Regeling vervallen per 01-01-2007

Verstrekkingenboek voorzieningen gehandicapten Leeuwarden

Geldend van 01-01-2006 t/m 31-12-2006

Intitulé

Verstrekkingenboek voorzieningen gehandicapten Leeuwarden

Voorwoord

In de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) is opgenomen een gemeentelijke zorgplicht voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van gehandicapten en ouderen zonder deze voorzieningen nader te omschrijven.

De wet geeft aan gemeenten de opdracht in een verordening aard en vorm van de te verstrekken voorzieningen vast te leggen. In de verordening is onder meer geregeld in welke gevallen en in welke vorm een voorziening kan worden verleend en welke criteria gelden voor de financiële tegemoetkomingen respectievelijk de hoogte van de forfaitaire vergoedingen. De Wvg geeft de gemeenten ook eigen beleidsvrijheid bij de uitvoering.

De gemeente moet voor gelijke gevallen gelijk beleid voeren, het is dus belangrijk dat er een vaste gedragslijn wordt gevolgd bij het vaststellen van feiten en de afweging van belangen. Dit verstrekkingenboek beoogt daarvoor een handleiding te zijn. In de motivering van besluiten kan worden verwezen naar vastgelegd beleid en het beleid wordt hiermee ook toetsbaar gemaakt.

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de gemeente verplicht de beleidsregels vast te leggen en openbaar te maken.

Het beleid van de gemeente Leeuwarden is vastgelegd in de verordening, het besluit financiële tegemoetkomingen en dit verstrekkingenboek.

Het behoeft geen betoog dat voor wat betreft procedurele zaken volstaan kan worden te verwijzen naar de Algemene wet bestuursrecht.

Duidelijk is dat het omschrijven van een te voeren beleid nooit volledig kan aansluiten bij de ontwikkelingen in de praktijk. Daarnaast zullen zich situaties blijven voordoen waar niet op te anticiperen is. In deze gevallen zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de omschreven richtlijnen.

1. ALGEMENE UITGANGSPUNTEN VAN HET UITVOERINGSBELEID.

1.1 De zorgplicht van de Gemeente

In de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) wordt onder een gehandicapte verstaan, een persoon, die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van het wonen of van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen (artikel 1 lid 1 onder a).

In artikel 2 van de Wvg is de zorgplicht van gemeenten als volgt gedefinieerd: “Het gemeentebestuur draagt zorg voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapte…….”.

De zorgplicht, nader uitgewerkt in de verordening, waarborgt aanspraken op voorzieningen. Overschrijding van het budget is op zich geen weigeringsgrond bij het behandelen van aanvragen.

De centrale overheid blijft ervoor verantwoordelijk dat Gemeenten ook financieel in staat zijn de Wvg uit te voeren.

In de gemeente woonachtig:

Om vast te stellen of iemand in de gemeente woonachtig is, volstaat doorgaans het raadplegen van de gemeentelijke bevolkingsadministratie.

Bij aanvragen van gehandicapten die in een AWBZ - instelling wonen is het niet altijd duidelijk welke gemeente de zorgplicht heeft voor het verstrekken van Wvg - voorzieningen. Sommige bewoners van AWBZ - instellingen hanteren een postadres. Zij staan niet ingeschreven in de gemeente waar de AWBZ - instelling staat, maar op hun postadres, soms in een andere gemeente. Op grond van de wet Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) is het mogelijk uit privacyoverwegingen een briefadres te kiezen dat anders is dan het feitelijk woonadres. De gemeente waar de gehandicapte daadwerkelijk woonachtig is, is verantwoordelijk voor het verstrekken van Wvg-voorzieningen.

Er moet dan sprake zijn van een woonsituatie.

In een geval constateerde de President van de Arrondissementsrechtbank in Utrecht dat bij het verblijf van een visueel gehandicapt kind in een AWBZ - instelling vanwege het bezoek aan een bepaalde school voor speciaal onderwijs geen sprake was van een vervangende woonsituatie, maar van bezoek aan een schoolinternaat. In die situatie vond het sociale verkeer in hoofdzaak plaats in de gemeente waar de ouders wonen en het kind overigens ook de meeste nachten doorbracht. In dit specifieke geval heeft de gemeente waar de ouders wonen de zorgplicht voor het verstrekken van een Wvg-voorziening.

1.2. Algemene uitgangspunten bij de beoordeling van aanspraken.

1.2.1. Individueel gericht.

Een Wvg-voorziening moet in overwegende mate op het individu gericht zijn. Hiermee worden gemeenschappelijke voorzieningen uitgesloten. Grote uitzondering hierop vormt het collectief vervoer en de in de verordening omschreven situaties waarin een gemeenschappelijke ruimte kan worden aangepast .

De omschrijving “op het individu gericht” houdt , naast het feit dat gemeenschappelijke voorzieningen worden uitgesloten ook in dat:

  • ·

    er een individuele toetsing van de specifieke individuele situatie van de aanvrager plaatsvindt

  • ·

    er alleen een voorziening wordt verstrekt voorzover het de individuele aanvrager betreft

De gehandicapte die bijvoorbeeld een vervoersvoorziening nodig heeft, kan die voorziening alleen ten eigen nutte aanvragen.

Alhoewel collectieve voorzieningen of aanpassingen niet als individuele Wvg- voorziening aangemerkt worden, kan de gemeente dergelijke collectieve oplossingen wel subsidiëren/bieden.

Voorbeeld hiervan is het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten zoals genoemd in artikel 2.14 van de verordening. Verder biedt artikel 1.2, lid 2 onder b. van de verordening de mogelijkheid om nadere regels te stellen op grond waarvan in bepaalde omstandigheden en onder nader te bepalen voorwaarden vormen van collectieve voorzieninegn kunnen worden gesubsidieerd.

1.2.2. Geschikt en langdurig noodzakelijk

De Wvg is nadrukkelijk bedoeld voor een langdurige en permanente verstrekking. Een voorziening dient geschikt en langdurig noodzakelijk te zijn om de beperkingen op het gebied van het wonen of verplaatsingen binnen of buiten de woning op te heffen of te verminderen. Geschikt wil zeggen, dat het hulpmiddel of de aanpassingen de belemmering wegneemt of aanzienlijk vermindert. De gevraagde voorziening moet noodzakelijk zijn, dus niet (alleen maar) gewenst of gemakkelijk.

Langdurig noodzakelijk wil zeggen, dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende aanpassing of een desbetreffende rolstoel.

Voor langere tijd betekent in ieder geval, dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een Wvg-voorziening in aanmerking komt. In dergelijke gevallen kan een betrokkene een beroep doen op de hulpmiddelen depots van de Thuiszorgorganisaties (zorgwinkel), die opgezet zijn in het kader van de AWBZ.

De zorgwinkel kan drie maanden lang een hulpmiddel uitlenen, deze termijn kan nog eens verlengd worden met drie maanden.

Momenteel is een voorstel tot wijziging van wet in voorbereiding, dat het mogelijk maakt deze termijn nog eens met enkele maanden te verlengen, wanneer duidelijk is dat geen sprake zal zijn van een meer “permanente” noodzaak van de voorziening, vanwege voorbijgaande beperkingen.

Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig, zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand situaties van terugval opvolgen kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak, mits dat wisselend beeld permanent is.

1.2.3. Goedkoopst adequate voorziening

Wvg-voorzieningen moeten, naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als het goedkoopst zijn. Met het begrip adequaat wordt bedoeld “hetgeen volgens objectieve maatstaven nog verantwoord en toereikend” is.

De vraag wat als adequaat moet worden beschouwd, zal steeds moeten worden getoetst aan de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert.

Eigenschappen die kostenverhogend werken, zonder dat zij de voorzienig meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Het is mogelijk om van het vereiste “goedkoopst” af te wijken, wanneer een bepaalde voorziening, in combinatie met andere voorzieningen het meest adequaat blijkt te zijn, doch niet tegelijkertijd het goedkoopst is.

In een aantal gevallen kan desgevraagd een oplossing worden gekozen die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening als de gehandicapte bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te nemen.

Gedacht kan worden aan een voorkeurkleur van een rolstoel of bepaalde inrichtingselementen van de woning, maar ook aan het vervangen van een complete keuken, waar vanuit de Wvg slechts die elementen worden vervangen waarvoor een indicatie bestaat.

1.2.4 Niet algemeen gebruikelijk

De verordening bepaalt dat “Geen voorziening wordt toegekend, indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is”.

Het begrip algemeen gebruikelijk heeft een aantal aspecten. Hetgeen in zijn algemeenheid onder algemeen gebruikelijk wordt verstaan zal regelmatig moeten worden afgemeten aan algemeen maatschappelijke normen.

Een algemeen in de handel te verkrijgen gebruiksartikel kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt en derhalve niet worden vergoed. In andere situaties kunnen de meerkosten van een voorziening ten opzichte van de algemeen gebruikelijke equivalent worden vergoed. Als derde mogelijkheid kunnen bepaalde kosten voor mensen met een inkomen boven het norminkomen als ”algemeen gebruikelijk” worden aangemerkt.

Om te bepalen of een voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, zal uiteraard een individuele toets plaatsvinden. De gehandicapte wordt vergeleken met een niet-gehandicapte die in vergelijkbare situatie verkeert voor wat betreft inkomen, leeftijd, woonomgeving en dergelijke. In incidentele gevallen kan het door een combinatie van factoren zo zijn dat een middel weliswaar algemeen in de handel te verkrijgen is, doch niet als algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager is aan te merken.

In de toelichting op de verordening worden wat specifieke voorbeelden gegeven.

Inmiddels liggen er al de eerste uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in het kader van de Wvg omtrent de interpretatie van dit begrip.

1.2.5 Aanspraken via andere regelingen

Geen voorziening wordt toegekend indien er enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op een voorziening (voorliggende voorziening). Een voorbeeld daarvan is de aanspraak die personen met een handicap op leefvervoer op grond van het Besluit AAW-voorzieningenverstrekking (en het Besluit overeenkomstige toepassing AAW-beleid) kunnen maken (combinatie werk-leefvervoer).

In hoofdstuk 5 wordt een overzicht gegeven van de regelingen waarmee afbakening en afstemming in het verstrekkingenbeleid nodig is.

2. WOONVOORZIENINGEN

2.1 Inleiding

De wet verstaat onder een woonvoorziening: elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt indien de voorziening: 1. Gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen; of 2. Een uitraasruimte betreft. Daarbij moet (blijkens jurisprudentie) het ondervinden van de belemmeringen een direct gevolg zijn van de beperkingen ten gevolge van de handicap.

De verordening somt de woonvoorzieningen op: de financiële tegemoetkomingen voor ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard, de tegemoetkomingen voor voorzieningen van niet bouwkundige aard (bijvoorbeeld de woningsanering) en een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing, tijdelijke huisvesting en huurderving. Vervolgens wordt aangegeven dat voor wat betreft de financiële tegemoetkomingen voor ingrepen van bouwkundige aard en voor voorzieningen van niet bouwkundige aard tevens gekozen kan worden voor een natura verstrekking (dan wel in bruikleen, dan wel in eigendom).

Met het oog op het aspect van kostenbeheersing en herverstrekking kent de gemeente Leeuwarden inmiddels ook de mogelijkheid tot het in bruikleen verstrekken van een aantal woonvoorzieningen, bijvoorbeeld de traplift.

Het beroep dat op bouwkundige voorzieningen wordt gedaan wordt mede bepaald door de vraag in hoeverre gemeenten een op verhuizen gericht beleid voeren. Ook het aanpasbaar bouwen en het toegankelijk maken van woningen is van invloed op het beroep op woonvoorzieningen.

Een belangrijk gegeven waarmee bij de invulling van het beleid rekening wordt gehouden is dat geen voorziening geweigerd kan worden vanwege budgetoverschrijding.

2.2 Het recht op een woonvoorziening

2.2.1 Algemene uitgangspunten

Doel van de woonvoorzieningen is het wegnemen of verminderen van ergonomische beperkingen die gehandicapten ondervinden in het normale gebruik van de woonruimte. Met normaal gebruik wordt bedoeld het gebruik net als bij valide personen. Inmiddels is dit begrip ook vanuit de jurisprudentie verder ingevuld.

Het gaat daarbij om belemmeringen die normale woonactiviteiten bemoeilijken of onmogelijk maken zoals het bereiden van eten, slapen en wassen. De daarvoor bestemde ruimten moeten bruikbaar zijn voor de functies waarvoor ze bestemd zijn. Het gebruik van hobby-,werk- of recreatieruimte valt niet onder de zorgplicht van de gemeente.

Onder ergonomische belemmeringen wordt verstaan belemmeringen die rechtstreeks ondervonden worden als gevolg van de beperkingen van de gehandicapte in een woonruimte wat betreft bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid, welke ten gevolge van de bouwkundige en woontechnische opzet van de woning of van haar ligging in een woongebouw niet afdoende kunnen worden ondervangen.

De fysieke mogelijkheden van de gehandicapte en de vormgeving van de woonruimte gaan niet samen.

Het gaat dus niet om het wegnemen of verminderen van de handicap, van gezondheidsklachten of van ziekteverschijnselen, maar om het wegnemen of verminderen van belemmeringen die de gehandicapte in de woonruimte ondervindt als gevolg van de handicap of ziekteverschijnsel.

Geen tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing wordt toegekend indien de ondervonden belemmeringen voortvloeien uit de aard van de in de woonruimte gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woonruimte. Evenmin valt het opheffen van vocht en tocht onder het begrip woonvoorziening.

Vervolgens kan geen financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor een aanpassing die uit oppas- of verzorgingsoogpunt voor de gehandicapte gewenst is (bijvoorbeeld het aanbouwen van een slaapkamer voor een verpleegkundige). Dit is iets anders dan het veilig kunnen spelen van een kind, waarover de Centrale Raad van Beroep inmiddels gezegd heeft dat een en ander hoort tot “elementaire woonfuncties”.

Naast woningen kunnen ook woonwagens met een vaste standplaats, woonschepen met een ligplaats en het woonverblijf van binnenschepen worden aangepast.

De zorgplicht van de gemeente met betrekking tot woonvoorzieningen beperkt zich in beginsel tot personen die zelfstandig wonen. Personen die in een AWBZ-instelling, een bejaardenoord of een andere (naar aard) onzelfstandige woonvorm verblijven kunnen geen aanspraak maken op woonvoorzieningen. In het beleid wordt een uitzondering gemaakt voor gehandicapten die hun hoofdverblijf hebben in een AWBZ-instelling, maar regelmatig een bepaalde woonruimte bezoeken.

Voor het “bezoekbaar maken” van woonruimten zijn aparte regels geformuleerd.

Inmiddels is het mogelijk om vergoedingen te verstrekken voor woonruimte-aanpassingen waarvan de kosten meer bedragen dan f. 45.000,- (€ 20.420,-). Voorheen was deze categorie van woningaanpassingen geregeld in de Regeling Ziekenfondsraad subsidiering Woningaanpassingen.

De wet schrijft voor dat de gemeente bij dergelijke aanvragen een indicatie vraagt bij het RIO.

In overleg met het RIO is binnen de gemeente Leeuwarden een protocol opgesteld dat gehanteerd wordt zodra duidelijk is dat sprake is van een aanvraag voor woningaanpassing waarvan de kosten de f. 45.000,- (€ 20.420,-) te boven gaan.

Bij het opheffen van belemmeringen moet worden gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. Voorwaarde om voor subsidiering in aanmerking te komen is dat er geen goedkoper alternatief realiseerbaar is, door verhuizing of aangepaste inrichting.

Uitgangspunt is dat bij aanpassing van woonruimte verhuizing naar een geschikte woonruimte voorrang heeft wanneer de kosten van de woonruimteaanpassing naar verwachting de hoogte van de verhuiskostenvergoeding te boven gaan. Als een meer geschikte woonruimte is aangeboden, is het mogelijk dat in die woonruimte aanpassing nog steeds noodzakelijk is, maar dat de kosten van de aanpassing aanzienlijk lager zijn dan wanneer de gehandicapte niet zou verhuizen. Of een woning aangepast moet worden is mede afhankelijk van de vraag of de beschikbare aangepaste woningen voorradig zijn, de sociale omstandigheden etc.

2.2.2 Primaat van de verhuizing

In de verordening is aangegeven dat in beginsel bij het verstrekken van woonvoorzieningen het primaat ligt bij de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten. De achterliggende gedachte bij dit uitgangspunt is, dat zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan. Dit primaat houdt echter niet in dat de gemeente in alle gevallen ook daadwerkelijk besluit dat de gehandicapte naar een andere woonruimte moet verhuizen. Voordat de uiteindelijke keuze voor verhuizen of aanpassen kan worden gemaakt, zal met een aantal aspecten rekening moeten worden gehouden. Deze zullen verderop in het verstrekkingenboek worden uitgewerkt. De gemeente is uiteindelijk de partij die de beslissing neemt welke voorziening, of combinatie van voorzieningen, als goedkoopst adequate oplossing wordt gezien.

Aandachtspunt bij het verhuizen naar een eenvoudiger aan te passen woonruimte is het verlenen van toestemming voor het aanpassen van die woning door de woningeigenaar. Een woningeigenaar kan namelijk op grond van de Woningwet niet worden aangeschreven.

Tot nog toe zijn hier binnen de gemeente Leeuwarden echter geen problemen mee geweest. Er zijn goede contacten met de diverse woningcorporaties.

Als alle factoren in de overweging zijn meegenomen en de gemeente beslist dat verhuizen de goedkoopst adequate oplossing is, dan is dat de voorziening die wordt verleend. Door het primaat bij verhuizen te leggen heeft de gemeente juridisch gezien een handvat om de gehandicapte geen financiële tegemoetkoming voor het aanpassen van de huidige woonruimte te verstrekken als deze niet wenst te verhuizen.

Als de gehandicapte niet wil verhuizen kan aan de gemeente niet worden verweten dat zij niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. De gemeente heeft immers een adequate voorziening aangeboden, die echter niet door de gehandicapte is geaccepteerd.

2.3 Afweging tussen verhuizen en woningaanpassing

Als uit bevindingen blijkt dat de ergonomische belemmeringen die in de huidige woonruimte worden ondervonden door aanpassingen onvoldoende opgelost kunnen worden, is verhuizen naar een andere woonruimte de enige adequate oplossing en is het aanpassen van de huidige woonruimte niet aan de orde.

Een afweging zal gemaakt moeten worden in die situaties dat het (technisch) mogelijk is om de woning aan te passen. In deze gevallen zal de gemeente bij het bepalen welke voorziening zal worden verstrekt de verschillende consequenties zowel vanuit de gemeente als vanuit de gehandicapte moeten afwegen tegen onder meer de kosten van de verschillende opties.

De gemeente geeft dus aan in welke gevallen de woning van de gehandicapte wordt aangepast, of een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard wordt verleend en in welke gevallen de gehandicapte naar een andere, beter geschikte woning moet verhuizen. Alhoewel het niet eenvoudig is, is het niettemin noodzakelijk om “richtlijnen of beleidsregels” te formuleren op grond waarvan een beslissing wordt genomen. Uitgangspunt bij de beslissing is, dat altijd de goedkoopst adequate voorziening moet worden aangeboden.

Bij de uiteindelijke keuze spelen onderstaande factoren een rol. Deze zullen in onderling verband moeten worden bezien.

a.Er zijn aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen aanwezig.

Als er aangepaste of eenvoudiger aan te passen woonruimten aanwezig zijn, moet worden bezien of de woning leeg staat dan wel dat er (bijvoorbeeld na overlijden van de gehandicapte) nog achterblijvende gezinsleden in de woning wonen. Tevens is het mogelijk dat bekend is dat een woning binnenkort vrij komt.

Als de woning leeg staat, kan de gehandicapte op korte termijn verhuizen en wordt de gemeente niet geconfronteerd met kosten voor het vrijmaken van de woning. Ook kan op deze manier worden voorkomen , dat een woning langer dan strikt noodzakelijk leeg staat (relatie met subsidie voor huurderving. Deze kosten kunnen worden meegenomen bij het maken van de totale kostenafweging voor de gemeente). Als de woning nog door achterblijvende gezinsleden wordt bewoond, moet er rekening mee worden gehouden, dat het vrijmaken van de woning extra kosten met zich kan meebrengen. Het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding kan hierbij een stimulans zijn de woning toch te verlaten. De gemeente of de corporatie zal in dat geval haar best doen om op zo kort mogelijke termijn een woning vrij te maken.

b.Vergelijking van de aanpassingskosten van de huidige versus de nieuwe woonruimte

Voldoet de (vrijkomende) woning aan de eisen van de nieuwe bewoner of zijn er nog extra aanpassingen nodig ? Als de extra aanpassingen noodzakelijk zijn, is het de vraag wat de hoogte van de kosten is om de woning geschikt te maken.

Als er een kostenafweging wordt gemaakt tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen anderzijds moeten alle kosten daarbij worden betrokken. Dit houdt in dat de aanpassingskosten van de huidige woning moeten worden afgezet tegen:

  • ·

    de verhuiskostenvergoeding voor de gehandicapte

  • ·

    het eventueel aanpassen van de nieuwe woning

  • ·

    het eventueel vrijmaken van de woning

  • ·

    een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving

    • c.

      Volkshuisvestelijke afwegingen

Niet alleen de kosten spelen een rol bij de uiteindelijke keuze van een voorziening. Ook volkshuisvestelijke belangen spelen een rol. Als een aangepaste woning beschikbaar is, kan het ondoelmatig zijn om een woning aan te passen. Niet alle aangepaste woningen zullen even goed verhuurbaar zijn. Als een geschikte kandidaat voor die woning wordt gevonden, kan verhuizen de voorkeur hebben, ook al leidt dat niet direct tot lagere kosten.

Ook afspraken die mogelijk met verhuurders zijn gemaakt over het opnieuw toewijzen van een reeds aangepaste woning aan een andere gehandicapte kunnen hierbij een rol spelen. In Leeuwarden wordt, door een systeem van registratie van aangepaste woningen, ernaar gestreefd beschikbare woningen zo adequaat mogelijk opnieuw in te zetten voor gehandicapten.

d.Snelheid waarmee woonprobleem kan worden opgelost

In een aantal gevallen kan verhuizing het woonprobleem veel sneller oplossen. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering, en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Oplossingen voor de korte termijn zijn niet nodig en de ergonomische beperkingen van de gehandicapte zijn direct opgelost. Soms is een snelle oplossing geboden, bijvoorbeeld als een gehandicapte in een ziekenhuis of revalidatiecentrum verblijft en pas ontslagen kan worden als de woonsituatie is aangepast.

e.Sociale omstandigheden

Uiteraard zal de gemeente bij het bepalen van de te verstrekken voorziening ook met de voorkeur van de gehandicapte rekening houden. Sociale omstandigheden kunnen een rol spelen bij de afweging wel of niet verhuizen. Hierbij kan worden gedacht aan de binding die de gehandicapte met de buurt heeft (de tijd dat de gehandicapte in die buurt woont), de aanwezigheid van familie en/of vrienden, de mantelzorg, die door de verhuizing wegvalt, de aanwezigheid en afstand tot de verschillende voorzieningen (winkels, ziekenhuis etcetera). De nabijheid van verschillende voorzieningen kan van belang zijn aangezien de gehandicapte in veel gevallen minder mobiel is. Hierbij valt ook een relatie te leggen met eventueel te verstrekken vervoersvoorzieningen.

Ondanks een aantal (in de ogen van de gehandicapte) negatieve veranderingen in de sociale omstandigheden kan het voorkomen, dat de gemeente na alle factoren in overweging te hebben genomen tot het besluit komt een verhuiskostenvergoeding als de goedkoopst adequate woonvoorziening te zien. Het belangrijkste is, dat het woonprobleem waarmee de gehandicapte wordt geconfronteerd, wordt opgelost waardoor het normale gebruik van de woning weer mogelijk is.

f.Integrale afweging van verschillende Wvg-voorzieningen (wonen, vervoer, rolstoelen)

Afstemming met overige Wvg-voorzieningen is van belang voor het maken van een keuze. Afstemming met vervoersvoorzieningen kan een duidelijke rol spelen. Criteria die hierbij een rol spelen zijn de afstand tot openbaar vervoer haltes, de aanwezigheid van voorzieningen als ziekenhuizen, winkelcentra enzovoort.

Als een woning dicht bij bovengenoemde voorzieningen is gelegen, kan de gemeente tot de conclusie komen dat het adequater is om de huidige woning aan te passen dan de gehandicapte te laten verhuizen. De bereikbaarheid van voorzieningen blijft daardoor beter en op het gebied van vervoersvoorzieningen behoeven wellicht minder aanvullende maatregelen te worden genomen.

g.Werksituatie

Ook de werksituatie van de gehandicapte kan van invloed zijn op de beslissing om al dan niet te verhuizen. Als de gehandicapte door de verhuizing dichter bij zijn werk kan komen te wonen, verdient verhuizing wellicht de voorkeur. Dit houdt echter niet in, dat verhuizing om reden van het dichter bij de werkplek wonen op zichzelf een reden is om verhuiskosten te vergoeden.

h.Woonlastenconsequenties

Een belangrijk punt is ook de woonlastenconsequenties van de verschillende opties. Een vergelijking kan gemaakt worden tussen de woonlasten van het aanpassen van de huidige woonruimte versus het verhuizen naar een andere woonruimte. Uiteraard kan bij deze vergelijking rekening gehouden worden met de (hoogte en duur van de) te ontvangen individuele huursubsidie. Het verhuizen naar een woning met lagere huur zal niet op problemen stuiten. Anders wordt het als de huur van de nieuwe woning hoger is dan de huidige huur.

Voor huiseigenaren waarvan de hypotheek inmiddels volledig is afgelost zijn de financiële consequenties van een verhuizing aanzienlijk.

i.Is de gehandicapte eigenaar of huurder van de woning

Als de gehandicapte eigenaar is van de woonruimte, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer de gehandicapte de woning huurt.

Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer consequenties dan vanuit een huurwoning, zowel emotionele als financiële. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning.

Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daartegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen omslaan.

Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Als vermogensverliezen optreden of als de gehandicapte veel aan de woning heeft verbeterd, zal de medewerking van de gehandicapte waarschijnlijk minder zijn.

Een ander punt dat ook relatie heeft met het hebben van een hypotheek is in hoeverre de financiële situatie van de gehandicapte verandert door de handicap. Als men van werk moet veranderen of misschien zelfs zijn baan kwijt raakt kan het noodzakelijk zijn om naar een andere woning te zoeken, omdat de financieringslasten überhaupt (ook zonder aanpassingskosten) te groot worden. In dat geval zal de gehandicapte minder problemen met verhuizen hebben.

Tevens zal er rekening mee moeten worden gehouden dat een aangepaste koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen.

2.4 Vormen van woonvoorzieningen

2.4.1. Verhuiskosten

De gemeente kan, nadat de hiervoor genoemde afweging tussen verhuizen en een woningaanpassing of een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard is gemaakt, besluiten een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten te verlenen. Deze financiële tegemoetkoming kan alleen worden verleend als aan enkele (nader) voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden zijn:

  • ·

    er is niet verhuisd voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij daarvoor schriftelijke toestemming is verleend

  • ·

    de gehandicapte gaat niet voor het eerst zelfstandig wonen

  • ·

    er wordt niet verhuisd van of naar een woonruimte, die niet geschikt is om het hele jaar door te worden bewoond

  • ·

    in de te verlaten woning is sprake van belemmeringen in het normale gebruik van de woning

  • ·

    er wordt niet verhuisd van of naar een hotel/pension, trekkerswoonwagen, tweede woning, vakantiewoning of kamer.

  • ·

    er wordt niet verhuisd naar een AWBZ-instelling of een bejaardenoord

Ten aanzien van de eerstgenoemde voorwaarde het volgende: achterliggende gedachte bij deze bepaling is dat de oude woonsituatie beoordeeld moet zijn. Immers, het moet duidelijk zijn dat verhuizen in de gegeven situatie de goedkoopst adequate oplossing is. Binnen de gemeente Leeuwarden is het uit praktische overwegingen mogelijk dat, ondanks het feit dat er nog geen beschikking is uitgereikt, met schriftelijke toestemming van bureau Wvg er al wel verhuisd kan worden wanneer de oude woonsituatie eenmaal beoordeeld is. Uiteraard zal door bureau Wvg bekeken worden of de nieuwe woning die de aanvrager op het oog heeft voor hem/haar als adequaat is aan te merken.

De verhuiskostenvergoeding kan tevens worden verstrekt aan een niet-gehandicapte bewoner van een aangepaste woning, als deze op verzoek van de gemeente de aangepaste woning vrijmaakt voor een gehandicapte.

Voor verhuizing en herinrichting wordt een forfaitaire vergoeding gegeven waarvan de hoogte is vastgelegd in het financieel besluit. De tegemoetkoming wordt verstrekt los van de werkelijk gemaakte kosten en los van het inkomen van de gehandicapte. Ook voor het vrijmaken van de woning ten behoeve van een gehandicapte wordt dit bedrag gehanteerd.

2.4.2. Woonruimte aanpassing

Het primaat van de verhuizing wordt alleen opgelegd onder specifieke voorwaarden. Wordt niet aan deze voorwaarden voldaan, dan wordt een woningaanpassing of een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard verleend. Dit zal meestal het geval zijn bij eigen woningbezit en bij geringe aanpassingskosten in huurwoningen. Een scherpe grens wat onder geringe kosten wordt verstaan is niet te trekken, richtlijn binnen de gemeente Leeuwarden is de hoogte van de toe te kennen verhuiskostenvergoeding.

Een woningaanpassing of woonvoorziening van al of niet bouwkundige of woontechnische aard kan niet zomaar worden verleend. De verordening geeft namelijk enkele voorwaarden voor het verstrekken van deze woonvoorzieningen aan. Het gaat om de volgende voorwaarden:

  • -

    de ergonomische belemmeringen mogen niet voorvloeien uit de aard van de gebruikte bouwkundige materialen in de woning

  • -

    de voorziening moet toereikend zijn of worden verzekerd

  • -

    de voorziening wordt aan het hoofdverblijf getroffen tenzij het gaat om het bezoekbaar maken van een woning voor een bewoner van een AWBZ-instelling

  • -

    de gehandicapte moet verhuisd zijn naar de voor zijn of haar belemmeringen op dat moment meest geschikte woning, tenzij er vooraf schriftelijk toestemming is verleend door B & W.

Het toekennen van een vergoeding voor het bezoekbaar maken van de woning is ook mogelijk in die situatie dat bijvoorbeeld een gehandicapt kind van gescheiden ouders de woning van de ouder waarbij het kind niet woont bezoekt.

Een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing kan ook worden toegekend aan gehandicapten die in een woonwagen of op een woonschip of binnenschip wonen. Er gelden in deze gevallen extra voorwaarden.

Een woonwagen en een woonschip moeten nog een technische levensduur van tenminste vijf jaar hebben. Ook de stand- en ligplaats moet nog zeker vijf jaar blijven bestaan.

Als aan deze voorwaarden niet wordt voldaan bedraagt de financiële tegemoetkoming hoogstens

f.2000,- (€ 908,-).

Bovendien moet de hoofdbewoner van een woonwagen over een bewoningsvergunning beschikken.

Een voorziening aan een binnenschip kan slechts aan het woongedeelte worden aangebracht en het schip moet geregistreerd en bedrijfsmatig worden gebruikt. Immers, wanneer dit niet het geval is ligt het verhuizen naar een adequate woning op de wal meer voor de hand.

Voor het verlenen van een woningaanpassing gelden, boven op de algemeen geformuleerde voorwaarden nog een aantal extra voorwaarden:

  • -

    de werkzaamheden mogen niet zonder schriftelijke toestemming worden begonnen

  • -

    door de gemeente aangewezen personen moeten toegang tot de woonruimte krijgen, inzicht krijgen in de bescheiden en de tekeningen en de aanpassing kunnen controleren

  • -

    binnen 15 maanden na toekenning moet de aanpassing gereed gemeld worden

  • -

    de gereedmelding is het verzoek tot uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De gereedmelding houdt ook in, dat is voldaan aan de voorwaarden waaronder de beschikking is verleend.

Nadat is voldaan aan de voorwaarden en een voorlopige beslissing is uitgereikt op basis van de geraamde kosten kan begonnen worden met de realisering van de aanpassing. Voordat begonnen kan worden met de werkzaamheden is medewerking van de woningeigenaar nodig. Bij eigenaar-bewoners zal dit naar verwachting geen problemen opleveren aangezien de aanpassing noodzakelijk is voor een lid van het huishouden. Bij verhuurders kan de situatie anders zijn. Hierbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen particuliere verhuurders en sociale verhuurders. Op grond van de BBSH hebben de sociale verhuurders een taak in de huisvesting van gehandicapten. Dit wordt genoemd als verbijzondering van het verantwoordingsveld “de kwaliteit van woongelegenheden”. Een sociale verhuurder dient door het bouwen of treffen van voorzieningen aan woongelegenheden te zorgen, dat lichamelijk gehandicapten volgens redelijke wensen kunnen worden gehuisvest. Als een sociale verhuurder in de ogen van de gemeente onvoldoende invulling geeft aan haar taak, bijvoorbeeld door weigeren medewerking te verlenen aan een woningaanpassing, kan de gemeente het Rijk inschakelen voor eventuele sancties.

Voor de particuliere verhuurders bestaat een dergelijke taakstelling niet, wat overigens niet wil zeggen, dat zij geen medewerking zouden willen verlenen bij het aanpassen van de woonruimte. De wetgever heeft met het uitbreiden van het aanschrijvingsinstrument (het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van gehandicapten wordt nu ook aanschrijvingsgrond) willen voorkomen dat de situatie zou kunnen ontstaan, dat de gemeente niet aan haar zorgplicht zou kunnen voldoen doordat verhuurders weigeren toestemming te verlenen. Het verdient uiteraard de voorkeur, dat gemeente en verhuurders afspraken kunnen maken over de wijze waarop omgegaan wordt met aanvragen voor een woningaanpassing. Deze afspraken kunnen op verschillende terreinen liggen. Gedacht kan worden aan afspraken over de opname van de aangepaste woning in een woningregistratiesysteem, woningtoewijzing aan anderen dan gehandicapten, huurderving etcetera.

In Leeuwarden is hiertoe met de woningcorporaties een zogenaamd woonconvenant afgesloten.

Uitgangspunt bij de woningaanpassing is, dat het woonprobleem dat de gehandicapte ondervindt, opgelost moet worden. Bij het formuleren van een programma van eisen waaraan een voor de gehandicapte geschikte woning moet voldoen, speelt een aantal factoren een rol. Hierbij kan worden gedacht aan onder meer de ernst en omvang van de beperkingen, een stationair of progressief ziektebeeld, de bouwkundige situatie, de financiële situatie en de verschillende alternatieve oplossingen.

Bovenstaande factoren spelen een rol bij de besluitvorming van de gemeente over welke voorziening zij subsidiabel stelt. Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassing wordt aangesloten bij de eisen zoals deze in het Bouwbesluit zijn geformuleerd. Aan de hand van dit niveau wordt vastgesteld hoe hoog de subsidiabele kosten kunnen zijn. Als de gemeente en/of de gehandicapte in overeenstemming met de verhuurder een hoger kwaliteitsniveau nastreven , kan worden afgesproken, of en in hoeverre dit hogere kwaliteitsniveau voor subsidie in aanmerking komt en welk deel van de kosten de gehandicapte zelf moet opbrengen. In het kader van het budgetbeheer besluit de gemeente dat in het geval voor een hoger of luxer kwaliteitsniveau gekozen wordt, de extra kosten voor rekening van belanghebbende komen, maar, dat deze extra kosten niet van invloed zullen zijn op de draagkracht van de belanghebbende en derhalve niet van invloed op de hoogte van de door de gemeente te verstrekken financiële tegemoetkoming. Een andere situatie is het als de gemeente dat hogere kwaliteitsniveau nastreeft. Bijvoorbeeld omdat de verwachting is dat door het hogere kwaliteitsniveau of het aantal extra aanpassingen de woning zonder al te veel moeite weer aan een andere gehandicapte kan worden toegewezen ingeval de “eerste” gehandicapte niet meer in de woning woont en dus met een langere afschrijvingstermijn rekening wordt gehouden.

Vanuit een oogpunt van doelmatigheid wordt dan een kwalitatief betere aanpassing als adequaat beschouwd.

Bij het beoordelen of een voorziening doelmatig en/of adequaat is hoeft de gemeente niet alleen naar de kosten van de aanpassing sec te kijken. Ook de mate van duurzaamheid en de mogelijkheid van het eventueel aan een andere gehandicapte toewijzen van de aangepaste woning kunnen een rol spelen.

De kosten van de woningaanpassing dienen ook te worden bepaald. Een manier om de kosten te bepalen is het opvragen van offertes aan verschillende aannemers. Binnen Leeuwarden wordt met de voorlopige toekenning van een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing altijd een begroting meegezonden. Gehandicapten die eigenaar van de aan te passen woning zijn kunnen daarmee naar een aannemer toestappen en een offerte vragen. Wijkt de offerte veel af van de begrote kosten (meer dan 10%), dan zal vooraf overleg plaats moeten vinden vooraleer begonnen kan worden met de werkzaamheden. Voor wat betreft de huurders vindt een zelfde soort van handelwijze plaats naar de woningcorporaties toe.

De uiteindelijke kosten kunnen pas worden bepaald nadat de aanpassing gereed is gemeld. De gereedmelding is namelijk het verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

Inmiddels heeft zich ook voor wat betreft woningaanpassingen de nodige jurisprudentie gevormd een en ander is al aan de orde geweest in hoofdstuk 1 van het verstrekkingenboek. Globaal kan worden gezegd dat die kosten die nodig zijn om een woning te laten voldoen aan de “eisen des tijds”, bijvoorbeeld een centrale verwarming, een douchegelegenheid en een wasmachineaansluiting, maar ook kosten voortkomend uit achterstallig onderhoud van de woning, niet vanuit de Wvg vergoed worden.

2.4.3 Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard

Naast aanpassingen aan de woning zelf, die meestal in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt kan een gehandicapte ook in aanmerking worden gebracht voor een woonvoorziening van niet bouwkundige- of woontechnische aard. Grofweg gaat het om twee categorieën:

  • a.

    woningsanering en rolstoelvast tapijt (financiële tegemoetkomingen)

  • b.

    woonvoorzieningen in natura, zoals de patiëntenlift en de losse voorzieningen voor baden, douchen en toiletgebruik

Een aantal de woonvoorzieningen genoemd onder b kunnen ook via de Thuiszorg worden geleend, hetgeen kan helpen een periode te overbruggen dat een definitieve voorziening nog niet gerealiseerd is.

a.Woningsanering en rolstoelvast tapijt

Een gehandicapte kan in aanmerking komen voor een (inkomensafhankelijke) tegemoetkoming in de kosten van woningsanering indien de klachten voortkomen uit astma of allergie, mits de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning.

Indien het medisch noodzakelijk en urgent is kan onder de Wvg een vergoeding worden toegekend voor de kosten van vervanging van de vloerbedekking en gordijnen in woon- en slaapkamer.

Cara-klachten die verband houden met een allergie voor huisstofmijt kunnen verminderen als in de directe omgeving het contact met de huisstofmijt zo gering mogelijk is. De plaats waar het contact met de huisstofmijt het grootst is, is de slaapkamer waar men gedurende een groot aantal uren per dag verblijft en met name het bed, waarin de huisstofmijt zich goed kan ontwikkelen gezien de temperatuur en het vochtgehalte.

De Cara-klachten kunnen in deze gevallen worden verminderd door enerzijds de omgeving stofvrij te houden en door anderzijds bij de inrichting van de woning rekening te houden met gladde of synthetische materialen. Vanuit de Wvg gaat het dan om het vervangen van wollige of pluizige vloerbedekking door glad, synthetisch materiaal.

De woonkamer kan, bijvoorbeeld wanneer dit een vertrek is waarin overdag “overwegend wordt verbleven” al naar gelang de omstandigheden eveneens worden gesaneerd. In de regel zal dit bij kleine kinderen voor wie een noodzaak bestaat tot woningsanering en die overdag op de woonkamervloer spelen het geval zijn.

Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of specialist.

De noodzaak tot het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het leefpatroon, de leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en leefgedrag bepaald.

Als blijkt dat (door gezinsleden zelf) geen maatregelen worden genomen om schadelijke effecten te voorkomen dan komt de sanering niet voor vergoeding in aanmerking. Hierbij kan worden gedacht aan het niet vervangen van stofveroorzakende en voor de inrichting van de woning niet onmisbare zaken, het houden van huisdieren, terwijl het medisch is aangewezen deze weg te doen.

Aanknopingspunt voor een dergelijke beoordeling kunnen de voorschriften/aanbevelingen gedaan door een behandelend arts of Cara-verpleegkundige zijn.

Wanneer een gehandicapte bij de aanschaf van de te vervangen vloerbedekking of gordijnen had kunnen weten dat hij of zij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert wordt evenmin een vergoeding verleend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn, wanneer de gehandicapte al jaren bekend is met deze klachten en/of al eens eerder saneringsadviezen heeft gehad.

Wanneer een gehandicapte aangewezen is geraakt op het gebruik van een rolstoel voor verplaatsingen binnenshuis, kan er een noodzaak ontstaan de bestaande vloerbedekking te vervangen door rolstoelvast tapijt. Overigens dient te worden opgemerkt dat veel van de vloeren ook met de bestaande bedekking (linoleum, laagpolig tapijt etcetera) geschikt zijn voor rolstoelgebruik.

Voor het verstrekken van bovengenoemde voorzieningen geldt dat dit alleen mogelijk is in die gevallen dat de betreffende zaken nog niet zijn afgeschreven en het medisch gezien noodzakelijk is dat deze direct vervangen worden, immers, anders bestaat de mogelijkheid dat een en ander binnen het “normale” patroon van vervanging wordt meegenomen.

Als een artikel is afgeschreven wordt er geen vergoeding verleend.

De gemeente kiest ervoor om bij de bepaling van de financiële tegemoetkoming rekening te houden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode van de te vervangen zaken. De te verlenen vergoedingen kunnen volgens de onderstaande tabel worden vastgesteld:

  • -

    nieuwer dan twee jaar 100 %

  • -

    tussen de twee en vier jaar 75 %

  • -

    tussen vier en zes jaar 50 %

  • -

    tussen zes en acht jaar 25 %

De te vergoeden bedragen zijn gebaseerd op de normen zoals die onder de AAW golden, inmiddels zijn deze geïndexeerd naar het huidige prijsniveau. Jaarlijks zal hierop het prijsindexcijfer zoals dat ook voor andere Wvg-voorzieningen geldt worden toegepast.

Voor de hoogte van de bedragen wordt verwezen naar bijlage 1 van dit verstrekkingenboek.

Teneinde het te vergoeden bedrag vast te stellen wordt de volgende berekening gemaakt:

  • ·

    vloerbedekking: het aantal vierkante meters maal het te vergoeden bedrag

  • ·

    gordijnen: 1,5 maal de breedte, gedeeld door de lengte plus 10 centimeter maal het te vergoeden bedrag

    • b.

      Woonvoorzieningen in natura

De verordening geeft aan dat woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en woontechnische aard eveneens kan bestaan in een verstrekking in natura. Wanneer geen voorziening getroffen wordt in geld spreken we van een voorziening in natura. Een dergelijke voorziening kan zowel een voorziening in eigendom als een voorziening in bruikleen zijn.

Om te bepalen of een woonvoorziening in eigendom dan wel in bruikleen wordt verstrekt kunnen ondermeer overwegingen van hygiëne, alsook de mogelijkheid tot herverstrekking een rol spelen. Zo wordt bijvoorbeeld een toiletstoel over het algemeen bij voorkeur in eigendom verstrekt en een patiëntenlift in bruikleen.

Globaal gezien kennen we de volgende woonvoorzieningen in natura

  • 1.

    de (mobiele) patiëntenlift

  • 2.

    de losse hulpmiddelen voor douchen, baden en toiletgang

  • 3.

    de traplift

ad 1 Patiëntenliften

Het verticale transport van een gehandicapte vanuit een bed naar de rolstoel kan in een aantal gevallen problemen opleveren. Niet in alle gevallen kan een hoog- laag bed het probleem oplossen en biedt de patiëntenlift wel een oplossing. Een patiëntenlift wordt in een aantal gevallen ook gebruikt voor het verplaatsen van bijvoorbeeld bed naar de douche of het bad. Patiëntenliften zijn hulpmiddelen voor boven en buiten de inrichtingselementen brengen van personen, die niet zelf voor de duur van dit transport, de totale lichaamsondersteuningskracht kunnen leveren. Er zijn zowel vaste als mobiele patiëntenliften. Vaste patiëntenliften worden meegenomen in het kader van een bouw- of woontechnische aanpassing.

De keuze voor een bepaald soort patiëntenlift wordt voor een groot deel bepaald door de bouwkundige situatie ter plekke, de beschikbare ruimte en de noodzakelijke lichaamsondersteuning.

Gezien het feit dat de patiëntenlift zich makkelijk leent voor herverstrekking, wordt deze over het algemeen in bruikleen verstrekt.

Ad 2 Losse hulpmiddelen voor douchen, baden en toiletgang

Veel verstrekte voorzieningen zijn de douchestoel en de toiletstoel . Daarnaast kennen we de badlift, de badplank, het badzitje, de douchestretcher , aangepaste box, de aankleedtafel enzovoort.

Al deze “natura” voorzieningen” kunnen zowel in bruikleen als in eigendom verstrekt worden.

Voor beide categorieën van voorzieningen kan aan de adviseur worden gevraagd welk type voorziening de goedkoopst adequate oplossing biedt.

Ad 3 De traplift

Door ervaringen in de praktijk met woningaanpassingen opgedaan is in de gemeente Leeuwarden de mogelijkheid gecreëerd een traplift als woonvoorziening in bruikleen te verstrekken. Hierdoor wordt voorkomen dat eenmaal in particuliere woningen aangebrachte trapliften bij het verhuizen van de eigenaar/bewoner verloren gaan, hetgeen de mogelijkheid van herverstrekking bevorderd .

Ook de technische mogelijkheden zijn wat dat betreft de afgelopen jaren toegenomen hetgeen een optimaal hergebruik garandeert.

De traplift wordt (via bureau Wvg) door de gemeente zelf bij de leverancier aangekocht en tevens wordt bij aankoop een contract voor onderhoud, keuring en reparatie afgesloten.

Met de leveranciers zijn goede afspraken gemaakt over de opslag van trapliften die weer voor hergebruik beschikbaar zijn.

Een registratiesysteem van de liften garandeert een optimaal hergebruik.

Dit werkt niet alleen kostenbesparend, uiteindelijk betekent dit ook dat mogelijk minder vaak gekozen hoeft te worden voor het primaat van de verhuizing.

2.4.4 De uitraaskamer

De wet definieert de uitraasruimte als:” een verblijfsruimte waarin een gehandicapte, die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

Om voor een vergoeding van een dergelijke voorziening in aanmerking te kunnen komen moeten alledrie in de wet genoemde componenten aanwezig zijn:

  • -

    een gehandicapte met

  • -

    een gedragsstoornis die

  • -

    ernstig ontremd gedrag vertoont

Tot de wetswijziging van 1 april 2000, waarbij de uitraaskamer tot de woonvoorzieningen gerekend wordt bestond op geen enkele wijze de mogelijkheid tot vergoeding.

Teneinde in aanmerking te kunnen komen voor een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing moest immers sprake zijn van een bij een gehandicapte –hetzij uit een lichamelijke, hetzij uit een geestelijke handicap voortvloeiende- belemmering ten aanzien van (één van) de elementaire woonfuncties, welke in direct verband staat met een lichamelijke functionele beperking.

Voor wat betreft de uitraasruimte wordt niet aan deze criteria voldaan.

Middels de recente wetswijziging is inmiddels in deze leemte voorzien. Via de jurisprudentie zal ongetwijfeld verdere verfijning aangebracht worden van de in de wet aangeleverde criterea.

2.4.5 Overige woonvoorzieningen

Na de voorgaande omschrijving resteren er globaal nog een drietal woonvoorzieningen:

  • 1.

    tijdelijke huisvesting

  • 2.

    huurderving

ad 1 Tijdelijke huisvesting

Er kan zich een situatie voordoen dat de gehandicapte als gevolg van het realiseren van de woning-aanpassing zijn huidige woning of nog te betrekken woning niet kan bewonen.

Deze situatie heeft tot gevolg dat de gehandicapte dubbele woonlasten heeft. Hiervoor kan de gehandicapte een tegemoetkoming krijgen als hij de dubbele woonlasten redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen.

De financiële tegemoetkoming kan voor maximaal 6 maanden worden verleend voor het tijdelijk betrekken van een (niet)zelfstandige woonruimte of het langer aanhouden van de te verlaten woonruimte.

De financiële tegemoetkoming bedraagt de werkelijk gemaakte kosten met een maximumbedrag genoemd in het financieel besluit.

ad 2 Huurderving

Er kan voor 6 maanden een financiële tegemoetkoming worden verleend als een aangepaste woning leeg komt te staan. Om voor een dergelijke vergoeding in aanmerking te kunnen komen moeten de kosten van de in deze woning aangebrachte aanpassingen in ieder geval f. 10.000,- (€ 4. 538,-) zijn.

Over het algemeen is het moeilijker is voor een dergelijke woning een geschikte huurder te vinden. Door de eigenaar van de woning een tegemoetkoming te verstrekken, kan worden bevorderd, dat de woning beschikbaar blijft voor een gehandicapte.

De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt maximaal het bedrag van de subsidiabele huur.

Binnen de gemeente Leeuwarden komt het vrijwel niet voor dat een eenmaal aangepaste woning lang leeg staat, aangezien er een registratie is van gehandicapten die voor een aangepaste woning in aanmerking willen komen.

2.4.6 Kosten in verband met onderhoud, reparatie en keuring

Veelal gaat het om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en daarom kunnen slijten. Vanwege de slijtage kan de veiligheid van het gebruik slechts voor een beperkte periode worden gegarandeerd, na het verstrijken hiervan zal een (hernieuwde) keuring moeten plaatsvinden.

Aangezien de veiligheid in het geding is , worden deze kosten vergoed.

Teneinde voor vergoeding van deze kosten in aanmerking te kunnen komen, moet het gaan om kosten verband houdend met voorzieningen die verstrekt zijn in het kader van de Wvg, de RGSHG of de BGSHG. Bovendien moet de gehandicapte de woonruimte waarin zich de voorziening bevindt als hoofdverblijf bewonen.

De voorziening waarvoor de kosten worden gemaakt, moet ook op de bijlage bij de verordening voorkomen. Het gaat dus om een beperkt aantal, hieronder genoemde voorzieningen.

Alleen de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen

van keuring, onderhoud en reparatie aan de hieronder genoemde voorzieningen/onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.

  • a.

    stoelliften

  • b.

    rolstoelplateauliften

  • c.

    woonhuisliften

  • d.

    hefplateauliften

  • e.

    balansliften

  • f.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel

  • g.

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren

  • h.

    sanibrailleur inrichtingen en toiletten voorzien van een onderspoel- en föhninrichting

Voor de vergoedingentabel wordt verwezen naar het Besluit Financiële tegemoetkomingen.

2.5 Het registreren van aangepaste woningen voor gehandicapten

Binnen de gemeente Leeuwarden wordt ernaar gestreefd een vrijkomende aangepaste woning zoveel mogelijk opnieuw aan een andere gehandicapte bewoner aan te bieden.

In verband hiermee wordt er een registratiesysteem van aangepaste woningen bijgehouden. Tevens wordt bij bureau Wvg geregistreerd wanneer er een positieve beschikking op een aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding is uitgereikt. In de beschikking wordt eveneens aangegeven aan welke eisen een woning voor de gehandicapte moet voldoen.

Wanneer er een woning vrijkomt wordt dit door de woningstichting bij bureau Wvg gemeld, zodat bureau Wvg eventuele kandidaten voor deze aangepaste woning kan benaderen en op de hoogte stellen van het vrijkomen van de aangepaste woning.

Op deze wijze wordt de eenmaal aangepaste woning optimaal herbezet . Tevens kan, doordat bureau Wvg op de hoogte is van de voor een gehandicapte aan de woning te stellen eisen, voorkomen worden dat achteraf alsnog ingrijpende aanpassingen aan een woning noodzakelijk blijken te zijn.

3. VERVOERSVOORZIENINGEN

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft het beleid weer met betrekking tot vervoersvoorzieningen. Onderwerpen als afbakening van de zorgplicht, de algemene uitgangspunten die gehanteerd worden, het primaat van het collectief vervoer worden besproken. Vervolgens zal per vervoersvoorziening worden aangegeven welke uitgangspunten ten grondslag liggen aan de verstrekking van deze voorziening.

Onder vervoersvoorziening verstaat de Wvg een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij vervoer buitenshuis ondervindt. Een vervoersvoorziening wordt slechts toegekend indien er sprake is van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of handicap. Bij de verstrekking wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte. Niet iedere vervoersbehoefte komt echter voor een vervoersvoorziening in aanmerking.

Het beroep op vervoersvoorzieningen wordt bepaald door het beleid dat de gemeente voert met betrekking tot het bevorderen van de mobiliteit en deelname aan het maatschappelijk verkeer van gehandicapten. De belangrijkste oorzaak van mobiliteitsproblemen van gehandicapten is dat het huidige openbaar vervoer voor hen onvoldoende bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is. De Wvg legt een zorgplicht bij de gemeente voor het vervoer van mensen met een handicap. De gemeente heeft de mogelijkheid om met een collectief systeem van (al dan niet openbaar) vervoer te komen.

Aangezien een van de uitgangspunten bij het toekennen van een vervoersvoorziening, het bestaande systeem van openbaar vervoer is, hoeft het geen betoog dat met het instellen van de ketenkaart er verschuivingen in zorggebied en zorgplicht zullen plaatsvinden.

3.2 Algemene uitgangspunten bij vervoersvoorzieningen

3.2.1 Mobiliteitsbeperkingen

Mobiliteit is te definiëren als het vermogen van de mens om zich te verplaatsen van het ene naar het andere punt op een wijze, die de situatie verlangt. Met verplaatsen wordt bedoeld het zich in en om de woning bewegen en het afleggen van afstanden buitenshuis.

Wanneer iemand tengevolge van een stoornis om zich te verplaatsen is beperkt, wordt zijn mobiliteit kleiner. Aangezien mobiliteit een belangrijke voorwaarde is voor het participeren in de samenleving, is er sprake van een probleem. Hoe ernstig dit probleem voor de individuele belanghebbende is, hangt af van de verhouding tussen zijn verplaatsingsbehoefte en de reële verplaatsingsmogelijkheden.

De mobiliteitsbeperkingen van een belanghebbende kunnen worden verminderd door verstrekking van een vervoersvoorziening. Met het treffen van vervoersvoorzieningen wordt beoogd de mobiliteitsbeperkingen van de gehandicapten te verminderen. In dit verband wordt opgemerkt dat in geval van vervoersvoorzieningen het altijd gaat om het verminderen van een mobiliteitsprobleem en niet om het wegnemen daarvan. Dit gold ook onder het AAW-regime.

Hoewel het verstrekkingenbeleid in het kader van de Wvg dus op een andere manier invulling aan de verlening van vervoersvoorzieningen geeft, wordt het zelfde doel bereikt: de mobiliteitsbeperkingen van gehandicapten worden verminderd en voor gehandicapten ontstaan mogelijkheden zich nu en dan (buitenshuis) te verplaatsen.

3.2.2 Het verplaatsingsgedrag

Het verplaatsingsgedrag kan worden beschreven aan de hand van de volgende kenmerken:

  • -

    het verplaatsingsmotief (waarom)

  • -

    de verplaatsingsbestemming (waarheen)

  • -

    de frequentie van verplaatsen (hoe vaak)

  • -

    de wijze van verplaatsen (hoe verplaatst men zich)

  • -

    hoe heeft men zich tot nu toe verplaatst

Op deze afzonderlijke aspecten zal in de volgende paragrafen worden ingegaan.

Er bestaat een duidelijke relatie tussen de leeftijd van een belanghebbende en diens verplaatsingsgedrag. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

Kinderen jonger dan 5 jaar hebben in principe geen vervoersprobleem, omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat een voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voorzover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van het vervoersprobleem van niet-gehandicapte leeftijdsgenoten, dat er aanleiding is voor een voorziening. Gevallen waarin de regel onredelijk zou werken worden individueel beoordeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval met kinderen jonger dan 5 jaar, die vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het openbaar vervoer meekunnen.

Kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben in beginsel ook geen zelfstandige vervoersbehoefte, zij worden bijna steeds bij het verplaatsen begeleid door de ouders.

Kinderen vanaf 12 jaar hebben in principe, evenals volwassenen een zelfstandig verplaatsingsgedrag.

Om tot een juiste probleemstelling te komen zijn ook de gegevens nodig over het verplaatsingsgedrag. Binnen de feitelijke probleemstelling weegt de gemeente namelijk in eerste instantie af welk deel van de verplaatsingsbehoefte door middel van een voorziening ten laste van de Wvg kan worden gehonoreerd. Voorts heeft de gemeente inzicht nodig in het verplaatsingsgedrag om te komen tot een juiste keuze van het goedkoopst adequate middel.

Daarbij is niet alleen het feitelijk verplaatsingsgedrag van de belanghebbende van belang, maar ook inzicht in het verplaatsingsgedrag van de niet-gehandicapte in dezelfde sociale situatie. Beide aspecten zullen dus in het onderzoek aan bod komen.

3.2.3 Het verplaatsingsmotief en de verplaatsingsbestemming

Wanneer de gemeente een onderzoek instelt naar het verplaatsingsmotief zijn onder meer motieven en bestemming relevant als: het bezoeken van godsdienstige of andere bijeenkomsten, bezoek familie en kennissen, winkelen en recreatie.

Een groot deel van deze verplaatsingen zijn routineverplaatsingen. Het betreft hier regelmatig terugkomende activiteiten, zoals het doen van dagelijkse boodschappen, het bezoeken van familie en kennissen, het deelnemen aan sportmanifestaties, enzovoort.

Met betrekking tot het zich verplaatsen buitenshuis moet een belanghebbende in staat worden gesteld, in ieder geval datgene te doen wat mensen –normaal gesproken- van dag tot dag plegen te doen, wanneer het gaat om het zich verplaatsen buitenshuis.

Wat mensen normaal gesproken –van dag tot dag- plegen te doen wanneer het gaat om zichzelf (buitenshuis) te verplaatsen dient derhalve uitgangspunt te zijn bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen. Als hierbij beperkingen worden ondervonden dienen deze beperkingen te worden verminderd.

N.B. Vervoersvoorzieningen, die voor vervoer naar en van het werk, verplaatsingen op de werkplek en scholing worden verstrekt vallen onder de AAW. Artikel 2 Wvg benadrukt dit wanneer wordt gesteld: “Het gemeentebestuur draagt zorg voor de verlening van (…), vervoersvoorzieningen (…) ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapte en (…)”.

3.2.4. Frequentie van verplaatsen

Bij het bepalen van de relevante vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak een belanghebbende een bepaalde bestemming wil kunnen bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het leven van alledag en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke kontakten te onderhouden.

De belanghebbende moet in staat worden gesteld in ieder geval datgene te doen wat mensen – door de bank genomen- van dag tot dag plegen te doen. Als het gaat om verplaatsen buitenshuis: boodschappen doen, bezoeken van kennissen en het zomaar buiten zijn: “het korte afstandsvervoer”.

Een belangrijke steun voor de beantwoording van de vraag of het leven van alledag voor een individu dusdanig wordt verstoord dat een verplaatsvoorziening getroffen moet worden, is het in beschouwing nemen van het leven van alledag zoals dit door betrokkene werd geleid voor het optreden van de ziekte of gebreken.

Bij de beoordeling of een voorziening moet worden getroffen dient er tevens rekening mee gehouden te worden dat van een gehandicapte tot op zekere hoogte mag worden verlangd dat hij zijn verplaatsingspatroon aanpast aan zijn handicap.

Voor het treffen van een verplaatsingsvoorziening is het noodzakelijk dat het leven van alledag in overwegende mate verstoord is. Als op betrekkelijke ondergeschikte punten voor belanghebbende in zijn leven van alledag verplaatsingsmoeilijkheden optreden wordt hiervoor geen voorziening getroffen.

Uitgangspunt vormt dat een vergoeding van de kosten voor gebruik van een taxi voor 520 kilometer op jaarbasis als regel als een adequate vervoersvoorziening kan worden aangemerkt.

Dit is door de wetgever bepaald. Alleen in uitzonderlijke situaties kan er aanleiding zijn deze norm naar boven of beneden bij te stellen.

3.2.5 Verplaatsingen in het kader van het leven van alledag

Het leven van alledag wordt bepaald door de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

De individuele invulling van het leven van alledag kan in bijzondere situaties sociale kontakten betreffen buiten de korte afstandssfeer, waarvoor verplaatsing noodzakelijk is. Zoals inmiddels ook door uitspraken van de Centrale Raad van Beroep onderbouwd wordt hebben de gemeenten slechts zorgplicht voor het vervoer in de directe leef- en woonomgeving van de gehandicapte.

De ondergrens van een vervoersvoorziening wordt door de Centrale Raad van Beroep geformuleerd als: “ een zodanige tegemoetkoming dat binnen het naaste woon- en leefmilieu nog in aanvaardbare mate aan het leven alledag kan worden deelgenomen”.

Het zorgplichtgebied betreft in eerste instantie de gemeente zelf en (eventueel) daarnaast een gebied waarin van deur-tot-deur tenminste bereikbaar moeten zijn: winkels, ziekenhuis of verpleeghuis, voorzieningen als een sporthal of een zwembad en een NS-station waar dienstverlening mogelijk is.

Voor Leeuwarden houdt dit in, dat het zorgplichtgebied samenvalt met het grondgebied van de gemeente.

Het treffen van de vervoersvoorziening buiten de korte-afstandssfeer gebeurt slechts wanneer sprake is van dreigende vereenzaming.

Teneinde te kunnen bepalen of sprake is van dreigende vereenzaming wordt onder meer gekeken naar overige sociale contacten van de gehandicapte en naar de vraag of het betreffende contact ook op een andere wijze te onderhouden is. De verwachting bestaat dat met het instellen van de reisservice van TraXX (ketenmanagementsysteem) ook hier verschuivingen in zorgplicht zullen plaatsvinden.

Tot de wezenlijke sociale contacten kan in een individueel geval een contact behoren, dat weliswaar niet valt onder de contacten van de doorsnee burger in het leven van alledag, maar wel zo wezenlijk is voor de belanghebbende, dat het voor hem mede het leven van alledag uitmaakt. Een en ander kan zeer genuanceerd liggen. Met het als uitgangspunt nemen van het leven van alledag zoals dit door de betrokkene voor het optreden van ziekte of gebreken werd geleid, kan worden gewogen welke contacten wezenlijk zijn voor de belanghebbende.

Bovenstaande gaat uiteraard niet op voor diegene die reeds op jonge leeftijd gehandicapt werd. In zulke gevallen is het van belang om te onderzoeken hoe de belanghebbende tot nu toe in het vervoer heeft voorzien en wat hij daarbij nog als belangrijkste belemmering heeft ondervonden.

3.2.6. Beperkingen bij het verstrekken van vervoersvoorzieningen

In de verordening is een aantal algemene beperkingen opgenomen die voor alle voorzieningen in het kader van de Wvg gelden en dus ook gelden voor de vervoersvoorziening.

Het gaat hierbij om de volgende uitgangspunten:

  • -

    de voorziening dient individueel gericht te zijn met uitzondering van het collectief vervoer.

  • -

    De voorziening dient langdurig noodzakelijk te zijn

  • -

    De voorziening dient niet algemeen gebruikelijk te zijn

  • -

    Er dient geen aanspraak te bestaan op de voorziening op grond van enig andere wettelijke regeling

  • -

    De voorziening dient de goedkoopst adequate oplossing te bieden.

Op deze algemene beperkingen is in Hoodstuk 1 reeds nader ingegaan.

Voor de vervoersvoorzieningen geldt geen inkomensgrens.

3.3 Primaat van het collectief vervoer:

3.3.1 Een collectief vervoerssysteem

A.

Bij de vaststelling van de beleidsuitgangspunten heeft de gemeente er voor wat betreft vervoersvoorzieningen voor gekozen het primaat te leggen bij het aanbieden van collectief vraagafhankelijk vervoer. Verder is een deel van de lijngebonden stadsdienst toegankelijk voor mensen met rolstoelen, het zogenoemde Servicenet.

Daarnaast kan al dan niet aanvullend op het voorliggende collectieve vervoerssysteem een aantal voorzieningen in de vorm van financiële tegemoetkomingen of forfaitaire vergoedingen worden gegeven voor de kosten van vervoer buitenshuis. Tevens kan als aanvulling op het collectief vervoer een voorziening in natura worden verstrekt.

Het huidige openbaar vervoer is voor gehandicapten nog niet volledig bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar. Vanuit de wettelijk geformuleerde zorgplicht biedt de gemeente Leeuwarden in het kader van de Wvg een collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer binnen het “zorgplichtgebied” aan waardoor aan gehandicapten alternatieven worden geboden om zich te kunnen verplaatsen.

Als aanvulling hierop is inmiddels reizen mogelijk met Valys (de zogenaamde ketenmanager).

Binnen het systeem van het collectief vervoer bestaat de keuzemogelijkheid tussen:

  • -

    een vervoerpas voor deelname aan het collectief vervoer

  • -

    een forfaitaire tegemoetkoming voor vervoer

De keuze voor een vervoerpas dan wel een forfaitaire vergoeding geldt, zolang men geïndiceerd is.

Ingangsdatum van de vervoersvoorziening is altijd de eerste van de maand: voor mensen die een aanvraag indienen tot en met de 15e van de maand is dit de eerste dag van de maand van aanvraag. Voor mensen die vanaf de 16e van de maand een aanvraag indienen is de ingangsdatum de eerste dag van de volgende maand.

Kenmerken van het collectief vervoerssysteem:

  • -

    een vervoersgebied wat de openbaar vervoerzone waarbinnen de Wvg gerechtigde woont plus 5 zones daaraan aansluitend omvat

  • -

    voor de niet-Wvg gerechtigde een gebied wat het gemeentelijke grondgebied omvat

  • -

    vervoersmogelijkheid van 00.00 tot 24.00 uur 7 dagen per week- systeem is

    oproep-gestuurd, waarbij minimaal een halfuur van tevoren de vervoersmelding

    moet plaatsvinden

  • -

    de chauffeur dient in- en uitstaphulp te verlenen

  • -

    men betaalt in de taxi het vervoerstraject

  • -

    de hoogte van de vervoersprijs voor Wvg gerechtigden komt overeen met het

    Openbaar vervoerstarief

  • -

    de niet Wvg gerechtigde betaalt een hoger tarief

  • -

    het systeem moet toegankelijk zijn voor verschillende typen rolstoelen

  • -

    op indicatie mag een begeleider mee, ook de blindengeleidehond mag mee

    vervoerd worden

  • -

    er is sprake van deur- tot –deur vervoer

  • -

    er kan samen met anderen worden gereisd

  • -

    de taxi mag hooguit een kwartier eerder of later dan het gemelde tijdstip

    aanwezig zijn

  • -

    voor ritten buiten het grondgebied van de gemeente kunnen afwijkende

    vooraanmelding- en afhaaltijden gelden

Binnen het grondgebied van de gemeente Leeuwarden geldt geen beperking in het aantal te reizen zones. Voor de zones die buiten het gemeentelijke grondgebied worden gereisd geldt een budget van 150 per pashouder per kalenderjaar.

De belanghebbende betaalt zelf het openbaar vervoertarief per zone in het vraagafhankelijkke systeem en een lager tarief in de lijngebonden stadsdienst (het Servicenet). Met het aanbieden van vervoer tegen genoemde vervoertarieven en het beschikbaar zijn van een systeem als hiervoor omschreven, wordt in het licht van de op de gemeente rustende zorgplicht in het algemeen een meer dan adequate voorziening geboden. Hiermee kan de gemeente in principe volledig aan haar zorgplicht voldoen. Dat wil zeggen dat naast het in stand houden van het systeem geen aanvullende individuele financiële tegemoetkoming verstrekt hoeft te worden. Immers, de gemeente voldoet in algemene zin ruimschoots aan de Wvg zorgplicht op het terrein van vervoersvoorzieningen middels een vervoerssysteem, dat tenminste de meeste sociaal-culturele en maatschappelijke voorzieningen in de gemeente en/of regio ontsluit en tevens het bereiken van het sociale netwerk in de eigen woonomgeving mogelijk maakt (met andere woorden de verplaatsingen “in het kader van het leven van alledag” mogelijk maakt).

Voor een beperkte groep pashouders kan de zorgplicht zich echter uitstrekken tot het aanbieden van "weekendvervoer" naar bestemmingen buiten het hiervoor gedefinieerde zorgplichtgebied. Het betreft voornamelijk verstandelijk gehandicapten. Voor deze specifieke groep is een aanvullende regeling getroffen, welke onder B. is uitgewerkt.

Pashouders die niet tot deze beperkte groep behoren worden overigens in de gelegenheid gesteld ook buiten het zorgplichtgebied te reizen. De zones die buiten dit gebied worden gereisd worden tegen een kostendekkend tarief bij de pashouders in rekening gebracht. De gemeente verstrekt hierin geen bijdrage aan pashouder of vervoerder. De buiten het zorplichtgebied gereden zones gaan overigens niet ten koste van het budget van 150 zones per jaar.

Wanneer vaststaat dat er een medische indicatie bestaat voor begeleiding tijdens het vervoer, kan een vervoerspas met begeleiding worden berstrekt. De begeleider reist gratis mee. Het moet duidelijk gaan om een begeleider tijdens de taxirit, bijvoorbeeld om mogelijk gevaarlijke situaties (voor chauffeur en overige passagiers) te voorkomen. Voor bewoners van Gezinsvervangend Tehuis “De Kaap” en “De Kazerne” geldt dat standaard (gratis) begeleiding wordt toegekend. Overigens blijkt het in de praktijk voor cliënten nog vaak moeilijk te zijn om ook daadwerkelijk een begeleider te regelen.

Wanneer echtgenoten en samenwonende partners beiden gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven kan, bij een volledig samenvallende vervoersbehoefte, en als gekozen wordt voor de forfaitaire vergoeding, worden volstaan met een enkele voorziening. Bij een niet-samenvallende of slechts een gedeeltelijk samenvallende vervoersbehoefte, kan worden volstaan met twee maal een financiële tegemoetkoming tot maximaal 1,5 maal het normbedrag van de forfaitaire vergoeding.

Wanneer een van de echtgenoten of samenwonende partners bij een ten dele samenvallende vervoersbehoefte, kiest voor een vervoerpas en de ander voor een financiële vergoeding, ligt het primaat binnen de gemeente Leeuwarden bij het collectief vervoer. In dat geval zal de financiële vergoeding gehalveerd worden.

B.

Voor het vervoer buiten het zorgplichtgebied zijn pashouders van het collectieve Wvg vervoer aangewezen op de diensten van Valys

In de praktijk blijkt dat Valys voor een specifieke groep pashouders geen adequate vervoersmogelijkheden biedt.

Het betreft voornamelijk verstandelijk gehandicapten die, vooral in weekeinden, familiebezoek buiten het zorgplichtgebied afleggen. Deze mensen kunnen niet zonder begeleiding reizen.

In het eigen collectieve systeem is dit geen probleem omdat de chauffeurs de begeleiding van deur tot deur verzorgen.

Bij Valys wordt van verschillende vervoerssystemen gebruik gemaakt, waaronder de trein. Hoewel deze doelgroep vaak fysiek gezien wel van dergelijke vervoermiddelen gebruik kan maken, zit het probleem in het ontbreken van de begeleiding tussen de op- en overstappunten.

In paragraaf 3.3.2 heeft het college een zorgplicht vastgelegd voor die gevallen waarin Valys geen adequate oplossing biedt. Deze zorgplicht houdt in dat beoordeeld wordt op welke wijze in die gevallen een mobiliteitsprobleem kan worden opgelost of verminderd.

Aan pashouders met een verstandelijke handicap die essentiële sociale contacten hebben buiten het zorplichtgebied, wordt door Connexxion vervoer aangeboden in het vervoersgebied zoals dat gold tot 1 mei 2002.

In voorkomende individuele situaties zal een aangepast hoger budget aan zones nodig kunnen zijn. Bij de bepaling daarvan kan worden aangesloten bij de criteria die hiervoor onder de werking van het oude vervoerscontract werden gehanteerd. Het vervoer wordt door Connexxion uitgevoerd overeenkomstig het contract, behoudens de bepalingen over aanmeldtijd en (voor)rijtijd. In verband met de grotere afstanden zal Connexxion aan de pashouder aangeven wat bij buitengemeentelijk vervoer de aanmeld- en (voor)rijtijden zijn. Het tarief van de zones buiten het zorgplichtgebied is voor deze pashouders gelijk aan dat van zones binnen dat gebied.

3.3.2 De Ketenmanager

In het kader van de tweede evaluatie van de Wvg is een aantal knelpunten met betrekking tot de Wvg vervoersvoorzieningen naar voren gekomen. Hierbij gaat het met name om de organisatie en kwaliteit van het bovenregionaal vervoer en het sportvervoer. Geconstateerd is dat de toegankelijkheid van het stads-, streek-, en spoorvervoer verbeterd moet worden; daarnaast zal de halte- en stationsinfrastructuur toegankelijk moeten worden gemaakt. Op termijn zal de verbetering van de toegankelijkheid hiervoor een oplossing bieden.

Zolang echter het openbaar personenvervoer niet zodanig toegankelijk is dat personen met een beperkte mobiliteit daar zelfstandig gebruik van kunnen maken, is verbetering van de assistentieverlening bij het doorlopen van een reisketen noodzakelijk. Om te voorzien in de organisatie van bovenregionale vervoersketens en de daarbij benodigde assistentieverlening is door het Rijk een contract afgesloten met een ketenmanager.

In opdracht van het ministerie is een landelijke Ketenmanager Valys aangesteld, met als opdracht het landelijk vervoer van gehandicapten te regelen.

Deze landelijk dekkende service is een aanvulling op bestaande vervoersvormen voor gehandicapten.

In individuele gevallen, waar reizen via de ketenmanager Valys problemen oplevert, in de sfeer van onevenredige financiële nadelen, dan wel het niet kunnen bieden van adequate oplossingen, is het van belang een goede beoordeling te maken op welke wijze het mobiliteitsprobleem in dergelijke gevallen kan worden verminderd of opgeheven. Aan de vervoerder die het vervoerssysteem in Leeuwarden uitvoert worden eisen gesteld dat met de ketenmanager afspraken gemaakt worden die een zo sluitend mogelijke reisketen bewerkstelligen.

Uitgangspunt daarbij is dat de gehandicapte in beginsel voor vervoer een vergelijkbaar bedrag betaalt als het reguliere Openbaar Vervoer tarief.

3.4 Vervoersvoorzieningen in natura

Onder naturaverstrekkingen vallen goederen en diensten die aan de gehandicapte in huur of bruikleen worden verstrekt. Het voordeel van een verstrekking in bruikleen is dat de voorziening herverstrekt kan worden. Vervoersvoorzieningen in natura worden in beginsel in bruikleen verstrekt, voor de tijd dat de belanghebbende het hulpmiddel nodig heeft. De gehandicapte sluit hiervoor een gebruikersovereenkomst met de door de gemeente gecontracteerde leverancier af.

Binnen de gemeente Leeuwarden geldt dat voor een voorziening in natura geen eigen bijdrage wordt berekend.

In artikel 3.1, eerste lid onder b van de verordening worden de volgende voorzieningen in natura onderscheiden: een open elektrische buitenwagen, een ander verplaatsingsmiddel een aanpassing van een eigen auto.

Hieronder gaan wij concreet op deze voorzieningen in.

3.4.1 Open elektrische buitenwagen/scootermobiel

Het gaat hier om een vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning en op de iets langere afstand. Deze voorziening kan gecombineerd worden met een vervoersvoorziening collectief vervoer in de vorm van een vervoerpas dan wel een vervoerskostenvergoeding. Afhankelijk van de vervoersbehoefte van de belanghebbende kan de hoogte van de vervoersvoorziening collectief vervoer bijgesteld worden.

Een elektrische buitenwagen of scootmobiel wordt met name geïndiceerd wanneer er sprake is van een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning. Dit is het geval als de gehandicapte binnen een straal van 1 tot 1,5 kilometer met een scootmobiel of een elektrische buitenwagen zelf boodschappen kan doen, familie en kennissen kan bezoeken en andere vormen van vrijetijdsbesteding beschikbaar heeft. Voor deze verplaatsingen is het immers over het algemeen niet mogelijk c.q. onlogisch gebruik te maken van een collectief systeem of taxivervoer.

Scootmobielen /of elektrische open buitenwagens bieden een verbetering ten opzichte van de duwwandelwagen, maar zijn ook aanzienlijk duurder dan de duwwandelwagens.

Bij verstrekking van deze voorziening geldt dat de gehandicapte:

  • -

    zonder begeleider zelf zijn bestemming moet kunnen bepalen en vinden;

  • -

    tegen weersinvloeden is bestand gedurende een groot deel van het jaar;

  • -

    kan in- en uitstappen en een goede zitbalans heeft en

  • -

    het voertuig kan bedienen en besturen.

De verstrekking van een elektrische buitenwagen of een elektrische scootmobiel geschiedt in bruikleen of in de vorm van een Persoonsgebonden budget (PGB). De regels hiervoor zijn in hoofdstuk 4, paragraaf 7 opgenomen. Voor zaken met betrekking tot service en onderhoud zijn de bepalingen van hoofdstuk 4 paragraaf 5 van toepassing.

In de gemeente Leeuwarden wordt bij de scooter standaard een schootskleed verstrekt.

De kosten van het opladen van een elektrische buitenwagen/scootmobiel komen vanwege de beperkte omvang van de bedragen niet voor vergoeding onder de Wvg in aanmerking.

Indien een zelfstandig wonende gehandicapte in aanmerking wil komen voor een scootmobiel, terwijl hij reeds via de Wvg een volledige (collectieve) vervoersvoorziening heeft, dan wordt, indien hiervoor gekozen is, de financiële vergoeding voor vervoer van artikel 3.3 uit de verordening in principe aangepast.

Als blijkt dat met de scootermobiel (voor een deel) wordt voorzien in het onderhouden van contacten waar voorheen de vervoersvoorziening collectief vervoer in voorzag, kan deze vervoersvoorziening worden gehalveerd.

Teneinde dit te kunnen beoordelen, zal bij de aanvraag van de scootermobiel de vervoersbehoefte weer integraal beoordeeld worden.

Indien een gehandicapte woonachtig in het verzorgingshuis in aanmerking wil komen voor een scootermobiel, terwijl hij reeds via de Wvg een gehalveerde (collectieve) vervoersvoorziening heeft, dan wordt deze vervoersvoorziening niet nogmaals gehalveerd.

3.4.2 Een ander verplaatsingsmiddel

Afhankelijk van de individuele situatie kan verstrekking van een ander verplaatsingsmiddel al dan niet in combinatie met een vervoersvoorziening collectief vervoer aan de orde zijn.

Binnen de gemeente Leeuwarden is er tot nu toe voor gekozen deze verplaatsingsmiddelen in bruikleen te verstrekken. Dit betekent dat ook eventuele reparatiekosten voor rekening van de Wvg komen, daarbij biedt het als voordeel dat herverstrekking mogelijk is.

De fiets of driewielfiets:

Het meest gebruikelijke verplaatsingsmiddel is de fiets. De fiets is een zodanig normaal vervoermiddel, dat de fiets als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. Om deze reden zal een fiets nooit voor verstrekking in aanmerking kunnen komen. Dit geldt evenzeer voor de bromfiets. Deze redenering gaat niet op voor bijzondere fietsen. Te denken valt daarbij aan driewielfietsen of vierwielfietsen. Deze fietsen worden speciaal gebruikt door gehandicapten met een slecht evenwicht hetgeen het gebruik van een normale fiets gevaarlijk maakt. Ook andere groepen gehandicapten kunnen zijn gebaat bij een driewielfiets, zoals verstandelijk gehandicapten of mensen met een gestoorde motoriek.

Het gemeentelijk beleid heeft een plaats ingeruimd voor het verstrekken van een driewielfiets voor degenen die voor fietsvervoer daarop zijn aangewezen. Leeftijd hoeft daarbij niet van belang te zijn, hoewel er bij kinderen voor verstrekking wel sprake moet zijn van behoefte aan verplaatsing. Een normale (kinder)driewieler kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en hoeft niet voor verstrekking in aanmerking te komen. Alle driewielfietsen voor kinderen in bijzondere uitvoering kunnen dat in principe wel.

De tandem/ duofiets:

De tandem is een fietsmogelijkheid voor personen, die zonder hulp van een bestuurder niet zelfstandig tot fietsen in staat zijn. Hierbij kan worden gedacht aan visueel gehandicapten ( men is zeer slechtziend of blind) of aan sommige groepen motorisch gehandicapten of aan verstandelijke gehandicapten, waarvoor het noodzakelijk is, dat een ander een vast tempo aangeeft en het stuur ter hand neemt. Als de tandem louter een rol speelt voor ontwikkeling en ontspanning, valt deze verstrekking niet onder de zorgplicht van de gemeente: met de invoering van de Wvg worden de voorzieningen voor ontwikkeling en ontspanning afgeschaft, zodat men daartoe nog slechts een beroep kan doen op de bijzondere bijstand.

Anders ligt het wanneer de tandem een rol heeft in het kader van het verplaatsen van alledag. Dan kan een tandem worden toegekend. Het “zomaar “ buiten zijn en daarmee een oplossing bieden voor diegene, die door ziekte of gebrek niet in staat is zelf te fietsen, maar die wel op de plaats achter de bestuurder mee kan fietsen.

Spartamet, tandemet:

De spartamet of de tandemet is een fiets of tandem met hulpmotor. Dit voertuig is niet speciaal voor gehandicapten ontwikkeld, maar wel zeer bruikbaar. In het kader van de Wvg worden deze voorzieningen in beginsel als algemeen gebruikelijk gezien. Echter voor de individuele beoordeling is het van belang na te gaan of de voorziening voor de persoon als de aanvrager als algemeen gebruikelijk is aan te merken.

Een van de aspecten die daarbij een rol kunnen spelen is leeftijd. Immers met name voor oudere mensen is een spartamet in principe gebruikelijk. Het is echter voorstelbaar dat met name voor jongere mensen de spartamet een goedkope, adequate voorzienig is om een mobiliteitsprobleem te verminderen, waar voor personen van vergelijkbare leeftijd een fiets wordt gebruikt. Naast het aspect van leeftijd komen in de beoordeling onder meer ook alternatieve verplaatsingsmiddelen aan de orde.

Hoewel de grens bij het leefvervoer soms moeilijk te leggen valt, kan in ieder geval worden gekeken of met de spartamet of de tandemet ook verplaatsing van alledag zullen gaan worden gemaakt, of, dat het middel zal worden gebruikt om op een zomerse dag naar buiten te gaan. In deze laatste situatie is er vanuit de Wvg geen zorgplicht.

Handbike (tracker)

Dit is een hulpmiddel bestaande uit een fietsdeel, vaak met versnellingsnaaf, dat aan een handbewogen rolstoel gekoppeld kan worden. Deze voorziening kan worden verstrekt aan gehandicapten die volledig op een rolstoel zijn aangewezen en die met deze combinatie een substantieel deel van de bestemmingen in het kader van het leven van alledag kunnen bereiken.

Voor het verstrekken van de handbike gelden dezelfde criteria als voor verstrekking van een scootermobiel. Het is duidelijk dat een dergelijke voorziening hele andere fysieke eisen stelt aan de gehandicapte. Uiteraard wordt dit meegenomen in de beoordeling of deze voorziening voor de gehandicapte als adequaat is aan te merken.

In deze paragraaf zijn een aantal verplaatsingsmiddelen besproken die we tot nog toe binnen de gemeente Leeuwarden in de uitvoeringspraktijk het meest tegenkomen. Echter het is tevens de ervaring dat de markt voor verplaatsingsmiddelen voor gehandicapten voortdurend in beweging blijft. Het is dan ook niet de bedoeling bovenomschreven opsomming aan te merken als limitatief.

Een nieuwe voorziening zal echter de toetsingcriteria met betrekking tot de kwaliteit, functionaliteit, betrouwbaarheid en dergelijke moeten kunnen doorstaan.

Uiteraard is onderzoek naar de toegevoegde waarde van de nieuwe voorziening noodzakelijk.

Fietszitjes en autozitjes

Hoewel fietszitjes of autozitjes feitelijk geen vervoersvoorzieningen zijn, worden ze wel onder de “overige verplaatsingsmiddelen” gebracht aangezien ze het vervoer van een (gehandicapt) kind op verantwoorde wijze mogelijk maken.

Duidelijk is dat er uiteraard sprake moet zijn van een speciaal aangepast fietszitje of autozitje. Immers, anders is sprake van een “algemeen gebruikelijk” middel.

Ouders die deze voorziening aanvragen komen hiervoor in aanmerking indien zij genoodzaakt zijn om hun gehandicapt kind mee te nemen bij hun verplaatsingen in het kader van het “leven van alledag”.

3.4.3. Een aanpassing van een eigen auto

Sommige auto-aanpassingen lenen zich voor herverstrekking, met het oog hierop kan er voor worden gekozen deze aanpassingen in bruikleen te verstrekken. Te denken valt aan de rolstoelinstapcombinatie.

Het toekennen van een naturaverstrekking in eigendom zal over het algemeen tot de uitzonderingen behoren, aangezien de voorkeur uitgaat naar een financiële vergoeding.

3.5 Financiële tegemoetkoming vervoersvoorziening

3.5.1. Kosten gebruik eigen auto of taxi

Voor wat betreft een tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een taxi of een eigen auto zijn er drie mogelijkheden:

  • a.

    Op grond van medische redenen kan geen gebruik van het collectief vervoerssysteem worden gemaakt.

  • b.

    De keuze van de gehandicapte bij het primaat van het collectief vervoer is gevallen op de vervoerskostenvergoeding.

  • c.

    De tegemoetkoming is een aanvulling op de verstrekte vervoerspas van het collectief vervoerssysteem.

Ad.a De gehandicapte kan geen gebruik maken van het collectief vervoer vanwege oorzaken in de handicap. In een dergelijk geval kan een individuele vervoerskostenvergoeding worden verstrekt.

Het betreft een forfaitaire vergoeding op jaarbasis zoals omschreven in artikel 3.1 van het Besluit financiële tegemoetkomingen.

Ad.b Ad.b De tegemoetkoming die in dit geval wordt verstrekt is een forfaitair bedrag. Voor de hoogte van het forfaitair bedrag wordt verwezen naar het Besluit financiële tegemoetkomingen.

Ad.c Vanwege het feit dat binnen de gemeente Leeuwarden voor deelnemers aan het collectief vervoerssysteem inmiddels de mogelijkheid is geboden te kiezen voor een financiële vergoeding (zie ad.b) komt het minder vaak voor dat naast een voorziening collectief vervoer, een aanvullende vervoersvergoeding wordt verstrekt.

Voor wat betreft een dergelijke aanvulling valt bijvoorbeeld te denken aan de situatie dat de gehandicapte ervoor kiest zich door derden (familie, kennissen) te laten vervoeren. Tevens zouden er in theorie situaties kunnen zijn waarin het collectief vervoerssysteem niet in een vervoersbehoefte kan voorzien. De aanvulling is uitdrukkelijk niet bedoeld voor die gevallen waarin de gehandicapte aangeeft een extreem verplaatsingspatroon te hebben.

3.5.2. Tegemoetkoming in de kosten van een rolstoeltaxi:

Richtlijn voor het vaststellen van de hoogte van het maximaal te vergoeden bedrag zijn de forfaitaire bedragen vastgesteld voor de vervoerskostenvergoeding en de rolstoeltaxivergoeding.

Binnen het collectief vervoerssysteem bestaat de mogelijkheid om met een rolstoeltaxi te worden vervoerd. Wanneer door aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het collectieve systeem onmogelijk is, kan de gehandicapte in aanmerking komen voor een volledige tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi. Ook deze vergoeding is een forfaitaire vergoeding op jaarbasis.

3.5.3. Autoaanpassingen

Uitgangspunt vormt dat met het operationeel zijn van het collectief vervoerssysteem in de regel voorzien kan worden in de vervoersbehoefte. Ook het vergoeden van de kosten van aanpassing aan de eigen auto vormt in dat opzicht een sluitpost.

Artikel 3.1 onder c regelt de mogelijkheid een vergoeding te vragen voor kosten van aanpassing van de eigen auto. Er wordt een vergoeding verstrekt ter hoogte van de “goedgekeurde kosten” (zie hieronder).

Uiteraard zal de aanvraag beoordeeld moeten worden in samenhang met eventueel eerder getroffen (vervoers)voorzieningen.

Bij aanpassingen zijn te onderscheiden de veel voorkomende standaardaanpassingen en de minder vaak voorkomende speciale aanpassingen. Daarnaast komen we ook de zogenaamde faciliteiten tegen.

De standaardaanpassingen zijn aanpassingen die regelmatig verstrekt worden. Voor standaardaanpassingen aan eigen auto’s wordt een aantal maximale vergoedingen gehanteerd, deze staan vermeld in een lijst die zonodig wordt bijgesteld (zie bijlage 2). Deze maximering betekent dat een belanghebbende met een moeilijk (dus duur) aanpasbare eigen auto een deel van de kosten zelf moet dragen . De reden hiervan is dat het in de meeste gevallen gaat om een vrijwillig gekozen (duurdere) eigen oplossing ten opzichte van de “referentie-auto”.

Er wordt bij standaardaanpassingen onderscheid gemaakt tussen:

1.de eerste aanvraag

wanneer een belanghebbende een auto heeft ten tijde van de eerste aanvraag wordt een maximale hoogte van de vergoeding voor standaardaanpassingen gebaseerd op het gemiddelde van de met deze aanpassingen aan eigen auto’s gemoeide kosten (zie bijlage 2 ).

De achtergrond hiervan is het ontbreken van keuzevrijheid van het merk en type auto voor diegenen die al een auto bezitten op het moment dat zij gehandicapt worden.

2.de tweede en volgende aanvraag (aanschaf andere auto)

de hoogte van de vergoeding wordt nu gebaseerd op maximaal de kosten van dezelfde aanpassingen in een referentieauto. Anders dan bij een eerste aanvraag heeft de belanghebbende bij het nieuw aanschaffen van een eigen auto nu wel een keuzemogelijkheid van merk en type.

Speciale aanpassingen zijn aanpassingen die minder vaak voorkomen of die in een uitvoering gemaakt moeten worden, die afwijkt van de gangbare. Speciale aanpassingen worden meestal individueel gefabriceerd, soms in een kleine serie. Alle aanpassingen die geen standaardaanpassingen zijn, worden beschouwd als speciale aanpassingen.

Speciale aanpassingen worden volledig vergoed. Een nadere normering van de te vergoeden bedragen is niet mogelijk. In soortgelijke gevallen zijn vaak zeer uiteenlopende kosten gemoeid met deze aanpassing. Speciale aanpassingen aan een eigen auto zijn in de regel niet duurder dan die aan een referentieauto. Dit in tegenstelling tot standaardaanpassingen.

De overige uitgangspunten van het beleid bij aanpassingen aan eigen auto’s gelden zowel voor standaard als voor speciale aanpassingen.

Vergoeding van kosten voor aanpassingen is alleen mogelijk als de auto:

  • -

    redelijk is aan te passen

  • -

    in goede staat verkeert

  • -

    in principe niet ouder is dan drie jaar

De kosten van de aanpassing moeten niet excessief zijn. Daarom worden auto’s die aangepast zijn voor besturing vanuit een rolstoel niet geadviseerd in het kader van de Wvg. In dit geval wordt de aanvrager in aanmerking gebracht voor vergoeding van de meerkosten om reizen mogelijk te maken met een rolstoeltaxi.

Ook wordt afwijzend geadviseerd als de aanpassing zodanig is dat de auto als het ware wordt omgebouwd tot een type auto dat afgewezen zou worden als deze werd aangevraagd bijvoorbeeld de vanuit een rolstoel bestuurbare auto (de Chevy Van).

De vergoeding wordt in principe voor de periode van vijf jaar (60 maanden) toegekend. Wanneer de belanghebbende binnen deze termijn een nieuwe aanvraag indient voor eenzelfde aanpassing, wordt vergoeding verleend naar rato van de inmiddels verstreken tijd. De termijn van vijf jaar is gebaseerd op de overweging dat de afschrijving op 7 jaar gesteld kan worden. De meeste belanghebbenden zullen echter niet net een nieuwe auto hebben aangeschaft op het moment dat ze een handicap krijgen.

Auto’s gaan zo bezien ten hoogste zeven jaar mee, en tenminste vier jaar. Een redelijke gemiddelde tussen deze termijnen is vijf jaar. Als de belanghebbende eerder, bijvoorbeeld na drie jaar, een nieuwe aanvraag indient, dan kan vergoeding worden verleend tot maximaal het normbedrag dat op het beoordelingsmoment voor standaardaanpassingen geldt onder aftrek van –in dit voorbeeld- twee/vijfde van de eerder gegeven vergoeding.

Bij speciale aanpassingen wordt op de vergoeding van de werkelijke kosten bij een eerdere aanvraag ook geminderd, in dit voorbeeld eveneens 2/5 van de vorige vergoeding.

De korting naar rato van de inmiddels verstreken tijd wordt niet aangepast als een hernieuwde aanvraag binnen de termijn van vijf jaar het gevolg is van een calamiteit (bijvoorbeeld total-loss), .

Onder faciliteiten worden hier verstaan zaken die “af-fabriek” of door een dealer zijn of kunnen worden aangebracht aan een auto. Het gaat hier niet om zaken die alleen voor gehandicapten worden aangebracht en ook alleen door hen worden gebruikt. Faciliteiten dienen ertoe het gebruik van de auto voor niet -gehandicapten te vergemakkelijken en het comfort te vergroten.

Voor gehandicapten kunnen bepaalde faciliteiten onmisbaar zijn om een auto te kunnen gebruiken.

Aanvragen van belanghebbenden met een eigen auto om vergoeding van extra kosten voor noodzakelijke faciliteiten zoals bijvoorbeeld stuurbekrachtiging, automaat en dergelijke worden beoordeeld aan de hand van een referentie-auto. Deze referentie-auto bestaat uit de beschrijving van alle personenauto’s inclusief de daarin aanwezige faciliteiten die verkrijgbaar zijn voor een bepaald bedrag. Dit bedrag is gelijk aan dat van nieuwe, door particulieren gekochte personenauto’s (zie normbedrag C18-II).

Faciliteiten “af-fabriek” aanwezig in auto’s van de prijsklasse tot en met normbedrag C18-II, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

N.B.: bij binnengekomen aanvragen wordt nagegaan of bij belanghebbende sprake is van afwijkende lichaamsafmetingen die tot gevolg hebben dat hij niet past in een auto verkrijgbaar tot vorengenoemd normbedrag. Blijkt belanghebbende tengevolge van afwijkende lichaamsafmetingen aangewezen te zijn op een duurdere auto, dan kan vergoeding worden verleend voor de meerkosten boven C18-II van de goedkoopste auto met de benodigde faciliteit waar de belanghebbende wel in past.

Faciliteiten in duurdere auto’s worden vergoed. De vergoeding is gelijk aan het bedrag dat de goedkoopste auto met die faciliteiten meer kost dan normbedrag C18-II.

Zonodig wordt dit bedrag jaarlijks bijgesteld; ook kan dan worden nagegaan voor welke faciliteiten geen vergoeding wordt verleend.

Voor de faciliteiten die niet voor vergoeding in aanmerking komen wordt verwezen naar bijlage 3 van dit verstrekkingenboek.

Faciliteiten komen slechts voor vergoeding in aanmerking als ze noodzakelijk zijn in verband met de handicap. Gaat het alleen om comfortverbetering, dan is er geen reden voor vergoeding. Een voorbeeld hiervan is een verstelbaar stuurwiel of een intervalschakelaar op de ruitenwisser.

Voor faciliteiten die (in de uitvoering waarin ze worden geleverd) niet noodzakelijk kunnen zijn voor belanghebbenden met een handicap wordt verwezen naar bijlage 4.

Van de faciliteiten die wel voor vergoeding in aanmerking kunnen komen kan geen volledige opgave worden gedaan. Er komen steeds nieuwe faciliteiten bij die in personenauto’s te koop worden aangeboden. Voor een aantal faciliteiten die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen wordt verwezen naar bijlage 5.

Uitgangspunt voor de vergoeding is het faciliteitenniveau van nieuwe auto’s van twee jaar geleden.

Voor dit uitgangspunt is gekozen omdat niet elke belanghebbende een nieuwe auto heeft. Hierbij is ook van belang dat pas na afloop van een kalenderjaar de gemiddelde nieuwprijs in dat jaar berekend en het faciliteitenniveau in kaart gebracht kan worden.

Een vergoeding voor noodzakelijke faciliteiten wordt in principe voor 7 jaar (84 maanden) toegekend. Er wordt van uitgegaan dat een faciliteit even lang meegaat als een auto. Ombouwen van een faciliteit –zo dit al mogelijk is- is doorgaans niet rendabel. De voor vergoeding voor faciliteiten in auto’s die niet nieuw zijn wordt vastgesteld naar gelang de op zeven jaar te stellen afschrijving.

Bij een hernieuwde aanvraag binnen zeven jaar wordt vergoeding verleend naar rato van de inmiddels verstreken tijd. De mindering op de dan maximaal toe te kennen vergoeding wordt berekend op basis van de eerder voor dezelfde faciliteit toegekende vergoeding.

De korting naar rato van de inmiddels verstreken tijd wordt niet toegepast als de hernieuwde aanvraag binnen de termijn van zeven jaar een gevolg is van een calamiteit.

Het kan voorkomen dat een belanghebbende meerdere faciliteiten tegelijk nodig heeft. Dan kan niet worden volstaan met na te gaan of deze faciliteiten elk afzonderlijk leverbaar zijn in auto’s beneden normbedrag C18-II.

De volgende beoordeling wordt dan toegepast.

Als het om een combinatie van faciliteiten gaat die alleen “af-fabriek” in auto’s worden geleverd (zoals bijvoorbeeld stuurbekrachtiging en automaat) dan wordt nagegaan of er een auto beneden normbedrag C18-II geleverd wordt die beide faciliteiten biedt. Zo ja, dan vindt geen vergoeding plaats. Zo neen, dan wordt van de goedkoopste auto die beide gevraagde faciliteiten heeft de meerprijs boven dit normbedrag vergoed.

Wanneer naast een alleen “af-fabriek” leverbare faciliteit (bijvoorbeeld een automaat) een faciliteit nodig is die ook door een dealer kan worden geleverd (bijvoorbeeld een rechter buitenspiegel), dan wordt eerst gekeken of er een auto is beneden normbedrag C 18-II die beide zaken “af-fabriek” biedt.

Zo ja, dan vindt geen vergoeding plaats. Zo neen, dan wordt nagegaan wat de kosten zijn van een door een dealer aan te brengen rechter buitenspiegel. Voorzover de som van de prijs van de spiegel en de prijs van de auto met automaat die de belanghebbende heeft of koopt een bedrag van genoemd normbedrag overtreft, is sprake van extra kosten die vergoed kunnen worden.

De vergoeding bedraagt echter nooit meer dan hetgeen – in dit voorbeeld- de rechterbuitenspiegel kost. Een auto met automaat is immers beneden normbedrag C18-II verkrijgbaar.

Bij de combinatie van bijvoorbeeld een rechter buitenspiegel en een faciliteit die alleen “af-fabriek” leverbaar is, maar niet in een auto beneden normbedrag C18-II (bijvoorbeeld stuurbekrachtiging) wordt als volgt gehandeld. Vergoed worden de meerkosten van de goedkoopste auto met stuurbekrachtiging boven dit normbedrag alsmede de kosten van de rechter buitenspiegel.

Er kunnen ook alleen faciliteiten nodig zijn die niet “af-fabriek” worden geleverd in auto’s beneden normbedrag C18-II, maar die wel door een gewone dealer geleverd kunnen worden. De kosten daarvan worden in principe vergoed.

Vergoed wordt dan de som van de prijs van de auto die de belanghebbende heeft of koopt en de prijs van de faciliteiten voorzover die meer bedraagt dan genoemd normbedrag. De vergoeding bedraagt echter nooit meer dan de prijs van de gezamenlijke faciliteiten.

De autostoel

Op dit moment wordt bij de productie van auto’s ondermeer al hoge kwaliteitseisen gesteld aan zitcomfort van autostoelen. Dit betekent dat het in de regel niet meer voorkomt dat een autostoel vervangen zou moeten worden door een betere stoel.

Indien belanghebbende onverhoopt toch geen gebruik kan maken van de bij de auto behorende standaardstoel, kan een tegemoetkoming worden verstrekt van de aanpassingskosten.

Geen vergoeding wordt verstrekt indien:

  • -

    een autostoel voornamelijk als doel heeft de zithouding te verbeteren. Deze stoelen zijn ook voor niet-gehandicapten normaal in de handel verkrijgbaar (bijvoorbeeld de Scheel-stoel).

  • -

    De belanghebbende krijgt pas klachten na het rijden van lange afstanden, of lange rijtijden. Allereerst mag er van worden uitgegaan dat hij/zij tijdig pauzeert en tevens dient in het achterhoofd gehouden te worden dat de zorgplicht van de gemeente zich in principe beperkt tot de gemeente Leeuwarden.

  • -

    De aanschaf van de autostoel uit preventief oogpunt geschiedt

  • -

    De in de auto aanwezige standaardstoel aan redelijke normen voldoet

Belanghebbende moet bij zijn autokeuze voldoende aandacht besteed hebben aan het zitcomfort.

Kosten van verzekering en keuring van de auto worden geacht algemeen gebruikelijk te zijn en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.

Ten aanzien van de kosten van een invalidenparkeerkaart wordt het standpunt gehanteerd dat deze, gezien de geringe omvang van de kosten, evenmin voor vergoeding in aanmerking komen.

Voor de kosten van de aan te leggen gereserveerde parkeerplaats wordt wel een vergoeding verstrekt.

Beide voorzieningen zelf kunnen aangevraagd worden bij de gemeente afdeling Verkeer, deze afdeling reikt ook de beslissing uit. Bureau Wvg verzorgt voor wat betreft de aanvragen voor een invalidenparkeerkaart de medische keuringen en tevens, wanneer een parkeerplaats eenmaal is toegekend, de vergoeding van de kosten van aanleg.

In tegenstelling tot destijds onder de AAW, zal het vrijwel niet meer voorkomen dat mensen in aanmerking kunnen worden gebracht voor een vergoeding van de (meer)kosten van een auto in bijzondere uitvoering. Immers, met het instellen van een vervoerssysteem collectief vervoer bestaat de mogelijkheid met een rolstoeltaxi te reizen. Voor diegenen met een inkomen boven 1,5 maal de norm bestaat daarbij de mogelijkheid in aanmerking te komen voor een vergoeding van de meerkosten van rolstoeltaxivervoer.

Daarbij moet worden bedacht dat de zorgplicht voor vervoersvoorzieningen door beperking van het zorggebied eveneens gevolgen heeft voor het voorzieningenniveau.

3.5.4. Financiële tegemoetkoming overige verplaatsingsmiddelen

In paragraaf 3.4.4 zijn de mogelijkheden uitgewerkt van het verstrekken van een “overig verplaatsingsmiddel” in natura.

In principe bestaat de mogelijkheid voor genoemde verplaatsingsmiddelen een vergoeding in de vorm van een financiële tegemoetkoming te verstrekken. Binnen de gemeente Leeuwarden wordt hier echter niet voor gekozen.

Bij een financiële tegemoetkoming voor overige verplaatsingsmiddelen moet bijvoorbeeld gedacht worden aan een aanpassing aan een standaardfietsen een financiële tegemoetkoming voor fietszitjes en autozitjes, maar ook de vergoeding voor de aanleg van een invalidenparkeerplaats en de begeleidingsvergoeding worden gerekend tot deze categorie.

Hieronder een korte omschrijving van een aantal van deze voorzieningen.

Begeleidingskostenvergoeding

Zoals reeds besproken kan er bij deelname aan het collectief vervoer een medische indicatie bestaan voor begeleiding tijdens deelname aan het collectief vervoer. Indien de begeleider naast het gebruik van kosteloos vervoer in verband met gehandicaptenbegeleiding, extra kosten moet maken -bijvoorbeeld de begeleider moet voor het ophalen en wegbrengen van de gehandicapte steeds een reis alleen en derhalve als betalend passagier afleggen – dan kan een gedeeltelijke financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

In principe wordt een tegemoetkoming verstrekt ter hoogte van de werkelijke kosten, uitgaande van de goedkoopst adequate manier van reizen (dan wel eigen auto, dan wel openbaar vervoer). Aan de vergoeding is een maximum gesteld:

  • ·

    slechts het reizen van de begeleider binnen de gemeente Leeuwarden wordt vergoed

  • ·

    op jaarbasis wordt een maximale vergoeding verstrekt tot ¾ van de financiële waarde van de toegekende vervoersvoorziening.

De begeleidingskostenvergoeding is niet bedoeld voor die situaties dat een gehandicapte in staat is onder begeleiding gebruik te maken van het openbaar vervoer.

De Nederlandse Spoorwegen heeft een regeling getroffen op grond waarvan de begeleiders van gehandicapten in aanmerking kunnen komen voor kosteloos vervoer. Voldoet de gehandicapte aan de gestelde criteria, dan verstrekt de N.S. hem een legitimatiebewijs op vertoon waarvan zijn begeleider kosteloos per trein wordt vervoerd. Ook alle stads- en streekvervoersbedrijven kennen een dergelijke regeling.

Kosten van verzekering en keuring van een auto worden geacht algemeen gebruikelijk te zijn en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.

Ten aanzien van de kosten van een invalidenparkeerkaart wordt het standpunt gehanteerd dat deze, gezien de geringe omvang van de kosten, evenmin voor vergoeding in aanmerking komen.

Voor de kosten van de aan te leggen gereserveerde parkeerplaats wordt wel een vergoeding verstrekt.

Beide voorzieningen kunnen worden aangevraagd bij de gemeente afdeling Verkeer, deze afdeling reikt ook de beslissing uit.

Bureau Wvg verzorgt voor wat betreft de aanvragen voor een invalidenparkeerkaart de medische keuringen en tevens, wanneer een parkeerplaats eenmaal is toegekend, de vergoeding van de kosten van aanleg.

3.6. Bruikleenauto en gesloten buitenwagen

Gelet op het uitgangspunt dat de goedkoopst adequate voorziening verstrekt dient te worden, is de verstrekking van een auto in bruikleen en een gesloten buitenwagen niet opgenomen in de verordening. Het gemeentelijk beleid is erop gericht alleen in uitzonderlijke gevallen deze voorzieningen ter beschikking te stellen, in situaties waar niet-verstrekking tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden .

Inmiddels heeft zich voor wat betreft de bruikleenauto in het kader van de Wvg de nodige jurisprudentie gevormd , door de Centrale Raad van Beroep wordt in haar uitspraken bevestigd dat over het algemeen een (combinatie van) voorliggende voorziening(en) een toereikende oplossing biedt, waarmee de gemeente aan haar zorgplicht voldoet.

De Raad brengt meerdere malen het standpunt naar voren dat de gemeenten grote beleidsvrijheid hebben gekregen in het kader van de Wvg, afstand mogen nemen van het AAW-beleid en wat betreft het toekennen van betekenis aan individuele bestedingsvrijheid en wensen afhankelijk zijn van hetgeen bepaald is in de door de gemeenteraad vastgestelde Verordening.

Voorzieningen werden vanuit de AAW ondermeer verstrekt “ter verbetering van de levensomstandigheden”. Dit aspect wordt onder de Wvg niet langer meegenomen. Praktisch gezien betekent dit bijvoorbeeld dat, anders dan voorheen, de gezinssituatie in de beoordeling van de aanvraag een geringere rol speelt. Uitgangspunt voor de beoordeling in het kader van de Wvg is dat de gehandicapte in staat gesteld moet worden in aanvaardbare mate deel te nemen aan het leven van alledag.

Ook het feit dat de zorgplicht van de gemeente zich in principe beperkt tot de regio, of zoals in Leeuwarden tot de gemeente Leeuwarden zelf, betekent een verdere beperking van het verstrekkingenniveau ten opzichte van de AAW.

Voor het geval dat in een uitzonderlijk geval een bruikleenauto toch als de goedkoopst adequate voorziening moet worden aangemerkt dient de verstrekking, met toepassing van de hardheidsclausule, overeenkomstig het oude AAW-beleid te geschieden. Dat wil zeggen dat uitgegaan wordt van de zogenaamde “referentie-auto”. Tevens wordt bij deze auto een kilometervergoeding toegekend conform de (geactualiseerde) tabellen zoals die onder de AAW gehanteerd werden.

Voor het verstrekken van een bruikleenauto kan een inkomensgrens worden gehanteerd. Naarmate een inkomen hoger ligt, kan een auto geacht worden algemeen gebruikelijk te zijn.

Een gesloten buitenwagen is een specifiek invalidenvoertuig. Het is dan ook als zodanig omschreven in het reglement verkeersregels en verkeerstekens en moet aan bepaalde eisen voldoen. Een invalidenvoertuig is een (artikel 1 onder RVV-1990) voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een invalide, niet breder is dan een meter en niet is uitgerust met een motor dan wel is uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cc of met een elektromotor. Ingevolge artikel 7 RVV-1990 dienen bestuurders van een invalidenvoertuig het trottoir, het voetpad, het fietspad of de rijbaan te gebruiken al naar gelang deze aanwezig zijn en in voorkeursvolgorde weergegeven. Zij hebben bij kruispunten, wanneer zij van rechts komen geen voorrang op snelverkeer . Maximumsnelheid binnen de bebouwde kom is 30 kilometer, buiten de bebouwde kom 40 kilometer. Een invalidenvoertuig mag altijd, ook zonder parkeerontheffing, parkeren op een invalidenparkeerplaats algemeen. Het gaat hier om een relatief dure voorziening. Deze voorziening zal, evanals de bruikleenauto, slechts in uitzonderlijke omstandigheden kunnen worden verleend.

De bruikleenauto en de gesloten buitenwagen moeten als "vangnet" onder het verstrekkingenbeleid worden gezien.

4 ROLSTOELEN

4.1 Het recht op een rolstoel

Een gehandicapte komt voor een rolstoel in aanmerking wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken.

Bovendien moeten de hulpmiddelen, die kunnen worden verstrekt op grond van de AWBZ een onvoldoende oplossing bieden.

Het dagelijks zittend verplaatsen betekent, dat de noodzaak tot zittend verplaatsen in belangrijke mate aanwezig moet zijn. De noodzaak hoeft dus niet de hele dag te bestaan, als de noodzaak maar in overwegende mate aanwezig is. Bijvoorbeeld loophulpmiddelen, die via de AWBZ worden verstrekt, bieden onvoldoende uitkomst om de verplaatsingen in en om de woning te kunnen maken, de gehandicapte kan ondanks het gebruik van deze hulpmiddelen niet (goed) lopen. Een uitzondering op deze regel is de sportrolstoel.

Ook bij de verstrekking van rolstoelen geldt het criterium dat het om langdurig noodzakelijke voorzieningen moet gaan. In gevallen er sprake is van een tijdelijke noodzaak is het de verantwoordelijkheid van Thuiszorg om (op grond van de AWBZ) in rolstoelverstrekking te voorzien (maximaal zes maanden).

Verder is rolstoelverstrekking in AWBZ-instellingen uitgezonderd, de rolstoel moet dan voor rekening van de AWBZ komen. Een uitzondering hierop is rolstoelverstrekking aan bewoners van gezinsvervangende tehuizen (GVT’s) en regionale instellingen voor beschermd wonen (RIBW’s). Hier is de Wvg wel van toepassing.

Ook als voor werksituaties een specifieke rolstoel nodig is, bestaat er geen zorgplicht op grond van de Wvg.

Er kunnen alleen rolstoelen worden verstrekt voor verplaatsing binnen dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte.

Als er een rolstoel wordt verstrekt moet deze ook bij de gebruiker passen. Het selecteren van een rolstoel is dan aan de orde. Het selecteren van een rolstoel betekent maatwerk; de gekozen rolstoel moet passen bij de gebruiker. De gebruiker moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruikbaar zijn in de omgeving waar de gebruiker woont en voor de activiteiten, die de gebruiker wil ondernemen.

Hoewel de selectie van een rolstoel individueel is bepaald, kunnen een aantal factoren worden genoemd, die bij iedere selectie een rol spelen:

  • -

    het gebruik (frequentie, duur, doel)

  • -

    het gebruikersgebied (binnen, buiten, zowel binnen als buiten)

  • -

    de aandrijving (via eigen lichaam, mechanisch, duwen door anderen)

  • -

    de zithouding (actief, passief, rust/slaaphouding)

  • -

    de meeneembaarheid (inklappen, demonteren)

  • -

    de antropometrische gegevens (de lichaamsmaten van de gebruiker)

De rolstoelen moeten voldoen aan bepaalde kwaliteits- en veiligheidsnormen. Om die reden worden alleen rolstoelen verstrekt met GQ-en CE-kwaliteitskeurmerk.

4.2. De verstrekkingen

4.2.1. Handbewogen rolstoel

Bij handbewogen rolstoelen kan onderscheid worden gemaakt tussen zelfbewegers en duwwandelwagens. Zelfbewegers zijn handbewogen rolstoelen, die door de gehandicapte zelf door middel van hoepels (of soms hefbomen) worden voortbewogen. Besturing van deze zelfbewegers vereist een goede arm- en handfunctie en een redelijk uithoudingsvermogen.

Zelfbewegers voor gehandicapten met een goede armfunctie hebben in het algemeen kleine wielen voor en grote hoepels achter. Een dergelijke wielconstructie stelt de gebruiker in staat makkelijk te manoeuvreren en rijdt relatief licht. Door te balanceren op de achterwielen kunnen hindernissen worden overwonnen.

Voor gehandicapten die slechts in één hand of arm een sterke functie hebben zijn rolstoelen ontwikkeld met twee hoepels aan één zijde. Rolstoelen met kleine wielen achter en grote wielen voor kunnen voor gehandicapte met een beperkte arm/handfunctie geschikt zijn.

Duwwandelwagens worden voortgeduwd door een begeleider en hebben kleine wielen. Duwwandelwagens kennen verschillende wielconstructies, zoals zwenkwielen voor of achter om het sturen te vergemakkelijken.

Aan een handbewogen rolstoel kan een handbike (of tracker) worden gekoppeld waardoor met armkracht zelfstandig gefietst kan worden. Bij het verstrekken van deze voorziening geldt als criterium dat hiermee in de vervoersbehoefte op korte afstand (circa 1 a 1,5 kilometer) voorzien wordt. De voorziening kan niet worden gecombineerd met een scootermobiel of een andere vervoersvoorziening voor de korte afstand.

4.2.2 Elektrische rolstoel

Mensen, voor wie een handbewogen rolstoel niet geschikt of toepasbaar is, kunnen in aanmerking komen voor een elektrische rolstoel. Het assortiment elektrische rolstoelen is groot en door voortschrijdende technieken komen er steeds nieuwe modellen met geavanceerde technieken op de markt. Elektrisch aangedreven rolstoelen zijn voor het sturen en rijden meestal voorzien van een zogenaamde joystickbesturing (een pookje, dat in vier richtingen verplaatsbaar is om de rijbeweging en snelheid te bepalen).

Nieuwe ontwikkelingen bij elektrische rolstoelen zijn computergestuurde rolstoelen waarvan het zitgedeelte om zijn as kan draaien en starolstoelen. Starolstoelen hebben een zitgedeelte dat verticaal kan worden uitgeklapt, zodat de gebruiker in de rolstoel kan staande en staan kan rijden.

Een andere voorziening voor het verplaatsen binnenshuis, die eveneens onder de Wvg valt, is de elektrische trippelstoel (i.t.t. de gewone trippelstoel, die een AWBZ verstrekking is).

Binnen de gemeente Leeuwarden is het beleid ten aanzien van verstrekking van elektrische rolstoelen voor bewoners van een verzorgingshuis aangescherpt. Slechts dan, wanneer de bewoner in het eigen appartement zich niet meer zonder loophulpmiddel kan verplaatsen, kan –wanneer duidelijk is dat de gehandicapte niet meer in staat is een handbewogen rolstoel voort te bewegen- tot verstrekking van een elektrische rolstoel worden overgegaan. Daarbij wordt gekeken in hoeverre een dergelijke voorziening meerwaarde heeft ten opzichte van de bestaande mogelijkheden van de bewoner binnen het appartement.

Achtergrond van dit beleid is dat binnen het verzorgingshuis het verplegend/verzorgend personeel een taak heeft bij het verplaatsen van de bewoners bijvoorbeeld voor dagelijkse activiteiten.

Wanneer een elektrische rolstoel uitsluitend, danwel in belangrijke mate voor verplaatsingen buitenshuis gebruikt wordt, kan hiermee met de verstrekking van (aanvullende) vervoersvoorzieningen rekening gehouden worden.

4.2.3. De sportrolstoel

Aan gehandicapten die voor de beoefening van hun sport een sportrolstoel nodig hebben, kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel worden verstrekt.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming is vastgelegd in het financieel besluit. De vergoeding is bestemd voor de aanschaf en de kosten van reparatie en wordt eens per drie jaar verstrekt (gerekend vanaf datum nota). Wanneer de kosten van de gekozen rolstoel meer dan het forfaitaire bedrag bedragen, moet de gebruiker de meerkosten zelf betalen.

Alleen in geval van calamiteit of onbruikbaarheid van de rolstoel buiten de schuld van de gehandicapte om, kan alsnog binnen de periode van drie jaar een vergoeding worden uitgekeerd. In dat geval moet naar de aard van het geval worden beoordeeld of het forfaitaire bedrag geheel of naar rato wordt uitgekeerd.

Bij de verstrekking wordt uitgegaan van het niveau van recreatiesport. De meerkosten van speciale, duurdere sportrolstoelen die gehandicapten nodig hebben om sport op wedstrijdniveau te beoefenen, komen voor rekening van de cliënt.

Bij de beoordeling van de vraag of cliënten in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding kunnen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  • ·

    de belanghebbende beoefent daadwerkelijk een sport, dan wel heeft affiniteiten met deze sport (bijvoorbeeld doordat hij/zij deze sport in het verleden heeft uitgeoefend)

  • ·

    de belanghebbende moet in staat zijn tot het uitoefenen van een sport (gedacht kan worden aan een proefperiode, waarbij de gehandicapte een sportrolstoel leent ).

De sportrolstoel is een specifiek voor sportbeoefening door gehandicapten ontwikkeld type rolstoel,

zoals de marathon- of sprintrolstoel, de basketball rolstoel en de tennisrolstoel. De ontwikkelingen rond sportrolstoelen staan echter ook niet stil en er komen steeds nieuwe typen sportrolstoelen op de markt. Een voorbeeld van zo’n rolstoel is de “actief”-rolstoel. De actiefrolstoel is geschikt voor sportbeoefening en voor dagelijks gebruik als verplaatsingsmiddel. De actiefrolstoel is een lichte, gemakkelijk wendbare en meeneembare rolstoel. Het zitcomfort is echter veelal beperkter dan van een “gewone” rolstoel.

Sportrolstoelen kenmerken zich door scheefstand van de grote wielen om de stabiliteit te vergroten en te voorkomen dat de handen ingeklemd worden wanneer twee sportende rolstoelers langs elkaar rijden. In plaats van twee aparte voetensteunen heeft de sportrolstoel een doorlopende voetenplank. Marathonrolstoelen hebben hoepels met een kleine diameter om een hoge snelheid te behalen. Naast de gewone rolstoel als verplaatsingsmiddel , kan een (financiële tegemoetkoming voor een) rolstoel voor het sporten worden verstrekt.

In bepaalde gevallen zou kunnen worden volstaan met de verstrekking van een actiefrolstoel voor zowel het dagelijks gebruik in de leefsituatie als voor sportbeoefening in plaats van twee aparte rolstoelen. Daarbij zal het in het algemeen gaan om een rolstoel, die, als deze niet voor sportbeoefening wordt gebruikt vanwege de prijs niet tot de categorie meest goedkope adequate rolstoel behoort. Doordat echter met een relatief dure actief-rolstoel kan worden volstaan, in plaats van een rolstoel voor dagelijks gebruik en een rolstoel voor sportbeoefening, zal de keus voor een dure actiefrolstoel in een dergelijk geval toch goedkoper uitvallen en de meest goedkope, adequate voorziening zijn.

Wanneer een actiefrolstoel wordt verstrekt voor de leefsituatie, dan worden ook aanpassings- en reparatiekosten vergoed.

4.3. Aanpassingen aan rolstoelen

De diverse soorten rolstoelen worden in het algemeen in een standaarduitvoering geleverd. Desondanks is het vaak nodig om individuele aanpassingen te realiseren om een rolstoel te verkrijgen die in een specifiek geval adequaat (of adequater) is.

Aanpassingen hebben dus betrekking op het opheffen of verminderen van belemmeringen die de gehandicapte ondervindt in het gebruik van de rolstoel als hulpmiddel voor het zich verplaatsen binnen en buiten de woning.

Aanpassingen aan rolstoelen zijn te onderscheiden in:

-zit-, rug-, en ondersteuningsdelen bijvoorbeeld zitorthesen en anti-decubituskussens

- rijgedeelte: frame, aandrijving wielen en eventueel motoren

-bediening en/of besturing

4.4. Accessoires

Accessoires zijn extra’s, die, in tegenstelling tot aanpassing in de regel niet noodzakelijk zijn om de rolstoel op zich een adequate voorziening te laten zijn. Er is dan ook in het algemeen geen reden deze accessoires te vergoeden. Er kunnen zich echter situaties voordoen dat accessoires gezien de stoornissen, beperkingen en belemmeringen van de gehandicapte noodzakelijk zijn voor het gebruik van de rolstoel (als verplaatsingsvoorziening). Bijvoorbeeld: spaakbeschermers, werkblad, zonneschermen bij allergie voor zonnestralen, winterbekleding.

4.5. Verzekering, onderhoud en reparatie

In het kader van de Wvg zijn de gemeenten niet verplicht de kosten van het verzekeren van rolstoelen te vergoeden. De gemeenten kunnen dus hun eigen beleid formuleren op dit punt. De gemeente Leeuwarden heeft ervoor gekozen om ten aanzien van het verzekeren van een rolstoel afspraken te maken met de leverancier.

De afspraken luiden dat voor motorisch aangedreven hulpmiddelen door de leverancier een aansprakelijkheidsverzekering wordt afgesloten. De kosten daarvan worden door de gemeente op grond van de overeenkomst met de leverancier vergoed.

Bij sportrolstoelen wordt voor verzekering (onderhoud en reparaties) een forfaitair bedrag beschikbaar gesteld. Het ligt dan ook voor de hand het afsluiten van een verzekering aan de rolstoelgebruiker over te laten en de kosten voor rekening van de gebruiker te laten komen.

Voor wat betreft onderhoud en service aan rolstoelen heeft de gemeente voor de volgende optie gekozen: voor deze kosten is door de gemeente in de overeenkomst met de leverancier per categorie rolstoelen een vergoeding per jaar afgesproken, waarmee onderhoud en service aan de leverancier kan worden overgelaten. Bij deze constructie wendt een gehandicapte zich direct tot de leverancier voor onderhoudsbeurten en reparaties. De gemeente noch de gehandicapte worden bij deze constructie in principe met losse rekeningen geconfronteerd voor onderhoud en reparatie. Het voordeel van deze constructie voor de gemeente is dat er minder administratieve handelingen noodzakelijk zijn. Voor de gehandicapte betekent het minder rompslomp, omdat het niet noodzakelijk is vooraf voor elke reparatie toestemming aan de gemeente te vragen.

In de bruikleenovereenkomstt die de gehandicapte met de gemeente aangaat, is bepaald, dat onderhoud en reparatie voor rekening van de leverancier zijn, met uitzondering van:

  • -

    oppompen of reparatie van banden

  • -

    onderhoud en reparatie aan rolstoel als gevolg van onoordeelkundig gebruik, of gebruik, dat niet in overeenstemming is met de gebruiksaanwijzing

  • -

    reparaties en vervanging van onderdelen die noodzakelijk zijn geworden door opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid

Met betrekking tot het voorgaande geldt dat de leverancier eventueel in overleg met bureau Wvg deze reparaties uitvoert. De kosten worden in principe in rekening gebracht bij de gehandicapte.

De gemeente heeft een aantal rolstoelen van zorgverzekeraar de Friesland en van Florens voorzieningen overgenomen. Deze worden in bruikleen verstrekt aan gehandicapte(n). Voor onderhoud en reparatiekosten geldt hetzelfde contract als voor de regulier via de Wvg verstrekte middelen. Wel dient daarbij afgewogen te worden of de reparatiekosten in verhouding staan tot de waarde van de rolstoel.

4.6 Oplaadkosten

De accu’s van electrische rolstoelen moeten regelmatig worden opgeladen. De electriciteitskosten voor het opladen zijn afhankelijk van de afstanden die worden gereden en het aantal accu’s in een rolstoel. Omdat het toch om bedragen van relatief beperkte omvang gaat, wordt voor deze kosten geen vergoeding verleend.

4.7. De wijze van verstrekking

Er zijn twee manieren van verstrekking: in bruikleen of in de vorm van een Persoonsgebonden budget (PGB).

4.7.1 Bruikleenverstrekking.

Bij bruikleen of naturaverstrekking koopt de gemeente de rolstoelen van de door de gemeente gecontracteerde leverancier. Een rolstoel wordt vervolgens in bruikleen verstrekt. Hiertoe wordt bij aflevering door de gehandicapte een bruikleenovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten met de gemeente. Bij de aflevering hoort ook een instructie door de leverancier aan de gehandicapte met betrekking tot het gebruik van de rolstoel. Als de rolstoel om enigerlei reden binnen een termijn van 7 jaar niet meer wordt of kan worden gebruikt, is de leverancier verplicht hem terug te nemen in depot. Na 6 maanden depotopslag is de leverancier veplicht de rolstoel terug te kopen tegen een percentage van de oorspronkelijk waarde, volgens een restwaardetabel die onderdeel uitmaakt van de overeenkomst tot levering en onderhoud van hulpmiddelen.

In sommige gevallen kan ervoor worden gekozen een rolstoel meteen na de selectie en passing aan de gebruiker beschikbaar te stellen. Dit is mogelijk in die gevallen waarbij geen aanpassingen aan standaardrolstoelen nodig zijn. Een voorwaarde is, dat de gebruiker direct een bruikleeenovereenkomst tekent. In dergelijke gevallen moet altijd de afweging worden gemaakt of het risico van verstrekken voordat er een beschikking is genomen, aanvaardbaar is.

4.7.2 Persoonsgebonden budget.

De regels in deze paragraaf gelden eveneens voor scootmobielen en andere vervoershulpmiddelen die vallen onder de overeenkomst met de hulpmiddelenleverancier. Verstrekking van een hulpmiddel in de vorm van een PGB vindt plaats onder de volgende voorwaarden:

Hoogte PGB

De hoogte van het PGB wordt vastgesteld aan de hand van de prijs van het overeenkomstige hulpmiddel uit het kernassortiment zoals dat voor bruikleenverstrekking geldt. Hierbovenop komen de kosten voor onderhoud, service en verzekering (WA) gedurende de gebruiksduur van de voorziening.

Onderhoud en verzekering

Bij gebruikmaking van het PGB is de belanghebbende verplicht om een onderhoud- en service contract af te sluiten met een leverancier voor de gebruiksduur van het hulpmiddel. In geval van een scootmobiel of elektrische rolstoel is het daarnaast verplicht om minimaal een aansprakelijkheidsverzekering (WA) af te sluiten gedurende de gebruiksduur van het hulpmiddel. De gebruiksduur van het geselecteerde goedkoopst, adequate hulpmiddel is 7 jaar.

Keuze leverancier en uitbetaling

De gehandicapte mag zelf een leverancier kiezen. Ook kan hij kiezen voor een ander merk en type hulpmiddel, mits dat voldoet aan het programma van eisen, opgesteld door de adviseur van de uitvoeringsorganisatie. Hij kan een hulpmiddel kopen of huren. Het PGB wordt rechtstreeks aan de belanghebbende uitbetaald. Het bedrag van aanschaf / huur in één keer, het bedrag voor onderhoud in jaarlijkse termijnen.

Verantwoording

De belanghebbende dient binnen zes maanden na de datum van de toekenningsbeschikking een kopie van het aanschafbewijs (kopie factuur) op te sturen naar Bureau WVG. Daarnaast dient hij jaarlijks opgave te doen van het onderhoud.

Het is van belang dat de belanghebbende die kiest voor verstrekking van een PGB door de behandelende contactpersoon van de uitvoeringsorganisatie nadrukkelijk wordt gewezen op de eigen verantwoordelijkheid die hij daarmee neemt. De klant moet zich ervan bewust zijn dat de gemeente met verstrekking van een PGB als het ware de zorgplicht ten aanzien van de betreffende voorziening gedurende de normale gebruiksduur afkoopt. Het verstrekken van een volgende voorziening binnen afloop van de normale gebruiksduur kan slechts in die gevallen waarin dat ook bij naturaverstrekking gebeurt (wijziging medische omstandigheden etc).

Specifieke aanpassingen

Indien op basis van de indicering zeer specifieke, persoonlijke aanpassingen op het Wvg-hulpmiddel noodzakelijk zijn om de belemmeringen op te heffen of te verminderen dan wordt daarvoor een aanvullend PGB verstrekt ter hoogte van de kosten van een dergelijke aanpassing. De procedure hiervoor is als volgt: De klant zoekt bij de leverancier het hulpmiddel uit dat hij wil aanschaffen met het PGB. Voor de noodzakelijke aanpassingen maakt de leverancier een offerte. Bureau Wvg toetst of de kosten reëel zijn. Als dat het geval is wordt een aanvullend PGB toegekend ter hoogte van de noodzakelijke aanpassingskosten.

Als een klant zeer kostbare aanpassingen geïndiceerd heeft gekregen zal de aanschaf/huur van een gebruikt hulpmiddel financieel onaantrekkelijk zijn. In een dergelijke situatie zal aangegeven worden dat alleen een nieuw hulpmiddel mag worden gekocht of gehuurd.

Kwaliteitseisen

De te kopen/huren Wvg-hulpmiddelen dienen het GQ-en CE-kwaliteitskeurmerk te hebben.

Gebruiksduur

Na afloop van de gebruiksduur wordt pas dan een nieuw PGB verstrekt wanneer de technische levensduur van het hulpmiddel verstreken is.

In geval van langduriger gebruikmaking van het hulpmiddel als de vermelde gebruiksduur blijft de gemeente na afloop van de gebruiksduur een PGB-vergoeding voor onderhoud en service verstrekken conform de vermelde onderhoudstarieven van het kernassortiment. Eventuele meerkosten qua onderhoud en service zijn voor eigen rekening.

Afkoop zorgplicht

Naast vergoeding voor onderhoud en service kunnen geen kosten in rekening worden gebracht. De gemeente koopt met het PGB de zorgplicht gedurende de gebruiksduur van het hulpmiddel af.

Niet geïndiceerde meerkosten

Als een luxer hulpmiddel wordt aangeschaft dan het geïndiceerde goedkoopste adequate, en er daardoor onderdelen op zitten die meer en hogere reparatiekosten vergen dan het geïndiceerde hulpmiddel dan zijn deze meerdere onderhouds- en reparatiekosten voor rekening van de belanghebbende zelf. Voorbeeld: er is een handbewogen rolstoel geïndiceerd. Men kiest echter voor een rolstoel met hulpmotor. In dat geval worden reparaties aan de motor, vervanging van accu’s e.d. niet vergoed door de gemeente. Andere onderdelen van de rolstoel, die ook op het geïndiceerde hulpmiddel zitten, (bijvoorbeeld vervanging wielen) worden naar rato vergoed.

Einde gebruik

Als een cliënt het hulpmiddel binnen de gebruiksduur van 7 jaar niet langer gebruikt, vervalt de eigendom terug aan de gemeente. Het hulpmiddel dient dan te worden ingeleverd. Als cliënt het hulpmiddel wenst te houden, dan moet hij een restwaardebedrag overeenkomstig de tabel die geldt voor bruikleenhulpmiddelen betalen. Verhuist een cliënt binnen de gebruiksduur naar een andere gemeente dan vervalt het eigendom ook aan de gemeente. In een dergelijk geval kan het hulpmiddel door de gemeente van vestiging worden overgenomen, overeenkomstig de werkwijze bij bruikleenverstrekkingen.

Uitsluitingsgrond

Uitgesloten van deelname zijn cliënten voor wie hulpmiddelen tijdelijk (minder dan een half jaar) zijn en cliënten die niet (meer) zelfredzaam zijn

4.8. Specifieke verplaatsingsmiddelen voor kinderen

Het is algemeen gebruikelijk te noemen dat kinderen tot een bepaalde leeftijd door de ouders in een buggy of wandelwagen voortgeduwd worden.

Vanaf de leeftijd van een jaar of vier tot vijf wordt het kind geacht zelf (meer) te gaan lopen. Wanneer dit voor een kind, door een handicap niet mogelijk is, kan een buggy of duwwandelwagen verstrekt worden vanuit de Wvg.

Andere specifieke voorzieningen voor kinderen die vanuit de Wvg verstrekt kunnen worden zijn: kruiphulpmiddelen, kruipwagens en de roadmaster speelmobielen.

4.9. Bijkomende kosten

Voor kosten van rolstoeltraining en eventuele andere bijkomende kosten wordt binnen de gemeente Leeuwarden geen vergoeding verstrekt.

5. Afbakening naar andere regelgeving, afstemming en samenwerking

5.1 Inleiding

Zolang er verschillende regelingen bestaan van waaruit voorzieningen verstrekt worden aan een zelfde doelgroep zullen zich afstemmingsproblemen voordoen.

Daarbij zijn de diverse regelingen voortdurend in beweging, hetgeen een grote alertheid vereist mede om cliënten op een goede manier te kunnen voorlichten.

Wat betreft de samenhang tussen Wvg-voorzieningen en verstrekking van voorzieningen vanuit aangrenzende terreinen is het van belang de grenzen van alle regelingen goed in beeld te hebben. Daarbij valt te constateren dat op alle niveaus voortdurend gezocht wordt naar meer mogelijkheden om regelingen en procedures zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. Kern is zoveel mogelijk duidelijkheid en eenstemmigheid en ook vooral klantvriendelijkheid daarin te bereiken. De “één-loket”-gedachte.

De opdracht aan de gemeenten tot het instellen van een indicatieorgaan dat werkt met een geïntegreerde indicatiestelling is een van de vormen die gekozen is om tot een betere onderlinge afstemming te komen.

Een zo doelmatig mogelijk gebruik van de aanwezige middelen en mogelijkheden blijft een goede samenwerking vereisen tussen de diverse partijen. Afspraken en eventueel periodiek structureel overleg tussen gemeenten, zorgverzekeraars, woningcorporaties en zorginstellingen kan daartoe bijdragen.

Dat partijen daarin de afgelopen jaren zelf ook niet stil hebben gezeten blijkt uit de reeds bestaande samenwerkingsverbanden, onder meer het Fries Platform Zorg.

Hieronder zal een overzicht worden gegeven van de meest in het ooglopende regelingen. Uiteraard is dit overzicht niet bedoeld limitatief te zijn.

5.2 Afbakening Wvg naar verstrekkingen op basis van AWBZ, WFV en ZF

5.2.1 Voorzieningen voor mensen die verblijven in AWBZ-instellingen

5.2.1.1 Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen

Per 1 januari 1997 is de regeling afbakening Wvg/AWBZ ingetrokken en heeft de gemeente met de Regeling Sociaal vervoer AWBZ-instellingen de zorgplicht gekregen voor vervoersvoorzieningen aan gehandicapten die verblijven in een instelling die ingevolge artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is toegelaten.

Tevens is met deze regeling aan gemeenten de zorgplicht opgedragen voor rolstoelen aan diegenen die in een gezinsvervangend tehuis of een regionale instelling voor beschermd wonen verblijven.

In de toelichting wordt een aantal randvoorwaarden omschreven. Zo moet er ondermeer sprake zijn van een zelfstandige vervoersbehoefte en wordt een aantal vervoerssoorten uitgesloten.

Vervoer dat past binnen de dagbehandeling/therapie (bijvoorbeeld een opgenomen psychiatrisch patiënt die onder begeleiding weer moet leren zich in de samenleving te bewegen) behoort tot de intramurele AWBZ-verstrekking en wordt vanuit de AWBZ vergoed.

Ook het vervoer naar dagbehandeling in verpleeghuizen en dagopvang in verzorgingshuizen –ondermeer in het kader van substitutieprojecten- wordt door de instelling georganiseerd en vanuit het instellingsbudget vergoed.

Andere kosten van vervoer die onder de AWBZ vallen dan wel waarvoor vanuit een andere regeling een vergoeding of aftrek mogelijk is zijn:

  • ·

    vervoer van en naar de door de instelling verzorgde recreatieve activiteiten

  • ·

    vervoer noodzakelijk voor de opname in de instelling en bij ontslag uit de instelling

  • ·

    vervoer voor bewoners die vanuit de instelling voor een behandeling naar een ziekenhuis of therapeut moeten

  • ·

    kosten van vervoer tussen de instelling en de woonruimte, indien deze kosten verband houden met weekendverlof of vergelijkbaar verlof

Inmiddels heeft zich voor wat betreft het toekennen van vervoersvoorzieningen aan bewoners van een AWBZ-instelling flink wat jurisprudentie gevormd.

Hoofdlijnen: het leven van alledag voor bewoners van AWBZ-instellingen speelt zich in hoofdzaak af binnen en in de directe omgeving van de instelling. Die gemeente waar de instelling is gevestigd en waar (in het merendeel van de gevallen) belanghebbende staat ingeschreven heeft zorgplicht.

De zorgplicht van de gemeente Leeuwarden beperkt zich in principe tot de stad Leeuwarden, aangezien binnen Leeuwarden alle faciliteiten aanwezig zijn die nodig zijn om te kunnen deelnemen aan het leven van alledag: ziekenhuizen, scholen, winkels etcetera. Slechts in een aantal gevallen wordt voor bezoeken op de langere afstand een vervoersvoorziening verstrekt, namelijk wanneer het gaat om:

  • -

    een voor belanghebbende essentieel contact

  • -

    het contact is niet op andere wijze te onderhouden (telefonisch, schrijven, bezoek een de belanghebbende in de instelling)

  • -

    en: zonder dit contact dreigt voor belanghebbende vereenzaming

Voor de invulling van het begrip dreigende vereenzaming is aansluiting gezocht bij de jurisprudentie die zich omtrent dit begrip in het kader van de AAW heeft gevormd.

Binnen de gemeente Leeuwarden is op dit punt een uitzondering gemaakt voor gehandicapte (jonge) bewoners van gezinsvervangend tehuis “De Kaap”. Deze bewoners krijgen op verzoek meer zones toegekend teneinde de ouders in het weekend te kunnen bezoeken. Een en ander is al omschreven in paragraaf 3.2.6.

5.2.1.2 Overgangswet verzorgingshuizen

Verzorgingshuizen worden krachtens de Overgangswet verzorgingshuizen vanaf 1 januari 1997 gefinancierd op grond van de AWBZ-subsidieregeling. De voor die tijd geldende zogenaamde “broodgeldregeling”, destijds uitgevoerd door de gemeenten is per die datum vervallen.

De verzorgingshuizen zijn echter per 1 januari 1997 nog niet aangemerkt als “AWBZ-erkende” instellingen. In de overgangsperiode, dat wil zeggen van 1997 tot (waarschijnlijk) 2001, stelt de ziekenfondsraad ondermeer de erkenningseisen en een erkenningsregeling voor verzorgingshuizen op. Het is de bedoeling dat met ingang van 2001 verzorgingshuizen een AWBZ-erkenning kunnen krijgen.

Hiermee krijgt het “oude” begrip AWBZ-instelling, namelijk een instelling die ingevolge artikel 8 van de AWBZ is erkend, weer een heel andere inhoud.

De AWBZ-erkenning heeft gevolgen voor de aanspraken die bewoners kunnen maken op voorzieningen vanuit de AWBZ (rolstoelen en eventueel vervoersvoorzieningen).

In de overgangsperiode dragen gemeenten nog steeds zorg voor de verlening van vervoersvoorzieningen en rolstoelen aan bewoners van verzorgingshuizen.

Ook de zorgplicht voor het verlenen van woonvoorzieningen zoals die op dit moment wordt gehanteerd verandert in de overgangsperiode niet: verzorgingshuizen vallen binnen de categorie woon- en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt. Bij verzorgingshuizen is immers geen sprake van woningen die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet Individuele Huursubsidie worden aangemerkt .

5.2.2 Regeling hulpmiddelen AWBZ

Aangegeven zal worden om welke typen voorzieningen het gaat en wat de raakvlakken van de verstrekking van deze voorzieningen met de verstrekking van voorzieningen op grond van de Wvg zijn.

Ook de regeling hulpmiddelen kent het begrip “algemeen gebruikelijk”, dat vergelijkbaar met de Wvg gehanteerd wordt.

In de regeling wordt omschreven “Aanspraak op zorg kan slechts tot gelding worden gebracht voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit het oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop naar aard, inhoud en omvang is aangewezen”. De begrippen redelijkerwijs en doelmatigheid bieden een handvat om zorgaanspraak te beperken tot het goedkoopst-adequate middel.

Het uitvoeringsorgaan (de verzekeraar, het ziekenfonds) bepaalt of een hulpmiddel redelijkerwijs verstrekt wordt. Tevens wordt door het uitvoeringsorgaan bepaald of het middel in bruikleen danwel in eigendom wordt verleend.

Kosten van normaal gebruik en onderhoud komen voor rekening van de verzekerde. Hulpmiddelen worden gebruiksklaar afgeleverd. Kosten van oplaadinrichtingen, batterijen, accu’s en dergelijke worden aangemerkt als kosten van normaal gebruik, met dien verstande dat ze bij de eerste aflevering van een hulpmiddel zijn inbegrepen.

Recent is de regeling hulpmiddelen ingrijpend vernieuw: de hulpmiddelen staan nauwkeuriger omschreven, gebruiksnormen en termijnen staan vermeld en tevens staat in de regeling aangegeven wanneer er een indicatie wordt afgegeven.

5.2.2.1 Orthesen

Zitorthesen die onderdeel uitmaken van een rolstoel of kinderduwwandelwagen worden geacht met het betreffende hulpmiddel één geheel te vormen. Deze orthesen kunnen niet op grond van de Regeling Hulpmiddelen 1996 worden verstrekt, maar komen (uiteraard indien daarvoor naar Wvg-normen een indicatie bestaat) voor rekening van de Wvg.

Indien de orthese nodig blijkt nadat de rolstoel is verstrekt, dient de orthese als aanpassing aan de rolstoel te worden beschouwd en valt daarmee eveneens onder de verantwoordelijkheid van de Wvg.

Anti-decubituskussens die los verstrekt worden (dus geen vast onderdeel van de rolstoel uitmaken) kunnen wel op grond van de AWBZ-hulpmiddelenregeling worden verstrekt.

5.2.2.2 Hulpmiddelen voor de mobiliteit van personen

Onder deze categorie vallen de loophulpmiddelen: wandelstokken, blindetaststokken, looprekjes, rollators en zogenaamde trippelstoelen.

Bij verstrekking van rolstoelen in het kader van de Wvg, kan de vraag aan de orde zijn of een rolstoelverstrekking nodig is, danwel kan worden volstaan met de verstrekking van een loophulpmiddel, zoals bijvoorbeeld de trippelstoel.

In artikel 16 van de Regeling wordt bepaald dat onder loophulpmiddelen die op grond van de regeling te verkrijgen zijn dient te worden verstaan: “loophulpmiddelen die niet aan het lichaam bevestigd zijn en bij het gebruik verplaatst worden, waarop de verzekerde langdurig is aangewezen om te kunnen lopen”.

Tevens valt onder deze categorie hulpmiddelen de serveerwagens.

5.2.2.3 Inrichtingselementen voor woningen

Een tweetal categorieën: de hulpmiddelen voor het zitten en de hulpmiddelen voor het slapen.

Meer concreet: de aangepaste stoel, de aangepaste tafel, het anti-decubituskussen, speciale bedden matrassen, allergeenvrije hoezen etc.

Met name voor wat betreft het zitten kunnen er afstemmingsproblemen ontstaan met vanuit de Wvg toegekende rolstoelen voor permanent gebruik. Juist omdat deze rolstoelen steeds vaker ook als “zitstoel” gebruikt worden. Of een verzekerde naast de rolstoel in de thuissituatie tevens de beschikking moet hebben over een aangepaste stoel, zal per geval individueel beoordeeld worden.

Vanuit de praktijk valt er een tendens te constateren om vanwege het “verzorgingsgemak” de gehandicapte de hele dag in een rolstoel te laten zitten.

Bij verschaffing van aangepaste tafels gaat het voornamelijk om in hoogte verstelbare tafels ten behoeve van rolstoelgebruikers.

Wat betreft het anti-decubitus zitkussen is in paragraaf 5.2.2.2 al het een en ander omschreven.

Voor wat betreft de aangepaste bedden is er een gebied van “overlap” tussen de problemen die kunnen worden opgelost met een transferbed danwel met een patiëntenlift. Soms kan de oplossing gevonden worden in het verstrekken van een transferbed in combinatie met een rolstoel.

5.2.2.4. Hulpmiddelen voor communicatie, informatievoorziening en signalering

Hieronder vallen onder andere computers, schrijfmachines, rekenmachines met de nodige programmatuur en accessoires. Verder nog cassette- en memorecorders, telefoons en aanverwante hulpmiddelen, fax, signaleringsapparatuur en alarmeringssystemen.

Met al deze voorzieningen bestaat in principe geen afstemmingsproblematiek met de Wvg, omdat hierin geen taak bestaat voor de gemeente.

Ter verduidelijking is het goed te benadrukken dat noch vanuit de Wvg, noch vanuit de Regeling Hulpmiddelen 1996, gesprekskosten en abonnementskosten van de telefoon en/of kosten lidmaatschap van Teleplus vergoed wordt. Deze kosten zijn “algemeen gebruikelijk”. Men wordt geacht deze zelf te kunnen betalen.

In uitzonderlijke situaties is misschien via Bijzondere Bijstand een vergoeding mogelijk.

5.2.3. Regeling farmaceutische hulp

De regeling farmaceutische hulp AWBZ is van belang bij de afstemming tussen de dieetprodukten (afgeschaft en dus mogelijk aanspraken ABW) en de dieetpreparaten (overgeheveld van AAW naar AWBZ; drink- en sondevoeding). Alle aanvragen voor dieetvergoedingen en dieethulpmiddelen dienen in eerste instantie bij de betreffende verzekeraar te worden ingediend. Indien verzekerde niet voor verstrekking in aanmerking komt, zal cliënt door het betreffende uitvoeringsorgaan worden gewezen op de mogelijkheden (en beperkingen) die de ABW biedt. In het kader van de uitvoering van de bijzondere bijstand wordt bij vergoeding van dieetkosten uitgegaan van de meerkosten, welke meerkosten worden vastgesteld door de medisch adviseur.

5.2.4. Wet financiering Volksverzekeringen

5.2.4.1. Regeling ziekenfondsraad subsidiëring woningaanpassing gehandicapten

In verband met het feit dat de Wet voorzieningen gehandicapten in artikel 1 lid c de zorgplicht van de gemeente voor woningaanpassingen beperkte tot die aanpassingen waarvan de kosten niet meer zouden bedragen dan f. 45.000,- (€ 20.420,-) tot f. 100.000,- (€ 45.378,-), kon een gehandicapte tot 1 april 2000 in aanmerking worden gebracht voor een aanpassing aan de woning.

Bij de aanvraag moest een gemotiveerde verklaring van de zorgverzekeraar gevoegd zijn waaruit bleek dat:

  • -

    er een indicatie bestond voor opneming in een AWBZ-instelling, welke opneming door een woningaanpassing kon worden uitgesteld

  • -

    indien verhuizing of aangepaste inrichting van de woning een beter of minder kostend alternatief bood, werd geen woningaanpassing verstrekt

  • -

    de woningaanpassing moest gelet op de thuis te verlenen zorg t.o.v. opneming in een instelling als doelmatig worden beschouwd

Met de wetswijziging van 1 april 2000 is de zorgplicht voor woningaanpassing boven de

f.45.000,- (€ 20.420,-) bij de gemeente ondergebracht. Waarbij tevens aan de gemeente wordt opgedragen de advisering ten aanzien van deze aanvragen onder te brengen bij een aangewezen instantie. Voor wat betreft de gemeente Leeuwarden is dit adviesorgaan het Regionaal Indicatieorgaan Noord Friesland (RION).

Het belang van een dergelijke geïntegreerde indicatiestelling met name op dit gebied is evident.

5.2.4.2 Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring ADL-clusterwoningen en ADL-assistentie

De regeling omschrijft een ADL-cluster als: een aantal bij elkaar horende, aangepaste huurwoningen, waarvan de bewoners voor hun dagelijkse levensverrichtingen zijn aangewezen op ADL-assistentie, waarvoor op grond van deze regeling subsidie wordt verleend. Tevens omvat het cluster een ADL-eenheid.

Aan ADL-cluster komt slechts voor subsidiëring in aanmerking indien het cluster tenminste twaalf en ten hoogste vijftien ADL- woningen met een ADL-eenheid omvat, deel uitmakende van een wooncomplex van tenminste vijftig woningen, voor de bouw waarvan geldelijke steun krachtens de Woningwet is verleend.

Daarnaast noemt de regeling nog een aantal andere voorwaarden.

Alle benodigde aanpassingen binnen de woningen kunnen worden gerealiseerd vanuit de regeling. Voor wat betreft aanvragen voor woningaanpassingen bij de Wvg ingediend moet worden gesproken van een “voorliggende voorziening”: de Wvg heeft hier geen taak in.

5.2.5. Besluit ziekenvervoer ziekenfondsverzekerden

Op grond van het Besluit ziekenvervoer ziekenfondsverzekerden (Ziekenfondswet) of particuliere ziektekostenverzekeringen kunnen vervoerskosten die worden gemaakt als gevolg van noodzakelijk bezoek aan een zorginstelling of specialist, voor vergoeding in aanmerking worden gebracht. Veelal krijgen cliënten bonnetjes van de taxivervoerder, welke voor vergoeding aan het ziekenfonds of de particuliere ziektekostenverzekering kunnen worden toegezonden.

Van de te maken kosten moet per jaar door de cliënt f. 144,- (€ 65,34) zelf betaald worden. Via een aantal aanvullende verzekeringen kan de helft van dit “drempelbedrag” worden terugontvangen.

Het collectief vervoer is dus in principe niet bedoeld voor bovenstaande verplaatsingen, hoewel er geen controle op plaatsvindt zal een verzoek om uitbreiding van vervoersmogelijkheden vanuit de Wvg in verband met ziekenvervoer echter niet gehonoreerd worden.

5.3. Afbakening Wvg met leerlingenvervoer

Op grond van de Wet op het Basisonderwijs (WBO art.4) en de Interimwet op het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (ISOVO art.4) voeren de gemeenten de regeling uit over de vergoeding van de kosten van leerlingenvervoer.

Het speciaal onderwijs kan bezocht worden door leerlingen van 3 tot 29 jaar en is onder te verdelen in onderwijs aan:

  • -

    dove kinderen - moeilijk lerende kinderen (MLK)

  • -

    slechthorende kinderen - zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)

  • -

    kinderen met overige spraakmoeilijkheden

  • -

    blinde kinderen

  • -

    slechtziende kinderen

  • -

    zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

  • -

    kinderen met leer- en opvoedingsmogelijkheden (LOM)

  • -

    lichamelijk gehandicapte kinderen

  • -

    kinderen in ziekenhuizen

  • -

    kinderen in scholen bij pedologische instituten

  • -

    meervoudig gehandicapte kinderen (mytyl en tytyl)

  • -

    langdurig zieke kinderen

  • -

    in hun ontwikkeling bedreigde kleuters (IOBK)

Een verzoek in aanmerking te worden gebracht voor leerlingenvervoer kan bij Burgemeester en Wethouders worden ingediend. Aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij de school of de gemeente, sector Onderwijs.

Om in aanmerking te kunnen komen voor een vergoeding moet de belanghebbende buiten de door de gemeente vastgestelde afstandsgrens wonen.

De afstand tussen de woning van de leerling en de school wordt gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg. Voor de verschillende soorten onderwijs kunnen verschillende afstandsgrenzen worden gehanteerd.

In bijzondere gevallen kan worden afgeweken van het afstandscriterium. De directie van de school weet wanneer een dergelijk geval zich voordoet. Wanneer ouders/verzorgers van mening zijn dat zij voor afwijking van de regeling in aanmerking komen, moeten zij een bewijs overleggen. Zo’n bewijs kan een doktersverklaring zijn en/of een advies van de Commissie van onderzoek.

Overige bijzonderheden van deze regeling zijn te vinden in de door de gemeente Leeuwarden uitgebrachte folder “leerlingenvervoer”.

5.4. Afbakening Wvg met Wet Sociale Werkvoorziening

Op grond van de Regeling Rechtspositie en Arbeidsvoorwaarden Sociale Werkvoorzieningen (art. 11-14) zijn de volgende verstrekkingen aan SW-werknemers mogelijk:

  • -

    een tegemoetkoming in de kosten van woon-/werkverkeer op basis van openbaar vervoer (onder aftrek van een eigen bijdrage)

  • -

    een zelfde financiële regeling als betrokkene gebruik maakt van een collectieve, door de werkgever georganiseerde, voorziening

  • -

    indien bovenstaande niet mogelijk is kan de gemeente (werkgever WSW) een bijzondere regeling treffen. De gemeente neemt de meerkosten voor haar rekening op basis van bovengenoemde regeling.

Binnen de gemeente Leeuwarden regelt de DSW zelf het werkvervoer en de vergoedingen. Tot 1 april 1998 reden er een aantal bussen van en naar de werkplek en konden de werknemers hiervan gebruik maken. In verband met het feit dat de kosten hiervan behoorlijk opliepen, terwijl duidelijk was dat een aantal werknemers makkelijker met openbaar vervoer naar het werk konden komen, is de regeling gewijzigd.

Van de werknemers die van de “oude regeling” gebruik maakten hebben alleen diegenen die om medische redenen van DSW-werkvervoer gebruik moesten maken de regeling behouden. Aan het vaststellen van deze noodzaak is een medisch onderzoek voorafgegaan. De DSW-werknemers zonder een indicatie voor DSW-vervoer worden in staat geacht op een andere wijzen in hun vervoer te voorzien ( met openbaar vervoer of met eigen auto).

Alleen voor het leefvervoer kan een WSW-werknemer een beroep doen op de Wvg. Afstemming is alleen aan de orde wanneer er een indicatie bestaat voor beide. Eventueel kan de werkgever aangesproken worden een vergoeding te verstrekken voor het werkvervoer.

5.5. Afbakening Wvg met letselschadeprocedures via verzekeringsmaatschappijen

Een slachtoffer van een ongeval kan de tegenpartij voor het ontstaan van het ongeval aansprakelijk stellen.

De veroorzaker van het ongeval kan dan aansprakelijk worden gesteld voor de financiële schade die is veroorzaakt. Dat kan financiële schade zijn die gevolg is van blijvende invaliditeit, omdat bijvoorbeeld voorzieningen nodig zijn voor vervoer of in huis. Daarbij bestaat aansprakelijkheid voor het derven van inkomen en kan een vergoeding worden gevraagd voor “gederfde levensvreugde” en pijn.

Gemeenten zijn, omdat in de Wvg geen verhaalsrecht is geregeld, geen partij in letselschadeprocedures. Voor de uitvoering van de Wvg kan de gemeente zich niet beroepen op letselschaderegelingen als voorliggende voorziening. De gemeente kan een slachtoffer wel op de mogelijkheid wijzen de veroorzaker aansprakelijk te stellen voor de geleden schade.

Bijlage 1

Te vergoeden bedragen woningsanering

Vloerbedekking f. 43,00 (€ 19,50) per m2

Gordijnen f. 38,00 (€ 17,20) per meter, baanbreedte stof 1,2 meter

Bijlage 2:

B11 drempelbedrag waaronder geen voorzieningen of vergoedingen worden verstrekt: f. 201,- (€ 91,-);

C11 vergoeding per kilometer voor een invalidenwagen in bruikleen: f. 0,20 (€ 0,09);

C13 vergoeding per kilometer voor een invalidenwagen in eigen bezit: f. 0,62 (€ 0,31);

C15 vergoeding kosten valhelm: f. 85,- (€ 38,50);

C18-1 1e maal 2e maal

Handbedrijfsrem + opklapbaar

rempedaal f. 1.387,- (€ 630,-)f. 1.041,- (€ 473,-)

Handbedrijfsrem + segmentgas + opklapbaar

rem- en gaspedaal f. 2.923,- (€ 1.327,-) f. 1.744,- (€ 792,-)

Rempedaal opklapbaar f. 362,- (€ 165,-) f. 312,- (€ 142,-)

Gaspedaal opklapbaar f. 312,- (€ 142,-) f. 312,- (€ 142,-)

Gas- en rempedaal opklap-

Baar f. 670,- (€ 304,-) f. 619,- (€ 281,-)

rembekrachtiger (50% en)

70% exclusief bediening f. 6.243,- (€ 2.833,-) f. 5.203,- (€2.361,-)

doorlopende handgreep

links f. 307,- (€ 140,-) f. 297,- (€ 135,-)

doorlopende handgreep

rechts f. 307,- (€ 140,-) f. 297,- (€ 135,-)

doorlopende handgreep

links en rechts f. 614,- (€ 279,-) f. 595,- (€ 270,-)

slede links f. 1.090,- (€ 495,-) f. 882,- (€ 400,-)

slede rechts f. 922,- (€ 419,-) f. 922,- (€ 419,-)

gaspedaal opklapbaar

links en rechts f. 743,- (€ 337,-) f. 639,- (€ 209,-) handbedrijfsrem + claxon f. 837,- (€ 380,-) f. 728,- (€ 331,-)

bediening 100% bekrachtiging van:

rem/gassegment /ring

segmentrem f. 3.221,- (€ 1.462,-) f. 2.477,- (€ 1.124,-)

remsegment rechts/links f. 2.477,- (€ 1.124,-) f. 1.883,- (€ 855,-)

rembekrachtiger 11% excl.

bediening f. 12.387,- (€ 5.621,-) f. 9.860,- (€ 4.475,-)

stuurbekrachtiging f. 7.730,- (€ 3.508,-) f. 7.333,- (€ 3.328,-)

vlonder achter voorstoel,

links of rechts f. 287,- (€ 131,-) f. 223,- (€ 102,-)

tunnelbakje inkorten +

middenconsole modificeren f. 1.239,- (€ 563,-) f. 956,- (€ 434,-)

dorpelstrip f. 396,- (€ 180,-) f. 352,- (€ 160,-)

C18-II referentieauto: f. 27.000,- (€ 12.252,-)

C20-I inkomensgrens werk- en leefvervoer: f. 56.637,- (€ 25.701,-)

C20-II inkomensgrens leefvervoer: f. 48.546,- (€ 22.029,-)

C20-III inkomensgrens tweede auto: f. 84.955,50 (€ 38.551,-)

Bijlage 3:

Faciliteiten die functioneel noodzakelijk kunnen zijn voor het gebruik van een auto door mensen met een handicap, maar die niet voor vergoeding in aanmerking komen.

  • -

    automatische transmissie

  • -

    elektrische ruitenwisser en sproeier achter

  • -

    driepuntsgordels

  • -

    hoofdsteunen

  • -

    lendenstellen voorstoel verstelbaar

  • -

    kunststoffen bekleding

  • -

    buitenspiegel van binnenuit verstelbaar

  • -

    elektrisch bediende portierruiten

  • -

    neerklapbare of inklapbare achterbank (in verband met meenemen rolstoel)

  • -

    uitneembare hoedenplank (in verband meenemen rolstoel)

  • -

    derde of vijfde deur (grote achterdeur in verband met meenemen rolstoel)

  • -

    rechter buitenspiegel

  • -

    warmtewerend glas

  • -

    achterruitverwarming

Bijlage 4:

Faciliteiten die in uitvoering waarin ze verkocht worden niet noodzakelijk kunnen zijn voor het gebruik van een auto door mensen met een handicap.

  • -

    verstelbare stuurwielen

  • -

    verstelbare voorstoelen

  • -

    stoffen bekleding van stoelen

  • -

    handgrepen bij de passagiersplaats voorin

  • -

    comfort rembekrachtiging *)

  • -

    gelaagde voorruit

  • -

    interval op de voor- en achterruitwisser

*) Zoals af-fabriek in auto aanwezig.

Bijlage 5:

Faciliteiten die functioneel noodzakelijk kunnen zijn voor het gebruik van een auto door mensen met een handicap (geen uitputtende opsomming)

  • -

    verwarming voorstoel (links of rechts)

  • -

    airconditioning

  • -

    stuurbekrachtiging *)

  • -

    trekhaak

  • -

    verwarmde buitenspiegel

*) in een aantal situaties voldoet de stuurbekrachtiging die af-fabriek in de auto zit. Is dit niet zo, dan is een aanpassing nodig.

Dit wordt per geval beoordeeld.