan de gevel. In een aantal situaties is het, mede afhankelijk van het (overige) gebruik van de openbare ruimte, de druk op het woon- en leefklimaat en de verkeersintensiteit ter plaatse, mogelijk terrassen aan de overzijde van de weg en gelegen recht tegenover de gevel van het horecabedrijf, te plaatsen;

  • 2.

    een ongebouwd terras is alleen toegestaan gedurende de periode van 1 maart tot 1 november;

  • 3.

    ook hier geldt dat een terras na een eerste aanzegging binnen 24 uur moet worden verwijderd;

  • 4.

    Het terras mag de toegang voor ruimten die in gebruik zijn door anderen niet belemmeren;

Overdekte terrassen liggen buiten de besloten ruimte of worden voor de toepassing van de APV beschouwd als daarbuiten te liggen. Met "besloten ruimte" wordt in de APV bedoeld de ruimte in het gebouwde perceel, waarin het horecabedrijf als zodanig van oorsprong geëxploiteerd wordt.

Zijwanden

Zijwanden zijn toegestaan bij alle terrassen behalve bij eilandterrassen. Zijwanden zijn demontabel, en bovendien transparant vanaf een hoogte van 0.70 meter. Tevens mogen zijwanden niet dieper zijn dan de maximaal toegestane diepte van het terras. De constructie bestaat uit beschilderde houten, stalen of aluminium profielen. De hoogte is maximaal 1.50 meter. Zijwanden dienen na sluitingstijd te worden verwijderd of ingeklapt, behalve op pleinen.

Afscheidingen in de vorm van plantenbakken rondom het terras zijn, behalve bij eilandterrassen, toegestaan mits de toegang wordt vrijgehouden en de maximum toegestane afmetingen van het terras niet worden overschreden. Verder gelden voor afscheidingen dezelfde bepalingen als voor zijwanden, met dien verstande dat de maximum totale hoogte niet meer mag bedragen als de reeds genoemde 1.50 m.

Parasols

Op het terras zijn parasols toegestaan. Parasols dienen verplaatsbaar te zijn en mogen dus niet permanent verankerd in de grond worden bevestigd en mogen niet buiten het terras uitsteken. Parasols dienen te zijn gemaakt van tentdoek of lichtdoorlatend materiaal en mogen slechts voorzien zijn van reclame op de volants. Per plein dienen alle parasols van dezelfde kleur te zijn, ter beoordeling van de Welstandscommissie.

Zonneschermen

Zonweringen en luifels worden bij de horeca veel toegepast. Sommige zonweringen zijn permanent. Vanuit de wens tot beleving van de straatwanden worden in het “Beeldkwaliteitsplan Binnenstad Leerdam” de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • 1.

    Van oudsher komen in de binnenstad geen vaste, horizontaal uitstekende bouwdelen voor, dus ook geen luifels. De straten zijn te smal voor dat soort bouwdelen. Ondergeschikte elementen boven ramen van de begane grond, met een hellingshoek van meer dan 70 graden, kunnen, mits passend in de gevelarchitectuur, worden toegepast.

  • 2.

    Zonweringen mogen niet hinderlijk zijn voor het verkeer / de voorbijganger; de onderzijde is minimaal 2.20 m boven de straat.

  • 3.

    Geen gebruik van zonwering als (verkapt) permanent reclame-uiting voor een merknaam.

  • 4.

    Zonwering in principe afstemmen op de gevelindeling en de kleur van de omgeving.

  • 5.

    Eventuele reclame op de zonwering bij voorkeur in losse letters, niet als vlak of als logo.

In artikel 2.1.5.1, lid 2 onder b van de APV staat bovendien vermeld dat:

  • geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

  • geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt.

Terrasmeubilair

Terrasmeubilair dient van (kunststof) naturel riet of rotan te zijn. Maar ook goed vormgegeven modern terrasmeubilair is toegestaan. Tevens dient één type terrasmeubilair te worden toegepast. Dit naar het oordeel van de Welstandscommissie

Menuborden

Menuborden zijn toegestaan binnen de oppervlakte van het terras, in de vorm van losse, platte menuborden met een maximale oppervlakte van 1 m² per zijde tijdens openingstijden van het terras.

Afvalzorg

Op de terrassen dienen voldoende mogelijkheden te zijn om afval in te deponeren. De uitbater van het terras is verantwoordelijk voor het aanzien van het openbaar gebied waarvan zijn terras deel uitmaakt. Na sluitingstijd dient het terras en de directe omgeving dan ook schoon en netjes te zijn.

Opslag terrasmeubilair

Gedurende het terrasseizoen (1 maart tot 1 november) is het, onder voorwaarden, toegestaan het terrasmeubilair na sluitingstijd van het terras (= 23.00 uur) en bij het gesloten zijn van het horecabedrijf, op te stapelen op het terrasgedeelte (openbare weg).

Buiten het terrasseizoen moet het terrasmeubilair van de openbare weg worden verwijderd. Met deze regel wordt de openbare buitenruimte gevrijwaard van ongebruikt terrasmeubilair en wordt daarmee het uiterlijk aanzien en de begaanbaarheid van de wegen en straten vergroot.

Richtlijn brandvertragendheid terrasmeubilair

Het opslaan van het terrasmeubilair gedurende het terrasseizoen kan plaatsvinden op het terrasgedeelte. Echter, dat kan niet zomaar. Daarvoor moet het meubilair voldoen aan eisen met betrekking tot brandvertragendheid.

Ten aanzien van de brandvertragendheid zijn brandvoortplantingsklassen ingesteld. Er zijn 5 klassen, oplopend van categorie 1 tot 5, waarbij klasse 1 de meest en klasse 5 de minst brandveilige klasse is (bij klasse 5 ontstaat bv. een enorme rookontwikkeling waardoor het zicht snel verdwijnt). De brandvoortplantingsklasse geeft aan op welke afstand nog iets waar te nemen is door de rookontwikkeling en in hoeverre het gebruikte materiaal brandbaar is en brandvertragend werkt. Voor het terrasmeubilair geldt tenminste een brandvertragingsklasse 2 (dit komt overeen met NEN 6065-6066). Dat leidt voor het gebruik van terrasmeubilair tot het volgende:

  • De materialen die gebruikt worden voor terrasmeubilair moeten moeilijk brandbaar zijn en minimaal behoren tot brandvoortplantingsklasse 2. Daarbij moet gedacht worden aan moeilijk brandbaar hout en metaal.

  • Voor aankleding en versiering van het terras of het meubilair mogen geen licht brandbare materialen worden gebruikt, tenzij deze geïmpregneerd zijn met speciale brandvertragende middelen. Al deze middelen moeten minimaal voldoen aan brandvoortplantingsklasse 2.

  • Bij toepassing van geweven stoffen moeten deze moeilijk ontvlambaar zijn, dan wel brandvertragend zijn geïmpregneerd. De minimale eis is ook hier brandvoortplantingsklasse 2.

  • Wanneer materialen worden geïmpregneerd of behandeld met een moeilijk brandbare stof, moet dit kunnen worden aangetoond door middel van een certificaat, waaruit blijkt dat het materiaal voldoende tegen brandvoortplanting is behandeld. Hier geldt eveneens de minimale eis van brandvoortplantingsklasse 2.

Terraskaart

Bij het toezicht en de handhaving op terrassen is het praktisch om in één oogopslag te kunnen zien wat de situering is van het terras, wat de afmetingen zijn en tot hoe laat het terras dagelijks geopend mag zijn. Dit geldt voor zowel gemeente als politie. Ook voor het publiek dat gebruik maakt van het terras is het middels de terraskaart duidelijk tot welk tijdstip zij op het terras kunnen blijven zitten, zodat de sluitingstijden beter gewaarborgd kunnen worden. De terraskaart krijgt een waarmerk door middel van een stempel en een ondertekening vanwege de afdeling Vergunningen en Belastingen van de gemeente. Bij elke wijziging dient een nieuwe terraskaart geplaatst te worden. Een voorbeeld van een terraskaart is als bijlage 13 bijgevoegd.

Voorschriften en beperkingen

Om te voorkomen dat het woon- en leefklimaat wordt aangetast of dat de openbare orde en veiligheid wordt verstoord door de exploitatie van het terras, worden aan de exploitatievergunning op grond van artikel 1.4 van de APV verschillende voorschriften en beperkingen opgelegd die betrekking hebben op de exploitatie van het terras. Deze mogelijke voorschriften en beperkingen zijn als bijlage 13A bij deze nota gevoegd.

Precario

Er dient een precariobelasting te worden betaald als het terras op gemeentegrond wordt geplaatst. In het geval het terras op particuliere grond (eigen terrein) wordt geplaatst, is geen precariobelasting verschuldigd.

Voorstel 17:

In te stemmen met het in deze paragraaf omschreven terrassenbeleid.

4.10 Tropisch Weer Scenario (TWS)

Het Tropisch Weer Scenario is een vorm van gedoogbeleid waarbij, onder voorwaarden, en bij een bepaalde temperatuur, wordt toegestaan dat horecaondernemers die géén terrasvergunning hebben toch, voor een bepaalde periode, een terras mogen exploiteren en horecaondernemers die wel een terrasvergunning hebben, een groter of een extra terras mogen exploiteren.

Deze maatregel heeft een openbare orde motief. Wanneer in Nederland tropische temperaturen heersen, gaan horecabezoekers over het algemeen niet ín het horecabedrijf hun drankje consumeren, maar op het voorliggende terras of trottoir. Wanneer een horecaondernemer echter geen toestemming heeft om een terras te exploiteren of een voor dat moment te klein terras mag exploiteren volgens de terrasvergunning, moet de horecabezoeker zijn/haar drankje drinken in de inrichting of op het in de vergunningen genoemde terras(oppervlak). Dat kan echter, gelet op de temperatuur en het beperkte gebruiksoppervlak leiden tot wanordelijkheden. Ter voorkoming daarvan wordt het de horecaondernemer in een dergelijke situatie toegestaan om toch een terras te exploiteren.

In een dergelijke gedoogsituatie gelden de navolgende voorschriften:

  • 1.

    Er gelden aangepaste geluidsvoorschriften. Het scenario voor deze tropische dagen met betrekking tot het geluid regelt feitelijk alleen dat de ramen en deuren geopend mogen zijn zonder dat dit een gevolg heeft voor de geluidsinstallaties. Met deze regeling wordt aangesloten bij de situatie zoals die zich in de praktijk bij deze temperaturen voordoet. Er zijn veel meer mensen op straat dan binnen, omdat de airconditioningsystemen dan niet meer goed werken. Ondanks het feit dat er sprake is of zal zijn van overlast, is het draagvlak om toch sanctionerend op te treden dan niet of nauwelijks aanwezig.

  • 2.

    Bij uitzonderlijke klimatologische omstandigheden heeft de handhaving van terrasvoorschriften zoals vermeld (bezoekers en/of tafels en stoelen buiten de vergunde terrasruimte) een lage prioriteit. Vergunde terrassen mogen uitwaaieren en ook horecagelegenheden zonder terrasvergunning mogen een terras plaatsen. Er wordt dus tijdens het tropisch weerscenario geen onderscheid gemaakt tussen horecaondernemingen met of zonder terrasvergunning, voor wat betreft het gebruik van de openbare ruimte. Er zal niet handhavend worden opgetreden voor zover wordt voldaan aan onderstaande voorwaarden:

    • a.

      er mogen geen verkeersbelemmerende situaties ontstaan;

    • b.

      er mogen geen toegangen van derden worden geblokkeerd:

    • c.

      na afloop van de sluitingstijd van het terras moet iedereen weer naar binnen.

Het tropisch weerscenario geldt niet voor straten die zijn uitgesloten van terrassen, omdat de verwachting is dat het plaatsen van terrassen in deze straten zal leiden tot verkeersbelemmeringen.

Via de horecacoördinator van de gemeente (afdeling Vergunningen & Belastingen) of de politie (gedurende de weekenden/avonden) kan de horecaondernemer informatie inwinnen of het tropisch weerscenario van toepassing is. Deze medewerker controleert bij het KNMI wat de weersvoorspellingen voor die dag zijn en gaat bij de beoordeling van een tropische dag uit van de belevingstemperatuur: hoe hoger de vochtigheidsgraad is, hoe benauwder het is, en hoe hoger mensen de temperatuur ervaren.

Uitgangspunt voor een tropische dag is een temperatuur van 28ËšC en een luchtvochtigheid van min. 50%, maar afhankelijk van het vochtigheidspercentage kan het tropisch weerscenario ingaan vanaf 25ËšC. Het tropisch weerscenario begint om 15.00 uur en eindigt gelijktijdig met de ‘normale’ sluitingstijd voor terrassen, nl. 23.00 uur.

Naast de temperatuur kunnen ook andere bijzondere omstandigheden aanleiding zijn om een dergelijk scenario toe te passen, zoals bijvoorbeeld bij een grootschalig evenement. Overigens wordt hierbij nogmaals benadrukt dat het hier gaat om een gedoogsituatie, waaraan geen rechten kunnen worden ontleend.

Voorstel 18:

In te stemmen met het Tropisch Weer Scenario.

4.11 Niet-vergunningsplichtige bedrijven

In artikel 2.3.1.3 is geregeld dat de burgemeester bepaalde typen horecabedrijven kan aanwijzen waarvoor de exploitatievergunningsplicht niet geldt. De exploitatie van een dergelijk horecabedrijf moet wél zodanig geschieden dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

Op 23 april 2002 heeft de burgemeester in dat kader besloten de navolgende bedrijven uit te zonderen van de vergunningsplicht:

Restaurants, lunchrooms, croissanteries, ijssalons, hotels en verenigingsgebouwen e.d.

Bij deze uitzondering op de vergunningsplicht geldt als voorwaarde dat:

  • 1.

    de exploitatie in de regel niet geldt tussen 24.00 uur en 07.00 uur plaatsvindt;

  • 2.

    de exploitatie zodanig geschiedt dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Wijziging in beleid

In de praktijk blijkt deze beleidsregel te leiden tot verschillende interpretaties. Dat is ongewenst. Derhalve wordt voorgesteld om de hiervoor gemelde uitzonderingen op de vergunningsplicht aan te passen in die zin dat de uitzonderingsplicht alleen geldt voor bedrijven waar de restaurant- of café-activiteiten van ondergeschikte betekenis zijn. Deze bedrijven leveren doorgaans geen problemen op voor de openbare orde of het woon- en leefklimaat. Voor zover ter plaatse bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, is voor deze bedrijven uiteraard wel een drank- en horecavergunning benodigd !

Hieronder staan de (nieuwe) uitzonderingen aangegeven.

  • 1.

    Hotels waar uitsluitend voor hotelgasten dranken worden geschonken en/of eetwaren worden verstrekt.

  • Deze bedrijven vallen wel onder de definitie van het horecabedrijf waarvoor een exploitatievergunningplicht geldt, maar gezien de beslotenheid waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, behoeft niet te worden gevreesd dat de exploitatie van een dergelijk bedrijf zal of kan leiden tot verstoring van het woon- en leefklimaat. Als ook anderen dan de hotelgasten toegang hebben, dan vallen de hotels WEL onder de vergunningsplicht.

  • Dat neemt overigens niet weg dat de bepalingen uit onder meer de Wet Milieubeheer/ Besluit horeca-,sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer onverkort van toepassing zijn. Tegen overtreding wordt dan ook opgetreden (geluids- of stankoverlast);

  • 2.

    Horeca-activiteiten in winkels

  • Hiermee wordt gedoeld op winkels die aan de volgende drie criteria voldoen:

    • waar het horecagedeelte als dienstverlening wordt gezien voor het winkelende publiek;

    • waar het horecagedeelte door dezelfde ondernemer wordt geëxploiteerd, en

    • waarbij men voor de horeca-activiteiten geen andere openingstijden claimt dan voor de winkel.

    • waarbij de voorwaarde geldt dat in het geval de hoofdactiviteit staakt, ook de nevenactiviteit (additionele horeca) gestaakt moet worden.

  • 3.

    Sport- en dansscholen

  • Horeca-activiteiten in sport- en dansscholen vallen niet onder de exploitatievergunningsplicht, voor zover in de school geen wedstrijden worden gehouden (uitgezonderd onderlinge wedstrijden), de school uiterlijk om 24.00 uur wordt gesloten, de exploitant beschikt over een milieuvergunning en er geen andere activiteiten worden georganiseerd waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend.

  • 4.

    Sauna’s en zonnecentra

  • Horeca-activiteiten in dergelijke bedrijven vallen niet onder de exploitatievergunningsplicht, voor zover uitsluitend aan bezoekers van de sauna- en zonnecentrafaciliteiten dranken worden verstrekt, wanneer de exploitant beschikt over een milieuvergunning er geen andere activiteiten worden georganiseerd waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend.

  • 5.

    Bedrijfskantines

  • Horeca-activiteiten in dergelijke kantines vallen niet onder de exploitatievergunningsplicht, voor zover de kantine uitsluitend door personeel wordt bezocht er geen andere activiteiten worden georganiseerd waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend.

  • 6.

    Kerken

  • Horeca-activiteiten in kerken vallen niet onder de exploitatievergunningsplicht, voor zover de consumpties uitsluitend kunnen worden verkregen voor of na de kerkdiensten en/of aan de kerk gerelateerde activiteiten.

  • 7.

    Bed & Breakfast

  • Het staat een ieder vrij om kamers in zijn/haar eigen huis te verhuren en daarmee een Bed & Breakfastbedrijf te exploiteren. Dergelijke bedrijven of vormen van dienstverlening vallen feitelijk onder de definitie van het horecabedrijf waarvoor een exploitatievergunningplicht geldt (APV), maar gezien de beslotenheid waarin een dergelijk horecabedrijf wordt uitgeoefend, behoeft niet te worden gevreesd dat de exploitatie van een dergelijk bedrijf zal leiden tot verstoring van het woon- en leefklimaat.

  • Voor zover:

    • a.

      tegelijkertijd aan niet meer dan 4 personen in maximaal 2 kamers Bed & Breakfastdiensten worden aangeboden (vanaf 5 personen is inschrijving bij het bedrijfschap Horeca & Catering overigens vereist), én

    • b.

      niet anderen dan de Bed & Breakfastgasten toegang hebben tot de horecalokaliteit, en

    • c.

      het aanbieden van deze Bed & Breakfastdiensten vooraf schriftelijk is gemeld aan de gemeente, is voor deze vorm van het uitoefenen van het horecabedrijf géén exploitatievergunning vereist.

  • Dat neemt overigens niet weg dat de bepalingen uit onder meer de Wet Milieubeheer/ Besluit horeca-,sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer onverkort van toepassing zijn. Tegen overtreding daarvan wordt dan ook bestuursrechtelijk opgetreden.

  • Het feit dat geen aparte exploitatievergunning is vereist betekent overigens ook niet dat voor deze additionele horeca, genoemd in de punten 1 tot en met 7, geen drank- en horecavergunning benodigd is. Wanneer bedrijfsmatig alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, moet daarvoor een drank- en horecavergunning worden aangevraagd.

  • In bijlage 14 is derhalve een concept-besluit bijgevoegd inhoudende de intrekking van de beleidsregel van 23 april 2002 met betrekking tot niet-vergunningsplichtige bedrijven en de vaststelling van de nieuwe beleidsregel “niet-vergunningsplichtige bedrijven”

Voorstel 19:

  • 1.

    In te stemmen met het intrekken van de beleidsregel van 23 april 2002 met betrekking tot niet-vergunningsplichtige bedrijven;

  • 2.

    in te stemmen met het vaststellen van de beleidsregel “niet-vergunningsplichtige bedrijven” zoals nader is uitgewerkt in bijlage 14;

  • 3.

    Het bovenstaande betekent dat alle horecabedrijven die momenteel op basis van de vigerende beleidsregel niet vallen onder de exploitatievergunningplicht, maar dat wel doen op basis van de nieuwe beleidsregel, met ingang van de dag na inwerkingtreding van dit beleid een exploitatievergunning nodig hebben.

4.12 Veiligheidsplannen

Leerdam kent geen sluitingstijden. Dat betekent dat horecabedrijven de gehele dag en nacht geopend mogen zijn. De kans op wanordelijkheden in en in de omgeving van horecabedrijven die gedurende de nachtelijke uren geopend zijn is groter dan bij dag- en avondzaken.

Om de veiligheid in en in de omgeving van dergelijke bedrijven zoveel mogelijk te garanderen, kan de burgmeester, bij de aanvraag om een exploitatievergunning, voor dergelijke bedrijven een veiligheidsplan verplicht stellen.

Het kunnen horecabedrijven betreffen waarbij de aanwezigheid van een beveiligingsplan naar het oordeel van de Burgemeester wenselijk is (bijvoorbeeld in een situatie waarin een horecabedrijf is gesloten wegens openbare orde verstoring of wanneer een bestuurlijke maatregel is opgelegd wegens het op ontoelaatbare wijze aantasten van het woon- en leefklimaat).

Doel veiligheidsplan

Het veiligheidsplan heeft tot doel om de wettelijke verplichtingen op het gebied van veiligheid en openbare orde in en rondom de horecaonderneming te bundelen tot een samenhangend en overzichtelijk geheel. Daarnaast stelt het nadere regels gericht op de verantwoordelijkheden en plichten van de horecaondernemer ten aanzien van de veiligheid van bezoekers en personeel en inbreuken op de openbare orde in en rond de horecaonderneming. Het veiligheidsplan maakt onderdeel uit van de exploitatievergunning

Het veiligheidsplan verplicht de horecaondernemer maatregelen te nemen waarmee:

  • Dealers buiten de zaak worden gehouden

  • Wapens niet mee naar binnen genomen kunnen worden

  • Discriminatie wordt tegengegaan

  • Geweld in en om de zaak wordt voorkomen

  • Diefstallen worden verhinderd

  • Overmatig alcoholgebruik wordt voorkomen

Uitgangspunten

De ondernemer is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor zijn bedrijfsvoering en de veiligheid in het horecabedrijf. Hij bepaalt zelf de aard, inrichting, het niveau en de organisatie van zijn veiligheidsmaatregelen. In het veiligheidsplan staat hoe de ondernemer de veiligheid in zijn bedrijf organiseert. Daar moet hij zich vervolgens aan houden.

Als de burgemeester van oordeel is dat een horecabedrijf onvoldoende beveiligd is, kan hij de eis opleggen dat bepaalde veiligheidsmaatregelen onderdeel moeten zijn van het veiligheidsplan.

Wanneer de horecaondernemer weigert de door de burgemeester opgelegde veiligheidsmaatregelen te nemen, kan de burgemeester, voor zover de vereiste veiligheid van personen en/of gebouwen naar zijn oordeel niet of in onvoldoende mate worden gewaarborgd, een eerder verleende exploitatievergunning (tijdelijk) intrekken, aanvullende voorschriften verbinden aan de exploitatievergunning (bijvoorbeeld door het opleggen van sluitingstijden), of een aangevraagde vergunning weigeren of verlenen met aanvullende voorschriften (bijvoorbeeld door ook in een dergelijke situatie sluitingstijden op te leggen).

De ondernemer kan zich bij het opstellen van zijn veiligheidsplan laten adviseren over specifieke maatregelen of instructies aan portiers door bijvoorbeeld de politie, de brandweer, Arbo-diensten of de milieudienst. Wellicht dat de aard van het horecabedrijf, de bezoekers die het trekt, de ligging en/of de oppervlakte aanleiding geven om specifieke maatregelen aan te bevelen.

Procedure

Bij de aanvraag om een exploitatievergunning moet een veiligheidsplan worden overgelegd. Binnen vier weken wordt getoetst of het veiligheidsplan adequate maatregelen bevat om de veiligheid in de inrichting te waarborgen.

De vergunningmedewerker onderzoekt algemene gegevens over het bedrijf en de verleende vergunningen, de bedrijfsformule, de veiligheidsmaatregelen en de huisregels.

De politie onderzoekt de gegevens van de portiers en toezichthouders, de wijze van toegangscontrole en de overige beveiligingsmiddelen. Welke maatregelen heeft de exploitant genomen ter wering van drugs, wapens, discriminatie, fysiek geweld, excessief alcoholgebruik of diefstal ? Tevens kan de politie de inrichting inventariseren op veiligheidsaspecten in het bijzijn van de ondernemer. Eventuele extra maatregelen kunnen alsdan direct worden besproken.

Tot op zekere hoogte is de ondernemer vrij een dergelijk advies al dan niet op te volgen. De verantwoordelijkheid van de ondernemer voor zijn bedrijfsvoering staat voorop. Het is aan hem te bepalen op welke wijze hij voor veiligheid in zijn bedrijf zorgt.

Niet-naleven veiligheidsplan

Wanneer een Veiligheidsplan niet wordt nageleefd treedt het stappenplan in werking zoals opgenomen in paragraaf 12.8.

Voorstel 20:

In te stemmen met het voorstel om voor de horecabedrijven zoals hieronder genoemd, bij de aanvraag om een exploitatievergunning, een veiligheidsplan verplicht te stellen.

Het kunnen horecabedrijven betreffen waarbij de aanwezigheid van een veiligheidsplan naar het oordeel van de burgemeester wenselijk is (bijvoorbeeld in een situatie waarin een horecabedrijf was gesloten wegens openbare orde verstoring of wanneer een bestuurlijke maatregel is opgelegd wegens het op ontoelaatbare wijze aantasten van het woon- en leefklimaat).

4.13 Portiers

Vergunningsplicht

Horecaondernemers die eigen portier(s) in dienst hebben die beveiligingswerkzaamheden verrichten moeten bij het Ministerie van Justitie een vergunning aanvragen voor het tot stand brengen van een particuliere beveiligingsorganisatie. Indien de horecaondernemer de portier van een derde {beveiligingsbedrijf, uitzendbureau of stichting) betrekt, is niet de horecaondernemer maar die derde vergunningplichtig. De vergunningplicht vloeit voort uit de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. De vergunningplicht brengt, onder meer, met zich mee dat portiers moeten voldoen aan eisen met betrekking tot vakbekwaamheid en betrouwbaarheid.

Het diploma horecaportier en de beperkte vergunning

Om beveiligingswerkzaamheden te kunnen verrichten dient een horecaportier in het bezit te zijn van een diploma. Het diploma horecaportier bestaat naast het diploma Algemeen beveiligingsmedewerker.

Horecaondernemers en andere particuliere beveiligingsorganisaties die horecaportiers te werk stellen met het diploma horecaportier krijgen een op die situatie toegesneden, tot de horeca beperkte vergunning. Daarbij zal aan de organisatie waarvoor de portier werkt ontheffing van de genoemde algemene opleidingseis worden verleend. Horecaportiers die in het bezit zijn van het diploma horecaportier mogen geen beveiligingswerkzaamheden verrichten voor organisaties met een reguliere vergunning.

Horecaondernemers

Horecaondernemers die zelf een of meer portiers in dienst hebben of nemen moeten een vergunning aanvragen voor het tot stand brengen van een particuliere bedrijfsbeveiligingsdienst. De horecaondernemer is dan zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de eisen die aan horecaportiers c.q. bedrijfsbeveiligingsdiensten worden gesteld. Wanneer de horecaondernemer de portier van een derde betrekt hoeft hij. als gezegd, geen vergunning aan te vragen want dan is die derde vergunningplichtig en verantwoordelijk voor het voldoen aan de eisen.

Beveiligingsbedrijven, uitzendbureaus en stichtingen

Andere organisaties (beveiligingsbedrijven uitzendorganisaties en stichtingen) die zich (mede) richten op de beveiliging van horecaondernemingen moeten in het bezit zijn van een vergunning voor het tot stand brengen van een particulier beveiligingsbedrijf. De volgende constructies zijn mogelijk:

Een beveiligingsbedrijf heeft een reguliere, algemene vergunning en de portiers beschikken over het diploma Algemeen Beveiligingsmedewerker. In dat geval hoeft het beveiligingbedrijf geen aparte beperkte vergunning aan te vragen. Een beveiligingsbedrijf met een reguliere vergunning wil gebruik maken van portiers die in plaats van het diploma Algemeen Beveiligingsmedewerker in het bezit zijn van het diploma horecaportier. In dat geval dient een aparte, beperkte vergunning te worden aangevraagd. Het beveiligingsbedrijf zal voor een aparte organisatorische eenheid van het bedrijf moeten zorgen, die in een afzonderlijke rechtspersoon moet zijn ondergebracht.

De beveiligers moeten in dat geval door hun afwijkend uniform duidelijk herkenbaar zijn als horecaportier. Een aparte vergunning is nodig in verband met het voorkomen van onduidelijkheid bij de handhaving van de wet.

Een uitzendorganisatie stelt zelf, dus zonder tussenkomst van een bestaand vergunninghoudend particuliere beveiligingsbedrijf, horecaportiers te werk die in het bezit zijn van het diploma horecaportier. De uitzendorganisatie dient dan een beperkte vergunning aan te vragen. Een stichting. die zich speciaal richt op de beveiliging van horecagelegenheden en waarbij horecaondernemers zijn aangesloten maakt gebruik van portiers die in het bezit zijn van het diploma horecaportier. In dat geval dient de stichting een beperkte vergunning aan te vragen. Er geldt, met uitzondering van de stichtingsvorm, in deze gevallen geen overgangsregeling. De portier mag pas met de werkzaamheden beginnen als hij het diploma horecaportier heeft behaald.

Horecaonderneming: de definitie

Onder horecaondernemingen wordt in dit verband verstaan: inrichtingen waarvoor een vergunning ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet is vereist, of ten aanzien waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is bij het Bedrijfschap Horeca, of een bordeel, uitgezonderd logiesverstrekkende ondernemingen voor zover het logiesverstrekking betreft.

Dit betekent dat personen die beveiligingswerkzaamheden voor een hotel verrichten, voor zover het om enkele logiesverstrekking gaat, aan de reguliere eisen op grond van de wet- en regelgeving moeten voldoen. Er zal dan dus sprake moeten zijn van een reguliere vergunning en de beveiliger zal het diploma Algemeen Beveiligingsmedewerker moeten hebben behaald. Wanneer aan een hotel een andersoortige onderneming (bijvoorbeeld een restaurant) is verbonden, kan de beveiliging van dat gedeelte wel plaatsvinden door beveiligingsmedewerkers die in het bezit zijn van het diploma horecaportier. Daarvoor zal dan wel een beperkte vergunning moeten worden aangevraagd.

Screening en legitimatiebewijzen

Voordat een portier door een vergunninghoudende beveiligingsorganisatie te werk kan worden gesteld moet hij toestemming hebben verkregen van de korpschef van de regio waar de particuliere beveiligingsorganisatie is gevestigd. Dat houdt onder meer in dat de portier door de korpschef op zijn betrouwbaarheid wordt getoetst. Wanneer de toestemming is verleend wordt de portier in het bezit gesteld van een legitimatiebewijs. Portiers die werkzaamheden verrichten voor organisaties met een beperkte vergunning dragen een blauw legitimatiebewijs. Op het legitimatiebewijs wordt omschreven welke beveiligingswerkzaamheden de persoon mag verrichten, in dit geval "uitsluitend horecaportiers".

Portiers die werken voor een particuliere beveiligingsorganisatie met een reguliere vergunning en die derhalve in het bezit zijn of zullen komen van het diploma Algemeen beveiligingsmedewerker krijgen een grijs, danwel groen legitimatiebewijs (beveiligers in opleiding). Doorslaggevend voor de vraag welk legitimatiebewijs moet worden gedragen is welk type vergunning is verleend.

Handhaving

Om te komen tot een strikte handhaving en naleving van de wet en om ook bestuursrechtelijk optreden mogelijk te maken worden, voor zover een horecabedrijf beveiligingswerkzaamheden laat uitoefenen zoals hiervoor omschreven, aan de voorschriften voor een exploitatievergunning, en in het verlengde daarvan het horecasanctiebeleid, de volgende voorschriften toegevoegd:

  • 1.

    Personen die in de uitoefening van het horecabedrijf beveiligingswerkzaamheden verrichten (horecaportiers) dienen te voldoen aan de eisen gesteld bij of krachtens de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;

  • 2.

    de houder van deze ontheffing meldt vóór de start van de feitelijke beveiligingswerkzaamheden de volledige personalia van deze portier aan het district Alblasserwaard/Vijfheerenlanden van de politieregio Zuid-Holland Zuid.

Op deze wijze kan, bij overtreding van deze voorschriften, naast strafrechtelijk optreden op grond van de wet ook bestuursrechtelijk tegen de horecaondernemer worden opgetreden. Zo kan bijvoorbeeld tijdelijk een vroeger sluitingstijdstip worden vastgesteld of kan de vergunning worden ingetrokken.

4.14 Zaalverhuur

Zaalverhuurbedrijven worden bestemmingsplantechnisch (vaak) ingedeeld in categorie 3 (B). Voor zover wordt gekeken naar het APV-overlastmotief (de mate waarin een zaalverhuuractiviteiten het woon- en leefklimaat ter plaatse kunnen aantasten), wordt het zaalverhuurbedrijf ingedeeld in categorie 7.

Ter voorkoming van aantasting van het woon- en leefklimaat, worden, wanneer er sprake is van zaalverhuur, aan deze activiteit in de exploitatievergunning de navolgende voorschriften en beperkingen verbonden:

Voorschriften en beperkingen

Met betrekking tot de lokaliteiten die worden verhuurd voor besloten partijen, geldt het volgende:

  • 1)

    De lokaliteit dient, onverminderd de brandveiligheidseisen, over een eigen toegang voor de bezoekers te beschikken en mag derhalve niet via een andere lokaliteit van de inrichting worden bereikt;

  • 2)

    De deuren van de lokaliteit(en), waar de besloten partijen worden gehouden, binnenshuis toegang gevende tot de voor het publiek toegankelijke lokaliteit(en), zijn gedurende de te houden besloten partijen, deugdelijk gesloten;

  • 3)

    Dranken mogen uitsluitend aan de bezoekers worden verstrekt vanuit een in de bovengemelde lokaliteit aanwezige bar;

  • 4)

    Aan ambtenaren van de politie, gemeente en de brandweer, die zich ter vervulling van hun taak aan de inrichting vervoegen, wordt terstond toegang verleend;

  • 5)

    Ter controle van de zaalverhuuractiviteiten moet de vergunninghouder een agenda bijhouden die in de inrichting aanwezig is en op eerste verzoek van de politie of bevoegde gemeenteambtenaren ter inzage moet worden overgelegd;

  • 6)

    De gehele inrichting wordt door één onderneming geëxploiteerd;

  • 7)

    De zaalverhuuractiviteiten zijn slechts toegestaan voor zover voor de betreffende zaal, zijnde een horecalokaliteit in de zin van artikel 1 van de Drank- en Horecawet, een drank- en horecavergunning is verstrekt.

Voorstel 21:

In te stemmen met het verbinden van de voorschriften zoals hiervoor onder de punten 1 t/m 9 vermeld, aan zaalverhuurbedrijven.

4.15 Alcoholverboden

In artikel 2.4.8 (Hinderlijk drankgebruik) is bepaald dat het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben. Dit verbod geldt uiteraard niet voor een terras dat behoort bij een horecabedrijf en de plaats waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Geldende alcoholverboden in Leerdam

Om overlast te voorkomen heeft het college van Leerdam de achterliggende jaren besloten een verbod in te stellen om op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben voor de volgende gebieden: Het gebied gelegen tussen de Stationsweg, Recht van Terleede, Meentplein, Provinciale weg, Veerstoep, Zuidwal, Sundsvall, Archangel, Horndijk, Oranje Nassaulaan, Koningin Emmalaan en Spoorstraat. Het Eiland en de Eksterlaan gelegen bij het Heerenlanden college.

Omvang gebied

Het college zal en kan slechts een duidelijk omschreven gebied aanwijzen. Het is niet mogelijk het grondgebied van de gehele gemeente aan te wijzen. Dit zou de verordenende bevoegdheid van het gemeentebestuur te boven gaan. Er moet namelijk wel een aanleiding te zijn waarom een bepaald gebied aangewezen wordt. Er moet dan ook een gerechtvaardigde vrees bestaan voor aantasting van de openbare orde, of reeds sprake zijn geweest van aantasting van de openbare orde. Dit kan nooit het geval zijn voor het gehele grondgebied van de gemeente. Het kan bijvoorbeeld gaan om het uitgaansgebied in het centrum of een park of plein waar regelmatig overlast van deze aard veroorzaakt wordt. Het is mogelijk dat een verschuiving in het gedrag van de personen in de richting van buiten het aangewezen gebied gelegen delen van de gemeente zal plaatsvinden.

In de meeste gevallen zal dit echter niet erg waarschijnlijk zijn, omdat wordt verondersteld dat de aangewezen plaatsen door hun aantrekkelijke karakter mede bepalend voor het verschijnsel zijn. Wanneer echter toch andere plaatsen als pleisterplaatsen worden uitverkoren, kan het college alsnog ook voor die nieuwe pleisterplaatsen een aanwijzingsbesluit nemen.

Verstoring openbare orde

Bij daadwerkelijke verstoring van de openbare orde kunnen op grond van artikel 2 en 12 van de Politiewet bevelen tot verwijdering worden gegeven. Niet naleving daarvan is strafbaar op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.

Voorts zal in een aantal gevallen (als bijvoorbeeld wordt geconstateerd dat flesjes worden stukgegooid) worden opgetreden op grond van artikel 424 van het Wetboek van Strafrecht (baldadigheid). De hantering van deze wetsbepalingen is in de praktijk echter niet eenvoudig. Er bestaat daarom behoefte aan een rechtsgrond zoals genoemd in dit artikel, waardoor optreden in wat men zou kunnen noemen de 'voorfase' - dus het bier drinken op bepaalde plaatsen - mogelijk wordt.

Het gaat om het verbieden van bij zich hebben van geopende flesjes alcoholhoudende drank. Het gaat de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeente te boven om te bepalen dat het verboden is ongeopende flesjes alcoholhoudende drank bij zich te dragen.

Zelfregulering

De landelijke horecabranche heeft regels gesteld over het verantwoord verstrekken van alcoholhoudende dranken in de horeca. De ondernemer ziet er in dat kader onder andere op toe, dat er geen alcohol wordt geschonken aan personen die in kennelijke staat van dronkenschap verkeren. Ook is het de bedoeling dat de ondernemer terughoudend omgaat met kortingsacties (happy hours) en dat hij verkeersdeelname van dronken gasten probeert tegen te gaan.

Bij paracommerciële horecazaken wordt erop toegezien dat er uitsluitend wijn en bier wordt verkocht en geen sterke dranken.

Voorstel

De algemene, landelijke ontwikkelingen richting een verantwoord drankgebruik waar mogelijk en gewenst ondersteunen door nog meer aandacht te besteden aan alcoholhoudende drank binnen het jeugd- en verslavingsbeleid: waar mogelijk en wenselijk voortzetten van het terugdringen van alcoholmisbruik door educatie en voorlichting aan jongeren.

Erop toezien dat ook binnen paracommerciële horecazaken een verantwoord alcoholbeleid wordt gevoerd. Dit kan betekenen dat:

  • alcoholvrije dranken worden gepromoot binnen de vereniging;

  • alcoholvrije dranken minder duur zijn dan dranken met alcohol;

  • de leden voorlichting krijgen over (de gevolgen van) alcohol;

  • er strak op wordt toegezien dat aan jongeren onder 16 jaar geen alcohol wordt geschonken

Voorstel 22:

In te stemmen met het voorstel om de algemene, landelijke ontwikkelingen richting een verantwoord drankgebruik waar mogelijk en gewenst te ondersteunen door nog meer aandacht te besteden aan alcoholhoudende drank binnen het jeugd- en verslavingsbeleid door het waar mogelijk en gewenst voortzetten van het terugdringen van alcoholmisbruik door educatie en voorlichting aan jongeren.

4.16 Convenant

Een mogelijkheid ter bestrijding van overlast die wordt veroorzaakt is het afsluiten van een horecaconvenant tussen individuele horeca-inrichtingen en de gemeente.

Het horecaconvenant beschrijft de rechten en verplichtingen van de horecaondernemer ter zake van zijn horecabedrijf en de directe omgeving, de gemeente en politie. Opgenomen bepalingen zien op de naleving van de wettelijke geluidsnormen, alcoholgebruik, drugsgebruik (harddrugs) en openbare orde.

Daarnaast kan het convenant bepalingen bevatten die niet in de wet zijn opgenomen, bijvoorbeeld het verbod tot meenemen van glaswerk naar buiten.

In paragraaf 3.5 is al gerefereerd aan het door het gemeentebestuur in januari 2004 afgesloten convenant met de horeca. In dit convenant zijn gedragsregels opgenomen waaraan alle partijen (gemeente, horeca, LOV, politie) zich verbinden. Op deze manier is een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een veilige uitgaanssituatie gecreëerd. Het convenant wordt jaarlijks geëvalueerd en zonodig aangepast aan actuele ontwikkelingen en/of wensen van de betrokken partijen. Het convenant is als bijlage 15 bijgevoegd.

Hoofdstuk 5 Wet op de kansspelen

5.1 Algemeen

In artikel 30b van de Wet op de kansspelen (WOK) is bepaald dat het verboden is zonder (aanwezigheids)vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben

  • a.

    op of aan de openbare weg;

  • b.

    op voor het publiek toegankelijke plaatsen;

  • c.

    in niet voor het publiek toegankelijke inrichtingen, waarvoor ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet een vergunning voor de uitoefening van het horecabedrijf is vereist of waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is bij het Bedrijfschap Horeca.

Vervolgens is in artikel 30c bepaald dat deze vergunning slechts verleend kan worden, wanneer het betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:

  • a.

    in een laagdrempelige inrichting;

  • b.

    in een hoogdrempelige inrichting;

  • c.

    in een inrichting, anders dan onder a of b, bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, indien het houden van een zodanige inrichting krachtens een vergunning van de burgemeester bij gemeentelijke verordening is toegestaan.

5.2 Kans- en behendigheidsautomaten

De wet geeft een definitie van een speelautomaat (art. 30 Wok). Het is:

  • een toestel ingericht voor de beoefening van een spel,

  • dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld

  • mechanisch, elektrisch of elektronisch proces,

  • waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen.

Er bestaan twee verschillende soorten speelautomaten, te weten kansspel- en behendigheids- automaten.

Een behendigheidsautomaat is een speelautomaat waarvan:

  • 1.

    het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde speelduur of het recht op gratis spellen, en

  • 2.

    het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of en in welke mate de speelduur verlengd of het recht op gratis spellen verkregen wordt.

Een kansspelautomaat is een speelautomaat die geen behendigheidautomaat is. In hoogdrempelige inrichtingen mag uitsluitend het model van een kansspelautomaat geplaatst worden die voldoet aan de bepalingen als gesteld in artikel 12 van het Speelautomatenbesluit 2000 (de zogenaamde Nijpelsautomaat).

Het kenmerkende verschil tussen beide automaten is dat de behendigheid van een speler bij een kansspel niet van invloed is op het spelverloop. Een speler van een behendigheidsautomaat heeft dat wel. De vraag of de kansspeler wint hangt af van het toeval.

Problematisch speelgedrag ontstaat veelal op kansspelautomaten. Automaten die winstpremies in klare munt uitkeren.

De speelduur per geldinworp en het patroon van inworp en prijsuitkering is van invloed op de drang om verder te spelen. Vanwege de kans op problematisch speelgedrag, geldt voor kansspelautomaten een strenger toelatingsregime dan voor behendigheidsautomaten

Uitbetalen op behendigheidsautomaten

Behendigheidsautomaten worden nog wel eens zodanig geconstrueerd dat ze kunnen worden gebruikt als kansspelautomaat en waar uitbetaling vervolgens “achter de bar” plaatsvindt (middellijke betaling). In de wet wordt zoals vermeld een onderscheid gemaakt tussen kansspelen en behendigheidsautomaten. Op basis van dit onderscheid, is het, op grond van artikel 30t van de Wet, verboden dat spelers op behendigheidsapparaten geld uitgekeerd krijgen. Het is derhalve verboden behendigheidsautomaten op enigerlei wijze te exploiteren als kansspelautomaten.

5.3 Opstelplaatsenbeleid

In artikel 30c van de Wet op de Kansspelen wordt bepaald dat de gemeente bij verordening het aantal speelautomaten vaststelt. De wet bepaalt dat voor hoogdrempelige inrichtingen vergunning moeten worden verleend voor het plaatsen van twee kansspelautomaten, als hiervoor vergunning wordt aangevraagd.

De horecaondernemer van een hoogdrempelige inrichting heeft echter wel de keuze om slechts voor één automaat een vergunning aan te vragen.

Wanneer echter om een vergunning voor twee kansspelautomaten wordt gevraagd, moet deze door de burgemeester worden verleend, althans, voor zover aan het bepaalde in de wet en het gemeentelijke beleid wordt voldaan.

De gemeente kan wel zelf bepalen hoeveel behendigheidsautomaten worden toegestaan in de laagdrempelige inrichtingen. Op grond van de wet mogen in laagdrempelige inrichtingen echter géén kansspelautomaten worden geplaatst.

In Leerdam is het, op grond van artikel 2.3.3.2 van de APV, toegestaan om maximaal twee speelautomaten te plaatsen in een horecabedrijf. Dat betekent dat in een hoogdrempelige inrichting de volgende speelautomaten mogen worden geplaatst:

  • 2 kansspelautomaten óf

  • 1 kansspelautomaat en 1 behendigheidsautomaat, óf

  • 2 behendigheidsautomaten.

Uiteraard mogen ook minder dan twee automaten worden geplaatst.

In een laagdrempelige inrichting mogen alléén en maximaal 2 behendigheidsautomaten worden geplaatst.

Vestiging speelautomatenhal

In Leerdam is ervoor gekozen om geen speelautomatenhal(len) toe te staan. Derhalve is deze vestigingsmogelijkheid niet opgenomen in de APV.

5.4 Hoog- en laagdrempeligheid

Hiervoor zijn al de termen “hoogdrempeligheid” en “laagdrempeligheid” genoemd. De status die aan een horecabedrijf gegeven wordt bepaalt of er wel of geen kansspelautomaten mogen worden opgesteld.Het plaatsten van een dergelijk apparaat genereert extra inkomen voor een horecaondernemer. Daarom moet zeer zorgvuldig worden bepaald of sprake is van hoog- of laagdrempeligheid.

De gegevens die de aanvrager bij de vergunningaanvraag aanlevert gelden als uitgangspunt voor de beslissing op de vergunningaanvraag, tenzij de fysieke situatie niet in overeenstemming met de opgave is. Daarna zal controle plaatsvinden of de ondernemer in de praktijk in overeenstemming met de vergunningvoorwaarden handelt. Als dat niet het geval is, zal de vergunning worden ingetrokken.

Een inrichting is hoogdrempelig als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1.

    De ruimte dient als café of als restaurant in gebruik te zijn en daarvoor een geldige drank- en horecavergunning te bezitten;

  • 2.

    Bovendien dient het café of restaurantbezoek op zichzelf te staan en mogen er geen activiteiten plaatsvinden waaraan zelfstandige betekenis kan worden toegekend. Zelfstandige betekenis houdt in dat de activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek dient, maar een zelfstandige stroom bezoekers trekt. Een voorbeeld hiervan is een bowlingcentrum.

  • 3.

    De activiteiten die in de inrichting plaatsvinden moeten gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder. Deze eis is een duidelijk voorbeeld van de achtergrond van de wetgeving, namelijk het voorkomen van gokverslaving bij jongeren.

Wanneer in een café of restaurant nog andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend, dan wordt de inrichting alsnog als laagdrempelige inrichting gekwalificeerd. Zelfstandige betekenis houdt in dat de activiteit niet uitsluitend ter ondersteuning van het cafébezoek dient en een zelfstandige stroom van bezoekers trekt.

Een voorbeeld is een bowlingcentrum. Het is duidelijk dat een dergelijke inrichting een zelfstandige stroom bezoekers trekt die met het doel om te bowlen de inrichting zullen bezoeken. Een dergelijke inrichting is derhalve laagdrempelig. Als derde voorwaarde geldt zoals vermeld dat de activiteiten in belangrijke mate op personen van achttien jaar en ouder zijn gericht. Een café dat zijn activiteiten richt op bijvoorbeeld scholieren, zal niet aan deze voorwaarde voldoen en wordt derhalve als laagdrempelige inrichting gekwalificeerd.

Een laagdrempelige inrichting wordt dus gezien als een inrichting die het publiek niet in eerste instantie pleegt te bezoeken voor het nuttigen van alcohol en/of maaltijden zoals hiervoor omschreven. Alle inrichtingen die niet voldoen aan de hierboven genoemde eisen zijn laagdrempelig.

Uit artikel 30 onder D van de Wok blijkt voorts dat er twee soorten hoogdrempelige inrichtingen kunnen zijn, te weten een cafébedrijf of een restaurantbedrijf.

Wat is een cafébedrijf en wanneer is deze hoogdrempelig:

Een café is een horecabedrijf als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet en is pas dan hoogdrempelig als daarvoor ingevolge die wet een vergunning is verleend en waar het verstrekken van alcoholhoudende dranken en alcoholvrije dranken voorop staat en waar verder geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend.

Wat is een restaurantbedrijf en wanneer is deze hoogdrempelig:

Een restaurant is een horecabedrijf als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet en is pas dan hoogdrempelig als daarvoor ingevolge die wet een vergunning is verleend en er geen andere activiteiten met een zelfstandige betekenis plaatsvinden dan:

  • a.

    het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken;

  • b.

    het serveren van maaltijden die tenminste dienen te bestaan uit de volgende drie, warme en niet met elkaar gemengde bestanddelen:

    • 1.

      vlees, vis, gevogelte of wild (eventueel te vervangen door andere bestanddelen in het geval van een vegetarische maaltijd),

    • 2.

      groente, waaronder tenminste een warme groente

    • 3.

      aardappelen, rijst/meelspijzen;

De drempeligheid wordt in Leerdam aan de hand van de navolgende onderzoeksvragen en uitgangspunten vastgesteld:

Toetsing drempeligheid

  • 1.

    Onderzocht wordt of ter plaatse volledige maaltijden worden geserveerd. Volgens het Besluit vestigingseisen Drank- en Horecawet (inmiddels vervallen) wordt onder een maaltijd verstaan: een geheel van warme gerechten, hetwelk tenminste bestaat uit de volgende drie, niet met elkaar gemengde bestanddelen: vlees, vis, gevogelte of wild (eventueel te vervangen door andere bestanddelen, in geval van een vegetarisch restaurant), groente en aardappelen, rijst of meelspijzen. Indien de inrichting op verstrekking van maaltijden van deze samenstelling is gericht en niet op merendeels afzonderlijke gerechten, is er sprake van een restaurant;

  • 2.

    Onderzocht wordt of er overdag een substantieel aantal bezoekers de inrichting bezoekt voor het nuttigen van een eenvoudige lunch of koffie/thee met gebak. Verandert de inrichting in de loop van de dag van karakter en wordt deze gebruikt als cafetaria annex lunchroom? En dient aan deze activiteiten een zelfstandige betekenis te worden toegekend die ingevolge de Wet op de kansspelen er toe leidt dat de inrichting laagdrempelig wordt?

  • 3.

    Gekeken wordt naar de inrichting van de bedrijfsruimte, de menukaarten (het assortiment);

  • 4.

    De prijsstelling van de producten. Komt de prijsstelling overeen met die van snackbars, dan is sprake van een laagdrempelige inrichting;

  • 5.

    De wijze van afficheren. Hoe presenteert het bedrijf zich, als cafetaria, restaurant, enz.;

  • 6.

    Hoe staat de bedrijfsvoering omschreven in de aanvraag om speelautomaten;

  • 7.

    Is de onderneming wellicht onderdeel van een franchise-organisatie. Wat is het kenmerk/de formule van deze organisatie dan

  • 8.

    Hoe staat het bedrijf geregistreerd (bedrijfsomschrijving) in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel?

In de memorie van toelichting behorende bij de Wet op de kansspelen is aangegeven dat de wet zich aansluit bij de jurisprudentie van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB.)

Daaruit blijkt dat in ieder geval de volgende inrichtingen als laagdrempelig worden aangemerkt:

• café met biljart- en snooker activiteiten

• café/cafetaria

• café/discotheek

• café/sportevenementenhal

• café/gemeenschapshuis

• café/restaurant met afhaalgedeelte

• café/snooker centrum

• café/kegel/bowlingcentrum

• café/restaurant/bowling zaal/biljartruimte

• café/camping

• café/petit restaurant

• café/tennishal

• café/zwembad

• restaurant/bowling

• discotheek

• kantine/snackbar op camping

• cafetaria  snackbar

• kegel centrum

• coffeeshop

• broodjeshuis

• lunchroom

• grillroom

• shoarma zaak

• snooker centrum

• sportcomplex

• gemeenschapscentrum/zalen verhuur

• restaurant/vergaderzaal/zwembad

• cafetaria/zwembad

• kantine in sporthal

• kantine in dansschool

• sportcentrum met bar/restaurant/winkel

• sportcentrum met bar/ restaurant/ dansschool

• hotel/restaurant/winkel

• sporthallen/café/restaurant

Onverlet het feit dat een pizzeria niet in deze lijst is opgenomen, wordt een pizzeria in principe als laagdrempelig beschouwd.

In het algemeen geldt dat cafés en restaurants hoogdrempelig zijn en dat discotheken, eetcafés, cafetaria’s en snackbars als laagdrempelig worden aangemerkt, maar het is niet altijd even duidelijk of een inrichting als hoog- of laagdrempelig moet worden aangeduid.

Ook de ‘samengestelde inrichtingen’ in de zin van art. 30c, lid 4, van de Wet op de Kansspelen leveren nogal eens onduidelijkheid op.

Bij de volgende typen horecazaken bestaat vaak onduidelijkheid over de hoog- of laagdrempeligheid:

  • 1.

    eetgelegenheden;

  • 2.

    disco’s;

  • 3.

    cafés met (internet)faciliteiten;

  • 4.

    hotels;

  • 5.

    samengestelde inrichtingen.

Ad 1. Eetgelegenheden.

Een ‘eetgelegenheid’ is hoogdrempelig, tenzij:

  • het café een zelfstandige stroom bezoekers anders dan voor cafébezoek (namelijk eters) aantrekt en het geserveerde eten geen ‘driecomponentenmaaltijd’ is, dat wil zeggen bestaande uit drie warme componenten: vlees/vis/vegetarisch, pasta/aardappels/rijst en warme groente. Een maaltijd bestaande uit vlees, patat en salade en/of plateservice voldoet hier niet aan.

  • er sprake is van toonbankverkoop (vitrine in de inrichting en betalen voor of direct na aflevering), ook al kan de klant van tafels en stoelen gebruik maken;

  • er uiterlijke kenmerken zijn die van een beoogd restaurant een laagdrempelige inrichting maken: de aankleding is gericht op kortstondig verblijf, gebruik van foto’s van maaltijden aan de gevel, presentatie is gericht op ‘snelle hap’;

  • het restaurant ook afhaalmogelijkheden heeft (pizzeria waar je ook pizza’s kan ophalen om elders te eten). De afhaalmogelijkheid maakt het restaurant niet laagdrempelig indien er een voldoende afscheiding is en de klant niet gedwongen wordt via het restaurantgedeelte het afhaalgedeelte te bereiken;

  • het zich op bepaalde tijden richt op een speciaal publiek. Voorbeelden zijn het restaurant dat ook lunches verzorgt, het café dat op zondagmiddag live-muziek heeft (tenzij dit ondersteunend is aan hetcafébezoek) enz;

  • er een menukaart aanwezig is, waaruit blijkt dat de ondernemer zich (tevens) richt op bijvoorbeeld ontbijt of lunch, en daarmee een zelfstandige stroom bezoekers aantrekt (opsomming van een aantal daarvoor typische producten, uitsmijter, belegde broodjes e.d.). Een kaart met alleen borrelhappen (bitterballen, kaas, olijven enz.) maakt de zaak niet laagdrempelig.

Andere punten die van invloed kunnen zijn: is er een kok aanwezig, hoeveel driecomponenten-maaltijden worden er daadwerkelijk besteld en wat zijn de openingstijden.

Verder geldt het volgende:

  • a.

    Maaltijden bestaande uit vlees, patat en salade en/of plateservice voldoen niet aan het ‘driecomponentencriterium’. Plateservice met drie warme componenten (vlees/vis/vegetarisch, pasta/aardappels/rijst en warme, verse groente) voldoet uiteraard wel aan het criterium.

  • NB: het feit dat er naast driecomponentenmaaltijden ook andere maaltijden geserveerd worden (bv. voor- en nagerechten, maaltijdsalades) maakt de inrichting niet (meteen) laagdrempelig. Een voorwaarde is wel dat de menukaart minimaal 50% driecomponentenmaaltijden bevat.

  • b.

    Uiterlijke kenmerken hebben geen zelfstandige betekenis. In het (theoretische) geval dat er foto’s aan de muur hangen van maaltijden die wel aan het ‘driecomponentencriterium’ voldoen, en de inrichting verder aan alle eisen van een hoogdrempelige horecagelegenheid voldoet, zal dit punt er niet voor zorgen dat de inrichting laagdrempelig wordt. Wel kan het de beoordeling versterken: het geldt in combinatie met andere punten.

  • c.

    Als de ondernemer reclame maakt dat hij ook lunches verzorgt, wordt snel aangenomen dat hij 'zich op bepaalde tijden richt op een speciaal publiek'.

  • Hetzelfde geldt voor live-muziek waarvoor entree geheven wordt of andere activiteiten in het café. Het gaat hier om muziek/activiteiten met enige regelmaat. Om de week op zondagmiddag een liveband leidt er (op zichzelf) niet toe dat de inrichting laagdrempelig wordt; de livemuziek is dan ondersteunend aan het horecabedrijf.

  • d.

    Als de ondernemer zich tevens richt op een zelfstandige stroom ontbijters of lunchers, kan het omzetcriterium van belang zijn; het is echter niet doorslaggevend. Met de menukaart waarmee de ondernemer zich richt op een zelfstandige stroom (lunch)bezoekers, moet hij een bepaald percentage van de omzet genereren voordat de inrichting laagdrempelig wordt (20,7 %). Indien de omzet door de etenswaren beneden de 20% ten opzichte van de totale omzet aan etenswaren en dranken blijft, leidt dit (indien wel aan de overige eisen voor een hoogdrempelige inrichting is voldaan) niet tot het predikaat laagdrempelig. De bewijslast van de omzetpercentages ligt bij de ondernemer: dit betekent dat hij heel nauwkeurig moet bijhouden wat en hoeveel hij verkoopt. Dit moet hij bij de vergunningaanvraag documenteren met een schriftelijke verklaring van een accountant.

Ad 2. Disco’s.

Een disco/dansgelegenheid trekt een bepaald publiek (zelfstandige stroom van bezoekers) aan, dat niet primair komt voor eten en/of drinken. Daarmee is een disco in principe een laagdrempelige inrichting, en mogen er geen kansspelautomaten worden geplaatst.

De horecapraktijk kent echter een aantal gemengde bedrijven, dat naast gewone caféfaciliteiten ook gelegenheid biedt tot dansen. In deze cafés/disco’s staan vaak kansspelautomaten opgesteld. In Leerdam wordt dan in dergelijke situaties gekeken naar de feitelijke situatie..

Om te bepalen of een inrichting een disco is of niet, kunnen de volgende punten als richtlijn dienen.

  • 1.

    Volgens de Milieudienst is het minimaal benodigde muziekniveau in een disco 90 dB, met levende muziek iets hoger. Er moet derhalve een geluidsinstallatie aanwezig zijn die minimaal 90 dB kan/mag produceren; bij een lager geluidsniveau is het minder aantrekkelijk om te dansen.

  • 2.

    De inrichting biedt regelmatig gelegenheid tot dansen. Onder het regelmatig gelegenheid bieden tot dansen wordt verstaan minimaal twee keer per week, over een langere periode. Als in de inrichting één keer per maand, of één keer per week gelegenheid is om te dansen, leidt dat niet tot laagdrempeligheid. Wel kunnen er natuurlijk andere aspecten zijn die de inrichting laagdrempelig maken. Indien de ondernemer incidenteel (maximaal één keer per maand) op vrijdag- én zaterdagavond gelegenheid biedt tot dansen, kan de inrichting toch hoogdrempelig zijn.

  • 3.

    Als het café in het weekend tevens dienst doet als discotheek, is dat regelmatig gelegenheid bieden tot dansen (minimaal twee keer per week). Eén keer per maand is niet regelmatig genoeg om als disco te worden aangemerkt.

  • 4.

    Ook kan een inrichting zich als disco profileren, bijvoorbeeld door het uitdelen van flyers, of advertenties (via internet) waarin een overzicht gegeven wordt van allerlei geplande programma’s (bijvoorbeeld livemuziek). Daarnaast kan de ‘aankleding’ een rol spelen: is er sprake van speciale discoverlichting (lampen en/of andere lichteffectvoorzieningen), wat staat er aan de buitenkant (‘kom dansen!’?) en is er binnen fysieke ruimte (een open plek) om te dansen?

  • 5.

    De grootte van de dansvloer. Voorheen gold het criterium van een dansvloer van ten minste 10 m² voor een vergunningsplichtig bedrijf krachtens de Hinderwet/Wet Milieubeheer. Nu deze vergunningplicht is vervallen kan niet aan deze norm worden vastgehouden. Vaak is het moeilijk te bepalen of er een dansvloer van 10 m² of meer is. Op de dag staan er in de zaak tafeltjes, ’s avonds zijn deze aan de kant geschoven en is er dansgelegenheid. In lang niet alle gevallen is er sprake van een opgehoogde dansvloer (en zelfs daar kunnen ook nog tafels en stoelen staan), en ook langs de bar (als hier een ruime doorloop is) wordt gedanst.

  • 6.

    Verder kunnen leeftijdscontrole, portiers aan de deur en de heffing van entreegeld een aanwijzing zijn dat het om een disco gaat.

Ad 3. Cafés met (internet)faciliteiten.

Op grond van art. 14, lid 3, sub b, van de Drank- en Horecawet (DHW) is het verboden diensten aan te bieden in een horecalokaliteit. Indien het café meer dan drie computers heeft, waarop (tegen betaling) van het internet gebruik gemaakt kan worden, is dit het bedrijfsmatig aanbieden van diensten. Daarmee is het internetcafé (met meer dan drie aansluitingen) een laagdrempelige inrichting. Een café met maximaal drie internetaansluitingen kan wel hoogdrempelig zijn, indien het aan de overige vereisten voor hoogdrempelige inrichtingen voldoet.

Uiteraard wordt bij een nieuwe aanvraag voor een exploitatievergunning voor een internetcafé geen drank- en horecavergunning afgegeven. In het geval dat een lopend bedrijf (dus na afgifte van de exploitatie- en drank- en horecavergunning) een aantal internetaansluitingen gaat exploiteren, wordt het in plaats van een hoogdrempelige inrichting een laagdrempelige. De drank- en horecavergunning moet dan worden ingetrokken.

De grens van drie internetaansluitingen is analoog gekozen aan het aantal pooltafels in een poolcafé (art. 2 van het Speelautomatenbesluit): met meer dan drie pooltafels is het poolcafé laagdrempelig, immers, het trekt een zelfstandige stroom bezoekers. Hetzelfde geldt voor cafés waar meer als drie dartboards hangen enz. Voor de beoordeling van het café wordt het aantal dartboards en pooltafels etc. bij elkaar opgeteld, indien deze beide aanwezig zijn. Twee pooltafels en één dartboard is dus hoogdrempelig (als het aan de overige criteria voldoet), twee pooltafels en twee dartboards maakt het café laagdrempelig.

Ad 4. Hotels.

De bar of het restaurant in een hotel is hoogdrempelig als het een afzonderlijke horecalokaliteit als bedoeld in art. 1, lid 1, van de Drank- en Horecawet betreft en er is voldaan aan de voorwaarden in art. 30, sub d, van de Wet op de Kansspelen.

Daarnaast moeten de overige ruimten – die laagdrempelig zijn, immers, hoofddoel is logiesverstrekking – van het hotel uitsluitend door het publiek te bereiken zijn zonder eerst de bar of het restaurant te betreden (art 30c, lid 4, onder d Wok)).

Aldus:

Wanneer de hotelreceptie niet voldoende is afgescheiden van de rest van de inrichting (waar zich bijvoorbeeld een bar en restaurant bevinden), of de overige ruimten van het hotel niet te bereiken zijn zonder eerst de bar of het restaurant binnen te gaan, dan worden alle ruimten van de inrichting als laagdrempelig aangemerkt. Dat hotelbezoekers tevens gebruik kunnen maken van een afzonderlijke ingang tot het hotel is niet relevant. Als er in het hotel congresruimten zijn, in welke lokalen tevens drank wordt verstrekt (en die dus ook op de vergunning staan), dan mogen deze ruimten ook niet via de (hoogdrempelige) bar te bereiken zijn.

Ad 5. Samengestelde inrichtingen

Een samengestelde inrichting is een inrichting die bestaat uit verschillende ruimten waarin hoog- en laagdrempelige activiteiten plaatsvinden. Het is mogelijk dat in één inrichting zich meerdere lokaliteiten bevinden, bijvoorbeeld snackbar en café. In de regel geldt dat de hele inrichting aangeduid wordt als laagdrempelig. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als de ruimten kunnen worden aangemerkt als afzonderlijke horecalokaliteiten in de zin van art. 1 van de Drank- en Horecawet. Het café wordt in dat geval wel aangemerkt als hoogdrempelig.

De vraag is wanneer er sprake is van een ‘voldoende afgescheiden ruimte’. Voor de afscheiding tussen de afzonderlijke horecalokaliteiten is het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet van toepassing. Tussen de lokaliteiten moet een afscheiding zijn van minimaal 1.25 m hoogte. Bij de afscheidingen gaat het erom dat het laagdrempelige deel te bereiken is zonder dat de klant hiervoor het hoogdrempelige deel moet betreden.

Een tussendeur voldoet hier niet aan, ook niet als het een nooddeur betreft die weliswaar niet is afgesloten, maar die alleen in geval van nood gebruikt wordt. Deze deuren vormen een verbinding tussen het hoogdrempelige en het laagdrempelige deel, en daarmee is de hele inrichting laagdrempelig. Een voorportaal met twee deuren, één naar het hoogdrempelige deel en één naar het laagdrempelige, wordt door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven wel als voldoende afscheiding gezien.;

Voorstel 23:

In te stemmen met de bepaling van hoog- en laagdrempeligheid / samengestelde inrichting zoals hiervoor nader is omschreven.

5.5 Samengestelde inrichting

De Wet op de kansspelen kent het begrip “samengestelde inrichting”. Een samengestelde inrichting is een inrichting die bestaat uit verschillende ruimten. Het belang van de vraag of een inrichting een samengestelde inrichting is, ligt in de vergunningverlening.

In afwijking van de hoofdregel dat in laagdrempelige inrichtingen géén kansspelautomaten mogen worden geplaatst, geldt voor een samengestelde inrichting dat in bepaalde gevallen een ruimte die deel uitmaakt van een laagdrempelige ruimte, maar voldoende is afgescheiden van de overige ruimten en voldoet aan het bepaalde in artikel 30c, onder 4 van de wet (uitoefening van een horecabedrijf waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Drank- en Horecawet), toch als hoogdrempelig kan worden aangemerkt. Daardoor wordt het mogelijk om in deze hoogdrempelige ruimte kansspelautomaten op te stellen. In de laagdrempelige ruimte kunnen behendigheidsautomaten worden geplaatst.

Om vast te kunnen stellen of er sprake is van een samengestelde inrichting wordt een onderzoek ter plaatse ingesteld.

Indien er sprake is van een laagdrempelige horeca-inrichting, waarbinnen zich een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Drank- en Horecawet bevindt, wordt onderzocht of de laagdrempelige gedeelten vanaf de openbare weg bereikt kunnen worden via deze horecalokaliteit. Als dit het geval is, dan is (op grond van artikel 30c lid 4 van de Wet op de Kansspelen) de horecalokaliteit alsnog laagdrempelig en is het niet toegestaan kansspelautomaten te plaatsen.

Het CBB heeft in enkele uitspraken begin 2002 opnieuw een lijn uitgezet over wanneer er sprake is van hoog- of laagdrempelige inrichtingen en van samengestelde inrichtingen. Uit deze uitspraken van het CBB is een stappenplan afgeleid, dat wordt doorlopen bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een hoogdrempelige inrichting.

  • a.

    Bij één afgesloten ruimte.

    • 1.

      is er een vergunning volgens de Drank- en Horecawet?

    • 2.

      staat het café- en restaurantbezoek op zichzelf?

    • 3.

      zijn de activiteiten in belangrijke mate gericht op personen ouder dan 18?

    • Is aan alle vereisten voldaan dan is er sprake van een hoogdrempelige inrichting, waarin twee kansspelautomaten zijn toegestaan. Is aan een van de eisen niet voldaan, dan is er sprake van een laagdrempelige inrichting.

  • b.

    Bij meerdere ruimten in een gebouw.

    • 1.

      is er sprake van een afzonderlijke horecalokaliteit in het gebouw, dan wel van meerdere lokaliteiten waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, die tezamen een besloten ruimte vormen binnen het gebouw?

    • 2.

      wordt voor de afzonderlijke horecalokaliteit, dan wel voor het geheel van de lokaliteiten die tezamen de horeca-inrichting vormen, voldaan aan de stappen onder A?

    • Is aan alle eisen voldaan, dan is er sprake van een hoogdrempelige inrichting.

  • c.

    Bij een horecalokaliteit in de zin van artikel 1 lid 1 van de Drank- en Horecawet binnen een laagdrempelige horeca-inrichting.

    • 1.

      worden de stappen genoemd onder A. bevestigend beantwoord?

    • 2.

      zo nee: er is geen sprake van een hoogdrempelige inrichting.

    • 3.

      zo ja: zijn de overige ruimten van de laagdrempelige inrichting mogelijk door het publiek te bereiken via deze horecalokaliteit? (artikel 30c lid 4 Wet op de kansspelen).

    • 4.

      zo ja: er is géén sprake van een hoogdrempelige inrichting in de zin van de Wet op de kansspelen, kansspelautomaten zijn niet toegestaan

    • 5.

      zo nee: er is sprake van een hoogdrempelige inrichting in de zin van de Wet op de kansspelen.

5.6 Speelgelegenheden

In de Algemene Plaatselijke Verordening is in paragraaf 3 (Toezicht op speelgelegenheden), artikel 2.3.3.1 een regeling opgenomen omtrent speelgelegenheden.

Het begrip 'speelgelegenheid' betreft iedere openbare gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

In de Wet op de Kansspelen is een uitputtende regeling neergelegd ten aanzien van de echte kansspelen, zoals speelcasino's en speelautomaten. De wet bevat echter geen regeling ten aanzien van spelen waarbij de spelers door hun behendigheid de kans om te winnen kunnen vergroten. Het gaat dan bijvoorbeeld om ‘hartenjagen’, klaverjassen en bridgen. Voor deze categorie speelgelegenheden is deze paragraaf bedoeld.

Het gaat om gelegenheden waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen als bedoeld in artikel 2.3.3.1 van de APV.

In de definitiebepaling van het woord “speelgelegenheid” is opgenomen dat het moet gaan om een bedrijfsmatige exploitatie. Dit om het organiseren van werkelijk recreatieve spelen met een prijsje buiten de regelgeving te houden. Aangezien de ervaring heeft geleerd dat men soms met behulp van allerlei constructies aan het predikaat “bedrijfsmatig” tracht te ontkomen, zijn de woorden “of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is” toegevoegd. De woorden “winnen en verliezen” wijzen op een inleg van geld op welke wijze dan ook.

De houder van een café waarin bezoekers het kaartspel kunnen beoefenen, hoeft niet zonder meer over vergunning te beschikken maar slechts indien de mogelijkheid daartoe bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is wordt aangeboden.

De vergunningsplicht geldt het (doen) exploiteren van een speelgelegenheid en heeft tot doel de bescherming van de openbare orde en het woon en leefklimaat en heeft daarmee een ander motief dan de Wet op de Kansspelen. Oogmerk van de Wet op de Kansspelen is het in goede banen leiden van kansspelen, waarbij de consument beschermt dient te worden tegen gokverslaving en criminaliteit moet worden tegengegaan.

De Wet op de Kansspelen geeft de burgemeester noch het college de bevoegdheid om een illegale speelgelegenheid te sluiten. In de praktijk is dit echter vanwege de negatieve uitstraling en het illegale karakter van de speelgelegenheid vaak wel wenselijk. Daarom is in artikel 2.3.3.1 van de APV een vergunningsplicht opgenomen, met de mogelijkheid om de vergunning te weigeren als naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid, dan wel er strijd bestaat met een geldend bestemmingsplan. Als een speelgelegenheid geen vergunning heeft, heeft de burgemeester volgens artikel 125 van de Gemeentewet de bevoegdheid bestuursdwang toe te passen. In artikel 1.6 van de APV zijn voorwaarden opgenomen waaronder de vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd.

De vergunning is niet overdraagbaar en gebonden aan de speelgelegenheid waarvoor zij is verleend.

Het is uiteraard wenselijk dat toezicht wordt gehouden op voor het publiek toegankelijke gelegenheden waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen waarbij premies, geld of in geld inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen en verloren, zoals bedoeld in artikel 2.3.3.1 van de APV.

Daarom wordt voorgesteld om de burgemeester ambtenaren aan te laten wijzen die toezien op de juiste uitvoering daarvan.

De ambtenaren die worden aangewezen zijn alle executieve politieambtenaren, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de korpschef van het regionale politiekorps Zuid-Holland Zuid.

Voorstel 24:

In te stemmen met aanwijzing door de burgemeester van alle executieve politieambtenaren, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de korpschef van het regionale politiekorps Zuid-Holland Zuid, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in paragraaf 3 (Toezicht op speelgelegenheden) van de APV Leerdam.

Hoofdstuk 6 Wet Bibob

6.1 Algemeen

Een van de conclusies die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 trok, was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin van honderden miljoenen guldens en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door onder meer gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten.

Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg. Criminaliteit, georganiseerde criminaliteit, speelt zich niet af op een eiland. Er bestaan vele raakvlakken tussen criminaliteit en wat wel genoemd wordt de “wettige omgeving”. Deze raakvlakken bieden het bestuur een goed aanknopingspunt om bij te dragen aan de preventie en bestrijding van criminaliteit. Het bestuur heeft daarbij eigen instrumenten: vergunning weigeren, vergunning intrekken, pand sluiten, een subsidie of de gunning van een opdracht weigeren. Het gebruik van deze instrumenten is vaak erg effectief. Soms effectiever dan opsporen en vervolgen.

Bestuursorganen hebben er op dit terrein sinds 1 juni 2003 een instrument bij gekregen: de Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur.

6.2 Doel

Deze wet geeft bestuursorganen een instrument in handen om zich tegen het risico, dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteren, te beschermen. De Wet BIBOB geeft namelijk een extra weigerings- en/of intrekkinggrond, op grond waarvan vergunningen of subsidies kunnen worden geweigerd of ingetrokken. Tevens kan de Wet BIBOB worden toegepast bij overheidsopdrachten.

Artikel 3 van de Wet BIBOB geeft aan wanneer het voor een bestuursorgaan mogelijk is over te gaan tot weigering, dan wel intrekking:

Er moet sprake zijn van een ernstig gevaar dat de gevraagde beschikking mede zal worden gebruikt voor:

  • a)

    het benutten van voordelen uit strafbare feiten, of

  • b)

    het plegen van strafbare feiten.

Daarnaast kan de gevraagde beschikking geweigerd, dan wel ingetrokken worden, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat er een strafbaar feit is gepleegd teneinde de beschikking te verkrijgen (denk bijvoorbeeld aan: valsheid in geschrifte of omkoping).

6.3 Toepassingsbereik van de Wet BIBOB.

Bij het aanwijzen van de gevallen waarin het BIBOB-instrumentarium zou moeten worden ingezet, heeft de wetgever aansluiting gezocht bij dit onderzoek. Om die reden vallen niet alle bestuurlijke besluiten binnen het bereik van de Wet BIBOB. Onder het bereik van de wet zijn gebracht:

  • 1.

    vergunningen;

  • 2.

    subsidies;

  • 3.

    aan te besteden overheidsopdrachten.

Verder geldt dat slechts een beperkt aantal sectoren of branches binnen het toepassingsbereik van de wetgebracht zijn. Deze sectoren en branches zijn genoemd in de wet of in het bij de wet behorend Besluit BIBOB.

Vergunningen

Waar het gaat om uitvoering van rijksregelgeving vallen vergunningen in het kader van de milieuwetgeving, de Drank-en Horecawet, de Wet op de kansspelen en de Woningwet (bouwvergunning) onder de Wet BIBOB. In het Besluit BIBOB worden lokale vergunningen als de exploitatievergunning voor horeca (droge en natte horeca), de vergunningen voor prostitutiebedrijven, seksinrichtingen en speelautomatenhallen onder de werking van de wet gebracht.

6.4 Landelijk bureau Bibob

Bij het Ministerie van Justitie is een landelijk Bureau BIBOB opgericht. In de Wet BIBOB is bepaald, dat aan dit bureau door bestuursorganen om advies gevraagd kan worden indien:

  • 1.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur, of de activiteiten in en/of in de directe omgeving van de onderneming,

  • 2.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van het bedrijf,

  • 3.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager, de financier van de onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd,

  • 4.

    de officier van justitie de gemeente de tip geeft om in een bepaalde zaak een BIBOB-advies aan te vragen.

Een toetsing aan de Wet BIBOB met behulp van een advies, geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bevoegd gezag de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen. Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst, zoals hierboven is uitgewerkt, gebruik moet maken van de eigen instrumenten.

Voorts moet het vragen van een advies evenredig zijn gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

Het bestuursorgaan kan ook zonder dit advies besluiten over te gaan tot weigering of intrekking. Wel kan het vragen van advies leiden tot een betere informatiepositie van het bestuursorgaan. Het Bureau BIBOB heeft namelijk inzage in een aantal gesloten bronnen (van o.a. de Belastingdienst, de politie, de Centrale Justitiële Documentatie Dienst, de Immigratie en Naturalisatie Dienst etc.) en kan hierdoor een diepgaander onderzoek verrichten dan het bestuursorgaan

Werkafspraken

Een advies opvragen bij het landelijke bureau Bibob kan echter alleen als het gemeentebestuur daarover werkafspraken heeft gemaakt. Deze afspraken worden vervolgens vastgelegd in een overeenkomst.

6.5 Regionale afstemming / samenwerking

De samenwerkende gemeenten binnen de politieregio Zuid-Holland-Zuid zijn momenteel doende om gezamenlijk een eensluidend concept-Bibobbeleid te formuleren. Dit beleid wordt ter vaststelling aangeboden aan de gemeentebesturen van de deelnemende gemeenten. Uiteraard bestaat er volledige vrijheid om onderdelen aan te passen aan de lokale omstandigheden of visies.

Tevens worden momenteel de genoemde afspraken gemaakt met het bureau Bibob over het aanvragen van een advies met betrekking tot een beschikking of een overheidsopdracht, die vallen onder de reikwijdte van de Wet BIBOB. De bestuursorganen zullen daarbij rekening houden met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat wil zeggen dat de bestuursorganen zo mogelijk (a) eerst minder zware instrumenten gebruiken om te komen tot een afweging inzake de aanvraag of inschrijving en (b) dat de bestuursorganen toezien op de juiste balans tussen de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aanvrager of inschrijver en de bescherming van het openbaar belang.

6.6 Nieuw Beleid: implementatie Wet BIBOB

Bij de bestuursorganen ligt de beslissing al dan niet een BIBOB-onderzoek aan te vragen. Vanwege deze keuzevrijheid verdient het de voorkeur dat dit gebeurt op basis van te ontwikkelen beleid, waarin in algemene termen wordt aangegeven in welke gevallen een BIBOB-onderzoek zal plaatsvinden en in welke gevallen dit kan leiden tot een adviesaanvraag bij het Bureau BIBOB. Dit schept duidelijkheid naar de burgers en ondernemingen die potentieel aan een BIBOB-onderzoek kunnen worden onderworpen. Bovendien schept het een helder kader voor de toetsing door de democratische controleorganen van de door het bestuur in een concreet geval genomen beslissing.

Met name de afweging om tot een BIBOB-adviesaanvraag over te gaan, dient – juist met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument - weloverwogen en met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol.

In deze beleidslijn zal worden aangegeven hoe het bevoegd gezag de Wet BIBOB zal toepassen en welke consequenties dit heeft voor de aanvragers en houders van een vergunning gericht op de horeca-, speelautomaten-, coffeeshop- en prostitutiebranche.

De Bibob-gronden vormen een aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden om een vergunning te weigeren of in te trekken. Het bevoegd gezag zal echter altijd eerst de bestaande weigerings- en intrekkingsgronden onderzoeken en, zo mogelijk, toepassen. Deze kunnen overigens ook (net als de BIBOB-gronden) betrekking hebben op de integriteit van de vergunningaanvrager/-houder, zoals de eis niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn of de eisen genoemd in het Besluit Eisen Zedelijk Gedrag, behorend bij de Drank- en Horecawet.

Als het bevoegd gezag op basis van het eigen onderzoek genoeg aanwijzingen heeft dat een situatie als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB zich voordoet, zal het de vergunning weigeren of intrekken. Bij een “mindere mate van gevaar” dat de (aangevraagde) vergunning wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijken kan het bevoegd gezag extra voorwaarden aan de vergunning verbinden.

Bibobvariaties

Eén van de zaken die nader zal moeten worden uitgewerkt in het Bibobbeleid is de vraag in welke gevallen het invullen van een Bibob-vragenlijst noodzakelijk/gewenst is. Daarbij kan gedacht worden aan de volgende mogelijke situaties:

Wel een Bibob-aanvraagformulier laten invullen:

  • 1.

    bij alle aanvragen om een drank- en horecavergunning voor een commercieel horecabedrijf (café, restaurant, hotel, e.d.);

  • 2.

    bij alle aanvragen om een exploitatievergunning (m.u.v. een hernieuwde aanvraag om vergunning in een ongewijzigde situatie zoals bedoeld in paragraaf 4.3, met uitzondering van de coffeeshops);

  • 3.

    bij alle aanvragen om een exploitatievergunning ten behoeve van een coffeeshop;

  • 4.

    bij geoormerkte projecten die door het gemeentebestuur zijn vastgesteld;

  • 5.

    bij horecabedrijven gevestigd in door het gemeentebestuur in het Bibobbeleid aangewezen kwetsbare wijken of branches in principe een diepgaande toets uit te voeren;

  • 6.

    inrichtingen die eerder op grond van de APV of artikel 13b van de Opiumwet (tijdelijk) zijn gesloten.

  • Geen Bibob aanvraagformulier laten invullen (wél als de gegevens / indicaties daartoe aanleiding geven)

  • 7.

    bij aanvragen om een drank- en horecavergunning voor paracommerciële instellingen;

  • 8.

    bij aanvragen om een drank- en horecavergunning voor een slijtersbedrijf;

  • 9.

    wanneer binnen 6 maanden na een eerdere vergunningverlening, een wijziging plaatsvindt in leidinggevenden. Dan alleen Bibob als de gegevens daartoe aanleiding geven;

  • 10.

    bij additionele horeca, tenzij andere openingsuren dan de hoofdfunctie;

  • 11.

    horecabedrijven die niet-exploitatievergunningplichtig zijn, tenzij er bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse.

Voorstel 25:

Bovenstaande “Bibobvariaties” te betrekken bij de nadere uitwerking van het bibobbeleid (medio 2006).

Hoofdstuk 7 Ruimtelijke Ordening

7.1 Afstemming met overige bestemmingsplannen

De gemeente behandelt een aanvraag voor een exploitatievergunning per geval. Leidraad is het bestemmingsplan, dat aangeeft of vestiging al dan niet mogelijk is. Bij een aanvraag voor een nieuwe vestiging gaat de gemeente eerst na of het geldende bestemmingsplan dit toelaat. Is dat niet zo, dan wordt de vestigingsaanvraag zonder andere regelingen te raadplegen afgewezen. Het bestemmingsplan voorziet in de juiste functie op de juiste plaats.

In veel gevallen zal een voorgenomen vestiging pas kunnen plaatsvinden na verbouwing van een bestaand pand. Al in die fase beoordeelt de gemeente aan de hand van het bestemmingsplan of zij aan de horecavestiging zal meewerken. Wijst ze de bouwaanvraag af, dan blijft de

exploitatievergunning buiten beeld. Indien eerst de exploitatievergunning is aangevraagd en afgewezen, dan zal de bouwaanvraag buiten beeld blijven. Voor nagenoeg het gehele gemeentelijk grondgebied zijn bestemmingsplannen van kracht zodat sprake is van een stelsel zonder leemten.

7.2 Woningwet.

Meestal is voor het (ver)bouwen van een horecabedrijf een bouwvergunning vereist. De aanvraag voor een bouwvergunning wordt steevast getoetst aan de Woningwet, de Bouwverordening, het Bouwbesluit en indien van toepassing de Monumentenwet. De in te dienen stukken dienen aan bepaalde vereisten te voldoen die op deze plaats niet verder toegelicht hoeven te worden. Als het gaat om eenvoudige interne aanpassingen, is vaak geen bouwvergunning nodig. Ondernemers die (ver)bouwplannen hebben, wordt dringend geadviseerd zich vooraf op de hoogte te stellen van de bestaande of in voorbereiding zijnde regelgeving. Afdeling Vergunningen en Belastingen is verantwoordelijk voor toetsing, vergunningverlening en handhaving.

7.3 Beleidsplan Centrum

In verband met het behoud van de levendigheid van het centrum is de aanwezigheid van horeca onontbeerlijk. Wel moet zorgvuldig worden omgegaan met deze functie gelet op de mogelijke overlast, met name in relatie tot de in het centrumgebied aanwezige woonfunctie. Het Beleidsplan kiest voor categorisering van horecabedrijven. Niet in alle gebieden binnen het centrum zijn alle soorten horecabedrijven toegestaan in verband met de inpassing ten opzichte van overige functiés.

In een gebied waar de horecafunctie niet kan worden gemist, moet de horecafunctie zo beperkt worden dat dit de hoofdfunctie van dat gebied niet onevenredig hindert. Bij de categorisering moet niet alleen overlast een rol spelen, maar is ook aandacht nodig voor de indeling in horecabedrijven die ondersteunend zijn aan de detailhandelsfunctie in een centrumgebied (complementaire horeca, zoals een lunchroom, brasserie e.d.) en horecabedrijven die daar juist verstorend werken. Het Beleidsplan kiest niet voor concentratie van horecavestigingen op één of enkele locaties. Dit zou leiden tot meer overlast en de versterking van de ontwikkeling van het centrumgebied geen goed doen. Principieel koos de gemeenteraad voor spreiding van horecavestigingen, maar wel binnen een daarvoor aangewezen gebied.

Het Beleidsplan geeft aan dat het bestemmingsplan gebieden moet aanwijzen waar bepaalde soorten horecavestigingen kunnen worden toegelaten. Door horecafuncties toe te laten binnen de gebieden met een verblijfsfunctie (met name de Fonteinstraat, Markt en Grote Steiger en in mindere mate de Kerkstraat en de Vlietskant) kan de kwaliteit van de verblijfsfunctie worden verhoogd. Uit gebieden waar horecavestigingen een conflict opleveren met de overige functies moeten deze vestigingen worden geweerd. Dit verhoogt in die gebieden de leefbaarheid.

Vertaling in het bestemmingsplan

De bovenstaande uitgangspunten zijn overgenomen in het bestemmingsplan. In gebieden met de bestemming 'wonen' is horeca niet toegestaan, omdat dit niet past bij de woonfunctie. Binnen de bestemming 'centrum' mag horeca wel, maar daarbij is sprake van categorisering. In de 'winkelstraten' is duidelijk plaats voor winkelondersteunende horeca, zoals het Beleidsplan voorstaat. In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën horeca:

  • 1.

    Daghorecabedrijven die dienst doen als winkelondersteunende horeca, hetgeen wil zeggen dat deze horecabedrijven gericht zijn op het winkelend publiek.

  • 2.

    Dag- en avondhorecabedrijven, die gelet op de aard en de omvang ervan zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven.

  • 3.

    Horecabedrijven:

    • A.

      al dan niet tegen betaling toegankelijk, die geheel of nagenoeg geheel zijn ingericht of worden gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden

      verstrekt;

    • B.

      avondhorecabedrijven, alsmede andere horecabedrijven die vanwege de aard en omvang ervan zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen niet passen binnen het plangebied.

Afhankelijk van de mogelijke hinder die deze categorieën horeca kunnen veroorzaken is de vestiging in de vijf verschillende centrumzones hierop afgestemd:

  • 1.

    Nieuwe horecavestigingen in categorie 1 zijn binnen de centrumzones I

  • en II toegestaan. De aantrekkingskracht en aantrekkelijkheid van het centrum wordt hiermee versterkt. Binnen de centrumzones III, IV en V mogen alleen de bestaande vestigingen in categorie 1 voortbestaan en worden vervangen door horecafunctie met dezelfde mate van hinder. Voor centrumzone III is voor het college van Burgemeester en wethouders wel een vrijstelling voor nieuwe vestigingen in deze categorie opgenomen.

  • 2.

    Nieuwe horecavestigingen in categorie 2 zijn, buiten de bestaande vestigingen niet toegestaan. Voor de centrumzones I, II en III is voor deze categorie een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen.

  • 3.

    Nieuwe horecavestigingen in categorie 3 zijn, buiten de bestaande vestigingen niet toegestaan. In centrumzone I is voor deze categorie een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen.

Aan de hand van de criteria 'aard van de aangeboden producten', 'bezoekersfrequentie', verkeersaantrekkende werking', 'omvang van de horeca-activiteiten' en de daaruit voortvloeiende 'wel of niet verstorende werking in relatie tot de functies in de omgeving' zijn drie horecacategorieën te onderscheiden.

In de onderstaande tabel is aangegeven welke categorieën zijn toegestaan binnen de vijf zones van deze bestemming.

Horeca

Centrum I

Centrum II

Centrum III

Centrum IV

Centrum V

Categorie 1

+

+

± / 1

±

±

Categorie 2

± / 1

± / 1

± / 1

±

±

Categorie 3

± / 1

±

±

±

±

+ nieuwsvestiging als hoofdfunctie uitsluitend op de begane grond toegestaan, met uitzondering van 'wonen' dat ook op de verdieping is toegestaan

± bestaande hoofdfunctie toegestaan, nieuwsvestiging niet toegestaan

/ 1 nieuwvestiging middels vrijstelling toegestaan

Het bovenstaande komt er in het kort op neer dat alleen in de Fonteinstraat-Markt-Grote Steiger, Kerkstraat, Dr. C. Voogdplein-Vlietskant-Kleine Steiger het Dr. Reilinghplein nieuwe horecavestigingen zijn toegestaan. Dit is bovendien beperkt tot horecavestigingen in categorie 1, met een nagenoeg te verwaarlozen hinder voor de in de omgeving aanwezige functies.

Daarnaast is in centrumzone I een vrijstelling opgenomen voor horecavestigingen in categorieën 2 en 3, in centrumzone II alleen voor horecavestigingen in categorie 2 en centrumzone III voor horecavestigingen in de categorieën 1 en 2.

Bij de vrijstellingsmogelijkheid kunnen alle in het geding zijnde belangen worden afgewogen, waarbij centraal staat dat er geen nadelige gevolgen ontstaan voor de leefomgeving. Ook zaken als te grote concentratie van vestigingen kunnen hierbij een rol spelen.

7.4 Additionele horeca

Ondersteunende horeca in een:

Toepasselijke regelgeving

 

APV

Drank- en Horecawet

Winkeltijdenwet

Bestemmingsplan

Alcoholverstrekkend bedrijf

X

X

 

X

Alcoholvrij bedrijf

X

 

X

X

De laatste jaren is een toenemende vraag te zien naar het realiseren van additionele horeca in ondernemingen met een andere hoofdfunctie. Hierbij wordt aldus in een winkel of in consumentverzorgende dienstverlening een deel van het vloeroppervlak gebruikt voor het tegen vergoeding schenken van dranken en/of verstrekken van spijzen voor directe consumptie (koffie, thee, fris, alcoholhoudende dranken, broodjes en dergelijke). Voorbeelden van dergelijke vormen van additionele horeca zijn een koffiehoek/lunchroom in een (banket)bakkerswinkel, verkoop van belegde broodjes in een slagerswinkel, een koffiehoek in een meubelzaak, een café in een warenhuis of een restaurant in een tuincentrum.

Met het realiseren van dit soort mengformules spelen ondernemers in op het veranderende consumentengedrag, vooral het recreatief winkelen.

Consumenten komen steeds meer naar de binnenstad om een dag(deel) te winkelen en rond te kijken (en om artikelen en prijzen te vergelijken) en zoeken tussen het winkelen door naar een rustpunt. Door middel van het in de winkel bieden van gastvrijheid in de vorm van een zitruimte waar warme en koude dranken en broodjes en dergelijke kunnen worden genuttigd, willen ondernemers die gelegenheid bieden.

‘Additionele horeca’ ook in winkels en dienstverlening

Additionele horeca onderscheidt zich van andere horeca doordat het niet wordt beschouwd als zelfstandige horeca. Omdat het bij additionele horeca gaat om een aanvullende voorziening (zoals een foyer), doet zich de vraag voor of dergelijke vormen van horeca-activiteiten zijn toegestaan volgens het toepasselijke bestemmingsplan, en als het wordt toegestaan, welke andere regelingen dan van toepassing zijn op deze vormen van additionele horeca.

Voor zover in de geldende bestemmingsplannen ondersteunende horeca bij detailhandel is uitgesloten, kan, wanneer daartoe een verzoek wordt ingediend, door het gemeentebestuur worden meegewerkt aan een vrijstellingsprocedure. Echter, omdat het niet gewenst is dat in allerlei vormen van detailhandel ondersteunende horeca-activiteiten gaan plaatsvinden, wordt voorgesteld om, in principe, voor zover er geen gegronde bezwaren zijn, medewerking te verlenen aan een vrijstellingsprocedure ten behoeve van een additioneel horecadeel bij grootschalige perifere detailhandel (daarbij kan worden gedacht aan meubelzaken, woonwinkels en tuincentra) en detailhandel gericht op de primaire levensbehoeften (zoals bijvoorbeeld bakkerszaken en slagerijen).

Voorstel 25 A:

  • 1.

    Voorgesteld wordt om, in principe, voor zover er geen gegronde bezwaren zijn, medewerking te verlenen aan een vrijstellingsprocedure ten behoeve van een additioneel horecadeel bij grootschalige perifere detailhandel (daarbij kan worden gedacht aan meubelzaken, woonwinkels en tuincentra) en detailhandel gericht op de primaire levensbehoeften (zoals bijvoorbeeld bakkerszaken en slagerijen) onder de voorwaarden zoals genoemd in deze paragraaf.

  • 2.

    Het aspect van het oppervlaktecriterium moet nader worden uitgewerkt.

Wanneer vervolgens wordt meegewerkt aan een vrijstellingsprocedure, geldt uiteraard ook de andere op de horeca van toepassing zijnde regelgeving.

Exploitatievergunningsplicht

Voor additionele horeca is, behoudens de uitzonderingen zoals omschreven in paragraaf 4.12, net als voor zelfstandige horeca, een vergunning vereist op grond van artikel 2.3.1.2 van de APV.

Winkeltijden

In principe gelden voor additionele horecabedrijven dezelfde openingstijden als voor de hoofdfunctie. De hoofdfunctie is gebonden aan de tijden zoals genoemd in de Winkeltijdenwet [1]

In de APV worden aan het verlenen van een exploitatievergunning eisen gesteld ten aanzien van de openbare orde en veiligheid, bedrijfsvoering (gezondheid) en het levensgedrag van de ondernemer (moraliteitseisen).

Ten aanzien van hygiëne worden in de APV geen eisen gesteld, maar de VWA / Keuringsdienst van Waren controleert of voedsel hygiënisch wordt bereid. De Milieudienst toetst aan overlast als gevolg van stank, geluid en dergelijke, en geeft aan of er eventueel voorzieningen zoals voldoende hoge schoorstenen of geïsoleerde wanden nodig zijn.

Drank- en Horecawet (wel/geen alcohol)

Voor het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholische dranken voor gebruik ter plaatse is een drank- en horecavergunning vereist. Bij de vergunningverlening worden eisen gesteld aan de persoon van de ondernemer en de leidinggevenden (levensgedrag en kennis van en inzicht in sociale hygiëne) en aan de inrichting (vooral bouwkundige eisen gericht op de sociale hygiëne).

Het is verboden om in een drankverstrekkend bedrijf detailhandel of een dienstverlenend bedrijf uit te oefenen (artikel 14 en 15 Drank- en Horecawet). In de Drank- en Horecawet zoals die tot 1 november 2000 gold, kon van dit verbod ontheffing worden verleend. Van deze bevoegdheid werd uiterst spaarzaam gebruik gemaakt. Sinds 1 november 2000 is het niet meer mogelijk ontheffing te verlenen. Daarvoor in de plaats is een regeling gekomen waarin het is toegestaan om het verstekken van drank in één bedrijf te combineren met detailhandel of dienstverlening, mits het bedrijf zo is ingericht dat het publiek slechts toegang heeft tot het ‘gewone’ deel van het bedrijf zonder het alcoholschenkende deel te betreden. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat het publiek dat voor de detailhandel of de dienstverlening komt niet ongevraagd en onverwacht met de drankverstrekking wordt geconfronteerd.

Wel / geen alcohol

Bij niet-alcoholverstrekkende horeca hoeft het horecadeel niet geheel te zijn afgescheiden van de hoofdfunctie, maar er moet wel onderscheid gemaakt kunnen worden tussen hoofd- en nevenfunctie. Hiervoor kan een laag scheidingsmuurtje of het aangeven van een oppervlakte op de vloer voldoende zijn (bijvoorbeeld een andere kleur in de vloerbedekking of een witte streep in het linoleum). Deze situatie is te vergelijken met de ‘punaises’ in de stoep voor terrassen. Daarmee zijn de maten/omvang duidelijk.

Een dergelijke afscheiding heeft ook als voordeel dat handhaving op het overschrijden van de maximaal toegestane maat makkelijker wordt, zeker als verplicht wordt gesteld dat voor een dergelijke afscheiding bij de vergunningaanvraag een kaartje met de situatie moet worden ingeleverd.

In praktijk zal het bij aanvullende horeca gaan om alcoholvrije horeca. Bovendien zal in slechts heel weinig gevallen kunnen worden voldaan aan de (inrichtings)eisen die worden gesteld in de Drank- en Horecawet. Echter, voor die gevallen waar dat wel kan, zijn er geen redenen om het schenken van alcoholische dranken uit te sluiten.

Oppervlaktecriterium

Een van de uitgangspunten is dat de nevenactiviteit, in het bijzonder als het gaat om een horecadeel, aanvullend en van ondergeschikt belang moet zijn en blijven. Door aan de nevenactiviteit een maximale oppervlakte te verbinden die afhankelijk is van het totale vloeroppervlak, kunnen de nevenactiviteiten aan een maximale omvang worden gebonden. Op deze wijze wordt ongelijkheid binnen branches tegengegaan (zowel een grote als een kleine bakkerswinkel kan in principe een horecadeel exploiteren).

Overige voorwaarden

De nevenactiviteit mag niet zichtbaar zijn vanaf de straat

Omdat in het geval van een mengformule met een horecadeel de visuele uitstraling die van de hoofdactiviteit moet blijven, zal het criterium ‘niet zichtbaar vanaf de straat’ gelden. Op die manier wordt ook de mogelijke oneerlijke concurrentie met zelfstandige horeca ingeperkt. Deze voorwaarde geeft ook een eenduidig handhavingscriterium. Dit betekent overigens ook dat het horecadeel bijvoorbeeld geen terras mag exploiteren.

Er zijn echter gevallen denkbaar waarbij dit criterium niet reëel is. In zeer ondiepe winkels of in winkels op hoekpunten kan het ‘uit het zicht’ houden van het aanvullend horecadeel in praktijk onmogelijk blijken. Voor dit soort gevallen kan (afhankelijk van de situatie) in de vrijstelling toestemming worden verleend. Het exploiteren van een terras blijft daarbij wel uitgesloten.

Geen aanduidingen/reclame aan of op de openbare weg ten behoeve van de nevenactiviteit

Omdat het horecadeel aanvullend is op, en ondergeschikt aan de hoofdactiviteit, mag voor het horecadeel geen reclame worden gemaakt (bijvoorbeeld middels uithangborden; menukaarten voor het raam, ‘sandwichborden’ op straat en dergelijke). Ook dit criterium beperkt de mogelijke oneerlijke concurrentie met zelfstandige horeca.

Geen gescheiden bedrijfsvoering

Hiervoor is reeds het nodige vermeld over de ‘fysieke scheiding’ tussen de hoofdactiviteit en de aanvullende horeca. Er is echter een tweede interpretatie van dit criterium, namelijk in het geval dat één ruimte in gebruik is bij twee (of meer) verschillende ondernemers. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als het aanvullende deel wordt verpacht aan een andere ondernemer of als twee ondernemers elk een eigen activiteit in één gezamenlijke ruimte beginnen.

In dat geval kan de ongewenste situatie ontstaan dat de hoofdactiviteit (winkel) ophoudt, maar dat de nevenactiviteit (het horecadeel) in de ruimte gevestigd blijft en daarmee dus eigenlijk zelfstandig wordt voortgezet. In praktijk zal dit echter niet mogelijk zijn. Als een winkel de ruimte verlaat, en het aanvullende horecadeel er gevestigd zou blijven, dan wordt dat horecadeel immers in feite zelfstandige horeca. In dat geval (als op de betreffende locatie volgens het bestemmingsplan geen zelfstandige horeca is toegestaan) ontstaat de situatie dat (omdat in dergelijke gevallen geen exploitatievergunning is vereist (zie paragraaf 4.12)), wordt handhavend opgetreden wegens strijdigheid met het bestemmingsplan.

Bestaande regelingen in de APV

Middels de APV worden (onder andere) speelautomaten en verkoop van drank en hasj geregeld. In de APV wordt concreet weergegeven (mede rekening houdend met andere / hogere wetgeving, zoals de Drank- en Horecawet), welke vormen van aanvullende activiteiten wel en niet zijn toegestaan.

Als een horecadeel wordt geëxploiteerd door de winkelier zelf (dus niet wordt uitbesteed of verpacht), dan is hiervoor, na wijziging van het beleid met betrekking tot “niet-vergunningsplichtige bedrijven”, geen exploitatievergunning vereist. Als het horecadeel wordt verpacht, is wel een exploitatievergunning vereist.

Openingstijden

Aangezien de Winkeltijdenwet ruim is, ontstaat de mogelijkheid dat een winkel eerder open gaat of langer open blijft voor het horecadeel. Zo kan bijvoorbeeld een bakker met een aanvullend horecadeel ’s ochtends om 6.00 uur open gaan en zich daarmee richten op uitgaanspubliek dat in de winkel komt ‘nafeesten’. Daarmee richt de zaak zich feitelijk op dat uitgaanspubliek, want gebruikelijk komt het winkelend publiek rond die tijd niet naar de winkel. Als het bij het ‘nafeesten’ gaat om nog even wat drinken en bijkomen (zeg maar ‘loungen’) dan is dat op zich geen probleem, maar als het gaat om een verkapte discotheek (‘afterparties’), dan is dat ongewenst. Deze voorbeelden maken tevens duidelijk dat er altijd een ‘grijs gebied’ zal blijven bestaan.

7.5 Gebruiksvergunning

Regelgeving

De gebruiksvergunning is noodzakelijk is voor bouwwerken waarbij de kans op brand groot is, zoals gebouwen waarin brandgevaarlijke stoffen zijn opgeslagen, of voor bouwwerken waarbij een eenmaal uitgebroken brand zeer negatieve gevolgen zal hebben, zoals horeca, bejaardentehuizen en kinderdagverblijven. Door de gebruiksvergunningplicht wordt geprobeerd de veiligheid van mensen in en nabij deze gebouwen en de veiligheid van de omgeving te waarborgen.

De regelingen met betrekking tot de gebruiksvergunning zijn neergelegd in de Woningwet, het Bouwbesluit en de gemeentelijke bouwverordening.

In artikel 6.1.1 van de bouwverordening is vastgelegd dat voor de volgende bouwwerken een gebruiksvergunning noodzakelijk is:

  • a)

    Bouwwerken, waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn, anders dan in een één- of meergezinshuis;

  • b)

    Bouwwerken waarin bedrijfsmatig brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen worden opgeslagen die in de Regeling Bouwbesluit 2003 zijn omschreven;

  • c)

    Bouwwerken, waarin meer dan 10 personen slapend verblijven. Dit verschaffen van nachtverblijf dient bedrijfsmatig of in het kader van verzorging te geschieden;

  • d)

    Bouwwerken waarin meer dan 10 kinderen jonger dan 12 jaar of meer dan 10 lichamelijke en/of geestelijke gehandicapten dagverblijf wordt verschaft.

Op grond van de criteria in de bouwverordening zijn de meeste horeca-inrichtingen in Leerdam vergunningsplichtig.

De aanvraag

De aanvraag moet zijn voorzien van het volgende:

  • -

    Een volledig ingevuld aanvraagformulier;

  • -

    Een situatietekening, vermeldende de kadastrale aanduiding en zo mogelijk de straatnaam en het huisnummer van het bouwwerk, op een schaal van 1:1000;

  • -

    Een bouwkundige plattegrondtekening van het bouwwerk op een schaal van ten minste 1:100, aangevende de indeling, de bestemming van de verschillende ruimten en de aan te brengen brandveiligheidsvoorzieningen;

  • -

    Een plattegrond op een schaal van tenminste 1:100, aangevende de opstelling van de zitplaatsen, de vrij te houden gang- en looppaden en de overige voor het publiek beschikbare vrije vloeroppervlakte.

De vergunning

In de vergunning wordt, naast naam, locatie etc., het volgende vermeld:

  • -

    De voorwaarden waaronder de vergunning wordt verleend;

  • -

    Eventuele beperkende voorwaarden te stellen aan het gebruik van een bouwwerk.

Dergelijke voorwaarden kunnen inhouden: het verbod om meer dan een bepaald aantal personen toe te laten in het gebouw, het verbod om bepaalde gedeelten van het bouwwerk te gebruiken of het verbod tot het opslaan van bepaalde stoffen.

Geldigheidsduur

De vergunning is onbeperkt geldig zolang het gemeentelijke preventiebeleid en de wijze van gebruik van het bouwwerk niet veranderen.

Overdraagbaarheid

De vergunning is niet persoonsgebonden en kan ook op naam van een rechtspersoon staan. De vergunning is dus overdraagbaar. Wanneer een gebouw opnieuw wordt verhuurd moet de vergunning op naam van de nieuwe gebruiker worden overgeschreven. Het is belangrijk om voor elk bouwwerk een persoon geregistreerd te hebben die verantwoordelijk is voor de brandveiligheid en die daarop aanspreekbaar is. Daarom wordt de vergunning verleend onder voorwaarde dat aan de gemeente een verandering van de verantwoordelijke persoon wordt doorgegeven.

Wijziging van de vergunning

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd tot het wijzigen van of tot het verbinden van nieuwe voorwaarden aan de vergunning. De reden achter deze bepaling is dat de gemeente gewijzigde inzichten kan ontwikkelen over brandveiligheid. Bij wijziging van het bouwwerk zelf of van het gebruik ervan dient de gebruiker een nieuwe vergunning aan te vragen.

Leges

Als een gebruiksvergunning wordt aangevraagd en verleend, zijn leges verschuldigd. De hoogte hiervan wordt berekend aan de hand van de oppervlakte van het bouwwerk. Er dient in het geval een gebouw een andere bestemming krijgt weer een gebruiksvergunning te worden aangevraagd. Ook in dit geval zijn leges verschuldigd. Aan de periodieke inspectie door de brandweer zijn geen kosten verbonden.

Inventarisatie van de bestaande situatie en beoordeling van het bestaande beleid

De gebruiksvergunning is sinds 1992 onder andere verplicht voor horeca-inrichtingen waar zich meer dan 50 personen tegelijk zullen bevinden. In Leerdam werden er in de praktijk echter weinig tot geen gebruiksvergunningen verleend. Begin 2001 is Leerdam gestart met een inhaalslag gebruiksvergunningen. Het accent lag hierbij op het verlenen van vergunningen voor bouwwerken die al in gebruik zijn.

De gemeente heeft zich eerst gericht op horeca-instellingen. Dit gezien de landelijke commotie die is ontstaan na het afbranden van een horeca-instelling in Volendam tijdens de jaarwisseling 2000/2001. Daarnaast staan de ouderenhuisvesting, verenigingsgebouwen en alle gebouwen die in eigendom aan de gemeente toebehoren hoog op de prioriteitenlijst.

Toezicht en handhaving

Het houden van toezicht op de naleving van de voorschriften in het kader van de brandveiligheid is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Zij beslissen op welke wijze in dit toezicht wordt voorzien. In Leerdam is gekozen voor een combinatie van ambtenaren van de afdeling V&B en brandweerfunctionarissen.

7.6 Reclamebeleid

Het reclamebeleid ligt vast in de Welstandsnota van Leerdam (vastgesteld door de Raad op 3 juni 2004).

Welstandsnota

Op 3 juni 2004 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. Op basis van deze nota worden plannen voor met name nieuwbouw en verbouw, maar ook bijvoorbeeld ten aanzien van reclame-uitingen) getoetst aan de in genoemde nota vastgestelde uitgangspunten. Zo zullen meer subjectieve en kwaliteitsbepalende elementen (vormgeving, kleurstelling, materiaal etc.) een rol spelen bij de toetsing van plannen.

Reclame

Reclame hoort bij deze tijd, en het hoort ook zeker bij de horeca. Maar ook de reclame-uitingen moeten zijn afgestemd op het karakter van stad, de straat en het pand.Te veel reclame in de straat mist uiteindelijk effect: het oog raakt overvoerd met indrukken, je ervaart noch de individuele reclameboodschappen, noch de straatwanden. Zelfs individuele panden gaan schuil achter reclame.

Effectief reclame voeren betekent: gezamenlijk beperken tot afgesproken proporties, in het belang van allen: horecaondernemer, bezoeker en bewoner.

De volgende regels zijn daarom gesteld:

  • Vorm, afmeting, kleur, materiaal en plaats aan de gevel moeten afgestemd zijn op het karakter van de binnenstad en het gebouw.

  • Geen reclame aan gevels van woningen; indien er woningen boven winkels zijn gesitueerd, zijn er geen lichtbakken of neonreclame toegestaan op de gevels van deze panden, ter bescherming van het woongenot van de betreffende bovenwoningen.

  • Ten hoogste één reclame-uiting per gevelvlak.

  • Breedte/hoogte/plaatsing horizontale reclame: maximaal 60% van de gevelbreedte, 40 cm hoog, boven de pui en onder de ramen van de eerste verdieping, vlak tegen de gevel.

  • Breedte/hoogte/plaatsing verticale reclame: maximaal 50 cm breed, over één (de eerste) verdieping, boven de pui van de begane grond, vlak tegen de gevel.

  • Afmetingen dwarsgeplaatste reclame: maximaal 0,7 m2; buitenkant ten hoogste 80 cm uit de gevel, op een in verband met het verkeer en de bewoning niet hinderlijke plaats en niet hoger dan de onderkant van de ramen van de eerste verdieping.

  • Geen herhalende teksten.

  • Geen merknamen.

  • Geen bewegende reclames.

  • Lichtreclame van een bescheiden lichthelderheid (niet overstralend).

  • In geen geval reclame buiten het bouwsilhouet (bijv. op daken).

Positief geformuleerd: de reclame moet een ondersteuning en verrijking zijn van het totaalbeeld van ruimte en architectuur.

7.7 Aanpassing APV

In aanvulling op de voorgaande paragraaf kan het aanbrengen van handelsreclame (commerciële reclame) aan een onroerende zaak worden gebonden aan een (APV-)vergunning van het college.

Volgens vaste jurisprudentie behoren reclame-uitingen in de commerciële sfeer niet tot het eigenlijke gebied van de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. In het begrip handelsreclame ligt besloten dat het gaat om reclame, waardoor geen gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Een vergunningenstelsel is derhalve niet in strijd met artikel 7 van de Grondwet. In artikel 7 van de herziene Grondwet wordt handelsreclame met zoveel woorden van de vrijheid van drukpers uitgezonderd. De bedoeling hiervan is uitsluitend die reclame uitingen buiten de grondwettelijke bescherming over het openbaren van gedachten of gevoelens te houden, waaraan het ideële, maatschappelijke of politieke aspect ontbreekt.

Handelsreclames die tevens bouwwerken zijn, zijn niet onderworpen aan een (APV-) handelsreclamevergunning.

Bij bouwwerken kan alleen worden getoetst aan de belangen van de verkeersveiligheid en de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft eind 2002 duidelijk uitgesproken dat naast de bouwvergunning voor de handelsreclame geen ruimte meer is voor een APV-vergunning.

Het aanbrengen (maken) en hebben (voeren) van handelsreclame (commerciële reclame) aan een

onroerende zaak kan wel worden gebonden aan een vergunning van het college. Op deze wijze heeft de gemeente invloed op reclame-uitingen in de openbare ruimte.

In de APV kan in dat kader de navolgende bepaling worden opgenomen:

Artikel 4.7.2 Vergunningsplicht handelsreclame

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod niet geldt voor bouwwerken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

  • 3.

    Het verbod geldt tevens niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

      • -

        een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • -

        het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

    • d.

      opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

    • a.

      van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college;

    • b.

      het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

    • c.

      deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 5.

    Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 6.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 7.

    a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening;

    • b.

      De weigeringsgrond van het zesde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken;

    • c.

      De weigeringsgrond van het zesde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Voorstel 25 B:

  • 1.

    Te besluiten het in de paragraaf 7.7 beschreven artikel op te nemen in de APV. Omdat dit gepaard gaat met aanpassing van de APV, betekent dit dat de gemeenteraad daarover een besluit moet nemen;

  • 2.

    Deze aanpassing van de APV ter goedkeuring voor te leggen aan de gemeenteraad.

Hoofdstuk 8 Wet milieubeheer

8.1 Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen

Op 1 oktober 1998 is het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen in werking getreden. Dit besluit is een uitvloeisel van de Wet Milieubeheer. Daarin is gestreefd naar een heldere afbakening tussen de milieuregelgeving en andere regelgeving zoals op het gebied van openbare orde en bouw. Met dit besluit is de vergunningsplicht die de Wet milieubeheer kent, voor bijna alle horeca opgeheven en omgezet in een meldingsplicht.

Het besluit gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijf of instelling. Iedere horecaondernemer moet nagaan wat de nadelige milieugevolgen kunnen zijn van zijn inrichting. Ook dient hij na te gaan op welke wijze nadelige gevolgen kunnen worden voorkomen of, indien dat niet kan, hoe ze zoveel mogelijk worden beperkt.

Verruimde reikwijdte

Het nieuwe besluit van 1 oktober 1998 gaat verder dan het oude. Ook afvalpreventie, energie- en waterbesparing en verkeer van personen en goederen van en naar het horecabedrijf maken nu onderdeel uit van de regeling.

8.2 Collectieve en incidentele festiviteiten

Horecabedrijven moeten zoals vermeld voldoen aan de bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer gestelde voorschriften. De voorschriften met betrekking tot geluid- en trillinghinder uit de bijlage B van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer zijn zo stringent, dat deze zeker overtreden zullen worden wanneer in een inrichting incidenteel een feest wordt gehouden met bijvoorbeeld levende muziek.

Gezien de maatschappelijke functie die onder meer horecabedrijven vervullen, biedt genoemd besluit de mogelijkheid ontheffing te verlenen van de voorschriften die zien op de geluid- en trillinghinder. De bedrijven waarvoor geluid een belangrijk item is en die vooral gebruik zullen willen maken van deze regeling zijn de horeca, discotheken en sociaal-culturele voorzieningen. Op grond van voorschrift 1.1.9 uit de bijlage onder B van het Besluit kan de gemeenteraad in een verordening vaststellen dat gedurende een bepaalde periode de geluidsvoorschriften van het besluit niet gelden.

Deze regeling is vastgelegd in artikel 4.1.2 (collectieve festiviteiten) en 4.1.3 (incidentele festiviteiten) van de APV. In deze artikelen is beschreven bij welk soort festiviteiten de geluidsvoorschriften niet van toepassing zijn.

Zo is bepaald in artikel 4.1.2 van de APV dat de voorschriften 1.1.1, (geluidsvoorschriften) 1.1.5, (Horecaconcentratiegebied) 1.1.7, 1.1.8 (beide Overgangsrecht) en 1.5.1 (Verlichtingsvoorschriften) van de bijlage, behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, niet van toepassing zijn op door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

Elk jaar worden daarvoor in overleg met de Koninklijk Horeca Nederland en de LOV 6 dagen aangewezen.

Voorts is in artikel 4.1.3 van de APV vastgelegd dat het een inrichting is toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, (geluidsvoorschriften) 1.1.5, (Horecaconcentratiegebied) 1.1.7, 1.1.8 (beide Overgangsrecht) en 1.5.1 (Verlichtingsvoorschriften) van de bijlage, behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, niet van toepassing zijn.

Uitgangspunt blijft uiteraard dat overmatige geluidshinder zoveel mogelijk wordt voorkomen. Voorschrift 1.1.9 onder bijlage B van het Besluit stelt in dat kader dat de geluidsvoorschriften niet gelden voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Voorts bepaalt voorschrift 1.8.1 onder bijlage B van het Besluit dat 'voor zover de voorschriften van dit besluit niet of in onvoldoende mate voorzien in een toereikende bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die de inrichting kan veroorzaken, worden die gevolgen voorkomen of voor zover voorkomen niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperkt'.

Hiertoe worden gegevens gevraagd over:

  • 1.

    voorzieningen die binnen de inrichting moeten worden aangebracht;

  • 2.

    gedragsregels die binnen de inrichting in acht moeten worden genomen;

  • 3.

    de periode van openstelling van de gehele inrichting, een terras, een parkeerterrein of een ander gedeelte van de inrichting.

Bij de beoordeling zullen onderstaande aspecten worden betrokken:

  • is voorheen overlast geconstateerd en hoe vaak;

  • indien er geklaagd wordt, komen de klachten dan van meerdere personen of steeds van dezelfde persoon;

  • gaat het om levende muziek of om een geluidsinstallatie;

  • hoe is de ligging van de inrichting ten opzichte van omwonenden (ligt de inrichting in of nabij een woonwijk of in een concentratie van horecabedrijven);

  • hoeveel andere muziekactiviteiten vinden gelijktijdig plaats;

  • wat zijn de overlast beperkende voorzieningen in de inrichting;

  • tot welk tijdstip wenst men muziek te maken.

Deze gegevens/informatie kunnen het stellen van nadere eisen vereenvoudigen. Op grond van artikel 5, eerste lid, onder a van het Besluit kunnen nadere eisen worden gesteld met betrekking tot de ten behoeve van het voorkomen of beperken van hinder door geluid of verlichting te treffen maatregelen of voorzieningen. Voorts biedt artikel 5, eerste lid, onder b van het Besluit de mogelijkheid nadere eisen op te leggen voor situaties waarin het besluit niet voorziet.

Op 25 januari 2005 heeft het college beleidsregels vastgesteld met betrekking tot maximaal toelaatbare geluidsbelasting. Deze beleidsregel is als bijlage 16 opgenomen in deze nota.

Wanneer de houder van de inrichting zich niet houdt aan deze beleidsregel is sprake van een overtreding op grond van de Wet Milieubeheer en zal op basis van de Wet Milieubeheer bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden gehandhaafd.

Indien uit de kennisgeving blijkt dat de houder van de inrichting overmatige geluidhinder voldoende zal beperken, maar de houder zich vervolgens tijdens de festiviteit niet houdt aan hetgeen in de kennisgeving is vermeld en er sprake is van overmatige geluidhinder, kan het college hiertegen optreden op grond van voorschrift 1.1.9 of voorschrift 1.8.1 van het Besluit. In een dergelijk geval is bestuursrechtelijk handhaven mogelijk op basis van artikel 18.2 van de Wet Milieubeheer en strafrechtelijk handhaven op basis van artikel 18.18 van de Wet Milieubeheer.

Gelet op het verzoek van de horecavertegenwoordiging en het feit dat er nagenoeg geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat heeft plaatsgehad door gebruikmaking van deze regeling, wordt voorgesteld om het aantal dagen waarop een incidentele festiviteit mag worden georganiseerd van 6 te wijzigen in 9. Omdat dit gepaard gaat met aanpassing van de APV, betekent dit dat de gemeenteraad daarover een besluit moet nemen.

Voorstel 25 C:

  • 1.

    Te besluiten het aantal dagen waarop een incidentele festiviteit mag worden georganiseerd, zoals bedoeld in artikel 4.1.3, lid 2 van de APV, van 6 te wijzigen in 9. Omdat dit gepaard gaat met aanpassing van de APV, betekent dit dat de gemeenteraad daarover een besluit moet nemen;

  • 2.

    Deze aanpassing van de APV ter goedkeuring voor te leggen aan de gemeenteraad, als onderdeel van de algehele aanpassing van de APV.

8.3 Aanpak geluidsoverlast

Doel van deze paragraaf is het scheppen van duidelijkheid over de toepassing van de

geluidsvoorschriften uit de milieuwet- en regelgeving en de geluidsnormen. Deze paragraaf heeft betrekking op muziekgeluid afkomstig van horecabedrijven

en geluid tijdens evenementen.

Categorieën horeca- en evenementengeluid

Het geluid afkomstig van horecabedrijven en evenementen is onder te verdelen in de volgende

categorieën:

  • 1.

    Geluid afkomstig van horecabedrijven onder normale representatieve bedrijfsomstandigheden.

  • 2.

    Geluid afkomstig van horecabedrijven die gebruik maken van de regeling voor collectieve en incidentele festiviteiten.

  • 3.

    Geluid afkomstig van horecabedrijven die meeliften met evenementen.

Bij de hierboven genoemde gevallen berust de handhaving op naleving van de voorschriften bij de politie en de Milieudienst

Toelichting

Ad 1. Geluid afkomstig van horecabedrijven onder normale representatieve bedrijfsomstandigheden

De meeste horecabedrijven in Leerdam moeten voldoen aan de wettelijke geluidsnormen die zijn genoemd in de bijlage behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. In de hieronder vermelde tabel 1 zijn de wettelijke geluidsnormen weergegeven, waaraan een horeca-inrichting bij normale bedrijfsvoering moet voldoen. Onder bepaalde voorwaarden (deze worden vermeld in het Besluit) kan een bedrijf worden verplicht om een akoestisch rapport op te laten stellen door een erkend bureau. Uit dit rapport moet blijken of/ op welke wijze het bedrijf kan voldoen aan de

geluidsvoorschriften en welke geluidsreducerende maatregelen hiervoor eventueel genomen dienen te worden. Horecabedrijven die niet onder het Besluit vallen dienen te beschikken over een vergunning op grond van de Wet milieubeheer. In Leerdam zijn vooralsnog geen horecabedrijven milieuvergunningsplichtig; alle horecabedrijven vallen onder de werkingssfeer het Besluit.

Tabel 1. Wettelijke geluidwaarden, zoals vermeld in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (voorschrift 1.1.1.)

 

07.00-19.00

19.00-23.00

23.00-07.00

Laeq, op de gevel van woningen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

Laeq, in in- of aanpandige woning

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

Piekniveau op de gevel van woningen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

Piekniveau in in- of aanpandige woning

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

Ad 2. Geluid afkomstig van horecabedrijven die gebruik maken van de regeling voor collectieve en incidentele festiviteiten.

Het Besluit zegt hierover het volgende: "De geluidnormen genoemd in voorschrift 1.1.1. zijn niet van toepassing op dagen of delen van dagen in verband met de viering van festiviteiten (die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen) en andere festiviteiten of activiteiten die plaatsvinden binnen de inrichting, waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of delen van dagen niet meer mag bedragen dan twaalf per kalender jaar".

Deze regeling wordt aangeduid als de "12-dagenregeling" en is in paragraaf 8.2 nader toegelicht

Het is belangrijk dat de gemeente grip houdt op de geluidssituatie tijdens die festiviteiten waarop deze regeling van toepassing is (d.w.z. de festiviteiten waarbij de geluidsvoorschriften uit het Besluit niet van toepassing zijn). Het is daarom wenselijk dat door de gemeente wordt vastgesteld welk geluidsniveau nog acceptabel is en bij welk niveau er sprake is van overmatige geluidhinder voor omwonenden en voor de omgeving. Zoals reeds eerder vermeld heeft deze vaststelling plaatsgehad in de beleidsregel zoals opgenomen in bijlage 16.

Ad 3. Geluid afkomstig van horecabedrijven die meeliften met evenementen.

Het betreft hier activiteiten die een horecaondernemer buiten zijn inrichting organiseert (bijv. een muziekband op een vrachtwagen). Meestal wordt hierbij "meegelift" met evenementen in de gemeente. Op dergelijke activiteiten is het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer niet van toepassing (omdat de activiteit niet in de inrichting plaatsvindt).

Op de activiteiten binnen de inrichting zijn –ook tijdens collectieve evenementen de gebruikelijke wettelijke geluidnormen uit het Besluit van toepassing (zie ad 1) van toepassing. Overigens kan de horecaondernemer, indien gelijktijdig in zijn inrichting een festiviteit plaatsvindt, gebruik maken van de 12-dagenregeling.

8.4 Geluidsinstallatie

Als de geluidsinstallatie aan staat, moeten alle ramen en deuren gesloten zijn. Het toegestane geluidsniveau in het bedrijf is hierop afgestemd. Het doorlaten van personen en goederen door de toegangsdeur blijft mogelijk. Deze (zelfsluitende) deur(en) mag/mogen echter niet permanent openstaan door deze bijvoorbeeld te blokkeren.

Als dan verder aan alle voorschriften wordt voldaan zal buiten de horeca-inrichting geen muziekgeluid hoorbaar mogen zijn. Is dat wel het geval dan zal gecontroleerd worden wat daarvan de oorzaak is en wordt bij overtreding van een milieuvoorschrift proces-verbaal opgemaakt.

8.5 Uitzonderingen

Open puien en deuren

Als puien en/of deuren toch geopend zijn, mag enkel achtergrondmuziek in het horecabedrijf ten gehore worden gebracht. Dit houdt in dat op tien meter van het bedrijf het muziekgeluid niet meer als zodanig hoorbaar en herkenbaar mag zijn. Het moet opgaan in het ter plekke aanwezige achtergrondgeluid. In straten die minder dan tien meter breed zijn, zal in dat geval als ijkpunt dienen de tegenoverliggende gevel. Elke horeca-exploitant kan dus zelf controleren of dit zo is. Dit kan inhouden dat de volumeknop van de geluidsinstallatie teruggedraaid moet worden. Hierop wordt gecontroleerd. Als geconstateerd wordt dat hieraan niet voldaan wordt (door middel van een geluidsmeting of op het gehoor), volgt eerst een mondelinge waarschuwing. Bij elke volgende constatering wordt proces-verbaal opgemaakt.

Tropische buitentemperaturen

Enkele malen per jaar kan de buitentemperatuur tot tropische waarden oplopen waardoor het binnen het horecabedrijf niet uit te houden is. Uitgangspunt voor een tropische dag is een temperatuur van 28ËšC en een luchtvochtigheid van min. 50%, maar afhankelijk van het vochtigheidspercentage kan het tropisch weerscenario ingaan vanaf 25ËšC (zie 4.10 Tropisch Weer Scenario).

In dat geval hoeft bij geopende ramen en deuren het geluidsvolume niet tot achtergrondniveau teruggedraaid te worden. Het tropisch weerscenario begint om 15.00 uur en eindigt om 24.00 uur. (voor terrassen om 23.00 uur).

Als geconstateerd wordt dat hieraan niet is voldaan, volgt eerst een mondelinge waarschuwing. Bij elke volgende constatering wordt proces-verbaal opgemaakt.

8.6 Indirecte hinder

Het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen wil de indirecte hinder van een horecabedrijf beperken. De exploitant van een inrichting kan verantwoordelijk worden gehouden voor de hinder en overlast door bezoekers. Het voorkomen of beperken van de hinder kan op verschillende manieren. Een mogelijkheid is het geleidelijk aankondigen van het sluitingstijdstip en het houden van toezicht in de directe omgeving van de inrichting. Daarnaast kan de exploitant maatregelen nemen die zijn gericht op het matigen van het drankgebruik.

8.7 (Levende) muziek in horecabedrijven en op terrassen

In het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer zijn voorschriften neergelegd waaraan horecabedrijven zich moeten houden ter bescherming van het milieu. Deze voorschriften beogen een uitputtende regeling te geven op o.a. het gebied van geluidshinder, terrassen en indirecte hinder. Deze voorschriften zijn nader uitgewerkt in de bij dit besluit behorende bijlage.

In deze bijlage worden gedetailleerde maximale geluidsniveaus in de inrichting beschreven. Echter, in dit besluit staan geen specifieke terrasvoorschriften (meer) vermeld. Dat wil zeggen dat de algemene voorschriften over geluidshinder en indirecte hinder ook van toepassing zijn op terrassen.

Zo zal dus binnen de geluidsgrenzen niet vlug levende muziek op het terras mogelijk zijn. Daarnaast wordt het stemgeluid van terrasbezoekers buiten beschouwing gelaten, voor zover het terras aan de straatzijde en niet op een binnenplaats is gelegen (artikel 1.1.2 onder a van de Bijlage behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Ook moet een ondernemer zodanige maatregelen treffen dat hinder, veroorzaakt door komende en gaande bezoekers wordt voorkomen dan wel wordt beperkt.

De in paragraaf 8.2 genoemde regeling met betrekking tot de incidentele festiviteiten maakt het mogelijk voor een beperkt aantal dagen een uitzondering te maken op de geluidsvoorschriften.

Het college van burgemeester en wethouders kan, op grond van artikel 4.1.4 van de bijlage behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, wel nadere eisen stellen op het gebied van geluidshinder en indirecte hinder, bijvoorbeeld ten aanzien van:

  • 4.

    de periode van openstelling van het terras;

  • 5.

    de situering van het terras en

  • 6.

    het in acht nemen van gedragsregels, waaronder regels ten aanzien van komende en gaande bezoekers.

Voor terrassen gelden dus feitelijk twee regelingen met betrekking tot geluid(soverlast), enerzijds het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer en anderzijds de APV. Hiervoor is aangegeven welke eisen er op grond van voornoemd Besluit kunnen worden gesteld.

In principe kunnen dezelfde onderwerpen ook via voorschriften en beperkingen in de exploitatievergunning worden gesteld. Het motief van waaruit de regeling de basis van de Wet Milieubeheer en de APV plaatsvindt, verschilt echter. Vanuit de bescherming van het woon- en leefklimaat worden in de exploitatievergunning voorschriften opgenomen die te maken hebben met het stellen van beperkingen aan het gebruik van de openbare weg ten behoeve van een terras. In de nadere eisen bij een melding op grond van voornoemd Besluit worden vanuit milieuhygiënisch oogpunt geluidsvoorschriften opgenomen.

De scheidslijn tussen het motief van de APV en de Wet milieubeheer is echter in veel gevallen moeilijk te trekken. Daarom moeten de voorschriften / beperkingen in de exploitatievergunning goed worden afgestemd op de nadere eisen behorende bij de melding op grond van het Besluit.

In het geval dat de openingstijden in de voorschriften van een “terrasvergunning” bijvoorbeeld worden gegeven met het oog op geluidsoverlast, dan overschrijdt de burgemeester daarmee zijn bevoegdheden. Ook inrichtingsgeboden geluidsoverlast wordt beschermd door de Wet milieubeheer.

Publieksgebonden hinder (bijvoorbeeld verstoring van de openbare orde en het woon- en leefklimaat) valt onder de werkingssfeer van de APV. Een ontheffing van de burgemeester van de eisen van de APV inzake terrassen kan de werking van het Besluit echter NIET opschorten !

8.8 Geluidsonderzoeken

Vooruitlopend op de exploitatie van een horecabedrijf werd een horecabedrijf tot op heden ter plaatste bezocht door medewerkers van de gemeente / milieudienst om de ondernemer te adviseren over maatregelen ter voldoening aan de geluidsvoorschriften zoals genoemd in het Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer. De kosten van dergelijke adviezen werden gedragen door de gemeente. Een advies kost gemiddeld tussen de € 1.000,- en € 2.000,- Er worden gemiddeld 4 adviezen per jaar gegeven.

Indertijd is overgegaan tot deze, voor de ondernemer, gratis en vrijblijvende adviezen om te voorkomen dat, nadat het horecabedrijf daadwerkelijk zou worden geëxploiteerd, geluidsoverlast zou ontstaan. Door een horecaondernemer in de preventieve fase te adviseren over maatregelen ter voorkoming van geluidsoverlast, is repressief optreden niet nodig. Daardoor wordt geen beslag gelegd op de handhavingscapaciteit binnen de Milieudienst/gemeente (een de ambtelijke capaciteit bij bezwaar- en beroepsprocedures).

De vraag is nu aan de orde of het geven van deze gratis adviezen legitiem is en moet worden gecontinueerd.

Voordelen:

  • 1.

    Zoals vermeld wordt de ondernemer in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over regelgeving omtrent geluidsoverlast en maatregelen die deze vormen van overlast kunnen voorkomen;

  • 2.

    Door deze handelswijze hoeft minder te worden ingezet op handhaving.

Nadelen:

  • 1.

    Er ontstaat ongelijkheid omdat andere ondernemingen dan horecabedrijven dergelijke adviezen niet krijgen;

  • 2.

    De advieskosten komen voor rekening van de gemeente;

  • 3.

    Wanneer door de gemeente / Milieudienst gegeven adviezen worden opgevolgd en er ontstaat toch geluidsoverlast, kan de gemeente worden verweten geen goede adviezen te hebben gegeven en kan een discussie ontstaan over de (on)mogelijkheden tot handhaving en schadeaansprakelijkheid;

  • 4.

    Er ontstaat een lastige scheiding van verantwoordelijkheden; aan de ene kant geeft de gemeente / Milieudienst advies, aan de andere kant is het hetzelfde orgaan dat handhavend optreedt bij overtreding van de geluidsvoorschriften. Hier kan een ongewenst integriteitsprobleem ontstaan.

Feit blijft dat het de eigen verantwoordelijkheid betreft van de horecaondernemer. Het betreft geen wettelijke verplichting van de gemeente om deze adviezen te geven. Voor zover een ondernemer advies wenst over maatregelen ter voorkoming van geluidsoverlast, zijn er vele adviesbureau’s beschikbaar die ter zake kundige adviezen kunnen geven. De kosten daarvan komen ten laste van de ondernemer.

Wij stellen, de beschreven voor- en nadelen afwegende, voor om het verstrekken van de omschreven adviezen te beëindigen. Daarvoor in de plaats kan, door de gemeente / Milieudienst, een brochure worden ontwikkeld voor horecaondernemers met betrekking tot maatregelen ter voorkoming van geluidsoverlast. Voorts zou een lijst kunnen samengesteld waarop circa 5 gerenommeerde bedrijven staan vermeld uit de regio die dergelijke geluidsadviezen kunnen geven.

Voorstel 25D:

Te besluiten om het verstrekken van de omschreven adviezen te beëindigen. Daarvoor in de plaats zal door de gemeente / Milieudienst, een brochure worden ontwikkeld voor horecaondernemers met betrekking tot maatregelen ter voorkoming van geluidsoverlast. Voorts zal worden onderzocht of het mogelijk is om een lijst samen te stellen waarop circa 5 gerenommeerde bedrijven staan vermeld uit de regio die dergelijke geluidsadviezen kunnen geven.

Hoofdstuk 9 Verkeer en parkeren

9.1 Verkeerscirculatieplan

In het jaar 2004 is het Verkeerscirculatieplan geactualiseerd en opnieuw vastgesteld. Dit plan bevat diverse uitgangspunten om de verkeerscirculatie te verbeteren. Het Verkeerscirculatieplan Centrum Leerdam is gebaseerd op het reeds eerder aangehaalde Beleidsplan Centrum.

Het uitgangspunt is dat het gehele centrumgebied een verblijfsfunctie heeft waarbij met name in het winkelgebied het accent op de voetganger ligt die zich comfortabel en veilig moet kunnen bewegen. Het is noodzakelijk het gemotoriseerde verkeer in het centrum terug te dringen. Wel moet de bereikbaarheid van de binnenstad en het centrum ook voor de automobilist gewaarborgd blijven. Voor het functioneren van de binnenstad is een goede bereikbaarheid voor alle vervoermiddelen essentieel. Daarbij moet er ook voldoende stallinggelegenheid zijn voor alle vervoermiddelen. Het streven is er daarom mede op gericht de bereikbaarheid voor voetgangers en fietsers te verbeteren.

9.2 Parkeerbeleid Leerdam

Bij het formuleren van het onlangs vastgestelde parkeerbeleid is een aantal beleidsplannen leidend geweest, zoals het Verkeerscirculatieplan, de Structuurvisie Plus, het Wijkontwikkelingsplan West en het Bestemmingsplan Centrum.

Het te ontwikkelen parkeerbeleid houdt voorts rekening met de ambities van de gemeente om de potenties voor versterking van toerisme en recreatie te versterken. Dat betekent dat het aantal parkeerplekken voor de toeristische doeleinden moet worden vergroot. Realisatie aan de rand van de bebouwing hoort daarbij tot de mogelijkheden. Voorts moeten bestaande parkeervoorzieningen beter worden benut door onder meer een goede bewegwijzering en zal het stallen van fietsen worden gemoderniseerd door in het centrumgebied veel kleinschalige stallingsvoorzieningen op logische en herkenbare plekken te realiseren.

Een algemeen uitgangspunt bij de uitvoering van het parkeerbeleidsplan is dat de hulpdiensten een vrije doorgang hebben, ook op afgesloten parkeervoorzieningen.

Hoofdstuk 10 Coffeeshopbeleid

10.1 De coffeeshop

Een coffeeshop is een alcoholvrij bedrijf waarin wordt gedoogd dat tegen vergoeding softdrugs worden aangeboden of verstrekt. Omdat een coffeeshop een horecabedrijf is, geldt voor dit type bedrijf de exploitatievergunningsplicht zoals die is opgenomen in artikel 2.3.1.2 van de APV.

10.2 Het beleid

In het districtelijk driehoeksoverleg Vijfheerenlanden is in 1996 besloten met betrekking tot verkooppunten voor softdrugs een gezamenlijke beleidslijn te volgen. Daarbij is als beleidsuitgangspunt gekozen voor het gedogen van een gelimiteerd aantal verkooppunten voor softdrugs (in het vervolg te noemen coffeeshops) . Hierbij wordt als criterium gehanteerd :1 coffeeshop per 20.000 inwoners. Een en ander betekent dat in Gorinchem 2, en Vianen en Leerdam elk 1 verkooppunt worden gedoogd. Dit beleid is vastgesteld op17 december 1998 en in werking getreden op 1 januari 1999.

Er zijn diverse argumenten die pleiten voor voortzetting van het beleid, waarbij 1 coffeeshop in Leerdam onder strikte voorwaarden wordt gedoogd. Daarbij speelt een aantal argumenten een rol:

  • 1.

    Het feitelijke bestaan van een landelijk gedoogbeleid;

  • 2.

    De gebleken behoefte;

  • 3.

    Het belang van de scheiding van de markt voor soft- en harddrugs;

  • 4.

    Het uit de illegaliteit en criminaliteit halen van de verkoop van softdrugs;

  • 5.

    Het belang van het beheersen van de verkoop van softdrugs;

  • 6.

    de noodzaak van een adequaat toezicht op de openbare orde en het woon- en leefklimaat door regulering en handhaving;

  • 7.

    De behoefte aan regionale spreiding van verkooppunten.

Voorstel 26:

Voorzetten van het beleid waarbij de vestiging van één (1) coffeeshop in Leerdam wordt gedoogd;

10.3 Gedoogverklaring

De handel in (soft)drugs is verboden op grond van de Opiumwet. Onder bepaalde voorwaarden kan de burgemeester toestaan dat in een horecabedrijf softdrugs worden verstrekt. Deze voorwaarden zijn vastgesteld door het Openbaar Ministerie (zie de “Richtlijnen opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet”, zoals vastgesteld door het College van procureurs-generaal) en staan bekend als de zogenoemde AHOJG criteria. Die houden het volgende in:

  • A:

    geen affichering: betekent geen reclame anders dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit.

    • Overigens

      is het verkopen van softdrugs in een horecabedrijf waar bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt een vorm van kleinhandel die als zodanig op grond van artikel 14, lid 2 van de Drank- en Horecawet is verboden.

  • H:

    geen harddrugs: dit betekent dat geen harddrugs voorhanden mogen zijn en/of verkocht worden.

  • O:

    geen overlast: onder overlast kan worden verstaan parkeeroverlast rond de coffeeshops, geluidshinder, vervuiling en/of voor of nabij de coffeeshop rondhangende klanten;

  • J:

    geen verkoop aan jeugdigen en geen toegang aan jeugdigen tot een coffeeshop: gelet op de toename van het cannabisgebruik onder jongeren is gekozen voor een strikte handhaving van de leeftijdsgrens van 18 jaar;

  • G:

    geen verkoop van grote hoeveelheden per transactie: dat wil zeggen hoeveelheden groter dan geschikt voor eigen gebruik (= 5 gram); onder "transactie" wordt begrepen alle koop en verkoop in één coffeeshop op eenzelfde dag met betrekking tot eenzelfde koper.

De lokale driehoek heeft overigens ook een maximale handelsvoorraad vastgesteld waartegen niet zal worden opgetreden. Deze voorraad mag in elk geval de 500 gram niet te boven gaan.

10.4 Bescherming woon- en leefklimaat

Daarnaast worden aan de vestiging van een coffeeshop in het belang van het woon- en leefklimaat en de openbare orde de navolgende voorwaarden gesteld:

  • 1.

    een coffeeshop mag alleen gevestigd worden in die straten van het centrum van Leerdam, waar overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan horeca toegestaan is;

  • 2.

    de coffeeshop kan alleen gevestigd worden op een perceel met een horecabestemming;

  • 3.

    coffeeshops komen niet in aanmerking voor een terrasvergunning (nieuw);

  • 4.

    de verkoop van enig product mag niet plaatsvinden door middel van loketten aan de straatzijde, open puien of anderszins direct op of aan de weg (nieuw);

  • 5.

    vanuit een oogpunt van beheersbaarheid en controleerbaarheid, is de verkoop van softdrugs in bijvoorbeeld café´s, winkels of afhaalcentra, via koeriers/ of taxibedrijven, 06/nummers, postorderbedrijven of anderszins niet toegestaan (nieuw);

  • 6.

    de coffeeshop mag niet zijn gevestigd binnen 250 meter van een school, jongerencentrum of instelling voor verslavingszorg;

  • 7.

    de ramen van de coffeeshop, gelegen aan de openbare weg, moeten worden uitgevoerd in doorzichtig vensterglas (nieuw);

  • 8.

    de ondernemer dient ingeschreven te staan in het Handelsregister;

  • 9.

    de leidinggevenden van de coffeeshop dienen 21 jaar of ouder te zijn;

  • 10.

    de ondernemer dient een ondernemingsplan te overleggen, waaruit blijkt op welke wijze de inrichting geëxploiteerd wordt;

  • 11.

    uit het ondernemingsplan dient onder andere te blijken welke maatregelen getroffen worden om de naleving van de AHOJ-G criteria te garanderen;

Voorstel 27:

Te besluiten aan de vestiging van een coffeeshop in het belang van het woon- en leefklimaat en de openbare orde de voorwaarden te stellen zoals hiervoor onder de punten 1 t/m 10 gesteld.

In het genoemde beleid van 17 december 1998 zijn voorts de navolgende criteria gesteld:

Ad a

Deze voorwaarde wordt ook gesteld aan leidinggevenden van een alcoholverstrekkend horecabedrijf. In het Besluit justitiële gegevens staat aangegeven voor welke wetten en de daarop berustende bepalingen justitiële gegevens mogen worden verstrekt. Binnen de kaders van het horecabeleid betreft het dan aanvragen voor vergunningen op grond van de Drank- en Horecawet en de Wet op de kansspelen. Een coffeeshop is altijd een alcoholvrij bedrijf (verkoop softdrugs is een vorm van detailhandel en dus verboden in een horecabedrijf (artikel 14, lid 2 Drank- en Horecawet). De vraag of een leidinggevende derhalve voldoet aan de eisen van het Besluit eisen zedelijke gedrag, kan niet worden gecontroleerd omdat voor een exploitatievergunning (op grond van de APV) dergelijke gegevens niet opgevraagd mogen worden.

Het is niet zinvol eisen te stellen die niet gecontroleerd kunnen/mogen worden. Derhalve wordt voorgesteld dit criterium te vervangen door de eis dat een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) moet worden overgelegd die niet ouder mag zijn dan één (1) maand. Met betrekking tot de beoordeling van de verklaring omtrent het gedrag wordt verwezen naar paragraaf 4.7.

Voorstel 28:

  • 1.

    in te trekken het criterium zoals omschreven onder punt a. van deze paragraaf;

  • 2.

    als criterium op te nemen dat de leidinggevenden (ondernemer/beheerder/bedrijfsleider) van de inrichting een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) moet overleggen die niet ouder mag zijn dan 1 maand

Wanneer aan alle AHOJ-G criteria en de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, kan aan een exploitant van een coffeeshop een gedoogverklaring worden verstrekt.

10.5 Voorwaarden gedoogverklaring

In deze gedoogverklaring worden, onverminderd het bepaalde in de `Richtlijnen opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet, zoals vastgesteld door het College van procureurs-generaal` de navolgende voorschriften vermeld:

  • 1.

    Verkoop dient binnen plaats te vinden in voorverpakte eenheden (nieuw);

  • 2.

    Voor coffeeshops geldt als sluitingstijd uiterlijk 01.00 uur, voor alle dagen van de week (nieuw);

  • 3.

    Ontheffingen van dit sluitingstijdstip worden niet verleend (nieuw);

  • 4.

    De verkoop van blikjes met alcoholhoudende drank (bier e.d.) 'om mee te nemen' is in coffeeshops niet toegestaan (nieuw);

  • 5.

    Reclame voor softdrugs is niet toegestaan, ook geen prijslijsten aan de wanden, ramen, of deuren binnen de coffeeshop (nieuw);

  • 6.

    De toegangsdeur van de coffeeshop mag alleen geopend worden voor het binnenlaten en uitlaten van bezoekers. Het langdurig of permanent geopend houden van de toegangsdeur is niet toegestaan.

  • 7.

    De bedrijfsleider/beheerder (leidinggevende) dient erop toe te zien dat bezoekers van de coffeeshop niet hun auto's op hinderlijke wijze parkeren. Ook moeten zij erop letten dat de bezoekers geen opeenhoping van fietsen, brom- of snorfietsen, dan wel scooters voor de coffeeshop veroorzaken.

  • 8.

    Bij de ingang van de coffeeshop dient met duidelijk leesbare letters te worden aangegeven dat personen onder de leeftijd van 18 jaar geen toegang hebben.

  • 9.

    Verkoop van softdrugs op - telefonische - bestelling van buiten de coffeeshop, via koeriers, bezorgers of op welke wijze dan ook, is niet toegestaan (nieuw);

  • 10.

    de bedrijfsleider en beheerder van de coffeeshop moeten voorlichting verstrekken over hetgeen wordt verkocht en over de mogelijke negatieve gevolgen van het gebruik van softdrugs;

  • 11.

    in de coffeeshop mogen geen hard-, eco- en smartdrugs aanwezig zijn.

Voorstel 29:

Te besluiten in de gedoogverklaring op te nemen de voorschriften zoals hiervoor onder de punten 1 t/m 11 gesteld.

10.6 Beëindiging gedoogstatus

Een coffeeshop verliest in ieder geval zijn gedoogstatus:

  • 1.

    wanneer het bedrijf door de burgemeester is gesloten op grond van artikel 2.3.1.5 van de APV of artikel 13b Opiumwet;

  • 2.

    wanneer de `Richtlijnen opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet”, zoals vastgesteld door het College van procureurs-generaal worden overtreden;

  • 3.

    wanneer de in de exploitatievergunning vermelde voorschriften niet worden nageleefd;

  • 4.

    wanneer de gedoogvoorwaarden van de gedoogverklaring niet worden nageleefd;

  • 5.

    bij een overdracht in juridische, economische of feitelijke zin;

  • 6.

    wanneer de exploitatievergunning is ingetrokken bij wijze van een bestuurlijke maatregel en dit intrekkingsbesluit onherroepelijk is geworden;

  • 7.

    wanneer de verkoop van softdrugs gedurende ten minste drie maanden is gestaakt (anders dan wegens overmacht).

Voorstel 30:

Te besluiten dat de gedoogstatus in ieder geval wordt beëindigd in de situaties zoals hiervoor onder de punten 1 t/m 7 gesteld.

10.7 Exploitatievergunning versus gedoogverklaring

Een coffeeshop valt onder de definitie “horecabedrijf” zoals bedoeld in artikel 2.3.1.2 van de APV. Dat betekent dat voor de exploitatie daarvan een exploitatievergunning van de burgemeester is vereist.

Omdat in dit horecabedrijf, in strijd met de Opiumwet, softdrugs worden verkocht, moet deze coffeeshop zich houden aan de voorwaarden die zijn vastgesteld door het Openbaar Ministerie (de zogenoemde AHOJ-G criteria). Deze gedoogvoorwaarden worden door de burgemeester aan de exploitant van de coffeeshop opgelegd in een aparte gedoogverklaring. Ten behoeve van de exploitatie van een coffeeshop wordt derhalve verstrekt:

  • 1.

    een exploitatievergunning

  • 2.

    een gedoogverklaring

Beide documenten hebben een gelijke geldigheidsperiode.

10.8 Nieuwe vestiging coffeeshop (meerdere aanvragen)

Na beëindiging van een gedoogde coffeeshop en bij ongewijzigde voortzetting van het gedoogbeleid, ontstaat de mogelijkheid van vestiging van een nieuwe coffeeshop. Voor zover er meerdere aanvragen gelijktijdig of in een korte periode worden ontvangen, is, voor de bepaling van verlening van de gedoogstatus niet zozeer de datum van binnenkomst van de aanvraag van doorslaggevende betekenis, maar wordt een besluit tot het verlenen van een gedoogstatus mede beoordeeld op basis van onderstaande criteria:

  • 1.

    De mogelijkheid tot verlening van een exploitatievergunning zoals bedoeld in artikel 2.3.1.2 van de APV;

  • 2.

    Mogelijkheid voor medewerkers en politie zicht te hebben op de doelgroep in de omgeving;

  • 3.

    Bereikbaarheid voor hulpdiensten en surveilleerbaarheid;

  • 4.

    Sociale controle in de omgeving;

  • 5.

    Aanwezigheid functies met (semi-)openbaar karakter in omgeving;

  • 6.

    Aanwezigheid functies en ruimten met eigen veiligheidsrisico;

  • 7.

    Aanwezigheid woningen;

  • 8.

    Aanwezigheid van een school, jongerencentrum of instelling voor verslavingszorg binnen 250 meter van de vestigingsplek van de coffeeshop;

  • 9.

    Aanwezigheid van bedrijven in de omgeving die al overlast veroorzaken;

  • 10.

    Ervaring van de ondernemer en/of (andere) leidinggevende met de exploitatie van een coffeeshop;

  • 11.

    De mate van verwijtbaar gedrag van de ondernemer en/of (andere) leidinggevende bij de intrekking van een exploitatievergunning voor de coffeeshop of sluiting van een coffeeshop op grond van artikel 13b van de Opiumwet of van artikel 174 Gemeentewet of van een op grond van artikel 149 van de Gemeentewet vastgestelde verordening (APV);

  • 12.

    De inhoud van het te overleggen ondernemingsplan, waaruit blijkt op welke wijze de inrichting geëxploiteerd wordt en op welke wijze maatregelen worden getroffen om de naleving van de AHOJ-G criteria te garanderen;

  • 13.

    De (brom)fiets- en autoparkeermogelijkheden in de directe omgeving van de coffeeshop.

  • 14.

    De gewenste openingstijden;

  • 15.

    Uitstraling van de inrichting;

  • 16.

    Voorzieningen voor het beperken van overlast.

Voorstel 31;

Te besluiten dat voor de bepaling van verlening van de gedoogstatus niet zozeer de datum van binnenkomst van de aanvraag van doorslaggevende betekenis is, maar het verlenen van een gedoogstatus mede wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals hiervoor onder de punten 1 t/m 16 gesteld.

10.9 Verplaatsing coffeeshop

De situatie kan zich voordoen dat een ondernemer van een gevestigde en gedoogde coffeeshop een verzoek doet tot verplaatsing van het bedrijf. Bij een dergelijke verplaatsing gelden, onverminderd de criteria zoals beschreven in de paragrafen 10.4 en 10.8 de navolgende eisen;

  • 1.

    De vierkante meter verkoopvloeroppervlak van de te verplaatsen coffeeshop mag niet meer dan 10% afwijken van het huidige vierkante meter verkoopvloeroppervlak, met een minimale verkoopvloeroppervlak van 30 m²;

  • 2.

    Verplaatsing van de coffeeshop is alleen toegestaan voor zover de exploitatiewijze en uitstraling niet wijzigt;

  • 3.

    Splitsing van de nieuwe locatie in meerdere verkoopruimten met zelfstandige toegang is niet toegestaan;

  • 4.

    De verplaatsing moet een verbetering opleveren voor de omgeving;

  • 5.

    er zijn in de periode van 2 jaar voorafgaand aan het schriftelijke verzoek tot verplaatsing geen bestuursrechtelijke maatregelen getroffen tegen de ondernemer en/of de exploitatiewijze van de coffeeshop;

  • 6.

    er zijn in de periode van 2 jaar voorafgaand aan het schriftelijke verzoek tot verplaatsing géén gegronde klachten ontvangen over de wijze van exploiteren van de coffeeshop door de ondernemer of diens leidinggevenden;

  • 7.

    er zijn geen indicaties op basis waarvan een bibobonderzoek zal worden opgestart.

Voorstel 32:

Te besluiten dat de verplaatsing van een coffeeshop onverminderd het bepaalde in de andere paragrafen van dit hoofdstuk, tevens wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals hiervoor onder de punten 1 t/m 7 gesteld.

10.10 Opschortingstermijn nieuwe exploitatievergunning

De burgemeester heeft de mogelijkheid om een verzoek om afgifte van een nieuwe exploitatie-vergunning voor een coffeeshop te weigeren wanneer een eerdere exploitatievergunning is ingetrokken wegens herhaalde overtreding van de bepalingen van het dan geldende coffeeshopbeleid. Daarmee kan de conclusie gerechtvaardigd zijn dat het verlenen van een nieuwe vergunning gevaar kan/zal opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid en/of aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg zal hebben. Het weigeren van een dergelijke aanvraag kan uiteraard alleen als de burgemeester bij de intrekking heeft bepaald dat zulks mogelijk zal zijn en daarbij een termijn heeft vastgesteld gedurende welke dat kan. Deze termijn kan maximaal vijf jaar bedragen. Hiermee wordt voorkomen dat de burgemeester in bepaalde situaties tot vergunningverlening zou moeten overgaan, waarin dit (nog) niet verantwoord is.

Voorstel 33:

Te besluiten dat de burgmeester een aanvraag om een nieuwe exploitatievergunning voor een coffeeshop kan weigeren wanneer een eerdere exploitatievergunning is ingetrokken wegens herhaalde overtreding van de bepalingen van het dan geldende coffeeshopbeleid en daarmee de conclusie gerechtvaardigd is dat het verlenen van een nieuwe vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid en voor zover de burgemeester bij het intrekkingsbesluit heeft bepaald dat zulks mogelijk zal zijn en daarbij een termijn heeft vastgesteld gedurende welke dat kan. Deze termijn kan maximaal vijf jaar bedragen.

Hoofdstuk 11 Veilig Uitgaan

11.1 Inleiding

Een veilige samenleving is een zaak van allen. Publieke en private organisaties en de burgers hebben daarbij elk een eigen verantwoordelijkheid. Bij het vormgeven van een goed veiligheidsbeleid in relatie tot de horeca/uitgaanssituatie gaat het om goede afspraken tussen de gemeente, de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de horecaondernemers. Het effect van afspraken voor een veilige uitgaanssituatie, is het grootst wanneer die afspraken in goede samenspraak tot stand komen. Waar voorheen in Leerdam het beleid met name was gericht op de 'bestrijding van overlast' is de laatste jaren het onderwerp 'veiligheid' steeds meer in de belangstelling komen te staan.

11.2 Veiligheidsbeleid overheid

De gemeente geeft op verschillende manieren vorm aan het lokale veiligheidsbeleid. Het beleid voor veilig uitgaan in de horeca maakt daar deel van uit. Met name het voeren van de regie bij het totstandkomen van het beleid is voor de gemeente een belangrijke taak. Daarvoor dient het overleg met de betrokken organisaties. Een andere belangrijke taak is gelegen in de verantwoordelijkheid voor een goede infrastructuur voor een veilig uitgaansgebied. Het belang van de regiefunctie van de gemeente mag niet onderschat worden.

Daarbij moet met name gedacht worden aan zaken als:

  • -

    maatregelen met betrekking tot het toezicht;

  • -

    maatregelen met betrekking tot de openbare ruimte zoals: verlichting, urinoirs, parkeervoorzieningen en verkeerscirculatie e.d.;

  • -

    initiatief tot een geïntegreerd horecabeleid.

Met name het geïntegreerd horecabeleid vormt de basis voor veel aspecten die de veiligheid direct en indirect beïnvloeden.

De verantwoordelijkheid van de politie is gericht op de opsporing van strafbare feiten en handhaving van de openbare orde. Belangrijke trefwoorden zijn: kennen en gekend worden, 'blauw op straat' en een duidelijk aanspreekpunt vormen voor de horeca. De politie levert een belangrijke bijdrage aan het overleg, zowel in de directe contacten met de individuele ondernemers als bij het vormgeven van het beleid door de betrokken organisaties. Niet te onderschatten is de bijdrage die de politie levert bij de voorlichting over bijvoorbeeld drugs en behandeling van agressieve personen, maar ook aan advies en begeleiding van horecaondernemers en hun personeel. Bij de inzet van politiepersoneel wordt rekening gehouden met de bestaande problematiek en de daaraan verbonden prioriteitstelling. In het werkplan van de politie is 'horeca' als een belangrijk item vermeld.

Het OM heeft de taak om een vervolgingsbeleid te voeren dat de gemaakte afspraken ondersteunt. Als sluitstuk op de maatregelen die gemeente en politie nemen is een dergelijke ondersteuning onmisbaar. De geloofwaardigheid en effectiviteit van de maatregelen worden daarmee versterkt. Daarbij kan met name worden gedacht aan duidelijke afspraken over een effectief lik-op-stukbeleid. Snelle afdoening van strafzaken is noodzakelijk zodat degenen die zich schuldig maken aan strafbare feiten op effectieve wijze worden geconfronteerd met de gevolgen van hun gedrag.

11.3 Veiligheidsbeleid horecabedrijven

De horeca is primair verantwoordelijk voor de gang van zaken in het bedrijf zelf maar ook voor hetgeen er gebeurt in de onmiddellijke nabijheid. In samenwerking met de gemeente, de politie en het OM draagt de horeca een steentje bij aan een veiliger uitgaanssituatie. Goede afstemmingen duidelijke afspraken vormen de basis voor veilig uitgaan. De rol van alle partners moet duidelijk en transparant zijn. Afspraken over verantwoord drank verstrekken, een veiligheidsbeleid in en nabij de bedrijven zelf, alertheid op drugs en wapens en over het schoonhouden van de directe omgeving kunnen daaruit voortvloeien.

Veilig uitgaan is voor de horecaondernemers een belangrijk aandachtspunt omdat anders de gast wegblijft.

Het uitgaansgebied is overzichtelijk en qua aanpak van veiligheidsaspecten hanteerbaar.

Al in de eerste Horecanota (1998) was het beleid erop gericht om vormen van overlast zoveel als mogelijk te voorkomen. Het belang van de omwonenden is daarbij steeds belangrijk aandachtspunt. Leerdam kan een stad zijn waar gezellig uitgaan en wonen goed gecombineerd worden. In belangrijke mate is dat ook een zaak van willen geven en nemen.

Heel regelmatig vindt er met het oog op voorkomen van misstanden formeel en informeel overleg plaats met de politie. De reden hiervan is het in 2004 afgesloten horecaconvenant (zie par. 4.16). In januari 2004 is een overleg gestart (Kwaliteitskring met een vergaderfrequentie van 3 tot 4 keer per jaar) waarbij overlastbestrijding en veiligheid hoog op de agenda staan. Gemeente, horecaondernemers en politie bespreken samen de gewenste maatregelen en verdelen daarbij onderling hun taken. De uitwerking van een goed opgezet veiligheidsbeleid staat of valt met de mate waarin flexibel kan worden ingespeeld op de actualiteit. Het reguliere overleg draagt ertoe bij dat partijen alert blijven en er een platform wordt geboden om snel te kunnen inspelen op hetgeen zich aandient.

De preventieve werking die uitgaat van geüniformeerden is van grote betekenis. Bij het overleg wordt ook in kaart gebracht met wie we te maken hebben en welke maatregelen tegen individuen genomen kunnen worden. Elders in deze nota is een opsomming gegeven welke maatregelen in onderling overleg denkbaar zijn. Nu al staat het de ondernemer vrij om ongewenste gasten te weren; hetgeen ook steeds vaker wordt gedaan.

Er kunnen ook afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld het ophalen van glaswerk op de terrassen of het overschakelen op plastic bij grote drukte. Voorts wordt getracht te voorkomen dat er met glaswerk over straat wordt gelopen. Het belang daarvan is met name gelegen in de wetenschap dat het geluid van brekend glas een onaangename sfeer veroorzaakt en gevaarlijk is.

Ook het toelatingsbeleid voor horecabedrijven en de te hanteren formules in de verschillende bedrijven dragen bij tot een veiliger uitgaan in Leerdam. Het gedrag op terrassen wordt in grote mate bepaald door wat de uitbater en zijn medewerkers wel en niet toelaten. Door kordaat optreden worden

excessen voorkomen. Het ophalen van zwerfvuil rondom de bedrijven na sluitingstijd heeft een positieve uitwerking en kan meehelpen het gevoel van veiligheid te vergroten.

Horecabedrijven verkopen gezelligheid. In de meeste bedrijven wordt een alcoholmatigingsbeleid gevoerd. Hoewel het gebruik van drugs wordt tegengegaan, is het voor de horecaondernemer moeilijk om te gaan met klanten die al 'gebruikt' hebben. Het gedrag van dergelijke klanten is onvoorspelbaar. Helaas komen hier vaker kleine incidenten uit voort. Bij constatering van handel in of gebruik van harddrugs treden ondernemers onmiddellijk in contact met de politie. Dit gebeurt ook als de ondernemer constateert dat er in de directe omgeving van zijn bedrijf handel in drugs plaatsvindt.

Horecabedrijven zijn overigens gewend om in te spelen op de actualiteit: zijn er verdergaande maatregelen noodzakelijk dan zal dat snel tot maatregelen leiden. Zo worden de camera's die er nu zijn bij de bedrijven gebruikt voor de veiligheid in (en soms om) de onderneming. De gemeente volgt de landelijke ontwikkeling op het gebied van cameratoezicht op de voet.

11.4 Maatregelen (ontzegging) toegang; bevoegdheden

De regelgeving waarmee het toelaten van drankgebruik is omringd, is in Nederland tamelijk omvangrijk. Daarvoor wordt in de Drank- en Horecawet een belangrijke basis gevonden. Zo is het verboden om in de horecabedrijven mensen toe te laten die in kennelijke staat van dronkenschap verkeren. In de praktijk zal de ondernemer met zachte hand dergelijke mensen het bedrijf doen verlaten.

Alle leidinggevenden in de horecabedrijven moeten voldoen aan de eisen van de opleiding Sociale Hygiëne. Bij deze opleiding is de omgang met (lastige) klanten een belangrijk onderdeel.

Aan jongeren onder de 16 jaar mag geen alcoholhoudende drank worden verstrekt. In de horeca wordt daar streng de hand aan gehouden. Evenals aan de regel dat aan personen onder de 18 geen sterke drank mag worden geschonken. In het Wetboek van Strafrecht is hierover bepaald dat een horecaondernemer die misdrijven begaat uit zijn beroep kan worden ontzet.

Wanneer horecabedrijven gebruik maken van de diensten van portiers moeten deze portiers voldoen aan de eisen die zijn gebaseerd op de Wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. In paragraaf 4.13 is hierop nader ingegaan.

De ondernemer kan altijd zelf bepalen wie hij wel of niet wil toelaten in zijn bedrijf. Vanzelfsprekend mag dit niet leiden tot discriminatie. De ondernemer is baas in eigen huis. Een bezoeker die bij sommeren om weg te gaan weigert, pleegt huisvredebreuk. Dit is een strafbaar feit. De politie kan in een dergelijk geval, na een aangifte, proces-verbaal opmaken. De laatste jaren begint het gebruik van uitreiking van schriftelijke ontzegging van de toegang een middel te worden om te voorkomen dat de lastige klant blijft terugkomen. Bij overtreding van de ontzegging is sprake van huisvredebreuk. Het staat ondernemers vrij om hierover gezamenlijk afspraken te maken Een ontzegging geldt voor een bepaalde duur, bijvoorbeeld zes maanden of een jaar en is bestemd voor een met naam genoemd persoon.

Een ander zwaar middel is de mogelijkheid tot het instellen van een zwarte lijst. Personen die voorkomen op een dergelijke lijst hebben (tijdelijk) geen toegang tot horecabedrijven.

Op grond van artikel 13b Opiumwet kan de burgemeester bij wijze van bestuurlijke maatregel een horecabedrijf sluiten wegens handelingen in strijd met artikel 2 of 3 van de Opiumwet.

In de APV (artikel 2.3.1.5, lid 1) is bepaald dat de burgemeester een horecabedrijf tijdelijk kan sluiten in geval van bedreiging van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid

In de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) staan ook regels die, als het gaat om excessen, van nut kunnen zijn. Genoemd kunnen worden het instellen van een samenscholingsverbod (artikel 2.1.1.1), de mogelijkheden tot optreden bij 'wildplassen' of het 'gebruik van alcohol op straat'. Wanneer de politie regelmatig proces-verbaal opmaakt bij dergelijke overtredingen zal ook dit wangedrag verder afnemen. Er wordt vaak wat lacherig gedaan over dergelijke overtredingen; toch zijn ze sfeerbepalend en werken verloedering in de hand.

11.5 Openbare ruimte

Het aanzien van de openbare ruimte rondom de horecabedrijven is van belang voor de ervaringen van bezoekers. Een verloederde omgeving roept onprettige gevoelens op.

De horecabedrijven kunnen een bijdrage leveren aan een schone omgeving:

  • -

    Zo is het bij grote drukte onvermijdelijk dat er zwerfvuil rond de terrassen en de bedrijven zelf ontstaat. Tijdens en na de activiteiten dient deze rommel opgeruimd te worden.

  • -

    Op een aantal pleinen worden bij festiviteiten buitenbars geïnstalleerd. De directe bereikbaarheid voor bediening levert grote voordelen op voor de ondernemer. Door deze bars wordt evenwel ook een bijdrage geleverd aan de veiligheid van de bezoekers. De ondernemer en zijn medewerkers hebben direct zicht op hetgeen zich in hun directe omgeving afspeelt. Wanneer de sfeer wijzigt kan hierop worden ingespeeld door bijvoorbeeld de glazen in te nemen en/of de drankverstrekking te staken of over te gaan op plastic glazen.

In het belang van de veiligheid kan het noodzakelijk zijn dat bepaalde delen van de stad beter verlicht worden. In dat kader heeft het college reeds op 22 juni 2004 het “Stappenplan verbetering Openbare Verlichting” vastgesteld. Op basis van dit stappenplan wordt bij projecten waarbij de openbare verlichting aangepast moet worden, het stappenplan als leidraad gehanteerd.

Het gebruik van camera's als hulpmiddel bij opsporing maar ook de preventieve werking die er vanuit gaat, wordt steeds meer gezien als interessant hulpmiddel. Er wordt een landelijke richtlijn over het gebruik van camera's uitgevaardigd.

11.6 Toezicht

Er zijn verschillende vormen van toezicht denkbaar. Iedere ondernemer draagt zorg voor toezicht in zijn eigen bedrijf. Dat kan onder meer door het plaatsen van een portier, het al dan niet inrichten van een bewaakte garderobe tot strenge orders aan de medewerkers. De portiers in de bedrijven dienen te voldoen aan de eisen in de Wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

Bij de horeca gaat waar het de openbare ruimte betreft de voorkeur uit naar de diensten van de politie. Een goed gestructureerd politioneel toezicht kan zijn vruchten afwerpen. Door lijfelijk aanwezig te zijn kunnen de onderlinge contacten goed onderhouden worden.

In beperkter mate kan gedacht worden aan de inzet van stadstoezichthouders. De stadstoezichthouders worden reeds op de koopavonden tijdens de vroege avonduren ingezet. De steun van de stadstoezichthouders heeft vooral een signalerings- en preventieve functie. Vormen van burgertoezicht komen in Leerdam niet voor. Denkbaar is dat jongerenpreventiewerkers worden ingezet. In Leerdam is er sprake van een probleem met (hang)jongeren. Nu zijn ze nog verspreid over de stad en op steeds wisselende plaatsen. In het kader van het wijkbeheer zal hier de nodige aandacht aan kunnen worden geschonken. Waar het de horeca betreft zal meer overleg moeten plaatsvinden over de wijze waarop deze kwestie wordt aangepakt.

11.7 Piekmomenten

Leerdam is een relatief veilige stad; ook voor de bezoekers van de horecabedrijven. Zeker overdag doen zich zelden of nooit excessen voor bij de horeca. De beperking van overlast voor de bewoners van de stad is een belangrijk aandachtspunt.

Op doordeweekse avonden kent Leerdam geen uitbundig uitgaansleven. Het merendeel van de bezoekers gaan dan naar de restaurants. Ook dan doen zich nauwelijks excessen voor.

In de weekenden is het drukker in de binnenstad. Dat vraagt van zowel de ondernemer als van de politie meer aandacht omdat dan meer overlast kan ontstaan. De horecaondernemers is het alles waard dat de bezoekers blijven terugkomen en het gevoel behouden dat ze veilig naar huis kunnen. In de bedrijven zorgen de ondernemers zelf voor de orde. Daarbij wordt het niet zozeer gezocht in 'huisregels' als wel in de wijze waarop wordt omgegaan met de klanten. Een heel enkele keer kan een lastige klant de sfeer verzieken; in de meeste gevallen wordt een dergelijke situatie goed in de hand gehouden.

Het gedrag van de klant (maar ook van de niet-bezoeker) op straat, kan de horecaondernemer nauwelijks beïnvloeden. Alcoholmatiging en goede begeleiding bij het verlaten van de zaak staan open als hulpmiddelen. Met de politie kan via het algemeen noodhulptelefoonnummer heel snel contact gelegd worden. Dat geldt zowel voor incidenten binnen als buiten het bedrijf.

Bijzonder alert zijn de ondernemers bij festiviteiten en evenementen tijdens de avonduren. Er zijn dan meer dan de gebruikelijke aantallen mensen op straat. Ook hebben evenementen in zich dat er mensen door worden aangetrokken die je liever niet op het feest uitnodigt. Enkele kwaadwillenden kunnen voor honderden mensen een abrupt einde aan de gezelligheid maken. Op die momenten is het wenselijk dat de politie zeer snel kan anticiperen. Het is de vraag of het inhuren van particuliere beveiligingsbedrijven een positieve bijdrage kan leveren. Dergelijke geüniformeerden hebben een beperkte mogelijkheid om in te grijpen. Als het werkelijk serieus wordt dan is het een zaak van de politie. In ieder geval zal steeds met de politie besproken moeten worden hoe te handelen als er problemen verwacht worden. De ervaring leert dat die afspraken goed kunnen worden gemaakt.

Bij de genoemde piekmomenten kunnen zich ook onvoorspelbare incidenten voordoen. Het is dan zaak dat allen weten hoe te handelen. In het Kwaliteitskringoverleg kan hier regelmatig aandacht aan worden besteed. Voorts geldt hierbij in nog grotere mate het belang dat de politie snel ter plaatse kan zijn.

11.8 Overlegstructuur

De horeca heeft met vele regels te maken en om die reden is er vaker dan bij andere vormen van ondernemen overleg noodzakelijk over de uitvoering van de regels. Zowel gemeente, politie als horeca hebben hier een gezamenlijk belang. De afgelopen periode is bewezen dat regelmatig overleg in een open sfeer tot goede resultaten leidt. Soms is het niet eenvoudig om snel tot maatregelen over te gaan omdat de Nederlandse wetgeving beperkingen oplegt. Het overleg draagt bij aan een wederzijds begrip en over het algemeen leidt het ook tot een pragmatische aanpak.

De Horecanota, waarin alle beleid nog eens op een rij is gezet, is regelmatig toe aan aanpassing. Om die reden vindt er sowieso regelmatig overleg plaats via de Kwaliteitskring, waarbij de gemeentelijk vertegenwoordigers (afdeling Vergunningen en Belastingen), politie, LOV Onderdeel horeca) en een afvaardiging van KHN aanwezig zijn. In dat overleg wordt geëvalueerd of we in Leerdam nog op de goede lijn zitten en komt de vraag aan de orde of aanpassingen van het beleid noodzakelijk zijn.

Doen zich onverhoopt situaties voor waarbij overleg op bestuurlijk niveau noodzakelijk is, dan zijn alle partijen bereid daar hun agenda's op aan te passen. Ook hier geldt bij allen het besef dat veiligheid voorop staat. KHN heeft voorts eigen sectievergaderingen waarbij de ondernemers onderling overleggen. Het onderwerp veiligheid komt daarbij regelmatig aan de orde. Voor de bestuurders is dat het moment waarop zij kunnen toetsen of zij in beleidsmatig opzicht nog op de goede lijn zitten.

11.9 Naar een nieuw beleid: vierluik

Hoewel er op het gebied van veilig uitgaan in Leerdam al het een en ander gebeurt, neemt dat niet weg dat er geen verbetering mogelijk/wenselijk zou zijn. Bij de inspanningen voor veilig uitgaan kunnen we ons baseren op de samenwerking in het 'drieluik' dat gevormd wordt door gemeente, horecaondernemers, politie. Overleg met het Openbaar Ministerie vindt plaats via regionale samenwerkingsverbanden.

Eigenlijk zou er sprake moeten zijn van een 'vierluik'. De vierde partij zou gevormd moeten worden door de individuele burgers (de bezoekers, de omwonenden, vrienden, kennissen en opvoeders). Helaas kunnen daarmee moeilijk 'overall'-afspraken gemaakt worden. Toch zal in de voorlichting hier veel aandacht aan besteed moeten worden door wat we maar voor het gemak het vierluik blijven noemen.

Overigens mag hieruit niet worden geconcludeerd dat ‘de burgers’ daarmee een 'vergeten' groep wordt. De gemeente rekent het tot haar taak een open oor te hebben voor de signalen van de bewoners van de stad. Bij de regie van een veilig horecaklimaat worden ook steeds de belangen van de bewoners meegewogen. Zo rekent de politie het tot haar taak ook de bewoners goed te informeren over het omgaan met meldingen. De horeca heeft regelmatig overleg met de bewoners(-organisaties). Kortom: steeds zal worden ingespeeld op de belangen van de bewoners.

Gemeente

11.10 Regiefunctie

De invulling van de regiefunctie door de gemeente kan verder worden geoptimaliseerd. Kijken we naar de regie van het overleg dan gaat het om:

  • -

    Twee- of driemaandelijks Kwaliteitskring.

  • -

    Ad hoc-overleg bij grote evenementen e.d.

Voorts is de gemeente net als andere organisaties probleemhouder van een aantal onderwerpen in het kader van de veiligheid.

11.11 Communicatie

De communicatie over verschillende onderwerpen verloopt niet altijd naar de wensen van alle betrokken partijen. Wel zijn er afspraken met de politie over welke onderwerpen extern wordt gecommuniceerd. Naarmate de partners in het vierluik meerdere (werk-)afspraken met elkaar maken zal daarbij de communicatie steeds meer aandacht krijgen. Afstemming vindt onder meer plaats via het Kwaliteitskringoverleg.

11.12 Evenementenbeleid

Heel veel onderwerpen kunnen veiligheidsaspecten in zich hebben. Bij de organisatie van evenementen is dat evident. Zo bestaat de wens eind om in 2006 te starten met het ontwikkelen van het evenementenbeleid.

Er is echter voor de organisatoren op dit moment nog geen handleiding of checklist met betrekking tot overlast/veiligheids- of openbare- orde-aspecten. Ook dit onderwerp verdient nadere uitwerking.

Politie

11.13 Zichtbaar aanwezig

De politie probeert zoveel mogelijk aanwezig te zijn in de horecagebieden op de momenten dat dit vereist wordt. In ieder geval is het zo dat bij calamiteiten altijd een beroep kan worden gedaan op de collega’s in de regio Vijfheerenlanden. De politie is op dit onderwerp aanspreekbaar en onderschrijft het positieve effect van de aanwezigheid van 'blauw' op straat. Ook hier is sprake van maatwerk. De medewerkers van de politie worden ook duidelijk gedirigeerd naar de plaatsen waar zij het meest gewenst zijn.

11.14 Ondersteuning

De politie acht het van groot belang om daar waar mogelijk ondersteuning te bieden. Daarbij kan worden gedacht aan de volgende zaken:

  • -

    Vast aanspreekpunt. Bij het Kwaliteitskringoverleg is steeds een vaste vertegenwoordiger van de politie aanwezig. Deze coördineert de aanwezigheid van eventuele andere vertegenwoordigers van de politie, afhankelijk van het onderwerp dat zich aandient. Zo kan het zijn dat een beroep wordt gedaan op een wijkagent of dat er een rechercheur bij wordt gevraagd.

  • -

    06-nummer. Overwogen kan worden om gedurende de avonden/nachten op vrijdag en zaterdag een 06-nummer beschikbaar te houden van de diensthoudende politie dat de ondernemers kunnen draaien in geval van calamiteiten. De politie heeft echter aangegeven dat een dergelijk mobiel nummer niet past binnen de meldingsprocedures van de politieorganisatie. Juist daarvoor is het speciale nummer 0900 – 8844 ingesteld. Wanneer er snel assistentie geboden moet worden is het 112-nummer de snelst mogelijke weg.

  • -

    Individuele ondersteuning bij bedrijfsvoering. De politie is direct aanspreekbaar voor hulp in specifieke gevallen. Het kan zijn dat een ondernemer behoefte heeft aan een goed gesprek na bedreiging. Het kan zijn dat er raad geboden wordt over de wijze waarop ontzeggingen moeten plaatsvinden. Desgewenst kan daarbij ook assistentie worden verleend. Het kan zijn dat er zaken spelen waarbij advies nodig is om het bedrijf zo goed mogelijk te beveiligen. Deze inhoudelijke ondersteuning kan in de praktijk van groot belang zijn voor de veiligheid van de ondernemer, zijn medewerkers en natuurlijk de bezoekers.

11.15 Collectieve informatie/voorlichting

In de praktijk blijkt wel eens dat ondernemers behoefte hebben aan praktische informatie over regelgeving of dat er collectief een vraag ligt die toelichting behoeft. In het Kwaliteitskringoverleg kan dergelijke informatie aan de ondernemers worden overgebracht.

Horecaondernemers

11.16 Huisregels

Hoewel er in alle bedrijven als vanzelfsprekend regels gelden, worden deze nog niet nadrukkelijk naar de gasten gecommuniceerd. Door een gezamenlijke aanpak kunnen deze regels op een positieve manier naar het publiek worden uitgelegd. Op initiatief van KHN zijn een tiental gedragsregels opgesteld. Aan alle horecabedrijven zal worden gevraagd deze regels duidelijk zichtbaar op te hangen.

11.17 Imago

Horecaondernemers dragen waar het het imago van de horeca betreft ook verantwoording naar derden. Een goed imago biedt een goed uitgangspunt voor een gezond uitgaansklimaat. Het betreft hier een zaak van allen. Men kan elkaar aanspreken op gedrag. Via KHN zal hieraan, samen met de andere deelnemers aan het vierluik, stelselmatig aandacht worden besteed.

11.18 Omgeving

Een opgeruimde omgeving in de directe nabijheid van het horecabedrijf draagt bij aan de veiligheid. De ondernemers kunnen door de toezichthouders hierop worden aangesproken omdat het hier een vorm van overlast kan betreffen.

11.19 Toezicht

Het aantal bedrijven dat gebruik maakt van portiers is zeer beperkt. De portiers dienen voor het toezicht binnen en nabij de bedrijven te voldoen aan de daarvoor gestelde regels. Voor het toezicht op straat is de politie de aangewezen organisatie.

De noodzaak om de hulp in te roepen van andere vormen van toezicht (bijvoorbeeld beveiligingsbedrijven) lijkt niet direct aanwezig. Mocht dat onder bijzondere omstandigheden wel het geval zijn, dan dienen daarvoor tevoren duidelijke afspraken met de politie gemaakt te worden. Over dergelijke afspraken zal overleg worden gevoerd.

11.20 Aangifte/melding

Er dreigt een vicieuze cirkel te ontstaan wanneer bij ondernemers en publiek angst bestaat voor de gevolgen van aangifte. De dader heeft dan de vrije hand. Ook KHN is van mening dat het hier geen vrijblijvende zaak meer betreft. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat er duidelijke afspraken

worden gemaakt over de wijze waarop de aangifte c.q. melding van overtredingen en delicten dient plaats te vinden. Deels zal dit opgelost dienen te worden door voorlichting, deels door afspraken die leiden tot een goed lik-op-stukbeleid. Ook het optreden van het OM speelt hier een rol. Indien wordt afgezien van het doen van aangifte, kan van incidenten altijd melding worden gedaan bij de politie. Voor de politie is dit erg belangrijk want alleen zo wordt een scherp beeld verkregen van hetgeen zich daadwerkelijk afspeelt.

Openbaar Ministerie

11.21 Informatie

Het OM is verantwoordelijk voor de opsporing van strafbare feiten, de vervolging van strafbare feiten en toezicht op de uitvoering van strafvonnissen. Voor het opsporen van strafbare feiten wordt eerst in samenspraak met gemeente en politie bepaald welke zaken prioriteit krijgen. Dit gebeurt in het regionaal driehoeksoverleg. Daarin wordt de inzet van de politie, de criminaliteit en de veiligheid besproken. In Leerdam heeft de gebiedsofficier van Justitie in voorkomende gevallen overleg met de burgemeester en de politie om concrete zaken te bespreken en beleid op elkaar af te stemmen.

11.22 Lik-op-stukbeleid

Bij bepaalde overtredingen is een lik-op-stukbeleid mogelijk. In dat geval krijgt de persoon meteen een transactie van het OM aangeboden, Weigert de persoon de transactie te betalen, dan komt de zaak voor de rechter. Voordelen van dit beleid zijn dat de verdachte snel weet waar hij aan toe is, strafzaken blijven niet lang op bureaus liggen en de rechtbanken hoeven minder strafzaken te behandelen.

11.23 Uitgaansverbod

Het OM kan ter terechtzitting een uitgaansverbod als bijkomende straf vragen. Dit verbod kan worden vergeleken met een straatverbod. Mensen mogen zich dan niet tussen bijvoorbeeld 18.00 en 08.00 uur in het uitgaanscentrum van de stad begeven.

11.24 Tolerantiegrens

Het driehoeksoverleg kan bepalen dat in een bepaald gebied de tolerantiegrens verandert, bijvoorbeeld door zaken wel of niet te gedogen. Hiervoor kan een speciale actie worden georganiseerd. Er kan bijvoorbeeld een alcoholactie plaatsvinden of een controle waarbij de uitstallingen, de terrassen of het parkeren strenger gecontroleerd worden.

11.25 Toezicht

In Leerdam zijn naast de politie ook nog andere ambtenaren met een opsporingsbevoegdheid. Het gaat hierbij om een bijzondere (beperkte) opsporingsbevoegdheid van bijvoorbeeld reinigingsinspecteurs, parkeerwachten. De districtelijke driehoek heeft de regie over de toezichthouders.

11.26 Jeugdbeleid

Het uitgangspunt van het gemeentelijke jeugdbeleid is dat de jeugd zich veilig moet voelen (opgroeien) en zich veilig moet kunnen gedragen. Daaruit zijn vier pijlers gedestilleerd:

  • 1.

    samenwerking gemeente met Heerenlanden College (V.O.), politie en (ambulant) jongerenwerk

  • 2.

    Netwerk 12+ : Preventie, signaleren, oppakken van problemen en afstemming

  • 3.

    Thuis Op Straat (TOS) project

  • 4.

    Buurt Onderwijs en Sport (BOS) impuls (meerjarige trajecten)

Binnen het Jongerencentrum Rootz werkt men volgens het bestuursreglement en daarin zijn huisregels opgenomen over het niet gebruiken van sterke drank. Er is een alcoholvrije avond. De Stichting Jeugd- en Jongerenwerk Midden Holland voert het totale jongerenwerk in Leerdam uit.

Hoofdstuk 12 Handhaving en toezicht

12.1 Handhaving

Het vaststellen van een nieuw integraal horecabeleid vraagt om toezicht en handhaving. In verband met een consequente en consistente beleidsvoering, moet het iedere belanghebbende volstrekt duidelijk zijn op welke wijze het bestuursorgaan handhavend optreedt bij overtreding van de (wettelijke) voorschriften. Het vaststellen van een horecasanctiebeleid biedt die duidelijkheid. Dit beleid bevat de navolgende elementen:

  • duidelijke gemeentelijke regelgeving;

  • systematische controles uitgevoerd door de politie;

  • handhavend optreden bij overtredingen van de vergunningsvoorschriften of wettelijke bepalingen;

  • geregelde terugkoppeling naar alle betrokken partijen.

Het voorgestelde horecasanctiebeleid maakt de zwaarte van een sanctie afhankelijk van de soort overtreding. In dat kader worden de overtredingen en de daarbij behorende sancties per hoofdfunctie onderverdeeld in verschillende categorieën.

De handhaving van alle wetgeving en van het Leerdamse beleid kan worden onderverdeeld in strafrechtelijke en administratiefrechtelijke handhaving.

In de volgende paragrafen worden de verschillen uiteengezet.

Strafrechtelijke handhaving

Strafrechtelijke handhaving geschiedt door algemene en bijzondere opsporingsambtenaren. Strafrechtelijk optreden houdt in dat proces-verbaal wordt opgemaakt. De politie mag in een aantal gevallen zelf een zogeheten 'transactie' aanbieden, waardoor vervolging wordt voorkomen. Anders handelt Justitie het proces-verbaal af.

De officier van justitie heeft de mogelijkheid om voor de bestrijding van overlast in de horecasector een zogeheten 'lik-op-stukbeleid' te voeren. Dat gebeurt niet zo maar. Bij herhaalde overtreding van de geluidsvoorschriften in een horecabedrijf kan bijvoorbeeld eerst een 'voorlopige maatregel' op grond van de Wet economische delicten worden getroffen.

Administratiefrechtelijke handhaving

Administratiefrechtelijke handhaving is in handen van de burgemeester of van B. en W.Voorbeelden van bestuurlijke maatregelen zijn:

  • -

    intrekking van een vergunning;

  • -

    tijdelijke sluiting van een horeca-inrichting;

  • -

    opleggen van een (vervroegd) sluitingstijdstip;

  • -

    opleggen van een dwangsom.

Voor de administratiefrechtelijke handhaving is een goede verslaglegging door de politie aan het bevoegde bestuursorgaan vaak van groot belang.

Bestuurlijke maatregelen kunnen binnen enkele dagen na de overtreding worden opgelegd. In zeer spoedeisende gevallen kan dat direct, eventueel door de politie ter plaatse. Er moet dan sprake zijn van een gegronde vrees voor ernstige verstoring van de openbare orde. Een exploitant kan tegen deze sancties een bezwaarschrift indienen of schorsing van de maatregel vragen bij een rechterlijke instantie.

Hoe ernstiger de overtreding, des te zwaarder de bestuurlijke maatregel. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur vereisen dat er 'maatwerk' wordt geleverd en geen 'confectie'. In sommige gevallen is een schriftelijke waarschuwing voldoende, terwijl in andere gevallen directe sluiting - zelfs zonder schriftelijke waarschuwing - moet volgen. Tegen administratiefrechtelijke sancties kan een bezwaarschrift worden ingediend bij het bestuursorgaan dat de maatregel oplegde. Een bezwaarschrift schort de maatregel niet op. Dat kan alleen door een verzoek om schorsing/voorlopige voorziening in te dienen bij de voorzieningenrechter. Die zal dan nagaan of het verzoek ingewilligd kan worden.

12.2 Toezicht

Het integrale horecabeleid voorziet in een stelsel waarin bestuursrechtelijk optreden een rol speelt. De strafrechtelijke sancties vloeien voort uit het feit dat handelingen in strijd met de diverse verbodsbepalingen, waaronder met name handelingen zonder de voorgeschreven vergunning of in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften, strafbaar zijn gesteld.

De hantering van het tweesporenbeleid van dit sanctiestelsel brengt met zich mee dat zowel de justitiële als de bestuurlijke overheid eigen verantwoordelijkheden dragen en deze ook geldend kunnen maken.

Horecasanctiebeleid

12.3 Beleid

Het integraal horecabeleid bestaat voor een belangrijk deel uit publiekrechtelijke regels, die al dan niet door middel van vergunningen en daaraan verbonden voorschriften worden toegepast. In het bijzonder gaat het hierbij om de regels bij of krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de Drank- en Horecawet. Om er op toe te zien dat deze normen worden nageleefd dienen de politie en de gemeente regelmatig controles uit te voeren.

Wanneer er overtredingen worden geconstateerd volgt een reactie gericht op handhaving van de gestelde normen.

Het horecasanctiebeleid bestaat uit een aantal elementen:

  • a.

    duidelijke gemeentelijke regelgeving;

  • b.

    systematische controles uitgevoerd door de politie en gemeente;

  • c.

    snelle reactie bij klachten van omwonenden over overlast;

  • d.

    waarschuwingen bij overtredingen en snelle bestuurlijke actie bij recidive;

  • e.

    geregelde terugkoppeling naar alle betrokken partijen.

Ad a. Duidelijk gemeentelijke regelgeving

Door duidelijke gemeentelijke regelgeving in het horecasanctiebeleid is voor alle partijen - bewoners, horeca, LOV en politie - duidelijk wat wel en niet mag, en dat er snel en consequent zal worden opgetreden bij horecaoverlast.

Ad b. Systematische controles door de politie en Milieudienst

De hoofddoelstelling van de politie en de milieudienst is het terugdringen van de overlast in relatie tot horecabedrijven.

Ad c. Snelle reactie bij klachten van omwonenden over overlast

Klachten die bij de politie binnenkomen over horecaoverlast dienen zoveel mogelijk snel een vervolg te krijgen.

Ad d. Waarschuwingen bij overtredingen, uitgereikt door de politie en snelle bestuurlijke actie bij recidive.

Een snelle bestuurlijke sanctie bij herhaalde overtredingen, kan een preventieve werking hebben.

Een duidelijke en goed systeem bij overtredingen, schept voor alle partijen duidelijkheid.

Ad e. Geregelde terugkoppeling naar alle betrokken partijen

Een tweetal keer per jaar dient een terugkoppeling van het gevoerde horecasanctiebeleid plaats te vinden naar de verschillende betrokken partijen, onder meer in het Kwaliteitskringoverleg.Tijdens dit overleg worden beleidsplannen besproken en wordt ook aandacht besteed aan probleemsituaties. Aangezien het overleg een vrij algemeen karakter heeft worden specifieke onderwerpen separaat met de meest betrokken belanghebbenden besproken.

Om de handhaving volgens algemene beginselen van behoorlijk bestuur te doen plaatsvinden is in deze nota per situatie de handhavingmethode weergegeven

Algemene bepalingen

Bevoegdheden burgemeester

Bovenstaande en de hieronder genoemde bepalingen laten onverlet dat de burgemeester in het belang van de openbare orde en veiligheid of om andere zwaarwichtige redenen gemotiveerd kan afwijken van de bepalingen van dit horecasanctiebeleid.

Samenloop

Voor de systematiek van het horecasanctiebeleid wordt de onderneming als een ondeelbaar geheel beschouwd. Dit betekent dat indien de ondernemer eenzelfde of een ander voorschrift overtreedt van een aan hem verleende ontheffing of vergunning in relatie tot de uitoefening van zijn horecabedrijf of indien de ondernemer handelt op enigerlei wijze die naar het oordeel van de burgemeester in het belang van de openbare orde en veiligheid niet geduld kan worden, een daaropvolgende overtreding binnen de termijn van een half jaar van hetzelfde of enig ander voorschrift van dezelfde of een andere ontheffing of vergunning zal worden opgevat als een herhaalde overtreding in de zin van dit horecasanctiebeleid.

Bij samenloop van verschillende vergunningen of ontheffingen wordt voor de bepaling van de aard en hoogte van de te treffen maatregel in beginsel uitgegaan van de laatste overtreding.

Strafbare feiten

Indien strafbare feiten worden gepleegd door werknemers (of ondernemers) of door anderen, in of rondom de horeca-inrichting en deze strafbare feiten leiden naar het oordeel van de burgemeester tot een bedreiging van de openbare orde, dan zal in beginsel worden opgetreden volgens de systematiek van dit horecasanctiebeleid als deze strafbare feiten verband houden met de wijze van exploitatie van de inrichting.

Verdenking van strafbare feiten

Het belang van de openbare orde kan tenslotte vorderen dat de burgemeester op basis van verdenking van strafbare feiten, die nog niet tot een veroordeling in rechte hebben geleid en waaromtrent zelfs nog niet tot een vervolging is besloten, tot al dan niet tijdelijke of gedeeltelijke sluiting van een inrichting kan overgaan. Een waarschuwing hoeft aan dit besluit niet vooraf te gaan.

Geweldsdelicten

Algemeen bekend is de landelijke tendens waarbij een toename is te zien van uitgaansgeweld. Dit kan zich op straat manifesteren, maar ook binnen, in een horecabedrijf of in de directe omgeving daarvan. Zo kan bijvoorbeeld een geweldsdelict worden gepleegd door horecapersoneel tegen bezoekers, maar (tijdens de openingstijden) ook tussen horecapersoneel onderling. Ook een geweldsdelict tussen bezoekers onderling zonder dat de ondernemer de politie daarbij roept kan hieronder worden verstaan. En tot slot kan zelfs ook een vechtpartij buiten de inrichting hieronder vallen, mits er een verwijtbare relatie met de (wijze van exploiteren van de) horeca-inrichting is.

Bij geweld door een portier is deze relatie altijd aanwezig, maar bijvoorbeeld ook het geen gebruik maken van een wel aanwezige detectiepoort kan betekenen dat zo'n relatie er is.

Wanneer er nu sprake is van een aantoonbare relatie tussen het geweld en de wijze van exploiteren van een horecabedrijf, en het geweld is van enige betekenis (er is bijvoorbeeld sprake van aantoonbaar letsel), dan leidt dit naar het oordeel van de burgemeester tot een ernstige bedreiging van de openbare orde. Bestuursrechtelijk optreden op grond van het horecasanctiebeleid tegen de horecaondernemer is gewenst. Ontbreekt de relatie tussen het geweld en de wijze van exploiteren echter, dan ontbreekt ook de basis voor bestuurlijk optreden op grond van het horecasanctiebeleid.

Wanneer de normale systematiek van het horecasanctiebeleid zou worden gevolgd, zou eerst een waarschuwing moeten volgen. Geweldsdelicten van enige betekenis waarbij een relatie kan worden gelegd met de wijze van exploiteren van de inrichting, zijn naar het oordeel van de burgemeester echter dusdanig bedreigend voor de openbare orde, dat met een waarschuwing niet kan worden volstaan.

Hoewel de burgemeester altijd gemotiveerd kan afwijken van de systematiek van het horecasanctiebeleid, wordt toch gekozen voor het apart beschrijven van de aanpak van geweldsdelicten. Zo is voor iedereen duidelijk dat uitgaansgeweld verband houdend met horeca-inrichtingen als ernstige inbreuk op de openbare orde wordt beschouwd, die het overslaan van een waarschuwing rechtvaardigt.

Bij lichte vormen van geweld kan de burgemeester overigens altijd nog besluiten met een waarschuwing te volstaan.

Overtreding door een coffeeshop

In het Integrale horecabeleid is tevens het coffeeshopbeleid vastgesteld, waarin het beleid van de burgemeester is vastgelegd ten aanzien van (alcoholvrije) horecabedrijven waar softdrugs worden gebruikt of verkocht. Grondslag voor de bevoegdheid van de burgemeester om bij overlast op te treden is de handhaving van de openbare orde. Aangezien deze bedrijven ook onder het horecasanctiebeleid vallen, is in theorie sprake van een zekere overlap. In de praktijk levert dit geen problemen op. Uitgangspunt moet zijn dat wanneer er sprake is van overlast ten gevolge van de handel in softdrugs opgetreden moet worden op grond van het coffeeshopbeleid. In alle andere gevallen is het horecasanctiebeleid van kracht.

Verloop termijn

Na het verlopen van de verjaringstermijn begint het stappenplan weer van voren af aan, met dien verstande dat de ondernemer niet weer een informatiebrief ontvangt: hij weet immers dat hij in overtreding is. De verjaringstermijn gaat lopen vanaf de datum van de eerste overtreding.

Persoonsgebonden

De stappenplannen worden toegepast per ondernemer, en niet per horeca-inrichting. Als een exploitant zijn onderneming tussentijds (nadat het stappenplan is toegepast) overdraagt aan een ander, begint de nieuwe exploitant met een schone lei. Dit is anders als de oorspronkelijke ondernemer nog steeds feitelijk het beheer uitoefent van de onderneming of hierbij nauw betrokken is (bv. als de ondernemingsvorm overgaat van een eenmanszaak in een BV, waarbij de betreffende ondernemer aandeelhouder is). Voor zover een ondernemer zijn horecabedrijf beëindigt en elders in Leerdam een nieuw horecabedrijf vestigt, begint de nieuwe exploitant met een schone lei. Ook wanneer een ondernemer, naast de huidige vestiging, een nieuw horecabedrijf opent, begint deze ondernemer voor dit nieuwe bedrijf met een schone lei.

Uiteraard kan het zijn dat, gelet op het aantal overtredingen van het horecasanctiebeleid en de daarmee gepaard gaande (ernstige) aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving van dit horecabedrijf, de burgemeester tot de conclusie komt dat als gevolg van deze wijze van exploiteren door de betreffende horecaondernemer (het consequent overtreden van het sanctiebeleid) een aanvraag voor een exploitatievergunning voor een nieuw horecabedrijf wordt geweigerd.

Horecasanctiebeleid in relatie tot het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheer ("Amvb Horeca") en de Wet milieubeheer

Naast de voorschriften die op basis van de APV aan de horeca worden gesteld, moeten alle horecabedrijven ook voldoen aan de voorschriften verbonden aan de Amvb Horeca en/of de Wet Milieubeheer. De voorschriften verbonden aan de Amvb en de Wet Milieubeheer hebben betrekking op alle vormen van gevaar, schade en/of hinder veroorzaakt door de inrichting. Dit geldt ook voor indirecte hinder. Bij de uitvoering van deWet milieubeheer en de Amvb blijkt in de praktijk vaak sprake te zijn van een zekere overlap met het horecasanctiebeleid, dat gebaseerd is op een gemeentelijke verordening (APV) en de Gemeentewet.

Voor de toepassing van het horecasanctiebeleid impliceert één en ander dat zeer expliciet en duidelijk de grondslag voor een beschikking gevonden moet worden in de bescherming van de openbare orde en/of het voorkomen van de aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse.

Voor de afbakening in de praktijk betekent dit dat tegen horecabedrijven die door het produceren van geluidsoverlast tevens de openbare orde verstoren of het woon- en leefklimaat ter plaatse aantasten, in eerste instantie wordt opgetreden op basis van het in deze nota beschreven horecasanctiebeleid.

Herhaalde overtredingen van de voorschriften uit deze nota gevoegd bij de waarnemingen op grond van de Wet milieubeheer en de Amvb Horeca kunnen leiden tot een verplichting tot het laten treffen van duurzame bouwtechnische voorzieningen. Tegen horecabedrijven die geluidsoverlast produceren maar daarbij niet tevens de openbare orde verstoren of het woon- en leefklimaat ter plaatse aantasten wordt uiteraard alleen opgetreden op grond van de Amvb Horeca of de Wet milieubeheer.

Dwangsom

Op grond van artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht kan het orgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen ook een dwangsom opleggen per tijdseenheid, per overtreding of een bedrag ineens.

Zienswijze van horecaondernemer

Op een beschikking van een bestuursorgaan is de Algemene Wet Bestuursrecht(Awb) van toepassing (artikel 4:8). Voordat dus de burgemeester een beschikking geeft (zoals het (tijdelijk) intrekken van de vergunning of het opleggen van een dwangsom), maakt hij, behoudens situaties waarin spoedeisend optreden noodzakelijk is (artikel 4:11 Awb) zijn voornemen hiertoe aan de ondernemer kenbaar en stelt hij hem in staat zijn zienswijze naar voren te brengen. De ondernemer krijgt een brief en wordt in staat gesteld zijn zienswijze op de beschikking te geven, voordat de burgemeester zijn besluit neemt. In dit verband zijn enkele zaken van belang.

Allereerst wordt een schriftelijke waarschuwing in geval van de overtreding van de voorschriften niet als een besluit gericht op rechtsgevolg beschouwd. Doel van de waarschuwing is immers dat een besluit gericht op rechtsgevolg voorkomen kan worden. Dit standpunt is principieel, maar heeft als praktische consequentie dat geen capaciteit behoeft te worden ingezet voor het horen van belanghebbenden in dat stadium.

Een maatregel op grond van het horecasanctiebeleid - (tijdelijke) intrekking van vergunning of ontheffing, vervroeging van de sluitingsuren, opleggen van een dwangsom etc. - moet uiteraard wel beschouwd worden als een besluit gericht op rechtsgevolg. Voorafgaand aan het besluit wordt de belanghebbende daarom in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Bij dit 'zienswijzegesprek' tussen de ondernemer, een vertegenwoordiger van de afdeling Vergunningen & Belastingen en de juridisch beleidsmedewerker Handhaving, wordt standaard ook de eerste overtreding besproken.

Juridische sanctiemiddelen:

A Bestuursrechterlijke sanctiemiddelen

Bestuursdwang

Onder bestuursdwang wordt verstaan het doen wegnemen, beletten, in de vorige toestand herstellen of verrichten van hetgeen in strijd met die regels of met ingevolge die regels gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan de vereisten voor een bestuursdwang procedure (artikel 5:21 Awb e.v.) beschreven.

Dwangsom

De dwangsom is een geldbedrag dat moet worden betaald wanneer de in een beschikking gegeven last om na een bepaalde datum aan zekere verplichtingen te zullen voldoen niet is uitgevoerd. Artikel 5:32 e.v. Awb geeft de gemeente een algemene dwangsombevoegdheid. Een dwangsom is in feite een alternatief voor bestuursdwang

Afwijking sluitingstijden

Op grond van artikel 2.3.1.5 APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde,

veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, in geval van bijzondere omstandigheden, tijdelijk andere sluitingstijden dan de geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

Intrekken/wijzigen vergunning

De exploitatievergunning kan op basis van bepalingen in de APV (artikel 1.6 APV en artikel 2.3.1.3.B, lid 5) worden ingetrokken/gewijzigd, indien er risico is voor de openbare orde of als het woon- en leefklimaat van de omgeving wordt aangetast.

Intrekken van de drank- en horecavergunning

Op grond van artikel 31 Drank- en Horecawet kan een drank- en horecavergunning worden ingetrokken.

5 jaar geen vergunning:

Het gemeentebestuur is bevoegd, indien een drank- en horecavergunning is ingetrokken in verband met de openbare orde problemen, te bepalen dat voor dezelfde inrichting gedurende maximaal vijf jaar (artikel 27 lid 2 Drank- en Horecawet) geen nieuwe vergunning mag worden verleend.

Verwijderen bezoekers

Op grond van artikel 36 Drank- en Horecawet is het gemeentebestuur bevoegd aan andere personen dan zij, die wonen in de ruimte waarin in strijd met de wet alcoholhoudende drank wordt verstrekt , de toegang tot die ruimte te ontzeggen.

Naast deze bestuursrechterlijke sancties beschikt de burgemeester krachtens de Gemeentewet over bevelbevoegdheden ter bescherming van de veiligheid en gezondheid.

B Strafrechterlijke sanctiemiddelen

Overtredingen van de bepalingen in de Drank- en Horecawet zijn strafbaar op grond van de Wet op de Economische delicten.

Het toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet berust bij de VWA / Keuringsdienst van Waren.

De gemeente zelf heeft geen juridische middelen om het toezicht op de naleving uit te oefenen.

Daarom heeft de gemeente samenwerking gezocht met de Keuringsdienst van Waren om de werkwijzen aangaande de horeca-inrichtingen op elkaar te laten aansluiten. Dit vindt plaats door informatie-uitwisseling waarbij de gemeente en de Keuringsdienst van Waren kennis en ervaring aangaande de lokale horecabranche uitwisselen.

12.4 Drank- en Horecawet

Deze wet kent weinig mogelijkheden tot medebewind. Ten aanzien van het bestuursreglement (bij paracommerciële instellingen) als bedoeld in artikel 9 van de wet hanteert het college van burgemeester en wethouders het modelbestuursreglement zoals dat door het NOC*NSF is opgesteld, als uitgangspunt ten behoeve van de beoordeling of een vergunning op grond van artikel 4 kan worden verleend. Om die reden zal in dit hoofdstuk alleen worden aangegeven hoe in principe handhavend zal worden opgetreden bij alcoholverstrekking zonder vergunning op grond van deze wet, bij schijnbeheer en bij het verstrekken van alcoholhoudende dranken in strijd met de wet.

Verstrekken van alcoholhoudende dranken zonder drank- en horecavergunning (strijd met artikel 3 Drank- en Horecawet)

  • 1.

    na constatering zal de exploitant worden aangeschreven om onmiddellijk de exploitatie te beëindigen tot de drank- en horecavergunning is verleend;

  • 2.

    indien na het verstrijken van 1 week na de aanschrijving hieraan nog geen gevolg is gegeven, zal voor elke dag dat bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken worden verstrekt in de inrichting een last onder dwangsom worden opgelegd;

  • 3.

    Wanneer ondanks de opgelegde dwangsom de overtreding voortduurt, kan het college van burgemeester en wethouders daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen.

Een op de geldige drank- en horecavergunning vermelde leidinggevende voldoet niet langer aan de eisen genoemd in artikel 8 van de Drank- en Horecawet (zedelijkheids- en moraliteitseisen)

Na constatering zal de exploitant worden aangeschreven dat de drank- en horecavergunning op grond van het bepaalde in artikel 31, lid 1 onder b juncto artikel 8 van de Drank- en Horecawetwordt ingetrokken met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.8 Awb en 31, lid 4 van de Drank- en Horecawet.

Er wordt niet langer voldaan aan de inrichtingseisen

Een niet op de drank- en horecavergunning vermelde persoon is leidinggevende geworden met betrekking tot de inrichting waarop de vergunning betrekking heeft

  • 1.

    na constatering zal de exploitant worden gewezen op het feit dat een persoon eerst werkzaamheden als leidinggevende mag uitoefenen nadat daarvoor een nieuwe drank- en horecavergunning is verleend waarop deze persoon als leidinggevende wordt vermeld en wordt de exploitant meegedeeld dat deze persoon derhalve direct zijn werkzaamheden als leidinggevende moet staken;

  • 2.

    na de volgende constatering binnen 3 maanden na de eerste aanschrijving, waarbij eenzelfde of andere persoon kennelijk leidinggevende is geworden met betrekking tot de inrichting waarop de vergunning betrekking heeft, zal de exploitant worden gewezen op het feit dat bij een volgende constatering de drank- en horecavergunning kan worden ingetrokken met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.8 Awb en 31, lid 4 van de Drank- en Horecawet;

  • 3.

    na de volgende constatering binnen 3 maanden na de tweede aanschrijving, waarbij eenzelfde of andere persoon kennelijk leidinggevende is geworden met betrekking tot de inrichting waarop de vergunning betrekking heeft, wordt de drank- en horecavergunning op grond van het bepaalde in artikel 31, lid 1 onder c van de Drank- en Horecawet ingetrokken met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.8 Awb en 31, lid 4 van de Drank- en Horecawet.

Er hebben zich in de inrichting feiten voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid (bijvoorbeeld heling, vuurwapenbezit, voortdurende ongeregeldheden als vechtpartijen e.d., illegale prostitutie of ander onzedelijk gedrag)

  • 1.

    voor zover directe sluiting van de inrichting niet aan de orde is, wordt de exploitant door de burgemeester in kennis gesteld van het feit dat bij een volgend incident waarop deze bepaling betrekking heeft plaatsvindt binnen 2 jaar na het eerste incident, de drank- en horecavergunning op grond van het bepaalde in artikel 31, lid 1 onder d van de Drank- en Horecawet kan worden ingetrokken met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.8, 4.11 Awb.

  • 2.

    nadat binnen 2 jaar na het eerste incident een volgend incident plaatsheeft waarop deze bepaling betrekking heeft in dezelfde inrichting, wordt de drank- en horecavergunning op grond van het bepaalde in artikel 31, lid 1 onder d van de Drank- en Horecawet ingetrokken met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.8, 4.11 Awb. Daarbij kan worden besloten dat gedurende een bepaalde periode van maximaal 5 jaar geen nieuwe vergunning wordt verleend ten aanzien van een horeca-inrichting in hetzelfde perceel.

Er hebben zich in de inrichting feiten voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid (handelingen in strijd met het bepaalde in artikel 2 of 3 van de Opiumwet).

De drank- en horecavergunning wordt op grond van het bepaalde in artikel 31, lid 1 onder d van de Drank- en Horecawet ingetrokken met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.8en 4.11 Awb. Daarbij kan worden besloten dat gedurende een bepaalde periode van maximaal 5 jaar geen nieuwe vergunning wordt verleend ten aanzien van een horeca-inrichting in hetzelfde perceel.

Overtreding van de Drank- en Horecawet die valt onder de werking van artikel 31, lid 2 onder b van de wet (zoals overtreding van vergunningsvoorschriften, overtreding verbodsbepalingen):

  • 1.

    na de eerste constatering volgt een aanschrijving waarbij wordt aangezegd de overtreding onmiddellijk te doen beëindigen. Tevens wordt gewezen op de mogelijke consequentie (intrekken vergunning) van handelen in strijd met de bepalingen van de Drank- en Horecawet;

  • 2.

    na de volgende constatering binnen een termijn van 1 jaar na de vorige aanschrijving volgt een 2e aanschrijving waarbij tevens wordt aangekondigd dat de vergunning bij de volgende overtreding binnen een termijn van 1 jaar na de vorige aanschrijving kan worden ingetrokken;

  • 3.

    na de volgende constatering binnen een termijn van 1 jaar na de tweede aanschrijving wordt de vergunning ingetrokken, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.8 Awb en 31, lid 4 van de Drank- en Horecawet ingetrokken op grond van artikel 31, lid 2 onder b van de Drank- en Horecawet.

Paracommercialisme

Constatering van het houden van bijeenkomsten van persoonlijke aard, het openlijk aanprijzen daarvan, het overtreden van de eindtijd van het verstrekken van alcoholhoudende drank of het in strijd met de vergunning verstrekken van sterke drank.

  • 1.

    na de eerste constatering volgt een aanschrijving waarbij op de overtreding wordt gewezen.

  • Daarbij

    wordt tevens aangekondigd dat bij een volgende overtreding de vergunning kan worden ingetrokken op grond van artikel 31, lid 2 onder a van de Drank- en Horecawet;

  • 2.

    na de volgende constatering binnen een periode van 1 jaar na de eerste aanschrijving, volgt een aanschrijving waarbij wordt aangekondigd dat de volgende overtreding binnen een periode van één jaar na de laatste aanschrijving de vergunning uiteindelijk zal worden ingetrokken;

  • 3.

    na de volgende constatering binnen een periode van 1 jaar na de laatste aanschrijving wordt de drank- en horecavergunning ingetrokken op grond van het bepaalde in artikel 31, lid 2 onder a van de Drank- en Horecawet met inachtneming van lid 3 en 4 van artikel 31 Drank- en Horecawet.

NB.

Wanneer een drank- en horecavergunning op grond van artikel 31, lid 2 onder a (= overtreding van vergunningsvoorschriften) van de Drank- en Horecawet wordt ingetrokken, wordt, voor zover sprake is van een vergunning voor een paracommerciële instelling zoals bedoeld in artikel 4 van de Drank- en Horecawet, op grond van artikel 31, lid 3 van de Drank- en Horecawet, de bevoegdheid om aan de betrokken rechtspersoon een nieuwe vergunning te verlenen opgeschort tot een jaar nadat het besluit tot intrekking onherroepelijk is geworden.

Het niet-naleven van het Bestuursreglement

  • 1.

    na de eerste constatering volgt een aanschrijving waarbij op de overtreding wordt gewezen.Daarbij wordt tevens aangekondigd dat bij een volgende overtreding de vergunning kan worden ingetrokken op grond van artikel 31, lid 2 onder c van de Drank- en Horecawet;

  • 2.

    na de volgende constatering binnen een periode van 1 jaar na de eerste aanschrijving, volgt een aanschrijving waarbij wordt aangekondigd dat bij de volgende overtreding binnen een periode van één jaar na de laatste aanschrijving de vergunning uiteindelijk zal worden ingetrokken;

  • 3.

    na de volgende constatering binnen een periode van 1 jaar na de laatste aanschrijving wordt de drank- en horecavergunning ingetrokken op grond van het bepaalde in artikel 31, lid 2 onder c van de Drank- en Horecawet met inachtneming van lid 4 van artikel 31 Drank- en Horecawet.

12.5 Wet op de kansspelen

Gelet op het bepaalde in Titel Va van de Wet op de kansspelen en gelet op het bepaalde in het vastgestelde horecabeleid, geldt voor de Leerdamse horeca-inrichtingen het volgende horecasanctiebeleid:

Handelen zonder vergunning

In een dergelijke situatie treedt, bij een aanvraag om aanwezigheidsvergunning, de geldigheid van de betreffende vergunning niet eerder in werking dan negen maanden na de dag die volgt op de dag van de vergunningsaanvraag.

Overtreding van de voorschriften of bepalingen van de aanwezigheidsvergunning of de bepalingen van de Wet op de kansspelen, waarbij de Wet op de kansspelen verplichte intrekking van de aanwezigheidsvergunning voorschrijft (art. 30f, lid 1)

  • 1.

    Intrekking van de verleende aanwezigheidsvergunning voor een periode van 9 maanden;

  • 1.

    Bij een volgend handelen binnen 3 jaar na de vorige overtreding overeenkomstig deze categorie, wordt de verleende aanwezigheidsvergunning voor een periode van 18 maanden ingetrokken;

  • 2.

    Bij een volgend handelen binnen 3 jaar na de vorige overtreding overeenkomstig deze categorie, kan het bevoegde orgaan besluiten andere passende maatregelen te treffen.

Overtreding van de voorschriften of bepalingen van de aanwezigheidsvergunning of de bepalingen van de Wet op de kansspelen, waarbij de Wet op de kansspelen geen verplichte intrekking van de aanwezigheidsvergunning voorschrijft (art. 30f, lid 2).

  • 1.

    Waarschuwing. De waarschuwingstermijn geldt voor een periode van 3 jaar na de geconstateerde overtreding;

  • 2.

    Bij een volgende overtreding binnen 3 jaar na de vorige overtreding overeenkomstig deze categorie, wordt de aanwezigheidsvergunning voor een periode van 9 maanden ingetrokken;

  • 3.

    Bij een volgende overtreding binnen 3 jaar na de vorige overtreding overeenkomstig deze categorie, wordt de aanwezigheidsvergunning voor een periode van 18 maanden ingetrokken;

  • 4.

    Bij een volgende overtreding binnen 3 jaar na de vorige overtreding overeenkomstig deze categorie, kan het bevoegde orgaan besluiten andere passende maatregelen te treffen.

Wijzigingen aanbrengen in of aan een speelautomaat, waardoor de speelautomaat niet meer overeenstemt met het door de Minister van Justitie toegelaten model (art. 30t, lid 2)

  • 1.

    Intrekking van de aanwezigheidsvergunning voor de periode van 18 maanden;

  • 2.

    Bij een volgende overtreding binnen 3 jaar na de vorige overtreding overeenkomstig deze categorie, kan het bevoegde orgaan besluiten andere passende maatregelen te treffen.

Overig

Wanneer er binnen 3 jaar na een vorige overtreding sprake is van een overtreding uit een andere categorie, wordt, voor zover de Wet op de kansspelen geen dwingendrechtelijke regeling voorschrijft, door het bevoegde orgaan een maatregel genomen die hem gerede voorkomt.

Bovenstaande bepalingen laten onverlet dat de burgemeester in het belang van de openbare orde en veiligheid of om andere zwaarwichtige redenen gemotiveerd kan afwijken van de bepalingen van dit horecasanctiebeleid.

12.6 APV

Handhaving exploitatievergunningen

Bij de handhaving van het verbod neergelegd in artikel 2.3.1.2 APV maakt de burgemeester onderscheid tussen de volgende situaties:

  • 1.

    de exploitant exploiteert een horecabedrijf nog zonder een exploitatievergunning;

  • 2.

    de exploitant exploiteert een horecabedrijf terwijl de exploitatievergunning is geweigerd of tijdelijk is ingetrokken.

  • 3.

    de exploitant exploiteert een horecabedrijf in strijd met de vergunningsvoorschriften.

  • 4.

    de openbare orde of veiligheid wordt aangetast en/of het woon- en leefklimaat wordt op onevenredige wijze beïnvloed door de wijze van exploiteren van het horecabedrijf.

Stappenplan situatie 1 Exploiteren zonder exploitatievergunning

  • 1.

    De burgemeester informeert de ondernemer schriftelijk dat hij voor het exploiteren van een horecabedrijf een exploitatievergunning nodig heeft. De ondernemer moet binnen één week een exploitatievergunning aanvragen op het daarvoor vastgestelde formulier, compleet met alle benodigde bescheiden;

  • 2.

    Wanneer niet binnen één week na de aanschrijving genoemd onder 1, een ontvankelijke aanvraag is ingediend, volgt een aanzegging bestuursdwang tot sluiting van het horecabedrijf. De ondernemer heeft nog een laatste kans om zijn verzuim te herstellen (1 week);

  • 3.

    Wanneer niet binnen één week na de aanzegging genoemd onder 2, een ontvankelijke aanvraag is ingediend, volgt, op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.5, lid 1 onder a van de APV, de sluiting van het horecabedrijf door de burgemeester.

Stappenplan situatie 2 Exploiteren zonder een exploitatievergunning na eerdere weigering of intrekking van de exploitatievergunning

  • 1.

    De burgemeester informeert de ondernemer schriftelijk dat de exploitatievergunning voor het exploiteren van het betreffende horecabedrijf al eerder is geweigerd of is ingetrokken en dat voortzetting van de exploitatie derhalve op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2, lid 1 van de APV is verboden. Tevens wordt de ondernemer aangezegd de exploitatie direct te doen beëindigen;

  • 2.

    Wanneer niet binnen één week na de aanschrijving genoemd onder 1, de exploitatie is beëindigd, volgt een aanzegging bestuursdwang tot sluiting van het horecabedrijf. De ondernemer heeft nog een laatste kans om de exploitatie te beëindigen (maximaal 1 week);

  • 3.

    Wanneer niet binnen één week na de aanzegging genoemd onder 2, de exploitatie is beëindigd, volgt, op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.5, lid 1 onder a van de APV, de sluiting van het horecabedrijf door de burgemeester.

Stappenplan situatie 3 Exploiteren in strijd met de vergunningsvoorschriften

  • 1.

    De burgemeester informeert de ondernemer schriftelijk dat hij zich voor het exploiteren van een horecabedrijf dient te houden aan de voorschriften en beperkingen zoals genoemd in de verleende exploitatievergunning. Daarbij wordt tevens aangekondigd dat bij een volgende overtreding een dwangsom wordt opgelegd;

  • 2.

    Wanneer binnen 6 maanden na de aanschrijving genoemd onder 1, een volgende overtreding van de vergunningsvoorschriften wordt geconstateerd, volgt een aanschrijving waarbij tevens een last onder dwangsom wordt opgelegd van € 2.000,-- per dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 6.000,-- en waarbij bovendien wordt aangekondigd dat bij herhaalde overtredingen andere bestuurlijke maatregelen kunnen worden getroffen;

  • 3.

    Wanneer binnen 6 maanden na het opleggen van een last onder dwangsom genoemd onder 2, een volgende overtreding van de vergunningsvoorschriften wordt geconstateerd, wordt de dwangsom verbeurd;

  • 4.

    Wanneer binnen 6 maanden na het verbeuren van de last onder dwangsom genoemd onder 3, een volgende overtreding van de vergunningsvoorschriften wordt geconstateerd, wordt de dwangsom verbeurd;

  • 5.

    Wanneer binnen 6 maanden na het verbeuren van de last onder dwangsom genoemd onder 4, een volgende overtreding van de vergunningsvoorschriften wordt geconstateerd, wordt de dwangsom verbeurd;

  • 6.

    Wanneer binnen 6 maanden na het verbeuren van de last onder dwangsom genoemd onder 5, een volgende overtreding van de vergunningsvoorschriften wordt geconstateerd, wordt de exploitatievergunning ingetrokken op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.3.B, lid 5 onder b van de APV, met inachtneming van artikel 4.8 van de Awb en kan de burgemeester het horecabedrijf zonodig tijdelijk sluiten op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.5, lid 1 onder b van de APV.

  • 7.

    Voor zover sluiting van de inrichting of intrekking van de exploitatievergunning niet aan de orde is, kan de burgemeester in plaats van stap 6 en op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.5, lid 2 onder a van de APV, en met inachtneming van het bepaalde in lid 3 van artikel 2.3.1.5 van de APV, tijdelijk een sluitingsuur vaststellen.

Stappenplan situatie 4 Verstoring openbare orde of aantasting woon- en leefklimaat:

  • 1.

    Voor zover directe sluiting van de inrichting niet aan de orde is, wordt de exploitant door de burgemeester in kennis gesteld van het feit dat bij een volgende verstoring van de openbare orde en/of onevenredige nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat zoals bedoeld in één of meerdere van de leden c t/m g van lid 5 van artikel 2.3.1.3.B van de APV, binnen 2 jaar na het eerste incident, de exploitatievergunning op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.3.B, lid 5 van de APV wordt ingetrokken met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.8, 4.11 Awb.

  • 2.

    Voor zover directe sluiting van de inrichting niet aan de orde is, wordt, nadat binnen 2 jaar na het eerste incident een volgend incident plaatsheeft zoals bedoeld in één of meerdere van de leden c t/m g van lid 5 van artikel 2.3.1.3.B van de APV, de exploitatievergunning op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.3.B, lid 5 van de APV ingetrokken met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.8, 4.11 Awb.

  • 3.

    Voor zover sluiting van de inrichting of intrekking van de exploitatievergunning niet aan de orde is, kan de burgemeester in plaats van stap 2 en op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.5, lid 2 onder a van de APV, en met inachtneming van het bepaalde in lid 3 van artikel 2.3.1.5 van de APV, tijdelijk een sluitingsuur vaststellen.

12.7 Terrassen

Controle en handhaving

De controle op naleving van de terrasvergunningsvoorschriften wordt verricht door de ambtenaren die door het College van Burgemeester en Wethouders als toezichthouder voor de APV zijn aangewezen en politieambtenaren van Politieregio Alblasserwaard/Vijfheerenlanden. In de praktijk komt het neer op toezichthouders van de afdeling Openbare Ruimte. De toezichthouders zijn bevoegd om toezicht te houden op de voorschriften die zijn opgenomen in het Besluit Horeca-, sport- en recreatieinrichtingen, Wet milieubeheer. Worden er overtredingen geconstateerd dan zal de handhaving voornamelijk met de aan het bestuur ter beschikking staande instrumenten worden geëffectueerd. Concreet betekent dit dat bestuursrechtelijke maatregelen worden genomen. Dit kan betekenen dat er een dwangsom of bestuursdwang wordt opgelegd of dat een vergunning wordt ingetrokken. Uit de praktijk blijkt dat de volgende overtredingen regelmatig worden geconstateerd:

Exploitatie van een terras zonder vergunning:

  • 1.

    De burgemeester informeert de ondernemer schriftelijk dat het, op grond van artikel 2.3.1.2, lid 1 juncto lid 11 van de APV, verboden is om zonder vergunning een terras bij een horecabedrijf te exploiteren. Daarbij wordt de ondernemer aangezegd het terras binnen 24 uur na de eerste aanzegging te verwijderen. Tevens wordt de ondernemer meegedeeld dat bij de volgende geconstateerde overtreding een dwangsom zal worden opgelegd. Bovendien wordt erop gewezen dat, voor zover de ondernemer een terras wenst te exploiteren, daarvoor een vergunning aangevraagd dient te worden;

  • 2.

    Wanneer binnen 6 maanden na de aanschrijving genoemd onder 1, opnieuw wordt geconstateerd dat een terras wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning, volgt een aanschrijving waarbij tevens een last onder dwangsom wordt opgelegd van € 500,- per geconstateerde overtreding per 24 uur, met een maximum van € 1.500,-- ;

  • 3.

    Wanneer binnen 6 maanden na het opleggen van een last onder dwangsom genoemd onder 2, een volgende overtreding van de vergunningsvoorschriften wordt geconstateerd, wordt de dwangsom verbeurd;

  • 4.

    Wanneer binnen 6 maanden na het verbeuren van de last onder dwangsom genoemd onder 3, een volgende overtreding van de vergunningsvoorschriften wordt geconstateerd, wordt de dwangsom verbeurd;

  • 5.

    Wanneer binnen 6 maanden na het verbeuren van de last onder dwangsom genoemd onder 4, een volgende overtreding van de vergunningsvoorschriften wordt geconstateerd, wordt de dwangsom verbeurd;

  • 6.

    Wanneer binnen 6 maanden na het verbeuren van de last onder dwangsom genoemd onder 5, een volgende overtreding wordt geconstateerd, wordt, de exploitatievergunning op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.3.B, lid 5 onder c danwel g van de APV ingetrokken met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.8, 4.11 Awb.

Niet naleven van de terrasvergunningvoorschriften:

  • 1.

    De burgemeester informeert de ondernemer schriftelijk dat hij zich voor het exploiteren van het terras dient te houden aan de voorschriften en beperkingen zoals genoemd in de verleende exploitatievergunning. Daarbij wordt tevens aangekondigd dat bij een volgende overtreding een dwangsom wordt opgelegd;

  • 2.

    Wanneer binnen 6 maanden na de aanschrijving genoemd onder 1, een volgende overtreding van de vergunningsvoorschriften wordt geconstateerd, volgt een aanschrijving waarbij tevens een last onder dwangsom wordt opgelegd van € 500,-- per dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 1.500,-- en waarbij bovendien wordt aangekondigd dat bij herhaalde overtredingen andere bestuurlijke maatregelen kunnen worden getroffen;

  • 3.

    Wanneer binnen 6 maanden na het opleggen van een last onder dwangsom genoemd onder 2, een volgende overtreding van de vergunningsvoorschriften wordt geconstateerd, wordt de dwangsom verbeurd;

  • 4.

    Wanneer binnen 6 maanden na het verbeuren van de last onder dwangsom genoemd onder 3, een volgende overtreding van de vergunningsvoorschriften wordt geconstateerd, wordt de dwangsom verbeurd;

  • 5.

    Wanneer binnen 6 maanden na het verbeuren van de last onder dwangsom genoemd onder 4, een volgende overtreding van de vergunningsvoorschriften wordt geconstateerd, wordt de dwangsom verbeurd;

  • 6.

    Wanneer binnen 6 maanden na het verbeuren van de last onder dwangsom genoemd onder 5, een volgende overtreding van de vergunningsvoorschriften wordt geconstateerd, wordt de exploitatievergunning ingetrokken op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.3.B, lid 5 onder b van de APV, met inachtneming van artikel 4.8 van de Awb en kan de burgemeester het horecabedrijf zonodig tijdelijk sluiten op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.5, lid 1 onder b van de APV.

Verstoring openbare orde of aantasting woon- en leefklimaat:

  • 1.

    voor zover directe sluiting van de inrichting niet aan de orde is, wordt de exploitant door de burgemeester in kennis gesteld van het feit dat bij een volgende verstoring van de openbare orde en/of onevenredige nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat zoals bedoeld in één of meerdere van de leden c t/m g van lid 5 van artikel 2.3.1.3.B van de APV, binnen 2 jaar na het eerste incident, de exploitatievergunning op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.3.B, lid 5 van de APV wordt ingetrokken met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.8, 4.11 Awb.

  • 2.

    voor zover directe sluiting van de inrichting niet aan de orde is, wordt, nadat binnen 2 jaar na het eerste incident een volgend incident plaatsheeft zoals bedoeld in één of meerdere van de leden c t/m g van lid 5 van artikel 2.3.1.3.B van de APV, de exploitatievergunning op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.3.B, lid 5 van de APV ingetrokken met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.8, 4.11 Awb.

  • 3.

    Voor zover sluiting van de inrichtring of intrekking van de exploitatievergunning niet aan de orde is, kan de burgemeester in plaats van stap 2 en op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.5, lid 2 onder a van de APV, en met inachtneming van het bepaalde in lid 3 van artikel 2.3.1.5 van de APV, tijdelijk een sluitingsuur vaststellen voor het terras.

12.8 Veiligheidsplannen

Wanneer een horecaondernemer, na schriftelijke aanzegging van de burgemeester om een Veiligheidsplan binnen een gestelde periode te overleggen, nalaat een dergelijk Veiligheidsplan te verstrekken, volgt:

  • 1.

    Waarschuwing onder vermelding van een laatste termijn;

  • 2.

    Intrekking of weigeren van de exploitatievergunning. Daarbij zal de burgemeester bezien of het zinvol is een nieuwe exploitatievergunning te verlenen voor een horecabedrijf waarvoor geen Veiligheidsplan behoeft te worden ingediend.

Wanneer een horecaondernemer nalaat de veiligheidsmaatregelen te nemen die de burgemeester hem heeft opgelegd, volgt:

  • 1.

    Waarschuwing onder vermelding van een termijn.

  • 2.

    Intrekking van de exploitatievergunning. Daarbij zal de burgemeester bezien of het zinvol is een nieuwe exploitatievergunning te verlenen voor een horecabedrijf waarvoor de bewuste veiligheidsmaatregelen niet noodzakelijk zijn.

Wanneer de ondernemer zich niet houdt aan het bepaalde in het veiligheidsplan of hetgeen hem door de burgemeester is voorgeschreven, volgt:

  • 1.

    Waarschuwing.

  • 2.

    Tijdelijke intrekking van de exploitatievergunning voor een week.

  • 3.

    Tijdelijke intrekking van de exploitatievergunning voor twee weken.

  • 4.

    Intrekking van de exploitatievergunning.

12.9 Coffeeshops

Overtreding gedoogvoorwaarden coffeeshop (zie paragraaf 10.3 en 10.5)

  • 1.

    De exploitant wordt door de burgemeester in kennis gesteld van het feit dat hij één of meerdere van de gedoogvoorwaarden heeft overtreden en deelt hem mee dat bij een volgende overtreding binnen 2 jaar na het eerste incident, van de bepalingen van het coffeeshopbeleid, de exploitatievergunning wordt geschorst voor één week;

  • 2.

    Wanneer binnen 2 jaar na de vorige overtreding van de gedoogvoorwaarden een volgend incident plaatsheeft, wordt de exploitant door de burgemeester in kennis gesteld van het feit dat hij wederom één of meerdere van de gedoogvoorwaarden heeft overtreden en dat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.3.1.3.B, lid 5 onder c van de APV en artikel 4.8 en 4.11 Awb, de exploitatievergunning wordt geschorst voor de periode van één week;

  • 3.

    Wanneer binnen 2 jaar na de vorige overtreding van de gedoogvoorwaarden een volgend incident plaatsheeft, wordt de exploitant door de burgemeester in kennis gesteld van het feit dat hij wederom één of meerdere van de gedoogvoorwaarden heeft overtreden en dat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.3.1.3.B, lid 5 onder c van de APV en artikel 4.8 en 4.11 Awb, de exploitatievergunning wordt geschorst voor de periode van twee weken. Tevens wordt de exploitant erop gewezen dat bij een volgende overtreding van de bepalingen van het coffeeshopbeleid, de exploitatievergunning wordt ingetrokken en de gedoogstatus definitief komt te vervallen;

  • 4.

    Wanneer binnen 2 jaar na de vorige overtreding van de gedoogvoorwaarden een volgend incident plaatsheeft, wordt de exploitant door de burgemeester in kennis gesteld van het feit dat hij wederom één of meerdere van de gedoogvoorwaarden heeft overtreden en dat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.3.1.3.B, lid 5 onder c van de APV en artikel 4.8 en 4.11 Awb, de exploitatievergunning wordt ingetrokken.

    • De burgemeester kan ten aanzien van de inrichting waarin een coffeeshop wordt geëxploiteerd en waarvan de exploitatievergunning is ingetrokken bepalen dat gedurende de periode van maximaal 5 jaar na intrekking van de exploitatievergunning, een aanvraag voor een nieuwe exploitatievergunning, zal worden geweigerd.

NB:

Bij overtreding van het H (harddrugs)-criterium kan de burgemeester ook onmiddellijk sluiten op grond van de openbare orde (artikel 13b Opiumwet). Daarbij neemt hij ook de verwijtbaarheid van de ondernemer in overweging.

Softdrugsverkoop zonder gedoogverklaring

Dit stappenplan geldt voor zaken die nooit een gedoogverklaring hebben gehad en voor zaken waarvan de gedoogverklaring is ingetrokken/vervallen.

  • 1.

    De exploitant wordt door de burgemeester in kennis gesteld van het feit dat is geconstateerd dat in of vanuit het horecabedrijf softdrugs worden verhandeld zoals bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet en deelt hem mee dat bij een volgende overtreding binnen 2 jaar na het eerste incident, de exploitatievergunning, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.3.1.3.B, lid 5 onder c van de APV en artikel 4.8 en 4.11 Awb, wordt geschorst voor één week;

  • 2.

    Wanneer binnen 2 jaar na de vorige overtreding wederom vanuit het horecabedrijf softdrugs worden verhandeld zoals bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, wordt de exploitant door de burgemeester in kennis gesteld van het feit dat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.3.1.3.B, lid 5 onder c van de APV en artikel 4.8 en 4.11 Awb, de exploitatievergunning wordt geschorst voor de periode van één week;

  • 3.

    Wanneer binnen 2 jaar na de vorige overtreding wederom vanuit het horecabedrijf softdrugs worden verhandeld zoals bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, wordt de exploitant door de burgemeester in kennis gesteld van het feit dat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.3.1.3.B, lid 5 onder c van de APV en artikel 4.8 en 4.11 Awb, de exploitatievergunning wordt ingetrokken.

12.10 Opiumwet

Stappenplan

Het sluitingsbevel is een besluit in de zin van artikel 1.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dient derhalve aan allerhande procedurele vereisten te voldoen.

Stap 1: voorbereiding

Het besluit tot toepassing bestuursdwang of de last onder bestuursdwang moet zorgvuldig worden voorbereid (artikel 3:2 Awb).

De burgemeester neemt het besluit op basis van een behoorlijk 'dossier', waaruit de overtreding blijkt. Hij beschikt over feiten die vastgesteld zijn door (politie)ambtenaren. Het besluit kan niet worden gebaseerd op louter mondelinge klachten. Wel kunnen mondelinge klachten aanleiding geven tot het instellen van nader onderzoek. Ook mag de burgemeester zijn besluit niet baseren op geanonimiseerde processen-verbaal. Hij is gehouden het volledige proces-verbaal in te zien.

Tot de voorbereiding of dossiervorming kan ook behoren dat, afhankelijk van de ernst van de overtredingen en het gehanteerde handhavingsbeleid, eerst een waarschuwing wordt gegeven. In de Awb is niet de verplichting tot het vooraf waarschuwen opgenomen. Toch wordt zo'n waarschuwingsplicht aangenomen als het bestuur voornemens is een maatregel te treffen die de burger kan schaden en de burger zelf de noodzaak tot het treffen van zo'n maatregel kan wegnemen.

Stap 2: horen

De burgemeester is verplicht de belanghebbende(n) voorafgaand aan het besluit te horen (artikel 4:8 Awb). Uitzonderingen op deze hoorplicht, zoals genoemd in artikel 4:11 Awb (spoedeisendheid) doen zich niet snel voor. Van spoedeisendheid is al geen sprake meer als er enige tijd zit tussen de constatering van de overtreding en het nemen van het besluit. Dit horen is overigens vormvrij, kan zelfs telefonisch en hoeft daarom niet tot dagen vertraging te leiden. Als de belanghebbende schriftelijk wordt uitgenodigd voor een hoorzitting, gebeurt dit meestal door toezending van het conceptbesluit. Dan dient er een redelijke termijn voor de voorbereiding ervan te worden gegund, zodat de belanghebbende deskundige bijstand kan inroepen (artikel 4:9 Awb).

Stap 3: belangenafweging

De burgemeester moet de zienswijze zoals naar voren gebracht door de belanghebbende(n) afwegen tegenover het belang van handhaving. Deze afweging van de verschillende belangen is voorgeschreven in artikel 3:4 Awb.

Stap 4: motivering van het besluit

Het besluit moet deugdelijk gemotiveerd zijn (artikel 4:16 Awb). Voor een besluit tot toepassing van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom geldt een aantal specifieke eisen:

  • Omschrijving van de geconstateerde overtreding, met een vermelding van het wettelijk voorschrift dat is overtreden. Voor de toepassing van artikel 13b Opiumwet geldt per definitie dat óf artikel 2 (harddrugs) óf artikel 3 (softdrugs) van de Opiumwet is overtreden. De bevoegdheid van de burgemeester om handhavend op te treden beperkt zich tot deze artikelen. NB: het is niet de bedoeling dat slechts wordt aangegeven dat de betreffende coffeeshop in strijd heeft gehandeld met het gemeentelijke coffeeshopbeleid, bijvoorbeeld omdat het maximum aantal toegelaten coffeeshops wordt overschreden. Dat is immers niet de overtreding van het wettelijk voorschrift, maar de aanleiding om tegen deze overtreding op te treden;

  • Motivering van het belang van handhaving. De redenen waarom tegen de overtreding wordt opgetreden zijn doorgaans gelegen in het vastgestelde coffeeshopbeleid. Duidelijk wordt aangegeven waarom de overtreding niet wordt geduld en of er in casu redenen zijn om af te wijken van het geldende beleid;

  • De afweging van de belangen van de betrokkene naar aanleiding van de ingediende of tijdens het horen naar voren gebrachte zienswijze;

  • De bevoegdheid die de grondslag vormt voor de toepassing van bestuursdwang: artikel 13b Opiumwet;

  • De concrete omschrijving van de last: wat moet de overtreder doen om de overtreding te beëindigen of herhaling te voorkomen? Dit wordt zo concreet mogelijk aangegeven.

  • De inachtneming van de materiële zorgvuldigheid. Dat wil zeggen dat de maatregel die de burgemeester oplegt die de overtredingssituatie moet beëindigen of voorkomen niet onnodig duur is of onevenredig belastend. In beginsel dient te worden gekozen voor de minst kostbare methode. De keuze van de opgelegde maatregel dient, met andere woorden, gemotiveerd te worden;

  • De termijn waarbinnen de overtreder de gelegenheid krijgt om zelf aan de last te voldoen;

  • De waarschuwing dat, indien niet binnen de gestelde termijn aan de last is voldaan, de burgemeester dit door middel van feitelijk handelen (bestuursdwang) en op de in het besluit beschreven wijze zal doen;

  • De waarschuwing dat de kosten van het uitvoeren van de bestuursdwang ten laste zullen worden gebracht van de overtreder;

  • De vermelding van de bezwaar- en beroepsmogelijkheid.

Stap 5: bekendmaking

De bestuursdwangaanschrijving wordt bekendgemaakt volgens de regels van de Awb. Dit gebeurt gewoonlijk door toezending of uitreiking (artikel 3:41 Awb). Als het besluit verplicht tot de sluiting van de inrichting dient bovendien een kennisgeving aan derden zichtbaar op de inrichting te worden aangebracht. Deze kennisgeving bevat beperkte zakelijke informatie over het besluit en het verbod aan derden om de inrichting te betreden.

Stap 6: de feitelijke sluiting

Als niet binnen de in de beschikking gestelde termijn wordt voldaan aan de last, dan zal de burgemeester dit zelf (laten) doen op de wijze zoals in de beschikking is beschreven. De burgemeester heeft daarbij de beschikking over de al eerder genoemde bevoegdheden (artikel 5:27 tot en met 5:29 Awb), waaronder de mogelijkheid tot verzegeling.

Verplichte registratie:

Met het inwerking treden van de wet Victor is een bepaling toegevoegd aan artikel 13b Opiumwet. Sluiting van een pand op grond van dit artikel moet zo spoedig mogelijk worden ingeschreven in de openbare registers. De te volgen procedure is dezelfde als die voor alle inschrijvingen in openbare registers (Kadasterwet, artikel 8 en verder). Opmerkelijk is dat artikel 24 Boek 3 Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is. In dit artikel is de bescherming van de koper tegen onvolledige registers geregeld. Opmerkelijk is tevens dat, ook als geen gebruik wordt gemaakt van het instrumentarium van de wet Victor, Sluitingen op grond van 13b Opiumwet toch moeten worden ingeschreven. In boek 7a van het Burgerlijk Wetboek, na artikel 1596, wordt tevens een bepaling opgenomen op basis waarvan een huurovereenkomst ontbonden kan worden, wanneer een pand gesloten is geweest op grond van artikel 13b Opiumwet.

Stap 7: invordering van de kosten

De laatste stap in de procedure is de invordering van de kosten. Van de kosten die gemaakt zijn bij de toepassing van bestuursdwang wordt een nota opgesteld, die verstuurd wordt aan degene tot wie de aanschrijving was gericht. In de nota moet een betalingstermijn worden opgenomen. Na het verstrijken van die termijn is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om de kosten bij dwangbevel in te vorderen (artikel 5:26 Awb).

Voorstel 34:

In te stemmen met het horecasanctiebeleid zoals in hoofdstuk 12 omschreven.

12.11 Geluid

Ten aanzien van de handhaving van de geluidsvoorschriften wordt verwezen naar het document “Beleid geluidsoverlast” zoals dat als bijlage 20 aan deze nota is gehecht.

12.12 Aanwijzing toezichthouders

De verschillende horecagerelateerde wetgeving (Drank- en Horecawet, APV, Wet op de kansspelen en de Wet Milieubeheer) voorziet in een stelsel waarin zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk optreden een rol speelt. De strafrechtelijke sancties vloeien voort uit het feit dat handelingen in strijd met de diverse verbodsbepalingen, waaronder met name handelingen zonder de voorgeschreven vergunning of in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften. De bestuursrechtelijke sancties liggen met name in de mogelijkheid tot intrekking van een vergunning of beperking van de openingstijden

De hantering van het tweesporenbeleid van dit sanctiestelsel brengt met zich mee dat zowel de justitiële als de bestuurlijke overheid eigen verantwoordelijkheden dragen en deze ook geldend kunnen maken.

In de wet wordt de politie echter niet genoemd als toezichthouder op de juiste naleving van de wettelijke voorschriften, hetgeen betekent dat de politie slechts bij het vermoeden van een strafbaar feit een onderzoek kan instellen. Dit lijkt ongewenst. De mogelijkheid moet worden geboden om ook zonder strafrechtelijke verdenking een controlebezoek op grond van deze wetgeving te kunnen uitoefenen. Daarvoor is het noodzakelijk dat de opsporingsambtenaren van de politieregio Alblasserwaard/Vijfheerenlanden en genoemd in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering deze toezichthoudende bevoegdheden krijgen toebedeeld.

Derhalve wordt voorgesteld deze personen aan te wijzen als gemeentelijk toezichthouder. De aanwijzingsbesluiten zijn als bijlagen 17, 18 en 19 bijgevoegd.

Het betreft de aanwijzing van toezichthouders op grond van de APV en de Wet op de kansspelen. Het aanwijzen van toezichthouder voor de Drank- en Horecawet is niet mogelijk omdat het toezicht op deze wet uitputtend is geregeld in de wet zelf en (alleen) is voorbehouden aan de VWA / Keuringsdienst van Waren.

Voorstel 35:

De toezichthouders aan te wijzen conform de aanwijzingsbesluiten zoals nader uitgewerkt in de bijlagen 17, 18 en 19.

Hoofdstuk 13 Organisatie en uitvoering

13.1 Organisatie van de vergunningverlening

De vergunningverlening is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de betrokken vakafdeling. Om een vergunningaanvraag zo snel mogelijk te kunnen afwikkelen, is gekozen voor rechtstreekse afstemming tussen de betrokken vakafdelingen.

Vergunningverlening inzake de Wet op de kansspelautomaten en Drank- en Horecawet is door de burgemeester, respectievelijk B en W in handen gegeven van het hoofd van de afdeling Vergunningen & Belastingen. Exploitatievergunningen worden door de burgemeester afgegeven.

De afdeling die de vergunning verleent is in principe ook verantwoordelijk voor de handhaving, al of niet in samenwerking met de politie. De vakafdelingen informeren elkaar over het opleggen van een vervroegde sluitingstijd, het opleggen van een boete, het stilleggen van een bouwwerk, het intrekken van een vergunning of het sluiten van een inrichting.

13.2 Beleidsontwikkeling

De vakafdelingen houden de ontwikkelingen binnen de horecasector, nieuwe regelgeving en jurisprudentie bij. In het Kwaliteitskringoverleg worden relevante ontwikkelingen besproken en wordt bezien of er aanleiding is het gemeentelijk horecabeleid aan te passen. Een goede verstandhouding en een open informatie-uitwisseling tussen gemeente, politie, horeca en omwonenden is van groot belang voor het maatschappelijk draagvlak van het horecabeleid.

Mede dankzij het Kwaliteitskringoverleg is het mogelijk om op efficiënte manier informatie uit te wisselen. Ook blijken werkafspraken gemaakt te kunnen worden over de eigen verantwoordelijkheid van de horeca voor een goede verstandhouding met de bewoners in de omgeving van een horecavestiging. Hetzelfde geldt voor praktische - gemeentelijke - maatregelen die bedoeld zijn om overlast, (verkeers)hinder en openbare-ordeproblemen te vermijden. Overleg en samenwerking met KHN is in dit verband van belang.

13.3 Informatiepunt voor horecabedrijven

De horecacoördinator van de afdeling Vergunningen & Belastingen van de gemeente vormt het eerste aanspreekpunt voor horecaondernemers en voor horeca-aangelegenheden. De gemeentelijke vakafdelingen blijven hierbij hun eigen verantwoordelijkheid houden voor de vergunningverlening en voor het gestalte geven aan nieuwe beleidsontwikkelingen. De gemeentelijke vakafdeling Vergunningen & Belastingen is niet alleen in eerste instantie belast met de uitvoering van het horecabeleid, maar ook met het:

  • -

    vervullen van het voorzitterschap en het secretariaat van de Kwaliteitskring;

  • -

    actief coördineren van het handhavingsbeleid;

  • -

    in samenwerking met de politie klachten afwikkelen en registreren;

  • -

    afstemming tussen de vakafdelingen bevorderen;

  • -

    bewaken van de afhandeling van vergunningaanvragen.

13.4 Informatiemap horecabedrijven

De informatiemap is bedoeld voor alle Leerdamse horecaondernemers. Het is een verzamelmap waarin alle vergunningen kunnen worden opgeborgen en waarin achterliggende informatie staat over de regelgeving, de handhavingsstappenplannen, afval etc. De ondernemer heeft dan alle benodigde documenten en informatie overzichtelijk in één map. Bij controles door bijvoorbeeld de politie, brandweer, gemeente of VWA/Keuringsdienst van Waren, hoeft de ondernemer alleen deze verzamelmap met documenten te overhandigen, wat voor alle partijen tijdwinst oplevert en de overzichtelijkheid van het vergunningenbeheer verhoogt.

Voorstel 36:

In te stemmen met het overhandigen van een informatiemap Horecaregelgeving aan de Leerdamse horecaondernemers waarin alle vergunningen kunnen worden opgeborgen en waarin achterliggende informatie staat over de regelgeving, de handhavingsstappenplannen, afval etc.

Hoofdstuk 14 Beslispunten

In dit hoofdstuk wordt een opsomming gegeven van alle in deze nota beschreven beslispunten. Ter verhoging van de duidelijkheid worden deze beslispunten op twee verschillende wijzen opgesomd:

  • 1.

    de eerste opsomming wordt gegeven op basis van de hoofdstukindeling van deze nota;

  • 2.

    de tweede opsomming wordt gegeven op basis van op basis van de hoofdstukindeling van deze nota, uitgesplitst naar het verantwoordelijke bestuursorgaan, te weten;

    • a.

      besluiten van de burgemeester;

    • b.

      besluiten van het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      besluiten van de burgemeester en van het college van burgemeester en wethouders, ieder voor zover het de eigen bevoegdheid betreft.

Opsomming 1:

Voorstel 1:

Te besluiten in het kader van eenduidigheid en een efficiënte beoordeling van aanvragen de formulieren zoals genoemd in paragraaf 2.1, onder de punten a t/m e vast te stellen.

Voorstel 2:

Te besluiten dat voor het indienen van een ontvankelijke vergunningsaanvraag, de bescheiden moeten worden ingediend zoals omschreven in bijlage 6.

Voorstel 3:

Te besluiten de discussie over het al dan niet verhogen van de leges voor de horecagerelateerde vergunningen/ontheffingen tot een kostendekkend tarief te voeren bij de heroriëntatie op de gemeentelijke leges die nog moet plaatsvinden op een later moment.

Voorstel 4:

Te besluiten aan paracommerciële instellingen in voorkomende gevallen in de drank- en horecavergunning de navolgende voorschriften op te nemen:

  • 1.

    Deze vergunning is niet geldig tijdens in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen;

  • 2.

    Er mogen geen openlijk aanprijzingen worden gedaan over de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten van persoonlijke aard;

  • 3.

    van de vergunning uitsluitend gebruik mag worden gemaakt twee uur vóór, tijdens en twee uur na de activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard;

Voorstel 5:

  • 1.

    In te stemmen met de inhoud en strekking van de Drank- en Horecaverordening zoals bijgevoegd in bijlage 9;

  • 2.

    en deze ter vaststelling voor te leggen aan de gemeenteraad.

Voorstel 6:

Ermee in te stemmen dat het uitgangspunt van het gemeentelijke subsidiebeleid moet zijn dat te verlenen subsidies betrekking hebben op de activiteiten die overeenstemmen met de doelstellingen van de aanvrager (bijvoorbeeld een vereniging of stichting, die functioneert als paracommerciële instelling). Indien een instelling feitelijk wordt geëxploiteerd als een volwaardig horecabedrijf, dan kan dat aanleiding zijn om de de subsidieverlening geheel te heroverwegen.

Voorstel 7:

In te stemmen met de beleidsregel zoals bedoeld in bijlage 10, waarin staat aangegeven op welke wijze wordt omgegaan met de vrijstellingsmogelijkheden die genoemd worden in artikel 4, vijfde lid en artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Voorstel 8:

Te besluiten om het modelbestuursreglement zoals dat door het NOC*NSF is opgesteld, als uitgangspunt te hanteren ten behoeve van de beoordeling of een vergunning op grond van artikel 4 kan worden verleend.

Voorstel 9:

Te besluiten om in samenspraak met de GGD en de regionale instelling voor verslavingszorg (Bouman GGZ) waar mogelijk en gewenst mogelijkheden te zoeken voor richtlijnen voor de beschikbaarheid van alcohol en waar mogelijk en gewenst activiteiten te stimuleren die gericht zijn op het matigen van alcohol.

Voorstel 10:

In te stemmen met het opnemen in de Drank- en Horecaverordening zoals bedoeld in bijlage 9 van een verbod op de verstrekking van sterke drank zoals hiervoor omschreven.

Voorstel 11:

Ermee in te stemmen dat een ontheffing op grond van artikel 35 Drank- en Horecawet kan worden verleend in de situaties zoals genoemd onder de hiervoor genoemde punten a, b c en d.

Voorstel 12:

In te stemmen met de in paragraaf 3.6 genoemde voorschriften die aan een ontheffing op grond van artikel 35 Drank- en Horecawet worden verboden.

Voorstel 13:

Ermee in te stemmen dat ter verkrijging van een ontheffing op grond van artikel 35 Drank- en Horecawet de documenten 1 t/m 4 moeten worden overgelegd zoals in paragraaf 3.6 nader omschreven.

Voorstel 14:

  • 1.

    Ermee in te stemmen dat de geldigheidsperiode van een exploitatievergunning wordt gesteld op 5 jaar.

  • 2.

    in te stemmem met het doen aanpassen van de APV door toevoeging van onderstaand artikel:

Artikel 2.3.1.2 A

De vergunning als bedoeld in art. 2.3.1.2 vervalt vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de vergunning, tenzij door de Burgemeester in bijzondere gevallen een kortere looptijd is vastgesteld.

Voorstel 15:

In te stemmen met de koppeling van de drank- en horecavergunning met de exploitatievergunning met betrekking tot de opgave van de leidinggevenden.

Voorstel 16 :

  • 1.

    Te besluiten in de exploitatievergunning het navolgende voorschrift op te nemen:

    • “Het

      is vergunninghouders verboden toegang te verlenen aan bezoekers tot het op deze vergunning vermelde horecabedrijf, behoudens ambtenaren van de gemeente, politie en brandweer, op maandag tot en met zondag van 04.00 uur tot 07.00 uur;”

  • 2.

    Te besluiten de werking van deze venstertijd te evalueren een jaar na inwerkingtreding daarvan.

Voorstel 16 A:

Te besluiten om de sluitingstijd bij wijze van een pilotproject tijdelijk te verruimen, en wel als volgt:

  • 1.

    de sluitingstijd wordt in het jaar 2006 voor de periode van 1 maart tot 1 november uitgebreid van 23.00 uur naar 24.00 uur, met dien verstande dat:

  • 2.

    gedurende de periode van mei tot en met september (zomerseizoen) de sluitingstijden worden uitgebreid van 23.00 uur naar 01.00 uur;

  • 3.

    in november 2006 vindt een evaluatie plaats;

  • 4.

    voor zover mocht blijken dat deze verruiming aanleiding geeft tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat of leidt tot regelmatige verstoring van de openbare orde en veiligheid, wordt de pilot per direct beëindigd en geldt wederom de sluitingstijd van 23.00 uur;

  • 5.

    op basis van de evaluaties wordt het gemeentebestuur een besluit voorgelegd over het vaststellen van nieuwe sluitingstijden voor terrassen.

Voorstel 16B:

Te besluiten het terrasseizoen bij wijze van proef voor de duur van één jaar buiten werking te stellen.

Daarbij zal wel als uitgangspunt moeten gelden dat het terrasmeubilair na sluitingstijd van de openbare weg moet worden verwijderd.

Mobiele verwarmingselementen mogen alleen na voorafgaande toestemming van de brandweer worden geplaatst. Vaste verwarmingselementen zijn bouwvergunningsplichtig en mogen pas na verlening van de daarvoor benodigde vergunning(en) worden geplaatst.

Voor zover het meubilair wordt opgeslagen in het horecabedrijf, kan dat alleen als wordt voldaan aan brandveiligheidsklassen zoals genoemd in paragraaf 4.9 omschreven en bovendien moet deze opslag op een zodanige wijze geschieden dat er geen gevaar bestaat voor komende en gaande bezoekers en/of nooduitgangen c.a. mogen worden geblokkeerd.

Voorstel 17:

In te stemmen met het in paragraaf 4.9 beschreven terrassenbeleid.

Voorstel 18:

In te stemmen met het Tropisch Weer Scenario zoals bedoeld in paragraaf 4.10.

Voorstel 19:

  • 1.

    In te stemmen met het intrekken van de beleidsregel van 23 april 2002 met betrekking tot niet-vergunningsplichtige bedrijven;

  • 2.

    in te stemmen met het vaststellen van de beleidsregel “niet-vergunningsplichtige bedrijven” zoals nader is uitgewerkt in bijlage 14;

  • 3.

    Het bovenstaande betekent dat alle horecabedrijven die momenteel op basis van de vigerende beleidsregel niet vallen onder de exploitatievergunningplicht, maar dat wel doen op basis van de nieuwe beleidsregel, met ingang van de dag na inwerkingtreding van dit beleid een exploitatievergunning nodig hebben.

Voorstel 20:

In te stemmen met het voorstel om voor de horecabedrijven waarbij de aanwezigheid van een veiligheidsplan naar het oordeel van de Burgemeester wenselijk is, bij de aanvraag om een exploitatievergunning, een veiligheidsplan verplicht te stellen.

Het kunnen horecabedrijven betreffen waarbij de aanwezigheid van een beveiligingsplan naar het oordeel van de Burgemeester wenselijk is (bijvoorbeeld in een situatie waarin een horecabedrijf is gesloten wegens openbare orde verstoring of wanneer een bestuurlijke maatregel is opgelegd wegens het op ontoelaatbare wijze aantasten van het woon- en leefklimaat).

Voorstel 21:

In te stemmen met het verbinden van de voorschriften zoals omschreven in paragraag 4.14 onder de punten 1 t/m 9 vermeld, aan zaalverhuurbedrijven.

Voorstel 22:

In te stemmen met het voorstel om de algemene, landelijke ontwikkelingen richting een verantwoord drankgebruik waar mogelijk en gewenst te ondersteunen door nog meer aandacht te besteden aan alcoholhoudende drank binnen het jeugd- en verslavingsbeleid door het waar mogelijk en gewenst voortzetten van het terugdringen van alcoholmisbruik door educatie en voorlichting aan jongeren.

Voorstel 23:

In te stemmen met de bepaling van hoog- en laagdrempeligheid / samengestelde inrichting zoals omschreven in paragraaf 5.4.

Voorstel 24:

In te stemmen met aanwijzing door de burgemeester van alle executieve politieambtenaren, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de korpschef van het regionale politiekorps Zuid-Holland Zuid, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in paragraaf 3 (Toezicht op speelgelegenheden) van de APV Leerdam.

Voorstel 25:

Bovenstaande “Bibobvariaties” te betrekken bij de nadere uitwerking van het bibobbeleid.

Voorstel 25 A:

  • 1.

    Voorgesteld wordt om, in principe, voor zover er geen gegronde bezwaren zijn, medewerking te verlenen aan een vrijstellingsprocedure ten behoeve van een additioneel horecadeel bij grootschalige perifere detailhandel (daarbij kan worden gedacht aan meubelzaken, woonwinkels en tuincentra) en detailhandel gericht op de primaire levensbehoeften (zoals bijvoorbeeld bakkerszaken en slagerijen) onder de voorwaarden zoals genoemd in deze paragraag.

  • 2.

    Het aspect van het oppervlakte-criterium moet nader worden uitgewerkt.

Voorstel 25 B:

  • 1.

    Te besluiten het in de paragraaf 7.7 beschreven artikel op te nemen in de APV. Omdat dit gepaard gaat met aanpassing van de APV, betekent dit dat de gemeenteraad daarover een besluit moet nemen;

  • 2.

    Deze aanpassing van de APV ter goedkeuring voor te leggen aan de gemeenteraad eind 2005, als onderdeel van de algehele aanpassing van de APV.

Voorstel 25 C:

  • 1.

    Te besluiten het aantal waarop een incidentele festiviteit mag worden georganiseerd, zoals bedoeld in artikel 4.1.3, lid 2 van de APV, van 6 te wijzigen in 9. Omdat dit gepaard gaat met aanpassing van de APV, betekent dit dat de gemeenteraad daarover een besluit moet nemen;

  • 2.

    Deze aanpassing van de APV ter goedkeuring voor te leggen aan de gemeenteraad eind 2005, als onderdeel van de algehele aanpassing van de APV.

Voorstel 25 D:

Te besluiten om het verstrekken van de omschreven adviezen te beëindigen. Daarvoor in de plaats zal door de gemeente / Milieudienst, een brochure worden ontwikkeld voor horecaondernemers met betrekking tot maatregelen ter voorkoming van geluidsoverlast. Voorts zal worden onderzocht of het mogelijk is om een lijst samen te stellen waarop circa 5 gerenommeerde bedrijven staan vermeld uit de regio die dergelijke geluidsadviezen kunnen geven.

Voorstel 26:

Voorzetten van het beleid waarbij de vestiging van één (1) coffeeshop in Leerdam wordt gedoogd;

Voorstel 27:

Te besluiten aan de vestiging van een coffeeshop in het belang van het woon- en leefklimaat en de openbare orde de voorwaarden te stellen zoals vermeld in paragraaf 10.4 onder de punten 1 t/m 11 gesteld.

Voorstel 28:

  • 1.

    in te trekken het criterium zoals omschreven in paragraaf 10.4 onder punt a.;

  • 2.

    als criterium op te nemen dat de leidinggevenden (ondernemer/beheerder/bedrijfsleider) van de inrichting een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) moet overleggen die niet ouder mag zijn dan 1 maand.

Voorstel 29:

Te besluiten in de gedoogverklaring op te nemen de voorschriften zoals in paragraaf 10.5 onder de punten 1 t/m 11 gesteld.

Voorstel 30:

Te besluiten dat de gedoogstatus in ieder geval wordt beëindigd in de situaties zoals in paragraaf 10.6 onder de punten 1 t/m 7 gesteld.

Voorstel 31:

Te besluiten dat voor de bepaling van verlening van de gedoogstatus niet zozeer de datum van binnenkomst van de aanvraag van doorslaggevende betekenis is, maar het verlenen van een gedoogstatus mede wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals in paragraaf 10.8 onder de punten 1 t/m 16 gesteld.

Voorstel 32:

Te besluiten dat de verplaatsing van een coffeeshop onverminderd het bepaalde in de andere paragrafen van dit hoofdstuk, tevens wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals in paragraaf 10.9 onder de punten 1 t/m 7 gesteld.

Voorstel 33:

Te besluiten dat de burgmeester een aanvraag om een nieuwe exploitatievergunning voor een coffeeshop kan weigeren wanneer een eerdere exploitatievergunning is ingetrokken wegens herhaalde overtreding van de bepalingen van het dan geldende coffeeshopbeleid en daarmee de conclusie gerechtvaardigd is dat het verlenen van een nieuwe gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid en voor zover de burgemeester bij het intrekkingsbesluit heeft bepaald dat zulks mogelijk zal zijn en daarbij een termijn heeft vastgesteld gedurende welke dat kan. Deze termijn kan maximaal vijf jaar bedragen.

Voorstel 34:

In te stemmen met het horecasanctiebeleid zoals in hoofdstuk 12 omschreven.

Voorstel 35:

De toezichthouders aan te wijzen conform de aanwijzingsbesluiten zoals nader uitgewerkt in de bijlagen 20, 21 en 22.

Voorstel 36:

In te stemmen met het overhandigen van een informatiemap Horecaregelgeving aan de Leerdamse horecaondernemers waarin alle vergunningen kunnen worden opgeborgen en waarin achterliggende informatie staat over de regelgeving, de handhavingsstappenplannen, afval etc.

Opsomming 2 a:

Besluiten van de burgemeester:

Voorstel 11:

Ermee in te stemmen dat een ontheffing op grond van artikel 35 Drank- en Horecawet kan worden verleend in de situaties zoals genoemd onder de hiervoor genoemde punten a, b c en d.

Voorstel 12:

In te stemmen met de in paragraaf 3.6 genoemde voorschriften die aan een ontheffing op grond van artikel 35 Drank- en Horecawet worden verboden.

Voorstel 13:

Ermee in te stemmen dat ter verkrijging van een ontheffing op grond van artikel 35 Drank- en Horecawet de documenten 1 t/m 4 moeten worden overgelegd zoals in paragraaf 3.6 nader omschreven.

Voorstel 14:

  • 1.

    Ermee in te stemmen dat de geldigheidsperiode van een exploitatievergunning wordt gesteld op 5 jaar.

  • 2.

    in te stemmem met het doen aanpassen van de APV door toevoeging van onderstaand artikel:

  • Artikel 2.3.1.2 A

De vergunning als bedoeld in art. 2.3.1.2 vervalt vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de vergunning, tenzij door de Burgemeester in bijzondere gevallen een kortere looptijd is vastgesteld.

Voorstel 15:

In te stemmen met de koppeling van de drank- en horecavergunning met de exploitatievergunning met betrekking tot de opgave van de leidinggevenden.

Voorstel 16 :

  • 1.

    Te besluiten in de exploitatievergunning het navolgende voorschrift op te nemen:

    • “Het

      is vergunninghouders verboden toegang te verlenen aan bezoekers tot het op deze vergunning vermelde horecabedrijf, behoudens ambtenaren van de gemeente, politie en brandweer, op maandag tot en met zondag van 04.00 uur tot 07.00 uur;”

  • 2.

    Te besluiten de werking van deze venstertijd te evalueren een jaar na inwerkingtreding daarvan.

Voorstel 16 A:

Te besluiten om de sluitingstijd bij wijze van een pilotproject tijdelijk te verruimen, en wel als volgt:

  • 1.

    de sluitingstijd wordt in het jaar 2006 voor de periode van 1 maart tot 1 november uitgebreid van 23.00 uur naar 24.00 uur, met dien verstande dat:

  • 2.

    gedurende de periode van mei tot en met september (zomerseizoen) de sluitingstijden worden uitgebreid van 23.00 uur naar 01.00 uur;

  • 3.

    in november 2006 vindt een evaluatie plaats;

  • 4.

    voor zover mocht blijken dat deze verruiming aanleiding geeft tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat of leidt tot regelmatige verstoring van de openbare orde en veiligheid, wordt de pilot per direct beëindigd en geldt wederom de sluitingstijd van 23.00 uur;

  • 5.

    op basis van de evaluaties wordt het gemeentebestuur een besluit voorgelegd over het vaststellen van de sluitingstijden van terrassen.

Voorstel 18:

In te stemmen met het Tropisch Weer Scenario zoals bedoeld in paragraaf 4.10.

Voorstel 19:

  • 1.

    In te stemmen met het intrekken van de beleidsregel van 23 april 2002 met betrekking tot niet-vergunningsplichtige bedrijven;

  • 2.

    in te stemmen met het vaststellen van de beleidsregel “niet-vergunningsplichtige bedrijven” zoals nader is uitgewerkt in bijlage 14;

  • 3.

    Het bovenstaande betekent dat alle horecabedrijven die momenteel op basis van de vigerende beleidsregel niet vallen onder de exploitatievergunningplicht, maar dat wel doen op basis van de nieuwe beleidsregel, met ingang van de dag na inwerkingtreding van dit beleid een exploitatievergunning nodig hebben.

Voorstel 20:

In te stemmen met het voorstel om voor de horecabedrijven waarbij de aanwezigheid van een veiligheidsplan naar het oordeel van de Burgemeester wenselijk is, bij de aanvraag om een exploitatievergunning, een veiligheidsplan verplicht te stellen.

Het kunnen horecabedrijven betreffen waarbij de aanwezigheid van een beveiligingsplan naar het oordeel van de Burgemeester wenselijk is (bijvoorbeeld in een situatie waarin een horecabedrijf is gesloten wegens openbare orde verstoring of wanneer een bestuurlijke maatregel is opgelegd wegens het op ontoelaatbare wijze aantasten van het woon- en leefklimaat).

Voorstel 21:

In te stemmen met het verbinden van de voorschriften zoals omschreven in paragraag 4.14 onder de punten 1 t/m 9 vermeld, aan zaalverhuurbedrijven.

Voorstel 23:

In te stemmen met de bepaling van hoog- en laagdrempeligheid / samengestelde inrichting zoals omschreven in paragraaf 5.4.

Voorstel 24:

In te stemmen met aanwijzing door de burgemeester van alle executieve politieambtenaren, werkzaam onder verantwoordelijkheid van de korpschef van het regionale politiekorps Zuid-Holland Zuid, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in paragraaf 3 (Toezicht op speelgelegenheden) van de APV Leerdam.

Voorstel 26:

Voorzetten van het beleid waarbij de vestiging van één (1) coffeeshop in Leerdam wordt gedoogd;

Voorstel 27:

Te besluiten aan de vestiging van een coffeeshop in het belang van het woon- en leefklimaat en de openbare orde de voorwaarden te stellen zoals vermeld in paragraaf 10.4 onder de punten 1 t/m 11 gesteld.

Voorstel 28:

  • 1.

    in te trekken het criterium zoals omschreven in paragraaf 10.4 onder punt a.;

  • 2.

    als criterium op te nemen dat de leidinggevenden (ondernemer/beheerder/bedrijfsleider) van de inrichting een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) moet overleggen die niet ouder mag zijn dan 1 maand.

Voorstel 29:

Te besluiten in de gedoogverklaring op te nemen de voorschriften zoals in paragraaf 10.5 onder de punten 1 t/m 11 gesteld.

Voorstel 30:

Te besluiten dat de gedoogstatus in ieder geval wordt beëindigd in de situaties zoals in paragraaf 10.6 onder de punten 1 t/m 7 gesteld.

Voorstel 31:

Te besluiten dat voor de bepaling van verlening van de gedoogstatus niet zozeer de datum van binnenkomst van de aanvraag van doorslaggevende betekenis is, maar het verlenen van een gedoogstatus mede wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals in paragraaf 10.8 onder de punten 1 t/m 16 gesteld.

Voorstel 32:

Te besluiten dat de verplaatsing van een coffeeshop onverminderd het bepaalde in de andere paragrafen van dit hoofdstuk, tevens wordt beoordeeld op basis van de criteria zoals in paragraaf 10.9 onder de punten 1 t/m 7 gesteld.

Voorstel 33:

Te besluiten dat de burgmeester een aanvraag om een nieuwe exploitatievergunning voor een coffeeshop kan weigeren wanneer een eerdere exploitatievergunning is ingetrokken wegens herhaalde overtreding van de bepalingen van het dan geldende coffeeshopbeleid en daarmee de conclusie gerechtvaardigd is dat het verlenen van een nieuwe gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid en voor zover de burgemeester bij het intrekkingsbesluit heeft bepaald dat zulks mogelijk zal zijn en daarbij een termijn heeft vastgesteld gedurende welke dat kan. Deze termijn kan maximaal vijf jaar bedragen.

Opsomming 2 b:

Besluiten van het college van burgemeester en wethouders:

Voorstel 3:

Te besluiten de discussie over het al dan niet verhogen van de leges voor de horecagerelateerde vergunningen/ontheffingen tot een kostendekkend tarief te voeren bij de heroriëntatie op de gemeentelijke leges die nog moet plaatsvinden op een later moment.

Voorstel 4:

Te besluiten aan paracommerciële instellingen in voorkomende gevallen in de drank- en horecavergunning de navolgende voorschriften op te nemen:

  • 1.

    Deze vergunning is niet geldig tijdens in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen;

  • 2.

    Er mogen geen openlijk aanprijzingen worden gedaan over de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten van persoonlijke aard;

  • 3.

    Van de vergunning uitsluitend gebruik mag worden gemaakt twee uur vóór, tijdens en twee uur na de activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard;

Voorstel 5:

  • 1.

    In te stemmen met de inhoud en strekking van de Drank- en Horecaverordening zoals bijgevoegd in bijlage 9;

  • 2.

    en deze ter vaststelling voor te leggen aan de gemeenteraad.

Voorstel 6:

Ermee in te stemmen dat het uitgangspunt van het gemeentelijke subsidiebeleid moet zijn dat te verlenen subsidies betrekking hebben op de activiteiten die overeenstemmen met de doelstellingen van de aanvrager (bijvoorbeeld een vereniging of stichting, die functioneert als paracommerciële instelling). Indien een instelling feitelijk wordt geëxploiteerd als een volwaardig horecabedrijf, dan kan dat aanleiding zijn om de subsidieverlening geheel te heroverwegen.

Voorstel 7:

In te stemmen met de beleidsregel zoals bedoeld in bijlage 10, waarin staat aangegeven op welke wijze wordt omgegaan met de vrijstellingsmogelijkheden die genoemd worden in artikel 4, vijfde lid en artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Voorstel 8:

Te besluiten om het modelbestuursreglement zoals dat door het NOC*NSF is opgesteld, als uitgangspunt te hanteren ten behoeve van de beoordeling of een vergunning op grond van artikel 4 kan worden verleend.

Voorstel 9:

Te besluiten om in samenspraak met de GGD en de regionale instelling voor verslavingszorg (Bouman GGZ) waar mogelijk en gewenst mogelijkheden te zoeken voor richtlijnen voor de beschikbaarheid van alcohol en waar mogelijk en gewenst activiteiten te stimuleren die gericht zijn op het matigen van alcohol.

Voorstel 10:

In te stemmen met het opnemen in de Drank- en Horecaverordening zoals bedoeld in bijlage 9 van een verbod op de verstrekking van sterke drank zoals hiervoor omschreven.

Voorstel 16B:

Te besluiten het terrasseizoen bij wijze van proef voor de duur van één jaar buiten werking te stellen.

Daarbij zal wel als uitgangspunt moeten gelden dat het terrasmeubilair na sluitingstijd van de openbare weg moet worden verwijderd.

Mobiele verwarmingselementen mogen alleen na voorafgaande toestemming van de brandweer worden geplaatst. Vaste verwarmingselementen zijn bouwvergunningsplichtig en mogen pas na verlening van de daarvoor benodigde vergunning(en) worden geplaatst.

Voor zover het meubilair wordt opgeslagen in het horecabedrijf, kan dat alleen als wordt voldaan aan brandveiligheidsklassen zoals verder in deze paragraaf omschreven en bovendien moet deze opslag op een zodanige wijze geschieden dat er geen gevaar bestaat voor komende en gaande bezoekers en/of nooduitgangen c.a. mogen worden geblokkeerd.

Voorstel 22:

In te stemmen met het voorstel om de algemene, landelijke ontwikkelingen richting een verantwoord drankgebruik waar mogelijk en gewenst te ondersteunen door nog meer aandacht te besteden aan alcoholhoudende drank binnen het jeugd- en verslavingsbeleid door het waar mogelijk en gewenst voortzetten van het terugdringen van alcoholmisbruik door educatie en voorlichting aan jongeren.

000

Voorstel 25:

Bovenstaande “Bibobvariaties” te betrekken bij de nadere uitwerking van het bibobbeleid .

Voorstel 25 A:

  • 1.

    Voorgesteld wordt om, in principe, voor zover er geen gegronde bezwaren zijn, medewerking te verlenen aan een vrijstellingsprocedure ten behoeve van een additioneel horecadeel bij grootschalige perifere detailhandel (daarbij kan worden gedacht aan meubelzaken, woonwinkels en tuincentra) en detailhandel gericht op de primaire levensbehoeften (zoals bijvoorbeeld bakkerszaken en slagerijen) onder de voorwaarden zoals genoemd in deze paragraag.

  • 2.

    Het aspect van het oppervlakte-criterium moet nader worden uitgewerkt.

Voorstel 25 B:

  • 1.

    Te besluiten het in de paragraaf 7.7 beschreven artikel op te nemen in de APV. Omdat dit gepaard gaat met aanpassing van de APV, betekent dit dat de gemeenteraad daarover een besluit moet nemen;

  • 2.

    Deze aanpassing van de APV ter goedkeuring voor te leggen aan de gemeenteraad eind 2005, als onderdeel van de algehele aanpassing van de APV.

Voorstel 25 C:

  • 1.

    Te besluiten het aantal waarop een incidentele festiviteit mag worden georganiseerd, zoals bedoeld in artikel 4.1.3, lid 2 van de APV, van 6 te wijzigen in 9. Omdat dit gepaard gaat met aanpassing van de APV, betekent dit dat de gemeenteraad daarover een besluit moet nemen;

  • 2.

    Deze aanpassing van de APV ter goedkeuring voor te leggen aan de gemeenteraad eind 2005, als onderdeel van de algehele aanpassing van de APV.

Voorstel 25 D:

Te besluiten om het verstrekken van de omschreven adviezen te beëindigen. Daarvoor in de plaats zal door de gemeente / Milieudienst, een brochure worden ontwikkeld voor horecaondernemers met betrekking tot maatregelen ter voorkoming van geluidsoverlast. Voorts zal worden onderzocht of het mogelijk is om een lijst samen te stellen waarop circa 5 gerenommeerde bedrijven staan vermeld uit de regio die dergelijke geluidsadviezen kunnen geven.

Voorstel 36:

In te stemmen met het overhandigen van een informatiemap Horecaregelgeving aan de Leerdamse horecaondernemers waarin alle vergunningen kunnen worden opgeborgen en waarin achterliggende informatie staat over de regelgeving, de handhavingsstappenplannen, afval etc.

Opsomming 2 c:

Besluiten van de burgemeester en van het college van burgemeester en wethouders, ieder voor zover het de eigen bevoegdheid betreft:

Voorstel 1:

Te besluiten in het kader van eenduidigheid en een efficiënte beoordeling van aanvragen de formulieren zoals genoemd in paragraaf 2.1, onder de punten a t/m e vast te stellen.

Voorstel 2:

Te besluiten dat voor het indienen van een ontvankelijke vergunningsaanvraag, de bescheiden moeten worden ingediend zoals omschreven in bijlage 6.

Voorstel 17:

In te stemmen met het in paragraaf 4.9 beschreven terrassenbeleid.

Voorstel 22:

In te stemmen met het voorstel om de algemene, landelijke ontwikkelingen richting een verantwoord drankgebruik te ondersteunen door nog meer aandacht te besteden aan alcoholhoudende drank binnen het jeugd- en verslavingsbeleid door het voortzetten van het terugdringen van alcoholmisbruik door educatie en voorlichting aan jongeren.

Voorstel 25:

Bovenstaande “Bibobvariaties” te betrekken bij de nadere uitwerking van het bibobbeleid.

Voorstel 34:

In te stemmen met het horecasanctiebeleid zoals in hoofdstuk 12 omschreven.

Voorstel 35:

De toezichthouders aan te wijzen conform de aanwijzingsbesluiten zoals nader uitgewerkt in de bijlagen 20, 21 en 22.

Bijlage 7 Beleidsregel Overname horecabedrijf

VASTSTELLING BELEIDSREGELS TER UITVOERING VAN BEPALINGEN OPGENOMEN IN DE ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING

Gelet op titel 4.3 van de Algemene Wet Bestuursrecht;

Betreft: procedure vergunningaanvragen op grond van:

Artikel 2.3.1.2. lid 1 van de Algemene plaatselijke verordening (exploitatievergunning; bevoegdheid van de burgemeester);

De burgemeester geeft als volgt inhoud aan het beleid:

Als de rechtsopvolger van een horeca-inrichting binnen 2 weken na de feitelijke overdracht deze vergunning heeft aangevraagd en de houder van de (oude) vergunning deze overdracht binnen 1 week na de feitelijke overdracht heeft gemeld aan de burgemeester, dan kan de rechtsopvolger tot het moment dat op de aanvraag is beschikt (met een maximum van 3 maanden), het overgenomen horecabedrijf exploiteren zonder de benodigde exploitatievergunning. De burgemeester zal dan, behoudens bijzondere gevallen, niet overgaan tot bestuurlijke handhaving.

Er moet wel aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

  • 1.

    De (oude) vergunninghouder moet de overdracht binnen één week melden aan de burgemeester,

  • 2.

    Er moet sprake zijn van een feitelijke overdracht;

  • 3.

    Er moet sprake zijn van rechtsopvolging ;

  • 4.

    Het moet de overname betreffen van een bestaand horecabedrijf waarbij sprake is van een ongewijzigde voortzetting van de exploitatie en bedrijfsvoering;

  • 5.

    De exploitatie mag niet zijn onderbroken voor langer dan 4 weken (teruggerekend vanaf het moment van de feitelijke overdracht;

  • 6.

    De vergunninghouder van het over te nemen bedrijf moet in het bezit zijn van een rechtsgeldige exploitatievergunning;

  • 7.

    Binnen 2 weken na de feitelijke overdracht moet de rechtsopvolger een aanvraag hebben ingediend voor een exploitatievergunning. De aanvraag moet compleet zijn. Niet complete aanvragen worden niet in behandeling genomen. Als nog aanvullende gegevens nodig zijn dan:

    • -

      wordt de ondernemer schriftelijk op de hoogte gesteld en verzocht alsnog het ontbrekende in te leveren

    • -

      de termijn om de ontbrekende bescheiden/gegevens aan e leveren is twee weken na verzending van deze brief

    • -

      indien de ondernemer aan het verzoek geen gehoor geeft of slechts onderdelen van het gevraagde aanlevert, volgt een besluit tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag. De ondernemer wordt gewezen op de gevolgen van de illegale situatie (bestuursdwang/dwangsom);}

  • 8.

    De daarvoor verschuldigde leges moeten worden voldaan;

  • 9.

    Het woon- of leefklimaat is de achterliggende periode niet op enigerlei wijze aangetast als gevolg van de wijze van exploiteren van dit horecabedrijf;

  • 10.

    Na een eerste beoordeling van de ingediende aanvraag of aanvragen en de overgelegde bescheiden is voorlopig geconcludeerd dat er zicht is op verlening van de benodigde exploitatievergunning voor een ongewijzigde voortzetting van de exploitatie en bedrijfsvoering.

Aan de gedoogverklaring worden dezelfde voorschriften gesteld als aan de exploitatievergunning:

  • 1.

    De houder van de gedoogverklaring is te allen tijde verplicht er zorg voor te dragen dat het komen en gaan van bezoekers en de bedrijfsvoering op een ordelijke wijze plaatsvinden;

  • 2.

    Deze gedoogverklaring blijft slechts van kracht indien en zolang de exploitatie niet wordt gewijzigd;

  • 3.

    De houder van de gedoogverklaring mag zich niet schuldig maken aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

  • 4.

    Aan ambtenaren van politie wordt te allen tijde onmiddellijk toegang tot de inrichting verleend. Eventueel te geven aanwijzingen door de politie, andere opsporingsambtenaren en de commandant brandweer dienen stipt en onmiddellijk te worden opgevolgd;

  • 5.

    Deze gedoogverklaring moet in de inrichting aanwezig zijn en moet op eerste vordering van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van de voorschriften ter inzage worden gegeven;

  • 6.

    De gedoogverklaring geldt uitsluitend voor de houder van de gedoogverklaring en mag niet, al dan niet tegen betaling, aan derden worden overgedragen;

  • 7.

    De aanwezige verantwoordelijke dient bij het constateren van een strafbaar feit door één van de aanwezigen, direct de politie te waarschuwen;

  • 8.

    De openbare orde mag niet nadelig worden beïnvloed als gevolg van de exploitatie;

  • 9.

    In de inrichting mag geen handel in of verkoop van soft, c.q. harddrugs plaatsvinden door wie dan ook;

  • 10.

    De houder van de gedoogverklaring dient te voorkomen dat de exploitatie van de onderneming leidt tot nadelige aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving, in de vorm van hinder en/of overlast;

  • 11.

    Er dient tijdens de openingsuren in de inrichting altijd een bedrijfsleider of beheerder aanwezig te zijn die op de aanvraag van de exploitatievergunning staat vermeld.

Tevens gelden de volgende voorschriften:

  • -

    Overtreding van de voorschriften bij de gedoogverklaring leidt direct tot intrekking van de gedoogverklaring;

  • -

    De gedoogverklaring geldt voor maximaal 3 maanden;

  • -

    De gedoogverklaring vervalt op het moment dat de 3 maanden zijn verstreken of op het moment dat de vergunning is verleend c.q. geweigerd;

  • -

    Een origineel van deze gedoogverklaring dient in het horecabedrijf aanwezig te zijn en dient getoond te kunnen worden als het bevoegde gezag daarom vraagt;

  • -

    Alle middellijke en/of onmiddellijke schade, hoe ook genaamd, die het gevolg is of kan zijn van de exploitatie van uw horecabedrijf gedurende de geldigheidsperiode van deze gedoogverklaring en door gebruikmaking van deze gedoogverklaring, komt volledig voor uw rekening en risico;

  • -

    Gebruikmaking van deze gedoogverklaring laat de vervolgingsbevoegdheid van het Openbaar Ministerie en/of controlerende instanties (waaronder de VWA / Keuringsdienst van Waren) onverlet.

Vastgesteld op ………………..

De burgemeester van Leerdam

Bijlage 9 Drank- en Horecaverordening

De raad van de gemeente Leerdam;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van, nr. ;

overwegende dat;

gelet op artikel 147 en 149 van Gemeentewet en artikel 23 van de Drank- en Horecawet;

gezien het advies van de Voedsel en Warenautoriteit/de Inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid;

overwegende dat de gemeente Leerdam met ingang van 1 oktober 2005 en integraal horecabeleid hanteert;

besluit:

vast te stellen de volgende Drank- en Horecaverordening Leerdam 2005;

Artikel 1: Begripsbepalingen.

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    alcoholvrije drank: onder alcoholvrije drank wordt mede verstaan de drank, die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor minder dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat;

  • 2.

    alcoholhoudende drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat;

  • 3.

    zwak-alcoholhoudende drank: alcoholhoudende drank, met uitzondering van sterke drank;

  • 4.

    sterke drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumeprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijnen;

  • 5.

    leidinggevende:

    • 1°.

      de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico het horecabedrijf of het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend, met uitzondering van bestuurders van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 4;

    • 2°.

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een onderneming, waarin het horecabedrijf of het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend in een of meer inrichtingen;

    • 3°.

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van zodanig bedrijf in een inrichting;

  • 6.

    inrichting: de lokaliteit(en) waarin alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteit(en) al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte ;

  • 7.

    lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse;

  • 8.

    Paracommerciële instellingen

  • een

    rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich richt op activiteiten van recreatieve, sportieve,sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.

  • 9.

    de wet: de Drank- en Horecawet.

Artikel 2 Vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voor inrichtingen zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid van de wet, het voorschrift verbinden dat:

    • a.

      deze vergunning uitsluitend geldt voor het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, één uur voor, tijdens en één uur na evenementen met een recreatief, sportief, sociaal-cultureel, educatief, levensbeschouwelijk of godsdienstig karakter, in verenigingsverband georganiseerd of in het kader van activiteiten van de vereniging zelf;

    • b.

      deze vergunning niet geldt voor het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende drank voor het gebruik ter plaatse vóór, tijdens of na bijeenkomsten van persoonlijke aard als bedoeld in artikel 4 van de wet;

    • c.

      het verboden is bijeenkomsten van persoonlijke aard als bedoeld in artikel 4 van de wet openlijk aan te prijzen, hiermee te adverteren of reclame te maken.

  • 2.

    Van het voorschrift als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing verlenen met het oog op bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard.

Artikel 3 Verbod verstrekken sterke drank

Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank voor gebruik ter plaatse dan wel bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse te verstrekken in een inrichting:

  • a.

    waarin of in een onderdeel waarvan uitsluitend of in hoofdzaak geringe eetwaren, zoals belegde broodjes en snacks worden verkocht;

  • b.

    welke deel uitmaakt van een gebouw dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor het geven van onderwijs;

  • c.

    welke deel uitmaakt van een gebouw dat uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties of instellingen;

Artikel 4 Ontheffing

  • 1.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod genoemd in artikel 3.

  • 2.

    Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3.

    De burgemeester kan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid intrekken indien:

    • a.

      niet langer wordt voldaan aan de in het tweede lid bedoelde voorschriften;

    • b.

      zich feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de ontheffing gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.

Artikel 5 Toezicht

  • 1.

    Met het toezicht op het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van de burgemeester en wethouders aangewezen personen;

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet wanneer artikel 41 van de wet van toepassing is.

Artikel 6 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak;

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet wanneer het bepaalde in de Wet op de economische delicten van toepassing is.

Artikel 7 Overgangsrecht.

Voor de inwerkingtreding van deze verordening ingediende vergunningaanvragen die nog niet zijn afgehandeld worden beoordeeld op grond van deze verordening.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Drank- en Horecaverordening Leerdam 2005.

Aldus besloten in de openbare vergadering van.

, voorzitter.

, secretaris.

Drank- en Horecaverordening Leerdam

Nota van toelichting

Algemene toelichting

Het gemeentebestuur van Leerdam werkt aan de ontwikkeling van een veilig uitgaansbeleid dat tot doel heeft om een plezierig en verantwoord horecabezoek te bevorderen. Dit beleid dient door het toepassen van verschillende juridische instrumenten. In deze Drank- en Horecaverordening wordt de beperking van de verstrekking van (sterke ) drank voor gebruik ter plaatse in een horecabedrijf geregeld.

Op grond van het bepaalde in artikel 23, lid 1, van de Drank- en Horecawet dient, voordat tot vaststelling van de Drank- en Horecaverordening 2002 wordt overgegaan, de inspecteur Drankwetgeving te worden gehoord.

De opmerkingen van de inspecteur zijn verwerkt in deze verordening.

Een exemplaar van de verordening wordt in afschrift toegezonden aan Gedeputeerde Staten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Artikel 1 bevat de definities van de verordening waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de definities van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2

In artikel 4 van de Drank- en Horecawet is het instrumentarium ter beteugeling van het para-commercialisme neergelegd. Onder paracommercialisme moet worden verstaan: het door sportverenigingen, buurt-, dorps- en clubhuizen, kerkelijke instellingen en dergelijke onder ongelijke voorwaarden in concurrentie treden met reguliere horecaondernemingen. Op basis van artikel 2 van de verordening kunnen burgemeester en wethouders aan een vergunning voor een paracommerciële instelling de voorwaarden verbinden dat in deze instelling geen persoonlijke feesten mogen worden gegeven (o.a. bruiloften en partijen) en de vergunning in de tijd beperken. Volgens genoemd wetsartikel kunnen burgemeester en wethouders bovendien een reeds verleende vergunning doen wijzigen of intrekken. Dit afhankelijk van plaatselijk of regionaal wijzigende omstandigheden.

Artikel 3

Krachtens artikel 23 van de Drank- en Horecawet kan bij gemeentelijke verordening het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank worden verboden. Gelet op de belangen die worden gediend met een matig alcoholgebruik is het zonder meer onwenselijk dat sterke drank wordt verstrekt in inrichtingen die primair voor andere doeleinden dan alcoholgebruik worden bezocht. Vandaar dat in dit artikel 3 een verbod is opgenomen voor het verstrekken van sterke drank in snackbars, cafetaria’s, jeugd-, onderwijs-, sportinstellingen of buurthuizen. Bij deze bepaling past verder de kanttekening dat de inhoud van het begrip inrichting met de nieuwe Drank- en Horecawet per 1 november 2002 is gewijzigd. Was het voordien zo dat alle ruimten, die binnenshuis met elkaar in verbinding stonden, tezamen de inrichting vormden, nu is het begrip beperkt tot de lokaliteiten waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen. Bedoelde lokaliteiten kunnen onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte. De redactie van artikel 3, tweede lid, is afgestemd op deze ontwikkeling.

Artikel 4

Artikel 4 geeft de burgemeester de bevoegdheid om van de in artikel 3 opgenomen verboden ontheffing te verlenen. Een dergelijke ontheffing kan incidenteel zijn of een structureel karakter dragen. Intrekking van een verleende ontheffing is mogelijk indien de daaraan verbonden voorschriften niet worden nageleefd of indien de openbare orde in het gevaar dreigt te komen.

Artikel 5

Burgemeester en wethouders kunnen ambtenaren aanwijzen die belast zijn met het toezicht op

de naleving van deze verordening voor zover het de autonome bepalingen betreft. Dit zijn vooralsnog slechts de bepalingen met betrekking tot het verstrekken van alcoholvrije drank. Voor het overige berust het toezicht (vooralsnog) ingevolge artikel 41 van de Drank- en Horecawet bij de medewerkers van de Keuringsdienst van Waren.

Artikel 6

Op overtreding van de verordening staat krachtens artikel 6 een gevangenisstraf van maximaal drie maanden of een geldboete van maximaal € 2.268,--. Ingevolge artikel 154 van de Gemeentewet is een hogere strafbaarstelling niet mogelijk. Dit met uitzondering van de verboden, vervat in artikel 3 van de verordening. Volgens artikel 1, onderdeel 4 van de Drank- en Horecawet is daarop de Wet op de economische delicten van toepassing.

Artikel 7

In artikel 7 is het overgangsrecht opgenomen. Dit overgangsrecht komt er in op neer dat aanvragen die nog worden of zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening maar nog niet zijn afgewikkeld, worden beoordeeld en afgehandeld op basis van deze nieuwe verordening.

Bijlage 10 Beleid inzake de tijdelijke ontheffing ex. artikel 35 en artikel 4, vijfde lid van de Drank- en Horecawet met betrekking tot paracommerciële instellingen

De Drank- en Horecawet kent twee bepalingen die de mogelijkheid bieden om ontheffingen te verlenen voor bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard. De bedoelde bepalingen zijn artikel 35 en artikel 4, vijfde lid van de Drank- en Horecawet.

Een artikel 35-ontheffing wordt geregeld verleend. De ontheffing is vooral bedoeld om vergunninghouders in staat te stellen om buiten hun horeca-inrichting bij bijzondere evenementen zwakalcoholische dranken te verstrekken. Deze ontheffing kan dus óók gebruikt worden als een paracommerciële instelling zijn zaal/pand verhuurt aan een commerciële horecaondernemer. Aan de commerciële ondernemer zal dan (mits voldaan aan alle voorwaarden) een artikel 35-ontheffing verleend worden. Hij zal vervolgens zorg dragen voor de drankverstrekking in de paracommerciële instelling en zal ook verantwoordelijk en aansprakelijk zijn voor en rondom deze drankverstrekking.

De bepaling is bij de invoering van de wijzigingen van de Drank- en Horecawet per 1 november 2000 verruimd. Niet alleen vergunninghouders kunnen nu in aanmerking komen voor een dergelijke ontheffing, maar ook natuurlijke personen zonder geldige horecavergunning die echter wel voldoen aan de eisen die gesteld worden in artikel 8 van de Drank- en Horecawet. Van de voorschriften of beperkingen die in vergunningen van paracommerciële instellingen worden opgenomen, is eveneens ontheffing te verlenen. Betreft het bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard die zich in de eigen inrichting (in bijvoorbeeld de kantine, het clubhuis, buurthuis) afspelen, dan dient hiervoor echter geen artikel 35-ohtheffing voor te worden afgegeven, maar een artikel 4,vijfde lid ontheffing. Het betreft dan immers geen ontheffing van een verbod van artikel 3, maar een ontheffing van de krachtens artikel 4 van de Drank- en Horecawet opgelegde voorschriften en beperkingen.

Om binnen het stelsel van beperkende voorwaarden enerzijds enige flexibiliteit in te bouwen, maar anderzijds de ontheffingsmogelijkheden niet ongelimiteerd te laten toepassen is het verstandig hier een duidelijk beleid op te ontwikkelen. Hieronder is een beleidsregel opgenomen die hierin voorziet.

Beleidsregel tijdelijke ontheffing artikel 35 en artikel 4, vijfde lid van de Drank- en Horecawet, Leerdam.

De burgemeester van Leerdam en het college van burgemeester van Leerdam, ieder voorzover bevoegd;

Overwegende dat het wenselijk is om een beleidsregel vast te stellen ten aanzien van de ontheffingsmogelijkheden die artikel 35 en artikel 4, vijfde lid van de Drank- en Horecawet bieden;

Gelet op hetgeen bepaald wordt in de Drank- en Horecawet, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

besluiten

Vast te stellen: “Beleidsregel tijdelijke ontheffingen ex. artikel 35 en artikel 4, vijfde lid van de Drank- en Horecawet Leerdam 2005”.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    paracommerciële instelling: de instelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Drank- en Horecawet;

  • b.

    ontheffing artikel 35 Drank- en Horecawet: De burgemeester kan ten aanzien van het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank op aanvraag ontheffing verlenen van het in artikel 3 voor de uitoefening van het horecabedrijf gestelde verbod, bij een in de beschikking aangewezen bijzondere gelegenheid van zeer tijdelijke aard voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen, mits de verstrekking geschiedt onder onmiddellijke leiding van een persoon die voldoet aan artikel 8, tweede en vierde lid. c. ontheffing artikel 4, vijfde lid Drank- en Horecawet: burgemeester en wethouders kunnen met het oog op bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard ontheffing verlenen van de aan een vergunning verbonden voorschriften of beperkingen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2: Toepassingsbereik

Deze beleidsregel heeft alleen betrekking op:

  • a.

    het verlenen van een tijdelijke ontheffing op grond van artikel 35 van de Drank- en Horecawet, voor het mogen organiseren van een bijeenkomst van persoonlijke aard, in een inrichting van een paracommerciële instelling;

  • b.

    het verlenen van een tijdelijke ontheffing op grond van artikel 4, vijfde lid van de Drank- en Horecawet;

Hoofdstuk 2: Tijdelijke ontheffing artikel 35 van de Drank- en Horecawet

Artikel 3: Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een ontheffing op grond van artikel 35 van de Drank- en Horecawet kan uitsluitend ingediend worden door:

    • a.

      een natuurlijke persoon, welke voldoet aan de eisen die gesteld worden in artikel 8, tweede en vierde lid van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      een natuurlijke- of rechtspersoon, niet zijnde een paracommerciële instelling, welke in het bezit is van een geldige horecavergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet;

  • 2.

    De aanvrager dient bij zijn aanvraag de volgende stukken te overleggen:

    • a.

      voor zover van toepassing de (huur)overeenkomst tussen het bestuur van de paracommerciële instelling en de aanvrager waar de bijeenkomst van zeer tijdelijke aard gehouden zal worden;

    • b.

      de originele diploma’s Sociale Hygiëne van de leidinggevenden;

    • c.

      een schriftelijke en ondertekende verklaring van de aanvrager waarin deze verklaart dat alle aangegeven leidinggevenden ook daadwerkelijk aanwezig zullen zijn gedurende de bijeenkomst van zeer tijdelijke aard;

  • 3.

    De aanvraag dient uiterlijk 6 weken voorafgaande aan de te houden bijeenkomst van zeer tijdelijke aard, ingediend te worden bij de burgemeester.

Artikel 4: Weigeringsgronden

De burgemeester weigert de ontheffing ingevolge artikel 35 van de Drank- en Horecawet, indien:

  • 1.

    niet wordt voldaan aan de eisen die gesteld worden in artikel 8, tweede en vierde lid van de Drank- en Horecawet en artikel 3 van deze beleidsregel;

  • 2.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet overeenkomt met hetgeen in de aanvraag wordt gesteld;

  • 3.

    de aanvraag is ingediend door een bestuurder, leidinggevende, werknemer of vrijwilliger van de desbetreffende instelling;

  • 4.

    de belangen van de reguliere horeca opwegen tegen die van de aanvrager of de instelling waar de bijeenkomst plaatsvindt.

Hoofdstuk 3: Aanvragen om tijdelijke ontheffing ex. artikel 4, vijfde lid van de Drank- en Horecawet

Artikel 5: Activiteiten

Een aanvraag op grond van artikel 4, vijfde lid kan uitsluitend ingediend worden voor de navolgende activiteiten:

  • a.

    toneelvoorstellingen;

  • b.

    concerten, gegeven door statutair in de gemeente Leerdam gevestigde koren, harmonieën en muziekcorpsen;

  • c.

    carnavalsfestiviteiten

  • d.

    festiviteiten met een charitatief karakter.

Artikel 6: Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag dient uiterlijk 6 weken voorafgaande aan de te houden activiteit, ingediend te worden bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    De aanvraag kan uitsluitend worden ingediend door de paracommerciële instelling, die ten aanzien van de inrichting waar de bijeenkomst van persoonlijke aard zal worden gehouden, beschikt over een geldige horecavergunning;

  • 3.

    De aanvrager dient bij zijn aanvraag het volgende stuk te overleggen: een schriftelijke en ondertekende verklaring waarin het bestuur van de paracommerciële instelling voldoende aannemelijk maakt, dat er daadwerkelijk sprake zal zijn van een van de in artikel 5 opgesomde activiteiten.

Artikel 7: Weigeringsgronden Het college van burgemeester en wethouders weigert een aanvraag voor ontheffing op grond van artikel 4, vijfde lid van de Drank- en Horecawet, indien:

  • a.

    de aanvraag wordt ingediend voor een andere activiteit dan de activiteiten genoemd in artikel 5 van deze verordening;

  • b.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet overeenkomt met hetgeen in de aanvraag wordt gesteld;

  • c.

    de aanvraag wordt ingediend in strijd met hetgeen bepaald wordt in artikel 6 van deze beleidsregel;

  • d.

    de belangen van de reguliere horeca opwegen tegen die van de aanvrager of de instelling waar de bijeenkomst plaatsvindt.

Hoofdstuk 4: Citeertitel en inwerkingtreding

Artikel 8: Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: Beleidsregel tijdelijke ontheffingen artikel 35 en artikel 4, vijfde lid van de Drank- en Horecawet;

  • 2.

    Indien deze beleidsregel voor de aanvrager gevolgen kan hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doelen, kan de burgemeester of het college van burgemeester en wethouders gemotiveerd besluiten van deze beleidsregel af te wijken.

  • 3.

    Deze beleidsregel treedt in werking drie dagen nadat deze op de juiste wijze is bekendgemaakt.

Aldus besloten in haar vergadering van ……………………….. ieder voorzover bevoegd,

De burgemeester van Leerdam,

Burgemeester en wethouders van Leerdam,

De burgemeester, De secretaris,

Bijlage 11A Voorschriften en beperkingen exploitatievergunning

Duur

Artikel 1

De vergunning wordt verleend voor de periode van ……………. tot en met ……………….

Algemeen

Artikel 2

De van toepassing zijnde voorschriften van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Leerdam moeten stipt en onverwijld worden nageleefd;

Artikel 3

Aan personen die zich in kennelijke staat van dronkenschap bevinden mogen geen alcoholische dranken worden verstrekt;

Artikel 4

De inrichting moet steeds schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.

Artikel 5

De vergunninghouder is altijd verplicht er zorg voor te dragen dat het verloop van bezoekers en de bedrijfsvoering op een ordelijke wijze plaatsvindt.

Artikel 6

Deze vergunning blijft, ongeacht de bovenvermelde geldigheidsduur, slechts van kracht indien en zolang de exploitatie als hierboven vermeld niet wordt gewijzigd.

Artikel 7

Gedurende de opening voor het publiek geldt een verplichte aanwezigheid van tenminste één van de op de vergunning vermelde leidinggevenden;

Artikel 8

De vergunninghouder en de leidinggevende zijn verplicht de vergunningen met betrekking tot deze horecazaak te bewaren in het ‘Informatiemap Horecaregelgeving’ dat hem bij het verlenen van de vergunning is verstrekt en op eerste vordering van een ambtenaar van politie aan deze ambtenaar ter inzage te geven;

Drugs en wapens

Artikel 9

In het horecabedrijf mogen geen middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet worden verkocht, gekocht, gebruikt, vervaardigd of aanwezig zijn. Ook mogen zich in het horecabedrijf geen personen ophouden, die in het bezit zijn van wapens, zoals bedoeld in de Wet wapens en munitie;

Aantasting woon- en leefklimaat

Artikel 10

De aanwezige verantwoordelijke dient bij het constateren van een strafbaar feit door één van de aanwezigen, direct de politie te waarschuwen;

Artikel 11

De openbare orde mag niet nadelig worden beïnvloed als gevolg van de exploitatie;

Artikel 12

Nauwlettend dragen de vergunninghouders er zorg voor dat in de inrichting alsmede in de onmiddellijke omgeving van de inrichting (25 meter) de openbare orde niet wordt verstoord en het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast door de wijze van exploiteren van de inrichting;

Artikel 13

De vergunninghouders zijn te allen tijde verplicht er zorg voor te dragen dat het komen en gaan van bezoekers en de bedrijfsvoering op een ordelijke wijze plaatsvinden;

Artikel 14

Nauwlettend dragen de vergunninghouders en/of diegenen die namens hen optreden, er zorg voor dat in de inrichting alsmede in de onmiddellijke omgeving van de inrichting de openbare orde niet wordt verstoord en het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast door komende en vertrekkende bezoekers respectievelijk naar en vanuit de inrichting;

Artikel 15

In geval van ordeverstoring zijn de vergunninghouders en/of diegenen die namens hen optreden, ertoe gehouden degenen die de verstoring veroorzaken tot orde en rust aan te manen. Als aan deze aanmaning geen gehoor wordt gegeven, dienen de vergunninghouders de politie daarvan onmiddellijk in kennis te stellen;

Artikel 16

Ramen en deuren van het horecabedrijf kunnen, behoudens om doorgang te verschaffen aan bezoekers of leveranciers, slechts worden geopend danwel geopend worden gehouden voor zover daarmee het woon- en/of leefklimaat in de directe omgeving van het horecabedrijf niet wordt aangetast;

Toegang tot de inrichting

Artikel 17

De vergunninghouders zijn verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van de gemeente, politie en/of brandweer vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot het horecabedrijf:

  • a.

    gedurende de tijd dat het horecabedrijf voor bezoekers is geopend, danwel

  • b.

    gedurende de tijd dat het horecabedrijf gesloten dient te zijn en wanneer die ambtenaren van politie vermoeden dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Afval

Artikel 18

De vergunninghouders dienen er dagelijks voor zorg te dragen dat in de directe omgeving van het horecabedrijf het afval wordt verwijderd waarvan aannemelijk is dat het is achtergelaten door bezoekers van het horecabedrijf;

Artikel 19

De vergunninghouders zijn verplicht duidelijk zichtbaar, onder het bereik van het publiek een mand, bak of soortgelijk voorwerp aanwezig te hebben, waarin papier, etensresten en ander afval kan worden achtergelaten;

Portiers

Artikel 20

Personen die beveiligingswerkzaamheden verrichten (horecaportiers) moeten voldoen aan de eisen gesteld bij of krachtens de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;

Artikel 21

De vergunninghouders melden vóór de start van de feitelijke beveiligingswerkzaamheden de volledige personalia van deze portier(s) aan de korpschef van de politieregio Zuid Holland-zuid;

Aansprakelijkheid

Artikel 22

Het gemeentebestuur is noch middellijk, noch onmiddellijk aansprakelijk voor directe en/of indirecte aanspraken wegens geleden dan wel aan derden toegebrachte schade, ontstaan als gevolg van danwel in verband met het gebruik van de vergunning;

Aanwezigheid vergunning

Artikel 23

Deze vergunning moet in de inrichting aanwezig zijn en moet op eerste vordering van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van de voorschriften ter inzage worden gegeven;

Aanwijzingen of bevelen

Artikel 24

Eventueel door of namens de districtschef van de politie, brandweer of medewerkers van de gemeente Leerdam te geven aanwijzingen of bevelen dienen stipt en onmiddellijk te worden opgevolgd;

Openingstijden, venstertijden

Artikel 25

Het is vergunninghouders verboden toegang te verlenen aan bezoekers tot het op deze vergunning vermelde horecabedrijf op maandag tot en met zondag na 04.00 uur;

Terras

Artikel 26

Met betrekking tot de exploitatie van het terras gelden bovendien de aan deze exploitatievergunning als bijlage A gehechte terrasvoorschriften. Deze terrasvoorschriften maken een onlosmakelijk onderdeel uit van deze exploitatievergunning;

Brandveiligheid

Artikel 27

De voorschriften gesteld in de door het college van burgemeester en wethouders van Leerdam afgegeven gebruiksvergunning worden stipt opgevolgd;

Overdraagbaarheid

Artikel 28

De vergunning is persoonsgebonden en is niet overdraagbaar. De vergunning vervalt wanneer een wijziging is gekomen in de exploitatie van het horecabedrijf, danwel wanneer de exploitatie is overgegaan op een andere ondernemer;

Verder wijs ik u erop dat:

  • -

    Een afschrift van de vergunning wordt verstrekt aan de Belastingdienst Rivierenland.

  • -

    de vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien de houders dit verzoeken;

  • -

    een inrichting kan - al dan niet voor bepaalde duur- gesloten worden verklaard:

    • a.

      indien de inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      indien de inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • -

    de vergunninghouder is verplicht van feitelijke beëindiging en/of gewijzigde exploitatie van de inrichting binnen een week schriftelijk kennis te geven aan het bevoegd gezag.

  • -

    een exploitatievergunning geeft geen recht tot het schenken van alcoholhoudende dranken.

  • -

    de vergunning vervalt als:

    • a.

      de exploitatie van de inrichting voor een periode langer dan drie maanden is of wordt onderbroken;

    • b.

      er sprake is van een gewijzigde exploitatie, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • c.

      de vergunninghouder de inrichting niet langer exploiteert;

Bijlage 13A Voorschriften en beperkingen terrras

Artikel 1

  • 1.

    gedurende de periode van 1 mei tot 1 oktober (zomerseizoen) mogen de sluitingstijden worden uitgebreid van 23.00 uur naar 01.00 uur;

  • 2.

    in november 2006 vindt een evaluatie plaats;

  • 3.

    voor zover mocht blijken dat deze verruiming aanleiding geeft tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat of leidt tot regelmatige verstoring van de openbare orde en veiligheid, wordt de pilot per direct beëindigd en geldt wederom de sluitingstijd van 23.00 uur;

  • 4.

    op basis van de evaluaties wordt het gemeentebestuur een besluit voorgelegd over het vaststellen van nieuwe sluitingstijden voor terrassen.

Artikel 2

Voor zover voor het bedrijf tevens een drank- en horecavergunning is afgegeven en het terras is vermeld op deze drank- en horecavergunning, geldt de terrasvergunning slechts voor zover en voor zolang het desbetreffende bedrijf wordt geëxploiteerd met een geldige vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet en het bedrijfskarakter niet wordt gewijzigd en er geen gronden aanwezig zijn om de vergunning in te trekken;

Artikel 3

Voor zover voor het bedrijf tevens een drank- en horecavergunning is afgegeven en het terras is vermeld op deze drank- en horecavergunning, vervalt de terrasvergunning indien het horecabedrijf geen geldige vergunning meer bezit op grond van de Drank- en Horecawet.

Artikel 4

Op of in de omgeving van het terras is het verboden dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken:

  • -

    buiten het deel dat als terras is aangewezen;

  • -

    aan degenen die geen gebruik maken van de op het terras aanwezige zitplaatsen;

Artikel 5

De terrasvergunning vervalt tevens indien het bedrijfskarakter van het horecabedrijf wordt gewijzigd.

Artikel 6

De terrasvergunning is persoonsgebonden en vervalt zodra de ondernemer de exploitatie van het desbetreffende horecabedrijf beëindigt.

Artikel 7

Een terras moet na een eerste aanzegging binnen 24 uur, door en voor rekening van de vergunninghouder worden verwijderd.

Artikel 8

De vergunninghouder kan - zonder daarvoor schadeloos te worden gesteld - geen recht doen gelden op (gebruik van) het terras:

  • a.

    indien het horecabedrijf hetzij uit eigen beweging dan wel van overheidswege (tijdelijk) is gesloten;

  • b.

    indien ter plaatse van gemeentewege en/of door speciaal daartoe aangewezen (nuts)bedrijven werkzaamheden moeten worden verricht aan de bestrating en/of leidingen.

  • c.

    bij nadere beschikking is bepaald dat de terrasvergunning niet geldt op dagen dat het voor het terras bestemde gedeelte door het gemeentebestuur voor andere doeleinden ter beschikking wordt gesteld.

Artikel 9

De vergunninghouder draagt er zorg voor dat niet wordt afgeweken van de bij de vergunning gevoegde situatietekening(en);

Artikel 10 Terraskaart en feitelijke markering

De afmetingen van een terras dienen op een terraskaart aangegeven te worden. Deze kaart moet goed zichtbaar getoond worden aan de voorzijde van de inrichting. Op deze kaart worden naast afmetingen van het terras, de sluitingstijden van het terras vermeld.

Artikel 11 Ongehinderde doorgang

Het verkeer mag op geen enkele wijze worden gehinderd door het terras.

Artikel 12

Het terras mag de toegang voor ruimten die in gebruik zijn door anderen niet belemmeren

Artikel 13

Voor hulpverleningsdiensten dient de ongehinderde doorgang minimaal 3,50 meter breed en 4,2 meter hoog te zijn.

Artikel 14

Voor voetgangers dient de ongehinderde doorgang minimaal 1,50 meter te bedragen. Indien er een stoeprand is, wordt deze afstand gemeten vanaf die stoeprand.

Artikel 15

Oversteekplaatsen, winkels, bedrijven en woningen van derden dienen bovendien te allen tijde vrijgehouden te worden, danwel onbelemmerd bereikbaar te zijn. Uit- en opritten dienen derhalve vrij te worden gehouden.

Artikel 16

Een vrije doorgang voor hulpverleningsvoertuigen zoals de politie, brandweer en ambulance dient te allen tijde gewaarborgd te zijn. Aanwezige brandkranen en nooduitgangen dienen in dat verband ook vrij te worden gehouden van materialen en obstakels.

Artikel 17 Tijdelijke beëindiging exploitatie

Wanneer een terras meer dan twee weken niet wordt gebruikt voor exploitatiedoeleinden, moeten de terraselementen van de openbare weg worden verwijderd. De opslag van het terrasmeubilair op de openbare weg is alsdan niet toegestaan;

Artikel 18

Indien van een vergunning geen gebruik (meer) wordt gemaakt, verplicht de vergunninghouder zich om de burgemeester hiervan binnen 14 dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 19 Schade

De vergunninghouder dient te voorkomen dat derden schade lijden door het terras of het gebruik dat daarvan wordt gemaakt.

Artikel 20

De vergunninghouder vrijwaart de gemeente van elke aansprakelijkheid voor beschadigingen die zijn ontstaan door gebruik van gemeentelijk eigendom ten behoeve van het terras.

Artikel 21

Eventuele beschadigingen aan gemeentelijk eigendom die ontstaan door het opbouwen, aanwezig hebben of afbreken van het terras, zullen op kosten van de vergunninghouder worden hersteld.

Artikel 22

De vergunninghouder is verplicht de schade, die hij door het gebruikmaken van de vergunning aan eigendommen van de gemeente of van derden toebrengt te vergoeden en voorts redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen, teneinde te voorkomen dat de gemeente of derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lijden;

Artikel 23

De vergunninghouder vrijwaart de gemeente onvoorwaardelijk voor alle aanspraken wegens geleden dan wel aan derden toegebrachte schade, ontstaan als gevolg van c.q. in verband met het gebruik van de vergunning.

Artikel 24 Openbare orde.

De exploitatie van het terras mag niet leiden tot verstoring van de openbare orde of aantasting van de openbare veiligheid;

Artikel 25

Het terras dient op een eerste aanzegging te worden ontruimd indien dit noodzakelijk is in het belang van de openbare orde of veiligheid, in verband met de uitvoering van werken dan wel ter realisering van gemeentelijke plannen.

Artikel 26

In het belang van het stipt en terstond (kunnen) naleven van de gestelde voorschriften, moet ook het personeel voldoende op de hoogte zijn van de inhoud daarvan en dient zij door de vergunninghouder als zodanig te zijn geïnstrueerd.

Artikel 27

Alle werkzaamheden die van gemeentewege of door speciaal daartoe ingeschakelde bedrijven moeten worden verricht, wegens niet naleving van de in de vergunning genoemde voorschriften, zijn voor rekening van de vergunninghouder.

Artikel 28

De burgmeester kan ontheffing verlenen van de vergunningsvoorschriften.

Artikel 29 Brandveiligheid

De materialen die gebruikt worden voor terrasmeubilair moeten moeilijk brandbaar zijn en minimaal behoren tot brandvoortplantingsklasse 2. Daarbij moet gedacht worden aan moeilijk brandbaar hout en metaal.

Artikel 30

Voor aankleding en versiering van het terras of het meubilair mogen geen licht brandbare materialen worden gebruikt, tenzij deze geïmpregneerd zijn met speciale brandvertragende middelen. Al deze middelen moeten minimaal voldoen aan brandvoortplantingsklasse 2.

Bij toepassing van geweven stoffen moeten deze moeilijk ontvlambaar zijn, dan wel brandvertragend zijn geïmpregneerd. De minimale eis is ook hier brandvoortplantingsklasse 2.

Wanneer materialen worden geïmpregneerd of behandeld met een moeilijk brandbare stof, moet dit kunnen worden aangetoond door middel van een certificaat, waaruit blijkt dat het materiaal voldoende tegen brandvoortplanting is behandeld. Hier geldt eveneens de minimale eis van brandvoortplantingsklasse 2

Artikel 31

Brandkranen moeten vrij toegankelijk zijn voor hulpverleningsdiensten.

Artikel 32 Inrichting van het terras:

Het in gebruik te nemen straatgedeelte mag uitsluitend als terras worden ingericht.

Artikel 33 Vlonders

Er mogen geen vlonders als vloer van terrassen worden aangebracht, tenzij deze in verband met ongelijkheid of schuinheid van het wegdek strikt noodzakelijk zijn.

Artikel 34 Afscheidingen

Terrassen mogen alleen van een afscheiding dwars op de voorgevel worden voorzien indien de verkeersveiligheid dit eist of dit in het belang van de bruikbaarheid van het terras ter afscherming tegen de wind noodzakelijk is.

Artikel 35

Er mogen geen terrasschermen parallel met de gevel worden aangebracht tenzij dit uit een oogpunt van verkeersveiligheid en veiligheid van de bezoeker van het terras strikt noodzakelijk is.

Artikel 36

Terrasschermen dienen te worden uitgevoerd in wegneembare panelen. Onverminderd het onder 6 bepaalde dient waar mogelijk gebruik te worden gemaakt van panelen met een horizontale maat van 1,6 meter.

Artikel 37

Terrasschermen mogen niet hoger zijn dan 1,6 meter en zij dienen doorzichtig te zijn; alleen het onderste gedeelte tot een hoogte van maximaal 0,8 meter mag van ondoorzichtig materiaal zijn vervaardigd.

Artikel 38

Indien terrasschermen worden aangebracht op plaatsen waar een hardstenen verharding is aangebracht mogen zij de grens tussen die hardstenen verharding en ander bestratingsmateriaal niet overschrijden.

Artikel 39

De kleur van niet-doorzichtig materiaal van de schermen dient per geval te bepalen dezelfde te zijn als die van de kozijnen of de gevel van het hoofdgebouw waarvoor het terras zich bevindt. Indien terrassen aan elkaar grenzen dan word gestreefd naar zoveel mogelijk eenheid qua uiterlijk aanzien waarbij in het belang van het uiterlijk aanzien van het geheel indien nodig van het bepaalde in de vorige zin kan worden afgeweken.

Artikel 40

Het uiterlijk aanzien van terrasschermen dient zodanig te zijn dat de schermen passen in de openbare ruimte en de inrichting van het bedrijf

Artikel 41 Meubilair

Het uiterlijk aanzien van het terrasmeubilair dient zodanig te zijn dat dit meubilair past in de openbare ruimte en de inrichting van het bedrijf

Artikel 42

Er mogen slechts tafels en stoelen van hoogwaardig brandveilig materiaal gebruikt worden, die passen bij de inrichting.

Artikel 43

Stoelen en tafels, die buiten de inrichting worden opgeslagen, dienen van brandvertragend materiaal vervaardigd te zijn, zoals beschreven onder Brandveiligheid:

Artikel 44

Terrasmeubilair dat in de openbare ruimte bij de inrichting wordt opgeslagen, moet op een afdoende wijze worden beveiligd;

Artikel 45

Na sluitingstijd moet het terrasmeubilair inpandig, of, als dat niet mogelijk is, tegen de gevel worden opgeslagen

Artikel 46 Parasols

Parasols dienen na sluitingstijd van het terras in het inpandige deel van de inrichting te worden opgeslagen.

Artikel 47

Parasols, die niet binnen het inpandige deel van de inrichting kunnen worden opgeslagen, zijn vervaardigd van brandvertragend materiaal.

Artikel 48

Het is toegestaan (een) vaste parasol(s) op een terras te plaatsen, mits daarvoor een bouwvergunning is verleend. Parasols mogen in uitgeklapte toestand de grenzen van het terras niet overschrijden.

Artikel 49 Bevestiging terraselementen

Het is niet toegestaan terraselementen te bevestigen aan bomen, planten, struiken, straatmeubilair;

Artikel 50 Objecten

Van eventuele overkappingen, parasols en zonneschermen mag zich in geopende stand geen onderdeel buiten de op de situatietekening(en) aangegeven grenzen bevinden;

Artikel 51

Na sluitingstijd van het terras mogen er geen nieuwe bezoekers worden toegelaten tot het terras;

Artikel 52

De ondernemer dient zorg te dragen voor het schoonhouden van het terras en de directe omgeving. Dit betekent dat afval of dergelijke dat door of tijdens het gebruik van het terras op straat terecht komt onmiddellijk dient te worden verwijderd;

Artikel 53

Het ten gehore (laten) brengen van muziek in welke vorm dan ook en/ of het gebruik van een geluidsinstallatie op het terras is niet toegestaan.

Artikel 54 Opslag terrasmeubilair

Gedurende het terrasseizoen (1 maart tot 1 november) is het, mits wordt voldaan aan de Richtlijn brandvertragendheid terrasmeubilair , toegestaan het terrasmeubilair na sluitingstijd van het terras (= 23.00 uur) en bij het gesloten zijn van het horecabedrijf, op te stapelen op het terrasgedeelte (openbare weg).

Buiten genoemd terrasseizoen moet het terrasmeubilair van de openbare weg worden verwijderd.

Artikel 55

Op het terras mag geen muziek worden gespeeld noch;

Artikel 56

Het ten gehore (laten) brengen van muziek in welke vorm dan ook en/ of het gebruik van een geluidsinstallatie op het terras is niet toegestaan. Tevens is het niet toegestaan op het terras mogen activiteiten te organiseren

Bijlage 14 Beleidsregel niet-vergunningsplichtige bedrijven (artikel 2.3.1.3 APV)

VASTSTELLING BELEIDSREGELS TER UITVOERING VAN DE BEPALINGEN OPGENOMEN IN DE APV

Gelet op titel 4.3 van de Algemene Wet Bestuursrecht;

Gelet op het bepaalde in de notitie horeca- en coffeeshopbeleid d.d. …………………….2006;

Betreft: Artikel 2.3.1.2 Exploitatie inrichting en artikel 2.3.1.3 Opheffing vergunningplicht

Gelet op het feit dat de burgemeester bij besluit van 23 april 2002 beleidsregels heeft vastgesteld ter uitvoering van de bepalingen opgenomen in de apv;

Dat in de praktijk is gebleken dat deze beleidsregel kan leiden tot verschillende interpretaties;

Dat derhalve wordt voorgesteld om deze beleidsregel in die zin aan te passen dat de uitzonderingsplicht alleen geldt voor bedrijven waar de restaurant- of caféactiviteiten van ondergeschikte betekenis zijn. Deze bedrijven leveren doorgaans geen problemen op voor de openbare orde of het woon- en leeklimaat.

Besluit

  • 1.

    in te trekken de beleidsregel ter uitvoering van de bepalingen opgenomen in artikel 2.3.1.3 van de APV, zoals vastgesteld op 23 april 2002;

  • 2.

    vast te stellen onderstaande beleidsregel ter uitvoering van de bepalingen opgenomen in artikel 2.3.1.3 van de APV

De burgemeester geeft als volgt inhoud aan het nieuwe beleid:

De artikelen 2.3.1.1 tot en met 2.3.1.8 in de APV zijn gericht op alle horeca-inrichtingen. Volgens de begripsomschrijving van inrichtingen als bedoeld in de Drank- en Horecawet en artikel 2.3.1.1. van de APV wordt hieronder verstaan:

café’s, cafetaria’s, discotheken, coffeeshops, shoarmazaken, jongerencentra, dorpshuizen culturele centra, hotels, restaurants, pensions en aanverwante inrichtingen waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt.

In de horecanotitie is vastgelegd dat gezien de beperkte horecaoverlast in Leerdam het niet noodzakelijk is alle horeca-inrichtingen tot een exploitatievergunning te verplichten. Volstaan kan worden met die inrichtingen die gelet op hun activiteiten, publiek en openingstijden als (potentiële) veroorzakers van overlast kunnen worden aangemerkt. Het gaat daarbij om de volgende categorieën:

café’s, coffeeshops, cafetaria’s, snackbars, restaurants, shoarmazaken, jongerencentra, sportkantines, verenigingsgebouwen met een Drank- en Horecavergunning, dorpshuizen, culturele centra e.d.

Hiervoor is artikel 2.3.1.2 van toepassing.

Ontheven van de vergunningplicht (artikel 2.3.1.3) worden de volgende categorieën:

1. Hotels waar uitsluitend voor hotelgasten dranken worden geschonken en/of eetwaren worden verstrekt.

Deze bedrijven vallen wel onder de definitie van het horecabedrijf waarvoor een exploitatievergunningplicht geldt, maar gezien de beslotenheid waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, behoeft niet te worden gevreesd dat de exploitatie van een dergelijk bedrijf zal of kan leiden tot verstoring van het woon- en leefklimaat. Als ook anderen dan de hotelgasten toegang hebben, dan vallen de hotels WEL onder de vergunningsplicht.

Dat neemt overigens niet weg dat de bepalingen uit onder meer de Wet Milieubeheer / Besluit horeca-,sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer onverkort van toepassing zijn. Tegen overtreding wordt dan ook opgetreden (geluids- of stankoverlast);

2. Horeca-activiteiten in winkels

Hiermee wordt gedoeld op winkels die aan de volgende drie criteria voldoen:

  • waar het horecagedeelte als dienstverlening wordt gezien voor het winkelende publiek;

  • waar het horecagedeelte door dezelfde ondernemer wordt geëxploiteerd, en

  • waarbij men voor de horeca-activiteiten geen andere openingstijden claimt dan voor de winkel.

3. Sport- en dansscholen

Horeca-activiteiten in sport- en dansscholen vallen niet onder de exploitatievergunningsplicht, voor zover in de school geen wedstrijden worden gehouden (uitgezonderd onderlinge wedstrijden), de school uiterlijk om 24.00 uur wordt gesloten en de exploitant beschikt over een milieuvergunning.

4. Sauna’s en zonnecentra

Horeca-activiteiten in dergelijke bedrijven vallen niet onder de exploitatievergunningsplicht, voor zover uitsluitend aan bezoekers van de sauna- en zonnecentrafaciliteiten dranken worden verstrekt en wanneer de exploitant beschikt over een milieuvergunning.

5. Bedrijfskantines

Horeca-activiteiten in dergelijke kantines vallen niet onder de exploitatievergunningsplicht, voor zover de kantine uitsluitend door personeel wordt bezocht.

6. Kerken

Horeca-activiteiten in kerken vallen niet onder de exploitatievergunningsplicht, voor zover de consumpties uitsluitend kunnen worden verkregen voor of na de kerkdiensten en/of aan de kerk gerelateerde activiteiten.

7. Bed & Breakfast

Deze bedrijven vallen wel onder de definitie van het horecabedrijf waarvoor een exploitatievergunningplicht geldt, maar gezien de beslotenheid waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, behoeft niet te worden gevreesd dat de exploitatie van een dergelijk bedrijf zal of kan leiden tot verstoring van het woon- en leefklimaat. Als ook anderen dan de gasten toegang hebben, dan vallen deze bedrijven WEL onder de vergunningsplicht.

Dat neemt overigens niet weg dat de bepalingen uit onder meer de Wet Milieubeheer / Besluit

horeca-,sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer onverkort van toepassing zijn. Tegen overtreding wordt dan ook opgetreden (geluids- of stankoverlast);

Onder de voorwaarden dat:

  • a.

    de exploitatie van een betrokken inrichting in de regel niet tussen 24.00 een 07.00 uur plaatsvindt;

  • b.

    de exploitatie van een inrichting zodanig geschiedt dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed

  • c.

    de exploitatie plaatsvindt op basis van de voorschriften en beperkingen die aan een exploitatievergunning worden verbonden.

Het bovenstaande beleid betekent dus niet dat de burgemeester geen mogelijkheden zou hebben op te treden tegen horeca-inrichtingen die vallen onder de opheffing van de vergunningplicht. Artikel 2.3.1.3, lid 2 van de APV biedt de mogelijkheid inrichtingen die vallen onder de uitzonderingscategorie en toch overlast blijken te veroorzaken alsnog te binden aan het treffen van voorzieningen ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting en ter bescherming van de openbare orde.

Citeertitel en inwerkingtreding

  • Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: Beleidsregel niet exploitatievergunningplichtige bedrijven (artikel 2.3.1.3 APV);

  • Indien deze beleidsregel voor de aanvrager gevolgen kan hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doelen, kan de burgemeester of het college van burgemeester en wethouders gemotiveerd besluiten van deze beleidsregel af te wijken.

  • Deze beleidsregel treedt in werking drie dagen nadat deze op de juiste wijze is bekendgemaakt.

Vastgesteld: d.d.

De Burgemeester van Leerdam,

Bijlage 15 Horeca-Convenant

Horeca-convenant gemeente Leerdam

Partijen:

  • 1.

    Gemeente Leerdam

  • en

  • 2.

    Horecaondernemers

  • en

  • 3.

    Politie Zuid Holland Zuid, cluster Leerdam

  • sluiten hierbij een horeca-convenant

A. Algemeen:

1. Doel van het convenant

Een gezamenlijke inspanning leveren om de kwaliteit van het uitgaan in het algemeen, met name de leefbaarheid en de veiligheid in brede zin in, om en nabij alle voor het publiek toegankelijke openbare commerciële horeca-inrichtingen in de gemeente Leerdam te verbeteren.

2 Doel van de samenwerking

2.1 Vanuit een eigen dan wel gezamenlijke verantwoordelijkheid afspraken maken om inspanningen te verrichten en maatregelen te treffen ter bevordering van een gezellig, veilig en aantrekkelijk uitgaansklimaat in Leerdam.

2.2.1 Horeca-ondernemers actief betrekken bij het tot stand brengen en in stand houden van een leefbare en veilige omgeving in, om en nabij de horeca-inrichtingen.

2.2.2 Afstemming tussen de belangen van de al genoemde partners in dit convenant en die van bewoners en andere ondernemers in het centrumgebied verbeteren.

3. Geldigheidsduur en opzeggen

3.1 Dit convenant wordt aangegaan voor een periode van 1 jaar. Daarna kan het convenant telkens met 1 jaar verlengd worden.

3.2 Na 1 jaar vindt er een evaluatie plaats.

3.3 Het convenant vervalt als:

  • a)

    1 van de partijen er herhaaldelijk niet in slaagt de afspraken uit dit convenant na te komen

  • b)

    1 van de partijen via een schrijven aan de andere partijen en met redenen omkleed het convenant opzegt.

3.4 Dit convenant laat alle andere voor exploitatie van horeca-inrichtingen geldende wettelijke voorschriften onverlet.

3.5 Wanneer in dit convenant wordt gesproken over een horeca-inrichting, dan worden de eventueel daarbij behorende terrassen daaronder mede verstaan.

B. Taakverdeling

4. Gemeente Leerdam

4.1 De gemeente is primair verantwoordelijk voor het beheer van en de veiligheid in het publiek domein.

4.2 De gemeente zet zich in om alle partijen, waaronder horeca-ondernemers, bewoners, vertegenwoordigers van bewoners, instellingen en andere belanghebbenden elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, een inspanning te laten leveren om verstoring van de openbare orde in en rond de horeca-inrichtingen en de verschillende vormen van overlast te voorkomen.

4.3 Besluitvorming is voorbehouden aan het college van burgemeester en wethouders en aan de raad.

4.4 de gemeente draagt samen met de andere partijen zorg voor de ontwikkeling in 2004 van een geïntegreerd horecabeleid. De gemeente vervult hierbij de regiefunctie en zorgt ervoor dat:

  • de gemeente beschikt over een centraal aanspreekbare functionaris voor de convenantpartners, zowel op beleidsniveau als op uitvoerend niveau.

  • Er een gestructureerd overleg (verder genoemd Kwaliteitskring Horeca Leerdam) tussen gemeente, horeca, politie, een vertegenwoordiging van de bewoners in het uitgaansgebied en andere partners wordt opgestart en gecontinueerd. Het overleg vindt periodiek plaats met een frequentie van tenminste tweemaal per jaar.

  • in de Kwaliteitskring het volgende aan de orde wordt gesteld: het op uitvoerend niveau overleggen met genoemde partijen over de wijze waarop, rekening houdend met gezamenlijke belangen, de afspraken worden nagekomen. Verder worden praktische zaken besproken en oplossingen aangedragen. Tevens wordt het aantal meldingen(middels een totaaloverzicht), trends, de evaluatie en mogelijke aanpassingen van het horeca-convenant, het aanpassen van beleid en nieuwe voorschriften en wettelijke regelingen besproken. Voorts alle vooraf aangedragen bespreekpunten door de betrokken partijen.

  • een deskundige afvaardiging van haar betrokken afdelingen in de kwaliteitskring aanwezig is.

  • Er integrale afstemming plaatsvindt tussen betrokken partijen.

  • Één maal per jaar een overleg wordt georganiseerd voor alle ondernemers en betrokken partijen, waaronder de bewoners.

4.5 de gemeente draagt zorg voor een adequaat bestuurlijk/juridisch instrumentarium ter ondersteuning van de convenantafspraken en de uitvoering van het integraal horecabeleid.

4.6 De gemeente voert een stringent handhavingsbeleid ten aanzien van de regelgeving op het gebied van bouwen, milieu, brandveiligheid, drank- en horeca en speelautomaten.

4.7 De gemeente zal de vrije sluitingstijden blijven hanteren.

  • Indien nodig kan de burgemeester op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.4 en 2.3.1.5 van de APV door middel van een vergunningvoorschrift voor een afzonderlijke inrichting of meerdere inrichtingen (tijdelijk) sluitingsuren vaststellen.

4.8 De gemeente hanteert op basis van het huidige Horeca- en Coffeeshopbeleid momenteel een maximumstelsel van 1 coffeeshop. Dit beleid wordt vooralsnog gecontinueerd en gehandhaafd.

De constatering dat een ondernemer ongeoorloofd verwijtbare drugshandel in een horeca-inrichting toelaat, leidt tot een schriftelijke waarschuwing. Bij geconstateerde herhaling leidt dit consequent tot sluiting. Wanneer de horecaondernemer zich aantoonbaar zelf schuldig maakt aan ongeoorloofde drugshandel, leidt dit tot intrekken van diens exploitatievergunning.

4.9 De gemeente neemt consequent maatregelen naar aanleiding van een gegronde klacht met betrekking tot geluidsoverlast. Ter handhaving van het Besluit horeca- sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer kan de gemeente een nadere eis opleggen.

4.10 De gemeente doet consequent aangifte van geconstateerde vernielingen/vandalisme inzake openbare voorzieningen.

4.11 Graffiti in het openbaar gebied wordt na constatering en/of aanmelding binnen drie werkdagen verwijderd.

4.12 De gemeente draagt zorg voor het regelmatig legen van de vuilnisbakken in het centrumgebied.

4.13 De gemeente onderzoekt indien nodig de mogelijkheden om overlast van verkeer in het centrumgebied tijdens de uitgaanstijden zoveel mogelijk te voorkomen

4.14 De gemeente inventariseert met de overige partners de behoefte aan taxivervoer tijdens uitgaanstijden.

4.15 Het gebruik van alcohol op of aan de openbare weg is in de Algemene Plaatselijke Verordening strafbaar gesteld.

4.16 De gemeente zal de bewoners tijdig informeren over het plaatsvinden van evenementen in de binnenstad. Door middel van publicatie van verleende vergunningen voor evenementen op de gemeentepagina van “Het Kontakt” worden de bewoners van geplande evenementen op de hoogte gesteld. Tevens geeft de activiteitenkalender op de gemeentelijke website (www.leerdam.nl) een overzicht van de geplande activiteiten.

5. Horecaondernemers

5.1 De horeca stelt zich positief en open op in de afweging van de belangen van de verschillende gebruikers van het centrumgebied.

5.2 De horeca neemt deel aan de kwaliteitskring, middels een vertegenwoordiging met voldoende draagvlak en de nodige mandaten.

5.3 De horeca draagt zorg voor individuele deelname aan het jaarlijks overleg met ondernemers en bewoners.

5.4 Ondernemers zorgen voor een centraal aanspreekpunt voor gemeente en politie.

5.5 Ondernemers voeren regelmatig overleg met elkaar over overlast en het oplossen van de problemen.

5.6 Ondernemers dragen zorg voor het opstellen van regels, hierna te noemen “huisregels”; die worden bekendgemaakt door ze op duidelijk zichtbare plaats(en) in de inrichting op te hangen.

5.7 De horecaondernemers dragen zorg voor de daadwerkelijke naleving van de huisregels.

5.8 Personen met een toegangsontzegging worden consequent uit de inrichting geweerd.

5.9 De horeca houdt zich strikt aan de Code voor alcoholhoudende dranken. (geen happy-hours of soortgelijke activiteiten).

5.10 De ondernemers dragen zorg voor dat de wettelijke bepalingen ten aanzien van de verstrekking van alcoholhoudende drank aan minderjarigen consequent worden nageleefd.

5.11 De ondernemers weren consequent personen uit zijn zaak die reeds in kennelijke staat van dronkenschap zijn. Reeds in de zaak aanwezige personen, wordt geen alcoholhoudende drank meer geschonken wanneer deze in kennelijke staat van dronkenschap dreigen te raken.

5.12 De ondernemers werken actief mee aan preventieprogramma’s zoals BOB/Way-out/ EHBD-training etc.

5.13 Ondernemers dragen zorg voor een actief ontmoedigingsbeleid ten aanzien van drugsgebruik en nemen waar mogelijk maatregelen tegen drugsgebruik in zijn inrichting.

5.14 Ondernemers zien er op toe dat gasten geen glazen of open flessen mee naar buiten nemen dan wel deze vanaf het terras mee op straat nemen.

5.15 Ondernemers dienen erop toe te zien dat het komende en gaande publiek zich rustig gedraagt.

5.16 De ondernemers nemen zodanige geluidswerende maatregelen dat het geproduceerde geluidsniveau binnen de vigerende geluidsgrenzen blijft.

5.17 Ondernemers zijn er verantwoordelijk voor dat de toegangsdeuren tijdens het spelen van muziek consequent weer worden gesloten bij komend en gaand publiek.

5.18 Bij het spelen van muziek in de inrichting dienen de ramen en deuren gesloten te zijn.

5.19 De ondernemers zorgen voor adequate aanvullende verlichting van hun zaak en de directe omgeving daarvan.

5.20 De ondernemers zorgen voor schone en goed bereikbare toiletten voor zijn bezoekers.

5.21 De ondernemers zorgen voor een schone directe omgeving van hun bedrijf door het aanvullend plaatsen van afvalbakken, met name bij terrassen en het opruimen van die omgeving na sluitingstijd.

5.22 De ondernemers verwijderen eventueel aangebrachte ongewenste graffiti op/aan zijn inrichting binnen drie dagen.

5.23 De ondernemers zien erop toe dat geen motorvoertuigen en (brom)fietsen op overlast veroorzakende wijze worden geplaatst in de directe omgeving van de inrichting.

5.24 De ondernemers doen consequent aangifte van geconstateerde vernielingen en vandalisme in, aan en nabij de inrichting.

6. Politie

6.1 de politie draagt zorg voor een afvaardiging in de kwaliteitskring. Deze functionaris is tevens centraal aanspreekpunt op uitvoeringsniveau voor de convenantpartners.

6.2 Tijdens de uitgaansuren in het weekend houdt de politie (zichtbaar en bij voorkeur lopend) toezicht in het centrumgebied.

6.3 De politie zorgt voor een vast aan te spreken politiefunctionaris ten behoeve van de horeca.

6.4 De politie reageert zo spoedig mogelijk op meldingen vanuit het centrumgebied.

6.5 De politie reageert zo snel mogelijk op klachten terzake van overmatig alcoholgebruik en drugsgebruik in en buiten de horeca-gelegenheden.

6.6 De politie treedt consequent op tegen het gebruik van alcohol op de openbare weg.

6.7 De politie stelt bij signalen of tips over vermeende handel in of gebruik van drugs in een inrichting of de omgeving daarvan, na beoordeling van de noodzaak, een onderzoek in en koppelt het resultaat hiervan terug aan de melder, tenzij het gaat om een anonieme melding.

6.8 De politie treedt consequent op tegen klachten en overtredingen in het centrumgebied.

6.9 De politie zal zich zoveel mogelijk inspannen om luidruchtige bezoekers in het uitgaansgebied te kalmeren.

6.10 Tegen “vervuilers en vernielers” in het openbaar gebied wordt consequent strafrechtelijk opgetreden.

6.11 Tegen zogenaamde “wildplassers” in het openbaar wordt consequent strafrechtelijk opgetreden.

6.12 De politie verbaliseert parkeerovertredingen in het centrumgebied consequent.

C. Samenwerking

Nadere afspraken over de uitvoering van onderdelen uit dit convenant worden gemaakt door de partners in de kwaliteitskring horeca Leerdam.

D. Inzet van het Openbaar Ministerie

Strafbare feiten die niet direct zijn verbonden aan vergunningen(primaat handhaving bij bestuursorgaan) maar wel horeca-gerelateerd zijn en waarbij sprake is van overlast zullen worden vervolgd (zoals fysiek geweld, vernielingen, overtreding van de Opiumwet en Wet Wapens en Munitie) In de ondersteuning van het bestuur kunnen in overleg bij bijzondere gevallen nadere afspraken worden gemaakt.

E. Ondertekening van het convenant

Dit convenant is tot stand gekomen in gezamenlijk overleg tussen horeca, de gemeente Leerdam en de politie Zuid-Holland-Zuid.

Leerdam, 2003

De gemeente Leerdam,

In deze vertegenwoordigd door de burgemeester M. van Veelen

De horecaondernemers,

In deze vertegenwoordigd door de Koninklijk Horeca Nederland, afdeling Leerdam, de heer B. Guys

En in deze vertegenwoordigd door de LOV Horeca, de heer H. Slotegraaf

De politie Zuid-Holland-Zuid, cluster Leerdam,

Namens deze

W.G.J. Ammerlaan

Bijlage 16 Beleidsregel Incidentele en collectieve festiviteiten

VASTSTELLING BELEIDSREGELS TER UITVOERING VAN DE BEPALINGEN OPGENOMEN IN DE APV

Gelet op titel 4.3 van de Algemene Wet Bestuursrecht;

Betreft: Artikel 4.1.2 en 4.1.3 van de Algemene plaatselijke verordening: “Kennisgeving incidentele en collectieve festiviteiten”.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De voorschriften 1.1.1., 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage van het Besluit niet gelden in de hele gemeente of in een of meer van de kernen van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de Bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien:

  • a.

    de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1.3 is gedaan;

  • b.

    gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 4.1.3 zijn verstrekt;

  • c.

    de houder van de inrichting verzuimt te doen of na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om overmatige hinder te voorkomen;

  • d.

    het maximum van zes incidentele festiviteiten is overschreden;

  • e.

    de burgemeester het organiseren van incidentele festiviteiten verboden heeft, omdat naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden beïnvloed.

Het college van burgemeester en wethouders geeft als volgt inhoud aan het beleid:

Van overmatige (geluid-)hinder bij incidentele en collectieve festiviteiten is sprake wanneer het equivalente geluidsniveau ter plaatse van de gevel van een woning of ander geluidsgevoelig gebouw de volgende waarden overschrijdt:

 

07.00-19.00 uur

19.00-23.00 uur

23.00-07.00 uur

LAeq, op de gevel van woningen 70 dB(A) (was 50) 65 dB(A) (was 45) 60 dB(A) (was 40)

 

 

 

LAeq, in in- of aanpandige woning 55 dB(A) (was 35) 50 dB(A) (was 30) 45 dB(A) (was 25)

 

 

 

Piekniveau op de gevel van woningen 90 dB(A) (was 70) 85 dB(A) (was 65) 80 dB(A) (was 60)

 

 

 

Piekniveau in in- of aanpandige woning 75 dB(A) (was 55) 70 dB(A) (was 50) 65 dB(A) (was 45)

 

 

 

  • -

    tussen haakjes staan de waarden zoals die normaliter gelden voor geluid vanuit horeca-inrichtingen.

  • -

    tot nu toe golden tijdens een collectieve of incidentele festiviteit helemaal geen grenswaarden.

Voor festiviteiten in de openlucht geldt dat na 23.00 uur de reguliere geluidsniveau’s zoals genoemd in artikel 1.1.1. van het Besluit gelden.

Bij het hanteren van de genoemde norm van 20 dB(A) ten opzichte van de reguliere geluidsniveau’s zoals genoemd in artikel 1.1.1. van het Besluit kan wellicht nog enige overlast worden ondervonden. De mate van hinder is echter relatief gering en moet aanvaardbaar worden geacht, zeker als het gaat om een beperkt aantal keren per jaar. Gedurende de nachtperiode ligt een en ander iets gevoeliger. Voorkomen moet worden dat omwonenden door geluidhinder niet zouden kunnen slapen. Gedurende de nachtperiode (= na 01.00 uur) is daarom geen verruiming van de algemeen gebruikelijke geluidsnormering mogelijk.

Voor het maximaal toelaatbare binnenniveau geldt: gedurende de dag- en avondperiode mag het geluid van buitenaf de spraakverstaanbaarheid binnen een geluidsgevoelige ruimte niet onmogelijk maken.

Alle overige bepalingen en definities van het Besluit blijven van toepassing.

Vastgesteld op 25 januari 2005

Burgemeester en wethouders van Leerdam,

De secretaris de burgemeester,

Bijlage 17 Aanwijzing toezichthouder Wet op de kansspelen

Aanwijzing politieambtenaren van de Politieregio Zuid-Holland Zuid als toezichthouders in de zin van artikel 5:11 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 30w, lid 2 van de Wet op de kansspelen.

Burgemeester en wethouders van Leerdam,

Overwegende

dat voor het aanwezig hebben van speelautomaten op grond van artikel 30b van de Wet op de kansspelen een door de burgemeester af te geven aanwezigheidsvergunning benodigd is;

dat aan deze vergunning voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden die strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee het vereiste van de vergunning is gesteld;

dat het voor het toezicht op en een goede uitvoering van de bepalingen genoemd in de Wet op de kansspelen van belang is dat daartoe afzonderlijke ambtenaren worden aangewezen;

Brengt ter algemene kennis

dat zij, op grond van het bepaalde in artikel 5:11 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 30w, lid 2 van de Wet op de kansspelen, hebben besloten:

  • I.

    als ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 30b van de Wet op de kansspelen en van de door de burgemeester aan de vergunning verbonden voorschriften, met ingang van <datum> aan te wijzen alle politieambtenaren, werkzaam onder verantwoordelijkheid van Politieregio Zuid-Holland Zuid;

  • II.

    het bovenstaande bekend te maken op de gemeentepagina van Het Kontakt en de Staatscourant.

Burgemeester en wethouders van Leerdam,

de secretaris, de burgemeester,

Bijlage 18 Aanwijzing toezichthouder APV (exploitatievergunningen)

Aanwijzing politieambtenaren van de Politieregio Zuid-Holland Zuid als toezichthouders in de zin van artikel 5:11 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Leerdam.

De Burgemeester van Leerdam,

Overwegende

dat toezicht moet worden gehouden en controle moet worden uitgeoefend op de naleving van het bepaalde in Afdeling 3 (Toezicht op openbare inrichtingen) van hoofdstuk 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Leerdam;

Brengt ter algemene kennis

dat hij, op grond van het bepaalde in artikel 5:11 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Leerdam heeft besloten:

als ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in Afdeling 3 (Toezicht op openbare inrichtingen) van hoofdstuk 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Leerdam, met ingang van <datum> aan te wijzen alle politieambtenaren, werkzaam onder verantwoordelijkheid van Politieregio Zuid-Holland Zuid;

Het bovenstaande bekend te maken op de gemeentepagina van Het Kontakt;

De Burgemeester voornoemd,

Bijlage 19 Aanwijzing toezichthouder APV (speelgelegenheden)

Aanwijzing politieambtenaren van de Politieregio Zuid-Holland Zuid als toezichthouders in de zin van artikel 5:11 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Leerdam.

De Burgemeester van Leerdam,

Overwegende

dat toezicht moet worden gehouden en controle moet worden uitgeoefend op de naleving van het bepaalde in paragraaf 3 (Toezicht op speelgelegenheden), van afdeling 3 van hoofdstuk 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Leerdam;

Brengt ter algemene kennis

dat hij, op grond van het bepaalde in artikel 5:11 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Leerdam heeft besloten:

als ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in Paragraaf 3 van Afdeling 3 van Hoofdstuk 2 (Toezicht op speelgelegenheden) van de Algemene Plaatselijke Verordening van Leerdam, met ingang van <datum> aan te wijzen alle politieambtenaren, werkzaam onder verantwoordelijkheid van Politieregio Zuid-Holland Zuid;

Het bovenstaande bekend te maken op de gemeentepagina van Het Kontakt;

De Burgemeester voornoemd,

Bijlage 20 Stappenplan Geluidsoverlast

Bijlage bij werkafspraken controles (M 27) blad: 1

BELEID GELUIDSOVERLAST

1. INLEIDING.

Rond september/oktober 1999 bleek tussen het Openbaar Ministerie, de geluidadviseurs (project geluidsoverlast horeca) van de MZHZ en de wachtdienst van de MZHZ, een verschil van mening te zijn ontstaan, omtrent de te hanteren uitgangspunten bij overschrijding van geluidsnormen bij horeca-inrichtingen.

De oorzaak hiervan was te vinden in het gebruik van verschillende beleidsnotities en afspraken:

  • a.

    Openbaar Min isterie "Werkwijze klachten geluidsoverlast horeca, 18 februari 1998";

  • b.

    Geluidadviseurs MZHZ: "Werkwijze klachten geluidsoverlast horeca, 18 februari 1998';

  • c.

    Wachtdienst MZHZ : "Handha vings- en gedoogbeleid" (M14);

Bij voorgaande projecten t.a.v. de "werkwijze klachten geluidsoverlast horeca" is het uitgangspunt, dat bij een overschrijding van meer dan 10 dB (A) (inclusief strafcorrectie van 10 dB(A)) er een procesverbaal wordt opgemaakt. Bij de wachtdienst van de MZHZ is het uitgangspunt geweest, dat bij een overschrijding van meer dan 20 dB(A) (inclusief strafcorrectie 10 dB(A)) er een proces-verbaal wordt opgemaakt. Indien 10 dB(A) zou worden aangehouden, is adequaat optreden door de wachtdienst (i.s.m. de politie) ter plaatse op basis van de gemeten waarde lastig.

Door de geluidadviseurs van de MZHZ is op 13 oktober 1999 een notitie geschreven. Deze notitie is in het overleg tussen het Openbaar Ministerie (mevrouw Y. de Weerd) en de Coördinator wachtdienst (tevens met de produkt-coördinator geluid de projectleider "geluidsoverlast horeca") op 27 oktober 1999 besproken. Ook de overige notities en uitgangspunten zijn hierbij betrokken, waarna een integraal nieuw beleid is ontwikkeld.

Onderstaand beleid past binnen de uitgangspunten en het kwaliteitssysteem van de wachtdienst- en geluidstrategie van de MZHZ en de "strategie milieu 21 juli 1999" van het Openbaar Ministerie.

Op 4 januari 2000 is hetconcept van 11 november 1999 besproken met mevrouw L. Dubbelman (OM) en de heer J. Korevaar (Milieuco5rdinator politie ZHZ, District 1). Naar aanleiding van deze opmerkingen is op 5 januari 2000 het 2e concept opgesteld. Dit 2e concept wordt voorgelegd aan de produktgroepen geluid, toezicht en wachtdienst Tevens wordt het 2e concept naar het Openbaar Ministerie (OM) gezonden.

Na presentatie in de DM C's is het beleid rond begin juni 2000 vastgesteld.

2. BELEID.

2.1. Correcties

Toetsing van de waarden van de uitgevoerde geluidsmeting dienst plaats te vinden aan de in de milieuvergunning of Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) opgenomen geluidsgrenswaarden. Hierbij moet rekening worden gehouden met correcties van 5 dB(A) voor tonaalgeluid en 10 dB(A) voor muziekge luid. Onderstaande formules zijn van toepassing op het Mini-pv horeca (lik-op-stuk). Kort gezegd:

Formule 1:

Beoordelingswaarde = m eetwaarde correcties - b edrijfsd uurco rrectie

Formule 2:

Overschrijding = beoordelhgswaarde - grenswaarde (norm)

LET OP: TEVENS ACHTERGRONDMETING UITVOEREN!!

Tabel 2. Aanpak horeca + overlast van muziekgeluid.

Overschrijding to.v. de ):

norm (LAeq

Actie: le geluidsmeting (periode van 2 jaar)

Opmerkingen

3 - 20 dB(A)

- Waarschuwing door MZHZ; - Aanschrijving MZHZ (kopie politie l OM / Gemeente); - Afschrift brief naar coordinator wachtdienst/ projectleider horeca; - Logboekformulier opstellen.

In de aanschrijving wijzen op een proces-verbaal en een last onder dwangsom bij een volgende overtreding binnen 2 jaar (flankeren OM niet meer, doet MZHZ hierbij).

2e geluidsmeting (binnen de periode van 2 jaar)

> 3 dB(A)

- Direct proces-verbaal opmaken;

Indien hierna nog overlast wordt gemeten, dwangsom innen en i.o.m. politie nog proces-verbaal opmaken (recidive).

- (Advies) opleggen last onder dwangsom; - Logboekformulier bijwerken.

le geluidsmeting met onduldbare hinder

> 20 dB(A)

- Direct proces-verbaal opmaken;

Het betreft onduldbare hinder. Indien hierna nog overlast wordt gemeten, dwangsom innen en I.o.rn. politie nog proces-verbaal opmaken (recidive).

 

- (Advies) opleggen last onder dwangsom; - Logboekformulier opstellen.

 

P.S.:

Door een afschrift van de brief te sturen naar de coördinator wachtdienst kan monitoring van de periode van 2 jaar (startdatum en einddatum) plaatsvinden.

P.S.:

Bij een overschrijding < 3 dB(A) kan via regulier toezicht en gebidspeciaisme een reductie teweeg gebracht worden.

AANPAK OVERLAST VAN NIET-MUZIEKGELUID

2. Overige geluidsklachten (b.v. metaalbedrijf, airco's etc.).

Algemeen

Behalve geluidsoverlast van muziekgeluid bij horecabedrijven kan ook overast geconstateerd worden van andere bedrijven c.q. van andere werkzaamheden.

Hierbij kan gedacht worden aan geconstateerde overlast gedurende een controle-bezoek, een verzoek aan de geluidadviseurs van de MZHZ (intern of extern) en andere bedrijven dan horeca-bedrijven.

Aangezien het in deze gevallen vaak een langdurig onderzoek betreft en specialisme vereist is, is de aanpak in deze gevallen afzonderlijk beschreven. Een termijn om (bouwkundige) voorzieningen te laten treffen en een gedegen specialistisch onderzoek uit te voeren is hierbij noodzakelijk.

5. Geen geluidsvoorschriften milieuverqunning of AMvB of APV).

Indien er geen milieuvergunning is verleend of indien er geen melding in het kader van de AM vB is ingediend, is het mogelijk om de in tabel 2 opgenomen grenswaarden ter indicatie toe te passen. Na uitvoerig dossier-of omgevinglawaai-onderzoek zullen de werkelijke grenswaarden niet meer dan 5 dB(A) hoger of 10 dB(A) lagerworden.

In deze gevallen kan proces-verbaal opgemaakt worden voor het niet hebben van een milieuvergunning in het kader van de Wet milieubeheer (art. 8.1) of het niet ingediend hebben van melding in het kader van de AMvB (art. 8.40).

Tabel 2. Geluidgrenswaarden die indicatief gehanteerd kunnen worden bij het ontbreken van beoordelingsnormen.

 

Equivalente geluidsniveau (LAeq) in dB(A)

Maximaal geluidsniveau (Lmax) in dB(A)

Periode

gevel geluidsgevoelige ruimten

in geluidsgevoelige ruimten

gevel geluidsgevoelige ruimten

in geluidsgevoelige ruimten

Dag (07:00-19:00)

50

35

75

 55

Avond (19:00-23:00)

45

30

65

50

Nacht (23:00-07:00)

40

25

60

45

6. Borging kwaliteit.

Dit document kan bij de Milieudienst Zuid-Holland Zuid opgenomen worden in de Instructiemap Gebiedsteams (IG), onder nummer M.14b (ha ndhavings- en gedoog beleid).

Hierbij is één beleidsnotitie ontwikkeld ten aanzien van geluidsoverlast.

Het geniet de voorkeur om de berekening om uiteindelijk tot de mate van overschrijding te komen, uit te laten voeren door een geluidadviseur. Hierbij wordt dan tevens de geluidmeter vooraf en achteraf gekalibreerd.

Tenslotte.

Bij twijfel over de grenswaarden kan altijd een geluidsdeskundige geraadpleegd worden. Uitgaande brieven waarin geluidwaarden (getallen) zijn opgenomen dienen bij voorkeur in overleg met een geluiddeskundige opgesteld te worden.

R.P.M. Meijer

Coördinator wachtdienst Dordrecht, 11 juli 2000

Soorten vergunningen en tarieven.pdf (versie geldig sinds: 25-08-2009; PDF-bestand; grootte: 46.75 kB)

Afb. Winkels met restaurant of lunchroom.pdf (versie geldig sinds: 24-08-2009; PDF-bestand; grootte: 25.74 kB)

Horecabedrijven naar type en naar categorie.pdf (versie geldig sinds: 24-08-2009; PDF-bestand; grootte: 37.51 kB)

Schema vestiging horecabedrijf.pdf (versie geldig sinds: 15-02-2011; PDF-bestand; grootte: 80.26 kB)

Bijlage 1 Aanvraagformulier exploitatievergunning.rtf (versie geldig sinds: 15-10-2009; RTF-bestand; grootte: 62.44 kB)

Bijlage 2 Aanvraagformulier Aanwezigheidsvergunning.docx (versie geldig sinds: 15-02-2011; Word-bestand; grootte: 32.08 kB)

Bijlage 3 Kennisgevingsformulier incidentele festiviteit.docx (versie geldig sinds: 15-02-2011; Word-bestand; grootte: 27.66 kB)

Bijlage 4 Meldingsformulier oprichten of veranderen van een inrichting.docx (versie geldig sinds: 15-02-2011; Word-bestand; grootte: 31.05 kB)

Gegevens met betrekking tot akoestisch onderzoek.docx (versie geldig sinds: 15-02-2011; Word-bestand; grootte: 27.99 kB)

Bijlage 5 Aanvraagformulier gebruiksvergunning voor bouwwerken.docx (versie geldig sinds: 15-02-2011; Word-bestand; grootte: 32.96 kB)

Bijlage 6 Checklist.docx (versie geldig sinds: 15-02-2011; Word-bestand; grootte: 52.97 kB)

Bijlage 8 Berekeningsstaten leges.docx (versie geldig sinds: 15-02-2011; Word-bestand; grootte: 67.78 kB)

Bijlage 11 Model bestuursreglement ‘alcohol in sportkantines’.docx (versie geldig sinds: 15-02-2011; Word-bestand; grootte: 56.59 kB)

Bijlage 12 Toelichting regelgeving levensgedrag.docx (versie geldig sinds: 15-02-2011; Word-bestand; grootte: 26.71 kB)

Bijlage 13 Terrassenkaart.rtf (versie geldig sinds: 16-10-2009; RTF-bestand; grootte: 2.38 MB)

Voetnoot

[1]

Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:

  • a.

    op zondag;

  • b.

    op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur;

  • c.

    op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur.