Regeling vervallen per 17-05-2007

Bevelsbeleid bodemsanering gemeente Leeuwarden

Geldend van 17-05-2007 t/m 16-05-2007

Intitulé

Bevelsbeleid bodemsanering gemeente Leeuwarden

Totstandkoming notitie

Door een werkgroep van provincies, gemeentes, het ministerie van VROM en het kantoor van de Landsadvocaat is in december 2002 de notitie “Project afstemming bevel/kostenverhaal Wbb” uitgebracht. Beoogd is om in die notitie het bevelsbeleid voor de 42 bevoegde gezagen Wbb en de kostenverhaalmogelijkheden van het ministerie van VROM in overeenstemming te brengen. Hiervoor zijn 26 richtlijnen opgesteld die de bevoegde gezagen kunnen volgen t.a.v. het bevelsbeleid.

Op 28 maart 2001 heeft de IPO Adviesgroep Bodembeheer ingestemd met de inhoud van de notitie. Daarvoor hebben zowel het Landelijk Juristenoverleg Bodemsanering als het Vakberaad Bodemsanering aangegeven met de inhoud in te stemmen.

In onderhavige notitie zijn de 26 richtlijnen vastgelegd als beleidsregels. Door bekrachtiging van deze notitie door burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden wordt er duidelijkheid gegeven omtrent de toepassing van de bevelsmogelijkheden.

Opbouw van deze notitie

Deze notitie bestaat uit 3 hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk geeft de algemene uitgangspunten voor het bevelsbeleid weer. Hoofdstuk 2 beschrijft de beleidsregels ten aanzien van de veroorzaker van de verontreiniging. Als laatste worden in Hoofdstuk 3 de beleidsregels t.a.v. eigenaar, erfpachter en gebruiker uiteengezet.

INHOUD

Inleiding

Inhoud

1 Algemene uitgangspunten voor inzet van het bevelsinstrumentarium 1

1.1. Inleiding 1

1.2. Overwegingen 1

1.2.1. het jaartal 1975 1

1.2.2. het onderscheid veroorzakers en eigenaren/veroorzakers 3

1.2.3. het vervallen van het onderscheid tussen onderzoeks- en saneringsbevelen 2

1.2.4. onderzoeksbevelen 3

2 Beleidsregels t.a.v. de vervuiler 4

2.1. Het begrip "vervuiler" 4

2.2. Onderzoeksbevel 4

2.3. Bevel tijdelijke beveiligingsmaatregelen (TBM) 5

2.4. Saneringbevel 5

3.De eigenaar/erfpachter/gebruiker 7

3.1. De eigenaar/erfpachter/gebruiker die tevens de vervuiler is 7

3.2. Onderzoeksbevel 7

3.3. Bevel tijdelijke beveiligingsmaatregelen (TBM) 8

3.4. Saneringbevel 8

3.4.1. duurzame rechtsbetrekking met de veroorzaker 8

3.4.2. betrokkenheid bij de veroorzaking 9

3.4.3. wetenschap van de verontreiniging op moment van verkrijging 9

3.4.4. jaartallen van verkrijging 10

3.4.5. overige vereisten - omvang van het saneringsbevel 12

4.Bijzondere categorieën 13

4.1. Bewoners 13

4.2. Erfgenamen 13

1 Overwegingen voor inzet van het bevelsinstrumentarium

1.1. Inleiding

Hieronder worden de algemene uitgangspunten en overwegingen ten aanzien van de 26 beleidsregels nader uiteengezet. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • -

    de vervuiler;

  • -

    de eigenaar of gebruiker;

  • -

    bijzondere categorieën (bewoners en erfgenamen).

In de navolgende hoofdstukken worden de beleidsregels voor deze categorieën separaat beschreven.

Deze notitie volgt de "voorkeursvolgorde" voor de inzet van het bevelsinstrumentarium zoals die geformuleerd is in de parlementaire behandeling. Primair wordt gekeken of er een vervuiler is, die kan worden aangesproken. Dit betekent echter niet dat het instrumentarium eerst tegen de vervuiler is ingezet, voordat de eigenaar of erfpachter wordt aangesproken.

1.2. Algemene overwegingen

1.2.1. het jaartal 1975; begrip "vervuiler"

De wet stelt bepaalde eisen, waaraan moet worden voldaan voordat een bevel kan worden gegeven. Daarnaast bestaat er jurisprudentie ten aanzien van de praktische uitvoering van deze wetsartikelen. Ten aanzien van het jaartal waarop het verontreinigen van de bodem als onrechtmatige daad worden gesteld heeft de Hoge Raad beslist dat wie vóór 1 januari 1975 bodemverontreiniging heeft veroorzaakt, er in beginsel geen rekening mee hoefde te houden dat de overheid zich op enig moment het belang van bescherming van de bodem zou gaan aantrekken. Dus heeft degene, die vóór 1 januari 1975 bodemverontreiniging heeft veroorzaakt, niet onrechtmatig gehandeld en is hij niet aansprakelijk.

In de notitie “knopen doorhakken kostenverhaal” van het ministerie van VROM is aangegeven dat kostenverhaal op grond van onrechtmatige daad achterwege blijft indien de verontreiniging in zijn geheel vóór 1-1-1975 is ontstaan. Indien de verontreiniging deels vóór en deels ná 1-1-75 is ontstaan, vindt kostenverhaal voor het deel dat ná 1-1-75 is veroorzaakt, "pro rata temporis" plaats.

Op grond van art. 75 lid 6 kan een bedrijf - in uitzonderlijke omstandigheden - aansprakelijk kan zijn jegens de overheid voor de bodemsaneringskosten. Dat is dan echter geen aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad, maar een op zich zelf staande aansprakelijkheid ("sui generis").

1.2.2. het onderscheid veroorzakers en eigenaren/veroorzakers

In deze notitie wordt aanbevolen om degene, die bodemverontreiniging in zijn geheel vóór 1 januari 1975 heeft veroorzaakt, geen bevel te geven tenzij hij (nog) eigenaar is van het terrein. Over de ratio van dit onderscheid het volgende:

  • -

    onderzoeks- en saneringsbevelen richten zich primair tot degene, die in staat is deze bevelen na te komen. Los van de vraag of degene, tot wie het bevel is gericht, ook alle daaruit voortvloeiende schade en kosten voor zijn rekening moet nemen. Uit jurisprudentie van de Raad van State met betrekking tot aanschrijvingen op grond van de Woningwet blijkt dat de eigenlijke aanschrijving tot het verrichten van voorzieningen (het "bevel") en de vraag voor wiens rekening de daarmee gepaard gaande kosten komen, scherp van elkaar moeten worden onderscheiden. Bij de aanschrijving (het bevel) staat de vraag centraal, wie deze (het beste) kan nakomen (doelmatigheid).Bij bepaling van de kostenverdeling staat de vraag centraal wie redelijkerwijs de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat kan erin resulteren dat de kosten gedeeltelijk of geheel voor rekening moeten blijven van de overheid, die het bevel heeft gegeven;

  • -

    het is duidelijk dat de eigenaar van een terrein veel beter in staat is het bevel na te komen dan degene die dat niet is. Een bevel aan een veroorzaker/niet-eigenaar (of gebruiker) kan tot allerlei ingewikkelde en juridisch omslachtige situaties leiden. Zeker indien de eigenaar of de gebruiker dwarsligt, kan dat kan ertoe leiden dat het bevoegde gezag gedoogbevelen, e.d. moet opleggen; in het allerslechtste geval moet misschien zelfs de eigendom of het gebruik worden gevorderd. Geen situatie die een snelle en voorspoedige sanering waarborgt;

  • -

    de eigenaar van een terrein dat wordt gesaneerd, profiteert van de waardestijging die daarvan het gevolg is. Dat is een groot verschil met de veroorzaker/niet-eigenaar. Die profiteert nergens van;

  • -

    de eigenaar van een terrein, die de vervuiling heeft veroorzaakt, is niet-onschuldig ook al is dat vóór 1-1-75 gebeurd. Indien de sanering ten laste van het Wbb-budget is uitgevoerd, kan kostenverhaal op grond van ongerechtvaardigde verrijking plaatsvinden, in tegenstelling tot het kostenverhaal wegens onrechtmatige daad. In het kostenverhaal wordt (dus ook) het onderscheid gehanteerd tussen de vervuiler "sec"(die niet meer wordt aangesproken) en de vervuiler-eigenaar;

  • -

    bij het saneringsbevel aan de vervuiler-eigenaar van vóór 1-1- 75 kan bestuurscompensatie worden aangeboden. Die compensatie kán - afhankelijk van de beoordeling - de volledige onderzoeks- en saneringskosten minus de waardestijging (en eventuele samenlopende kosten) omvatten. Daarmee wordt materieel dezelfde situatie bereikt als in het geval dat de overheid de sanering uitvoert en daarna overgaat tot kostenverhaal wegens ongerechtvaardigde verrijking.

1.2.3. het laten vervallen van het onderscheid tussen onderzoeks- en saneringsbevelen

Deze notitie sluit aan bij het in de Wbb gehanteerde onderscheid tussen onderzoeks- en saneringsbevelen. Onderzoeksbevelen kunnen worden gegeven aan (bedrijfsmatige) gebruikers, eigenaren/erfpachters en veroorzakers. Saneringsbevelen zijn geclausuleerd; ze worden alleen gegeven aan de niet-onschuldige eigenaar/erfpachter en/of de veroorzaker. Het verschil is te verklaren uit het feit dat het saneringsbevel (veel) verstrekkender gevolgen heeft dan de andere bevelen. De praktijk leert echter dat als de verontreiniging in zijn geheel dateert van vóór 1-1-75, evenmin onderzoeksbevelen worden gegeven aan de veroorzaker (voor zover die geen eigenaar is).

1.2.4. onderzoeksbevelen

De Wbb onderscheidt, voor zover hier van belang, het bevel tot het verrichten van nader onderzoek (bevel NO) en tot het verrichten van saneringsonderzoek (bevel SO). Wat met betrekking tot het bevel NO wordt opgemerkt, geldt ook voor het bevel SO zodat dit niet als aparte categorie wordt behandeld.

Voor de volledigheid wordt hier nog opgemerkt dat de Wbb niet de mogelijkheid kent tot het geven van bevelen tot het verrichten van oriënterend onderzoek (OO). Wél maakt art. 72 en het daarop gebaseerde Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen (VERBOND) mogelijk dat het bevoegd gezag een aanwijzing geeft tot het verrichten van verkennend onderzoek aan een BSB-bedrijf. Het besluit VERBOND wordt hier niet verder behandeld.

2 Beleidsregels ten aanzien van de vervuiler

2.1. Het begrip "vervuiler"

Het begrip "vervuiler” wordt in deze notitie breed opgevat. Daarbij gaat het niet alleen om degene, die door zijn feitelijke handelingen vervuiling heeft veroorzaakt, bijvoorbeeld door het laten leeglopen van vaten met vloeibaar chemisch afval of het storten/opslaan van chemisch afval op het eigen bedrijfsterrein of elders etc., maar ook om degene, die door zijn handelingen een bepaald gevaar in het leven heeft geroepen of nalatig is geweest bepaalde voorzorgsmaatregelen te treffen die - indien wel getroffen - verontreiniging zou hebben voorkomen of verminderd. Onder deze categorie valt dus ook degene, die er een vervuilende bedrijfsvoering op na heeft gehouden, die olietanks in de grond heeft doen aanbrengen, die heeft nagelaten regelmatig controle te houden op zijn olietanks of heeft nagelaten controle uit te oefenen op storting van bedrijfsafval ed. Ook degene, onder wiens bedrijfsvoering een calamiteit heeft plaatsgevonden, met als gevolg bodemverontreiniging, wordt beschouwd als de vervuiler. Tenzij - in dat laatste geval - sprake was van overmacht (bijvoorbeeld door oorlogshandelingen of uitzonderlijk natuurgeweld).

2.2. Onderzoeksbevel

Beleidsregel 1: bevel NO bij veroorzaking voor 1-1-‘75

Het bevel NO kan worden gegeven aan de vervuiler. Indien vaststaat dat de vervuiling in zijn geheel vóór 1-1-75 is ontstaan, wordt geen bevel NO gegeven aan de vervuiler, tenzij hij eigenaar of erfpachter is van het verontreinigde terrein of indien de vervuiler in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75 lid 6 Wbb. Het bevoegd gezag kan besluiten de vervuiler te compenseren indien het achterwege laten daarvan tot onevenredig nadeel zou leiden. Indien de vervuiler voldoet aan de criteria van art. 75 lid 6 Wbb wordt geen compensatie aangeboden.

Beleidsregel 2: bevel NO bij veroorzaking gedeeltelijk vóór 1-1-‘75

Indien blijkt dat de vervuiling deels vóór en deels na 1 januari 1975 is ontstaan, kan een bevel NO worden gegeven aan de vervuiler. Het bevoegd gezag kan besluiten hem deels te compenseren voor de kosten. Die compensatie kan pro rata temporis worden berekend. Indien de vervuiler in materiële zin voldoet aan de criteria van art. 75 lid 6 wordt hem geen compensatie aangeboden. Indien de vervuiler tevens eigenaar is, blijft compensatie in beginsel eveneens achterwege, tenzij dat zou leiden tot onevenredig nadeel.

Beleidsregel 3: bevel NO bij veroorzaking na 1-1-1975

Indien de vervuiling geheel of grotendeels (voor 80% of meer) ná 1-1-75 is ontstaan, kan aan de vervuiler een bevel NO worden gegeven, zonder dat hem compensatie wordt aangeboden. Los van de vraag of hij al dan niet eigenaar is van het terrein.

Beleidsregel 4: reikwijdte van het bevel NO

Het bevel aan de vervuiler strekt tot onderzoek naar het hele geval van bodemverontreiniging.

2.3. Bevel tijdelijke beveiligingsmaatregelen (TBM)

Beleidsregel 5: Bevel TBM bij veroorzaking voor 1-1-‘75

Indien de vervuiling in zijn geheel vóór 1 januari 1975 is ontstaan wordt geen bevel

TBM gegeven aan de vervuiler, tenzij hij eigenaar of erfpachter is van het door hem vervuilde terrein of indien hij materieel voldoet aan de criteria van art. 75 lid 6 Wbb. Het bevoegd gezag kan besluiten de vervuiler te compenseren, indien het achterwege laten daarvan zou leiden tot onevenredig nadeel. Indien de vervuiler voldoet aan de criteria van art. 75 lid 6 Wbb wordt geen compensatie aangeboden.

Beleidsregel 6: Bevel TBM bij veroorzaking gedeeltelijk vóór 1-1-‘75

Indien de vervuiling deels vóór en deels na 1 januari1975 is ontstaan kan een bevel TBM worden gegeven aan de vervuiler. Het bevoegd gezag kan besluiten hem deels te compenseren voor de kosten daarvan. De compensatie kan pro rata temporis worden berekend. Indien de vervuiler materieel voldoet aan de criteria van art. 75 lid 6 Wbb, wordt hem geen compensatie aangeboden. Indien de vervuiler tevens eigenaar is, blijft compensatie eveneens achterwege, tenzij dat zou leiden tot onevenredig nadeel.

Beleidsregel 7: Bevel TBM bij veroorzaking na 1-1-‘75

Indien de vervuiling geheel of grotendeels (80% of meer) ná 1-1- 75 is ontstaan, kan aan de vervuiler een bevel TBM worden gegeven, zonder dat compensatie wordt aangeboden. Het maakt daarbij geen verschil of de vervuiler al dan niet tevens eigenaar is van het verontreinigde terrein.

Beleidsregel 8: reikwijdte van het bevel NO

Het bevel TBM aan de vervuiler strekt tot beveiliging van het gehele geval van bodemverontreiniging.

2.4. Saneringbevel

Beleidsregel 9: saneringsbevel bij veroorzaking voor 1-1-‘75

Indien de vervuiler bodemverontreiniging in zijn geheel vóór 1-1-75 heeft veroorzaakt, wordt hem geen saneringsbevel gegeven. Tenzij hij eigenaar of erfpachter is van het verontreinigde terrein of als hij voldoet aan de criteria van art. 75 lid 6 Wbb. Het bevoegd gezag kan besluiten de vervuiler te compenseren voor de kosten. Indien het bevoegd gezag daartoe besluit, moeten op de compensatie de waardestijging van het terrein als gevolg van sanering en eventuele andere voordelen (zoalssamenlopende kosten) in mindering worden gebracht. Indien de vervuiler voldoet aan de criteria van art. 75 lid 6 Wbb wordt hem geen compensatie aangeboden.

Beleidsregel 10: saneringsbevel bij veroorzaking rond 1-1-‘75

Indien de vervuiler bodemverontreiniging deels vóór en deels na 1-1-75 heeft veroorzaakt, kan hem een saneringsbevel worden gegeven. Het bevoegde gezag kan besluiten hem deels te compenseren voor de kosten. De compensatie kan pro rata temporis worden berekend. Eventuele voordelen, zoals waardestijging van het terrein (voor zover de vervuiler tevens eigenaar is van het terrein), samenlopende kosten e.d. worden in mindering gebracht op de compensatie. Indien de vervuiler voldoet aan de criteria van art. 75 lid 6 Wbb wordt hem geen compensatie aangeboden.

Beleidsregel 11: saneringsbevel bij veroorzaking na 1-1-‘75

Indien de vervuiler bodemverontreiniging geheel of grotendeels (voor 80% of meer) na 1-1-75 heeft veroorzaakt, kan het bevoegde gezag hem een saneringsbevel geven. Daarbij maakt het geen verschil of de vervuiler al dan niet eigenaar is van het verontreinigde terrein. In deze gevallen wordt geen compensatie aangeboden.

Beleidsregel 12: reikwijdte van het saneringsbevel

Het saneringsbevel strekt tot de sanering van het hele geval van ernstige bodemverontreiniging.

3. De eigenaar/erfpachter/gebruiker

3.1. De eigenaar/erfpachter/gebruiker die tevens de vervuiler is

Beleidsregel 13: vervuiler en eigenaar

De eigenaar of erfpachter, die tevens de vervuiler is, valt onder de regels zoals die zijn

aangegeven voor de vervuiler. Zie hoofdstuk 2.

3.2. Onderzoeksbevel

Blijkens de wettelijke regeling van de Wbb kunnen bevelen tot het verrichten van Nader onderzoek (NO) worden gegeven aan de vervuiler, de eigenaar/erfpachter en verder aan de eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt. Daarnaast kunnen bevelen tot het verrichten van een Saneringsonderzoek (SO) worden gegeven aan de vervuiler en de eigenaar/erfpachter.

Beleidsregel 14: bevel NO aan eigenaar

Ook ten aanzien van de onschuldige eigenaar geldt dat het bevel NO kan worden gegeven. De eigenaar heeft in beginsel geen aanspraak op een bijdrage in de kosten. Het is immers ook zijn belang om de omvang van de verontreiniging op zijn perceel te kennen. Het bevoegd gezag kan niettemin besluiten compensatie aan te bieden indien het achterwege laten daarvan - gegeven de omstandigheden van het betreffende geval - onevenredig nadelig zou uitpakken (evenredigheidsbeginsel).

Beleidsregel 15: bedrijfsmatige gebruiker

Ten aanzien van de "bedrijfsmatige" gebruiker (zoals de huurder) geldt in versterkte mate dat sprake kan zijn van compensatie in de onderzoekskosten, mits hij strikt "onschuldig" is (geen veroorzaker, niet betrokken bij de verontreiniging, ten tijde van het verkrijgen van het gebruiksrecht niet weten of kunnen weten dat het terrein was verontreinigd etc.). Het ligt dan echter meer in de rede om aan de eigenaar een bevel op te leggen.

Beleidsregel 16: reikwijdte van het bevel NO

Gezien de formulering van art. 43 Wbb, waar wordt aangegeven dat bevoegd gezag/B&W een onderzoeksbevel kunnen geven met betrekking tot het grondgebied waar de verontreiniging of de directe gevolgen daarvan zich voordoen, wordt ervan uitgegaan dat het onderzoek betrekking heeft op het eigen terrein van de eigenaar/gebruiker. Indien de verontreiniging perceelsoverschrijdend is, zal het bevoegd gezag meerdere perceelseigenaren/gebruikers tegelijk moeten benaderen. Of gedeeltelijke compensatie (voor het deel buiten het eigen terrein) moeten aanbieden Een uitzondering geldt - wellicht - voor het geval de bron van de verontreiniging zich bevindt op een bepaald perceel. De eigenaar/gebruiker kan wellicht een bevel krijgen om (ook) de verontreiniging die zijn terrein overschrijdt te onderzoeken . Jurisprudentie moet op dat punt meer duidelijkheid verschaffen.

3.3. Bevel tijdelijke beveiligingsmaatregelen (TBM)

Een bevel tot het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen kan worden gegeven aan dezelfde partijen als het bevel NO.

Beleidsregel 17: bevel TBM aan onschuldig eigenaar

De onschuldige eigenaar kan eveneens een bevel TBM krijgen. Voor de eigenaar geldt in het algemeen dat hij een groot belang kan hebben bij het treffen van tijdelijk beveiliging. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat hijzelf of zijn werknemers wordt/worden blootgesteld aan verontreiniging of om verspreiding van de verontreiniging te voorkomen. Het aanbieden van compensatie ligt in deze gevallen niet in de rede tenzij dat gegeven de omstandigheden onevenredig nadelig zou uitpakken.

Beleidsregel 18: bevel TBM aan onschuldig gebruiker

Ten aanzien van de onschuldige gebruiker geldt in mindere mate hetzelfde als gesteld in beleidsregel 17.

3.4. Saneringbevel

Blijkens de formulering van de Wbb kan een saneringsbevel worden gegeven aan de vervuiler en de schuldige eigenaar. Voor de vervuiler wordt verwezen naar hoofdstuk 2.

Blijkens art. 46 lid 1 Wbb is de eigenaar onschuldig indien hij:

  • -

    gedurende de periode van verontreiniging geen duurzame rechtsbetrekking heeft gehad met de veroorzaker;

  • -

    geen (in)directe betrokkenheid heeft bij de veroorzaking van de verontreiniging; en

  • -

    op het moment dat hij het grondgebied verkreeg niet op de hoogte was en redelijkerwijs niet op de hoogte had kunnen zijn van de bodemverontreiniging.

Hieronder worden de beleidsregels t.a.v. bovenstaande nader toegelicht.

3.4.1. duurzame rechtsbetrekking met de veroorzaker

Beleidsregel 19: duurzame rechtsbetrekking

Degene, die een duurzame rechtsbetrekking heeft (gehad) met de vervuiler wordt als niet-onschuldige eigenaar aangemerkt, indien de rechtsbetrekking ingrijpen in de bedrijfsvoering van de vervuiler mogelijk maakt(e) en de rechthebbende redelijkerwijs op de hoogte was (is) of had kunnen zijn van de activiteiten van de vervuiler, die tot bodemverontreiniging hebben geleid. Indien de rechtsbetrekking is geëindigd en de vervuiler op grond daarvan had kunnen worden aangesproken tot herstel in de oude toestand, wordt de eigenaar eveneens als niet-onschuldig in deze zin aangemerkt. Het aanbieden van compensatie ligt in deze gevallen niet in de rede tenzij dat zou leiden tot onevenredig nadeel. De eigenaar als hier bedoeld zal in ieder geval de waardestijging als gevolg van sanering zelf moeten dragen.

Toelichting

Indien de verontreiniging ná 1-1- 75 is ontstaan, wordt primair de vervuiler aangesproken. Als die niet meer bestaat of te achterhalen is, moet worden bezien of de eigenaar, die een duurzame rechtsbetrekking heeft gehad met de vervuiler, kan worden aangesproken. Dat hangt af van de omstandigheden, zoals:

  • -

    was de eigenaar op de hoogte van de activiteiten van zijn huurder, erfpachter of anderszins?

  • -

    bood/boden de overeenkomst/de erfpachtsvoorwaarden de mogelijkheid om gedurende de rechtsbetrekking in te grijpen in de bedrijfsuitoefening?

  • -

    wanneer is de rechtsbetrekking geëindigd? Hoe "later" dat in de tijd is gebeurd, hoe alerter de eigenaar had moeten zijn op de (eventueel) vervuilende activiteiten van zijn huurder/erfpachter. Daarbij rijst dan nog de vraag in hoeverre de voorwaarden van de overeenkomst of anderszins het mogelijk maakten dat herstel in de vorige toestand kon worden gevorderd.

De tweede categorie lijkt in deze van minder belang dan de eerste. Voor zover de eigenaar van het vervuilde terrein tevens bestuurder/aandeelhouder is in de onderneming, die de verontreiniging heeft veroorzaakt, zal in de meeste gevallen (tevens) sprake zijn van een rechtsbetrekking die onder de eerste categorie valt. Zoals een huurovereenkomst tussen de eigenaar en de onderneming, die het terrein gebruikt (of heeft gebruikt).

3.4.2. betrokkenheid bij de veroorzaking

Betrokken zijn bij bodemverontreiniging is in veel gevallen gelijk te stellen aan het (mede)veroorzaken daarvan. Het verschil tussen de vervuiler en de "betrokkene" lijkt dan vooral van taalkundige aard. Het onderscheid kan zin hebben in die gevallen, waar een bepaalde (rechts)persoon strikt juridisch gesproken niet als "veroorzaker" is aan te merken. Een voorbeeld is de werknemer van het bedrijf dat de vervuiling heeft veroorzaakt. Die werknemer is strikt genomen geen vervuiler, maar als hij deel heeft genomen aan de vervuilende activiteiten (of daaraan leiding heeft gegeven), is hij “betrokken”. Indien hij op enig moment de eigendom verkrijgt van het betreffende terrein, is hij als betrokkene aan te spreken. Overigens zal in een dergelijk geval meestal (tevens) sprake zijn van "wetenschap" op het moment van verkrijging.

3.4.3. wetenschap van de verontreiniging op moment van verkrijging

Beleidsregel 20: wetenschap (van verontreiniging)

De eigenaar die ten tijde van verkrijging wist of kon weten dat het terrein was verontreinigd, is niet-onschuldig.

Toelichting

De vraag is wat het moment van verkrijging is. Bij een "gemiddelde" eigendomsverkrijging is sprake van 2 momenten: koop en overdracht. Bepalend is de wetenschap op het moment van overdracht, die leidt tot eigendomsverkrijging. De eigenaar, die op het moment van koop niet wist of kon weten dat het terrein was verontreinigd, maar bij overdracht wél is niet-onschuldig. Een uitzondering geldt voor het geval uit de omstandigheden van het geval blijkt dat na koop aan overdracht niet meer viel te ontkomen. Bijvoorbeeld omdat de verkoper in rechte met succes medewerking aan het transport heeft kunnen afdwingen. In die gevallen kan worden uitgegaan van de wetenschap op het moment van aankoop.

Voorts geldt een uitzondering indien de verkrijger op een eerder moment een aanmerkelijk financieel belang heeft gekregen in de onderneming, die eigenaar is van het terrein. In dat geval is de wetenschap ten tijde van verkrijging van dat belang bepalend.

3.4.4. jaartallen van verkrijging in relatie tot de vraag of sprake is van een onschuldig eigenaar

Beleidsregel 21: jaartal van verkrijging

  • 1.

    Verkrijging vóór 1-1-75: de eigenaar is onschuldig, ook al wist hij op het moment van verkrijging dat het terrein was verontreinigd. Uitgezonderd zijn de gevallen waarin sprake is/was van een duurzame rechtsbetrekking met de vervuiler en die gevallen waarin de eigenaar zélf de vervuiler is.

  • 2.

    Verkrijging tussen 1-1-75 en 1-1-83:de eigenaar die op het moment van verkrijging wist dat het terrein was verontreinigd, is niet-onschuldig. Verder is de professionele koper, die door eenvoudig onderzoek (bij de gemeente en/of buurtbewoners) kennis had kunnen nemen van bodemverontreiniging, niet-onschuldig. In het algemeen moet het daarbij gaan om verdachte terreinen (met name al dan niet voormalige industrieterreinen).

  • 3.

    Verkrijging tussen 1-1-83 en 1-1-87: de eigenaar die in die periode een verontreinigd terrein heeft verkregen, is niet-onschuldig. Tenzij het een niet-professionele koper betreft die ten tijde van verkrijging niet op de hoogte was van de verontreiniging.

  • 4.

    Verkrijging na 1-1-87: de eigenaar die na 1-1-87 een verontreinigd terrein heeft verkregen, is niet-onschuldig. Voor eigenaren-bewoners geldt een uitzondering (zie par. 4.1).

  • 5.

    Verkrijging na 1-3-93: de eigenaar-bewoner die een huis heeft gekocht met een (al dan niet nadien) lekkende huisbrandolietank, is niet-onschuldig. Deze "uitzonderingspositie" geldt niet voor de bewoner, die zelf bodemverontreiniging heeft veroorzaakt respectievelijk als veroorzaker is aan te merken. Daaronder is ook te verstaan de eigenaar-bewoner die een tank heeft geïnstalleerd of doen installeren, welke tank later is gaan lekken. Voor die categorie van bewoners gelden de "normale" regels voor vervuilers.

Onderbouwing keuze jaartallen

Geheel willekeurig zijn de gekozen jaartallen uiteraard niet. Zij vinden hun basis in de volgende overwegingen:

  • -

    1975: degene die vóór 1-1-75 bodemverontreiniging heeft veroorzaakt, heeft daarmee niet onrechtmatig gehandeld jegens de Staat. Het is daarom ook niet redelijk aan te nemen, dat wie voor die datum een verontreinigd terrein heeft verkregen, erop bedacht had moeten zijn dat het terrein was verontreinigd;

  • -

    tussen 1975 en 1983: in deze jaren ontstond de commotie rond Lekkerkerk en andere verontreinigingslocaties die toen werden ontdekt. Sommige provincies gingen er in die jaren toe over bodemonderzoeken te verrichten. Degene, die in die jaren bewust een verontreinigd terrein heeft gekocht of de professionele koper, die door eenvoudig, onderzoek kennis had kunnen nemen van de verontreiniging, kan worden aangesproken. Onder eenvoudig onderzoek is te verstaan het raadplegen van de gemeente of de provincie, betrokken ambtenaren en eventueel omwonenden.

  • -

    Tussen 1983 en 1987: in 1983 is de Interimwet bodemsanering (Ibs) ingevoerd. Vanaf die tijd wordt van professionele kopers (zie hieronder) verwacht dat ze d.m.v. bodemonderzoek (zie hieronder) hadden kunnen vaststellen dat sprake was van een verontreinigd terrein.

  • -

    Op 1 januari 1987 is de Wet Bodembescherming in werking getreden met hierin opgenomen de zorgplichtbepaling; tevens is in 1987 is voor de bouw van woningen in de sociale huursector als subsidievoorwaarde gesteld dat voorafgaand aan de bouw, bodemonderzoek moest worden verricht;

  • -

    vanaf 1993 (voor bewoners): per 1 maart 1993 is het Besluit opslaan in ondergrondse tanks (BOOT) in werking getreden. Reeds vóór die tijd hadden diverse gemeenten de zogenoemde "acties tankslag" uitgevoerd, waardoor meer in den brede bekend werd welke risico's (kunnen) kleven aan ondergrondse huisbrandolie-tanks.

Professionele koper

Bij bepaling van de vraag of sprake is van een professionele koper zijn de volgende criteria/omstandigheden van belang:

  • -

    het gaat om een koper die een beroep of bedrijf uitoefent;

  • -

    de koper is geen particulier of consument;

  • -

    de koper beschikt over een bepaalde mate van deskundigheid/vakkennis/ bekendheid met de gebruiken in de branche. Het moet dan wel gaan om een branche, waarin een zekere mate van bekendheid met risico's van bodemverontreiniging aanwezig is, of waarin wordt gewerkt met (potentieel) verontreinigende stoffen etc.;

  • -

    de koper houdt zich overwegend bezig met één activiteit. De handelaar in onroerend goed - bijvoorbeeld - zal sneller als professionele (ver)koper zijn aan te merken dan een particulier of een bedrijf die/dat bij wijze van belegging of ten behoeve van bedrijfsuitbreiding incidenteel een stuk grond koopt;

  • -

    de koper ontplooit deze activiteit met een bepaalde frequentie en heeft derhalve ervaring daarin;

  • -

    de koper afficheert zich als professionele koper naar buiten;

  • -

    de koper is voorzien van deskundige bijstand;

  • -

    de koper is een overheidsorgaan . Overheidsorganen zijn naar hun aard als professioneel te beschouwen. Dat geldt dus zeker ook voor gemeenten.

N.B. Opgemerkt moet worden dat deze criteria niet óf/óf zijn geformuleerd om in een bepaald geval aan te nemen, dat sprake is van een professionele koper. Evenmin hoeft een koper aan alIe criteria tegelijk te voldoen om hem als professionele koper aan te merken. Soms is het voldoen aan één criterium voldoende. Zo wordt zg. niet- professionele koper vanzelf ”professioneel" als hij is voorzien van deskundige bijstand.

Bodemonderzoek

Indien bodemonderzoek is verricht moet dat worden beoordeeld naar de normen van die tijd, voor zover de in die tijd gangbare onderzoeken beperkter van aard waren dan de huidige bodemonderzoeken. Indien uit het destijds verrichte bodemonderzoek werd geconcludeerd dat geen sprake was van bodemverontreiniging, wordt ervan uitgegaan dat de koper "onschuldig" was, voor zover dat onderzoek een naar de normen van die tijd gangbaar onderzoek was.

3.4.5. overige vereisten - omvang van het saneringsbevel

Een saneringsbevel kan alleen worden gegeven indien de verontreiniging ernstig én saneringsurgent is. Ernst en urgentie worden vastgesteld in een beschikking van het bevoegde gezag ex art. 29 jo 37 Wbb. Indien de verontreiniging saneringsurgent is, geeft de beschikking het tijdstip aan waartegen uiterlijk met de sanering moet worden begonnen.

Beleidsregel 22: reikwijdte van het saneringsbevel

Het saneringsbevel aan de eigenaar is in beginsel beperkt tot het eigen terrein, tenzij de eigenaar tevens de vervuiler is. Indien sprake is van een bronperceel kan - ingeval van overschrijding van perceelsgrenzen - een saneringsbevel worden gegeven aan de eigenaar, (in eerste instantie) indien sprake is van een geringe perceelsgrens overschrijdende verontreiniging. Jurisprudentie moet dit nader uitkristalliseren.

Toelichting

De begrenzing tot het eigen terrein vloeit voort uit de formulering van artikel 43 Wbb, waar wordt gesproken over de gebruiker, eigenaar of erfpachter van het "grondgebied" waar de verontreiniging zich bevindt of directe gevolgen daarvan zich voordoen. Met betrekking tot dit "grondgebied" kan een onderzoeks- of saneringsbevel worden gegeven. Althans, zo zou de wettekst kunnen worden uitgelegd. Blijkens de parlementaire geschiedenis is het de bedoeling van de wetgever geweest om de eigenaar een bevel voor het hele geval te kunnen geven. Met betrekking tot de veroorzaker is er minder aanleiding tot onzekerheid omdat artikel 43 verwijst naar "degene door wiens handelen een onderzoeksgeval of geval van ernstige bodemverontreiniging is ontstaan".

4. Bijzondere categorieën

4.1. Bewoners

Met het geven van saneringsbevelen aan bewoners moet met grote terughoudendheid worden omgegaan. In het algemeen kunnen bewoners alleen op het bevel worden aangesproken als zij zelf hebben verontreinigd en/of sprake is van een verontreiniging als gevolg van een lekkende huisbrandolietank.

Beleidsregel 23: huisbrandolietanks

De eigenaar/bewoner kan worden aangemerkt als veroorzaker indien de tank heeft gelekt in de periode dat hij er gebruik van heeft gemaakt of als hij heeft nagelaten de tank, na gebruik, te verwijderen of anderszins op veilige wijze definitief onklaar te maken. Indien de bewoner een huis met huisbrandolietank heeft gekocht na 1-3-1993 en blijkt dat deze tank bodemverontreiniging heeft veroorzaakt, wordt hij als een niet-onschuldige eigenaar aangemerkt.

Beleidsregel 24: overige verontreinigingen

Ondanks dat de mogelijkheid om de eigenaar/bewoner aan te spreken voor bodemverontreiniging van een bronperceel wordt afgezien van een saneringsbevel ten aanzien van een bewoner, die geen lekkende huisbrandolietank heeft in zijn tuin en overigens voldoet aan de criteria van de Kamernotitie ongerechtvaardigde verrijking.

4.2. Erfgenamen

Beleidsregel 25: erfgenamen

Erfgenamen worden - gezien deze bijzondere wijze van eigendomsverkrijging

(juridisch is er sprake van opvolging onder algemene titel, maar praktisch is er minder

sprake van een eigen keuze, zoals bij fusies) - geplaatst in de positie van de erflater.

Maar niet in alle gevallen. De erfgenaam erft niet een persoonlijke hoedanigheid als veroorzaker of niet-onschuldige eigenaar over van de erflater. Een onderzoeksbevel of

een bevel TBM dat ook aan onschuldige eigenaren kan worden gegeven (al dan niet

met de mogelijkheden tot het aanbieden van compensatie) kan ook aan de erfgena(a)m(en) worden gegeven. Indien jegens de erflater reeds bestuursdwang was

toegepast of een dwangsom was opgelegd valt de verplichting als een schuld ten laste

van de erfenisboedel aan te merken. De vordering van het tot handhaving bevoegde

bestuursorgaan wordt dan wel, bij aanvaarding van de erfenis, overgeërfd.

Beleidsregel 26: afweging bij erfgenamen

De bijzondere wijze van eigendomsverkrijging door erfgenamen zal leiden tot een

meer specifieke afweging van de situatie over de wijze waarop het bevelsinstrumen-tarium door het bevoegd gezag wordt ingezet, waarbij de betrokkenheid van de erfgenaam bij de veroorzaking een rol speelt. Het tijdstip van eigendomsverkrijging is bij de inzet van een bevelsactie eveneens van invloed (zie hiervoor paragraaf 3.4. saneringsbevel).