Bevelsbeleid Wet bodembescherming gemeente Leeuwarden 2014

Geldend van 16-01-2014 t/m heden

Intitulé

Bevelsbeleid Wet bodembescherming gemeente Leeuwarden 2014

1. BEVELSBELEID WET BODEMBESCHERMING

1.1. INLEIDING

Per 1 januari 2003 is de gemeente Leeuwarden bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb). Het gemeentebestuur is onder meer bevoegd om te beschikken op ingediende nadere bodemonderzoeken, saneringsplannen, evaluatieverslagen en nazorgplannen. De Wbb voorziet verder in de mogelijkheid om onder omstandigheden bevelen op te leggen die voor een goed verloop van de bodemsaneringsoperatie noodzakelijk zijn. Hierna wordt het zogenaamde bevelsbeleid weergegeven van de gemeente Leeuwarden bij de inzet van de volgende bevelen op grond van de Wbb:

  • 1.

    het bevel tot uitvoeren van nader bodemonderzoek zoals bedoeld in artikel 43 eerste lid onder a en artikel 43 derde lid Wbb (bevel NO);

  • 2.

    het bevel tot het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 43 eerste lid onder b Wbb (bevel TBM);

  • 3.

    het bevel tot het verrichten van een saneringsonderzoek zoals bedoeld in artikel 43 derde lid Wbb (bevel SO);

  • 4.

    het bevel tot het uitvoeren van een sanering zoals bedoeld in artikel 43 derde lid Wbb (saneringsbevel);

  • 5.

    het bevel tot het treffen van maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem zoals bedoeld in artikel 43 derde lid en artikel 37 vierde lid Wbb (bevel beheersmaatregelen);

 

Bij het hierna geformuleerde bevelsbeleid is rekening gehouden met de wijzigingen van de Wbb die per 1 januari 2006 (Staatsblad 2005, 681) en per 1 februari respectievelijk 1 juli 2013 (Staatsblad 2012, 621) in werking zijn getreden. Onderdeel van de wijziging die per 1 juli 2013 in werking is getreden, is de wettelijke onderzoeksplicht die is opgenomen in het nieuwe artikel 55ab Wbb.

  

Het bestaande bevelsbeleid is vanwege voornoemde wetswijzigingen geactualiseerd . Vanaf 1 januari 2006 kent de Wbb onder meer een wettelijke saneringsplicht voor eigenaren en erfpachters van bedrijfsterreinen die rechtstreeks op basis van de wettelijke bepaling (artikel 55b Wbb) kan worden gehandhaafd. Het saneringsbevel is in die gevallen niet meer van toepassing. Naast de wettelijke saneringsplicht geldt per 1 januari 2006 voor eigenaren van bedrijfsterreinen in bepaalde gevallen verder een wettelijke  verplichting tot het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen (artikel 37 lid 3 Wbb) of beheersmaatregelen (artikel 37 lid 4) alsmede de verplichting om van de uitvoering van de aangegeven beheersmaatregelen verslag te doen. Per 1 juli 2013 is daaraan een wettelijke nader onderzoeksplicht toegevoegd. Deze nader onderzoeksplicht is alleen van toepassing voor  bedrijfsterreinen waar zich op grond van een oriënterend onderzoek een verontreiniging bevindt en die krachtens een algemene maatregel van bestuur behoort tot een aangewezen categorie van bedrijfsterreinen waarvan aannemelijk is dat een geval van ernstige verontreiniging is ontstaan en spoedige sanering noodzakelijk zal zijn. Voor deze categorieën van bedrijfsterreinen kan de wettelijke onderzoeksplicht rechtstreeks op grond van de wettelijke bepaling (artikel 55 ab) worden gehandhaafd.

 

Uitgangspunt van de wetgever is dat het bevelsinstrumentarium niet wordt ingezet ten aanzien van rechthebbenden waarvoor de wettelijke onderzoeks- of sneringsplicht geldt. Wel kan worden teruggevallen op het bevelsinstrumetarium indien artikel 55b Wbb en artikel 55ab niet toepasbaar zijn, bijvoorbeeld omdat geen sprake is van een bedrijfsterrein in de zin van de Wbb.

 

Eerst volgt een korte inleiding waarbij wordt ingegaan op de totstandkoming en uitgangspunten van de daarna opgenomen beleidsregels. In die beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen bevelen jegens de veroorzaker, de eigenaar, de erfpachter of de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt (hierna: gebruiker) en eigenaren-bewoners en erfgenamen.

 

Het bevelsinstrumentarium van de Wbb draagt er zorg voor dat veroorzakers en eigenaren explicieter en eerder worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid om bij te dragen aan bodemsanering. De achterliggende gedachte is dat daarmee wordt voorkomen dat teveel publieke middelen moeten worden ingezet voor de bodemsaneringsoperatie. Het spreekt voor zich dat met de inzet van het bevelsinstrumentarium zorgvuldig moet worden omgegaan.

 

1.2 KADER EN STATUS

De gemeente Leeuwarden hanteert al sinds 2003 bevelsbeleid bij de uitvoering van haar wettelijke taken ingevolge de Wbb. Dit bevelsbeleid is vergelijkbaar met dat van de meeste andere gemeenten die bevoegd gezag zijn op grond van de Wbb.

In de Wbb is sinds 2006 steeds meer de nadruk komen te liggen op de eigen verantwoordelijkheden van de veroorzaker en de rechthebbende van een verontreinigde locatie. Daardoor en door het voortschrijden van de bodemsaneringsoperatie is het aantal gevallen van onderzoek en sanering van overheidswege met eventueel kostenverhaal achteraf de laatste jaren fors afgenomen. De recente wetswijzigingen per 1 februari en 1 juli 2013 passen in deze ontwikkeling. Onderdeel daarvan is tevens dat het accent steeds meer verschuift van de veroorzaker naar de rechthebbende.

Na vaststelling en bekendmaking heeft het bevelsbeleid te gelden als beleidsregels in de zin van titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

1.3 REIKWIJDTE BEVELSINSTRUMENTARIUM

Navolgende beleidsregels hebben in beginsel betrekking op gevallen van bodemverontreiniging die vóór 1 januari 1987 zijn ontstaan. Bodemverontreiniging die na 1 januari 1987 is ontstaan (nieuw geval), valt namelijk onder de zogenaamde zorgplicht van artikel 13 Wbb. Uitgangspunt is dat de veroorzaker van een nieuw geval op basis van de zorgplicht gehouden is de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Deze herstelplicht betekent in de regel dat multifunctioneel gesaneerd moet worden.

Echter ook indien bodemverontreiniging na 1 januari 1987 is ontstaan, kunnen onder omstandigheden bijvoorbeeld de artikelen 28, 29 en 39 Wet bodembescherming worden toegepast.[1]Met name indien de veroorzaker van dergelijke bodemverontreiniging niet meer kan worden achterhaald en een sanering toch noodzakelijk is, verzet de Wet bodembescherming zich niet tegen toepassing van de saneringsparagraaf. In die gevallen dient dus de verontreinigingssituatie te worden vastgesteld en een saneringsplan ter goedkeuring te worden ingediend. Ook de navolgende beleidsregels zoals onder 3. en 4. beschreven zijn dan toepasbaar. Wij vinden daarvoor overigens steun in de jurisprudentie. Zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) bijvoorbeeld al eens bepaald dat voor de mogelijkheid tot het opleggen van een onderzoeksbevel primair bepalend is of sprake is van een onderzoeksgeval als bedoeld in artikel 43 Wbb en niet of er sprake is van een schending van de zorgplicht van artikel 13 Wbb.[2] 

[1]Zie onder meer de uitspraak van de AbRvS van 15 juni 2005 (kenmerk 200504621/1).

[2] Zie de uitspraak van de AbRvS van 31 maart 2004 (kenmerk 200308910/1).

1.4 VOORKEURSVOLGORDE

Het komt voor dat er meerdere personen zijn aan te spreken met behulp van het bevelsinstrumentarium voor bodemonderzoek en sanering. De Wbb geeft niet aan welke volgorde dan moet worden aangehouden. Tijdens de parlementaire behandeling is destijds wel een zogenaamde voorkeursvolgorde aangegeven, inhoudende dat primair wordt er gekeken of er een veroorzaker is die kan worden aangesproken. Hoewel wij proberen deze voorkeursvolgorde te volgen, is niet vereist dat het instrumentarium eerst tegen de veroorzaker is ingezet voordat de eigenaar, erfpachter of anderszins zakelijk of persoonlijk gerechtigde kan worden aangesproken. Ook de wetgever legt een steeds grotere verantwoordelijkheid bij de rechthebbende van een verontreinigde locatie. Het meest recente voorbeeld van deze trend is de introductie van de wettelijke onderzoeksplicht voor de eigenaar of erfpachter van een verontreinigd bedrijfsterrein per 1 juli 2013.

1.5 HET JAARTAL 1975

Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad over kostenverhaal op grond van de Wbb, speelt het jaartal 1975 een belangrijke rol. Strikt genomen kunnen bevelen worden gegeven voor onderzoek of sanering van bodemverontreiniging die vóór 1975 is ontstaan. De Hoge Raad3 heeft echter bepaald dat degene die vóór 1 januari 1975 bodemverontreiniging heeft veroorzaakt, in het algemeen niet onrechtmatig heeft gehandeld en hij derhalve niet aansprakelijk is voor bodemsaneringskosten die daarvoor zijn gemaakt. Aan deze jurisprudentie doet niet af dat de Wbb het inmiddels onder omstandigheden toch mogelijk maakt een veroorzaker ook voor deze verontreiniging aan te spreken voor gemaakte onderzoeks- en saneringskosten (artikel 75 vijfde lid Wbb). Tijdens de parlementaire behandeling van de Wbb is door de Raad van State aangegeven dat van de jurisprudentie van de Hoge Raad over kostenverhaal op grond van de Wbb reflexwerking zal uitgaan bij het inzetten van het saneringsbevel. Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van een saneringsbevel zal daarom het jaartal 1975 een rol spelen.

1.6 ONAANVAARDBARE RISICO’S

Met de wijzigingen van de Wbb per 1 januari 2006 en per 1 februari en 1 juli 2013 is nog meer de nadruk komen te liggen op de aanpak van bodemverontreiniging indien sprake is van onaanvaardbare risico’s. Anderzijds zal bodemverontreiniging waarbij geen sprake is van onaanvaardbare risico’s het afdwingen van sanering daarvan achterwege dienen te blijven. Volledigheidshalve wordt dit uitgangspunt daarom in de eerste beleidsregel vastgelegd.

Beleidsregel 1: Spoedeisendheid

Een saneringsbevel aan de veroorzaker, eigenaar of erfpachter wordt alleen gegeven indien door middel van een besluit door het bevoegd gezag is vastgesteld dat de verontreiniging spoedig moet worden gesaneerd.

3 HR 24 april 1992, NJ 1993, 643 (Van Wijngaarden/ Staat); zie ook HR 9 februari 1990, NJ 1991, 462 (Staat/ Van Amersfoort). Uit de jurisprudentie van lagere rechtscolleges wordt in sommige situaties aansprakelijkheid vanaf een later moment aangenomen (zie o.a. Hof Arnhem 28 januari 199, nr. 98/753 (Staat/ Lieuwes).

2.DE VEROORZAKER

2.1 HET BEGRIP ‘VEROORZAKER’

Bij de veroorzaker gaat het niet alleen om degene die door zijn feitelijke handelingen vervuiling heeft veroorzaakt, bijvoorbeeld door het laten leeglopen van vaten met vloeibaar chemisch afval of het storten/opslaan van afval op het eigen bedrijfsterrein of elders, maar ook om degene die door zijn handelingen een bepaald gevaar in het leven heeft geroepen of nalatig is geweest bepaalde voorzorgsmaatregelen te treffen die - indien wel getroffen - verontreiniging zouden hebben voorkomen of verminderd. Onder deze categorie valt dus onder meer degene die er een vervuilende bedrijfsvoering op na heeft gehouden. Daarbij kan worden gedacht aan het in de grond (doen) aanbrengen van olietanks of het nalaten van regelmatige controle daarop. Verder kan ook degene onder wiens bedrijfsvoering een calamiteit heeft plaatsgevonden met een bodemverontreiniging als gevolg als veroorzaker worden beschouwd. Pas indien sprake is van overmacht (zoals bij uitzonderlijk natuurgeweld) kan dit eventueel anders zijn. Het begrip veroorzaker moet dus ruim worden opgevat.

2.2 ONDERZOEKSBEVEL

Beleidsregel 2: Bevel NO

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan een bevel NO geven aan de veroorzaker.

  • 2.

    Indien vaststaat dat de verontreiniging in zijn geheel vóór 1 januari 1975 is ontstaan, geeft het bevoegd gezag geen bevel NO aan de veroorzaker, tenzij de veroorzaker eigenaar of erfpachter is van het verontreinigde terrein of indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75, vijfde lid, Wbb.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan besluiten de veroorzaker geheel of gedeeltelijk te compenseren in de onderzoekskosten wanneer is gebleken dat de verontreiniging geheel respectievelijk gedeeltelijk voor 1 januari 1975 is ontstaan.

  • 4.

    De compensatie wordt gerelateerd aan de verhouding tussen het deel van de verontreiniging dat voor en het deel van de verontreiniging dat na 1 januari 1975 is ontstaan. De compensatie kan maximaal het percentage zijn gelijk aan dat deel van de verontreiniging dat voor 1 januari 1975 is ontstaan ten opzichte van de gehele periode van veroorzaking. Indien de verontreiniging voor 80% of meer na 1 januari 1975 is ontstaan, wordt geen compensatie aangeboden. Indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75, vijfde lid, Wbb wordt geen compensatie aangeboden. Indien de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter is, blijft compensatie achterwege, tenzij dit leidt tot onevenredig nadeel.

  • 5.

    Een bevel NO wordt niet aan de veroorzaker gegeven indien de wettelijke onderzoeksplicht ingevolge artikel 55ab Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar of erfpachter van een bedrijfsterrein.

 

Beleidsregel 3: reikwijdte van het bevel NO

Het bevel aan de veroorzaker strekt tot onderzoek van het hele geval van bodemverontreiniging.

2.3 BEVEL TIJDELIJKE BEVEILIGINGSMAATREGELEN (TBM) 

 

Beleidsregel 4: Bevel TBM

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan een bevel TBM geven aan de veroorzaker. 

  • 2.

    Indien vaststaat dat de verontreiniging in zijn geheel vóór 1 januari 1975 is ontstaan, geeft het bevoegd gezag geen bevel TBM aan de veroorzaker, tenzij de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter is van het verontreinigde terrein of indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75, vijfde lid, Wbb.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan besluiten de veroorzaker geheel of gedeeltelijk te compenseren in de kosten van tijdelijke beveiliging wanneer is gebleken dat de verontreiniging geheel respectievelijk gedeeltelijk voor 1 januari 1975 is ontstaan.

  • 4.

    Voor het bepalen van de hoogte van eventuele compensatie is lid 4 van Beleidsregel 2 van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Een bevel TBM wordt niet aan de veroorzaker gegeven indien de verplichting tot het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar of erfpachter van een bedrijfsterrein.

 

Beleidsregel 5: Reikwijdte van het bevel TBM

Het bevel TBM aan de veroorzaker strekt tot beveiliging van het gehele geval van bodemverontreiniging.

2.4 BEVEL BEHEERSMAATREGELEN

Beleidsregel 6: Bevel beheersmaatregelen

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan een bevel beheersmaatregelen geven aan de veroorzaker.

  • 2.

    Indien vaststaat dat de verontreiniging in zijn geheel voor 1 januari 1975 is ontstaan, geeft het bevoegd gezag geen bevel beheersmaatregelen aan de veroorzaker, tenzij de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter is van het verontreinigde terrein of indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75, vijfde lid, Wbb.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan besluiten de veroorzaker geheel of gedeeltelijk te compenseren in de kosten van beheersmaatregelen wanneer is gebleken dat de verontreiniging geheel respectievelijk gedeeltelijk voor 1 januari 1975 is ontstaan.

  • 4.

    Voor het bepalen van de hoogte van eventuele compensatie is lid 4 van Beleidsregel 2 van overeenkomstige toepassing. Beleidsregel 3 van overeenkomstige toepassing op het bevel beheersmaatregelen.

  • 5.

    Een bevel beheersmaatregelen wordt niet aan de veroorzaker gegeven indien de verplichting tot het nemen van beheersmaatregelen ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar of erfpachter van een bedrijfsterrein.

2.5 BEVEL SO EN SANERINGSBEVEL

 

Beleidsregel 7: Bevel SO en saneringsbevel

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan een bevel SO en een saneringsbevel geven aan de veroorzaker.

  • 2.

    Indien vaststaat dat de verontreiniging in zijn geheel vóór 1 januari 1975 is ontstaan, geeft het bevoegd gezag geen bevel SO of saneringsbevel aan de veroorzaker, tenzij de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter is van het verontreinigde terrein of indien de veroorzaker in materiële zin voldoet aan de criteria van artikel 75, vijfde lid, Wbb.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan besluiten de veroorzaker geheel of gedeeltelijk te compenseren in de onderzoeks- en/of saneringskosten wanneer is gebleken dat de verontreiniging geheel respectievelijk gedeeltelijk voor 1 januari 1975 is ontstaan.

  • 4.

    Voor het bepalen van de hoogte van eventuele compensatie is lid 4 van Beleidsregel 2 van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Indien het bevoegd gezag besluit tot compensatie in de kosten van sanering, dan worden op de compensatie eventuele voordelen (zoals waardestijging en zogenaamde samenloopkosten met bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden) in mindering gebracht. Is de veroorzaker tevens eigenaar of erfpachter van het terrein, dan wordt op de compensatie tevens de waardestijging van het terrein als gevolg van de sanering in mindering gebracht[1].

  • 6.

    Een bevel SO en een saneringsbevel worden niet aan de veroorzaker gegeven indien de wettelijke saneringsplicht ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar of erfpachter van een bedrijfsterrein.

 

Beleidsregel 8: Reikwijdte saneringsbevel

Een bevel SO en een saneringsbevel aan de veroorzaker strekken tot saneringsonderzoek respectievelijk sanering van het gehele geval van verontreiniging.

 

[1] Op het punt van verrekening van de waardestijging en samenloopkosten wijkt verschilt een eventuele compensatie voor saneringskosten dus van compensatie voor onderzoekskosten. Dit is een gevolg van het feit dat de waardestijging eerst intreedt wanneer is gesaneerd; onderzoek heeft als zodanig geen effect op de waarde van het terrein. In het kostenverhaal op grond van ongerechtvaardigde verrijking is uitgangspunt dat de eigenaar, die zijn terrein heeft vervuild, de waardestijging als gevolg van sanering door de overheid moet afdragen. Die lijn is hier doorgetrokken.

3. De eigenaar, erfpachter op zakelijk/persoonlijk gerechtigde

 3.1 ALGEMEEN

Beleidsregel 9: Tevens veroorzaker

De eigenaar, de erfpachter, de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt en die tevens veroorzaker is, valt onder de beleidsregels zoals hiervoor onder 2. aangegeven.

3.2 ONDERZOEKSBEVEL

Beleidsregel 10: Bevel NO

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan een bevel NO geven aan de eigenaar of de erfpachter of aan de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt.

  • 2.

    Voor de geadresseerde van het bevel als bedoeld in het eerste lid bestaat er geen aanspraak op een bijdrage in de onderzoekskosten tenzij het achterwege laten daarvan, naar het oordeel van het bevoegd gezag, leidt tot onevenredig nadeel. Bij de afweging om compensatie toe te kennen speelt het belang of het voordeel dat de geadresseerde heeft bij het onderzoek mede een rol. Om voor compensatie in de onderzoekskosten in aanmerking te komen dient men in beginsel onschuldig te zijn in de zin van artikel 46 eerste lid van de Wet bodembescherming.

Beleidsregel 11: Reikwijdte onderzoek

  • 1.

    Een bevel NO jegens de eigenaar of de erfpachter of jegens de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt strekt tot onderzoek van het grondgebied waar de verontreiniging of de directe gevolgen daarvan zich voordoen.

  • 2.

    Indien de oorzaak of de bron van de verontreiniging zich bevindt of heeft bevonden op het perceel van de eigenaar, de erfpachter of de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt strekt een bevel NO in beginsel tot onderzoek van het gehele geval van verontreiniging.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan besluiten tot compensatie in de kosten welke betrekking hebben op dat deel van de verontreiniging dat buiten het eigendomsrecht, erfpachtrecht of beperkt zakelijk of persoonlijk recht van de geadresseerde van het bevel is gelegen indien het achterwege laten daarvan leidt tot onevenredig nadeel.

  

3.3 BEVEL TIJDELIJKE BEVEILIGINGSMAATREGELEN (TBM) 

 

Beleidsregel 12: Bevel TBM

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan een bevel TBM geven aan de eigenaar of de erfpachter of aan de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt.

  • 2.

    Voor het bepalen van de hoogte van eventuele compensatie is lid 2 van Beleidsregel 10 van overeenkomstige toepassing. Tevens is hetgeen is bepaald in Beleidsregel 11 van overeenkomstige toepassing op het bevel TBM.

  • 3.

    Een bevel TBM wordt niet gegeven aan de beperkt zakelijk of persoonlijk gerechtigde die het terrein bedrijfsmatig gebruikt of heeft gebruikt indien de verplichting tot het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar of erfpachter van een bedrijfsterrein.

3.4 BEVEL BEHEERSMAATREGELEN

Beleidsregel 13: Bevel beheersmaatregelen

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan een bevel beheersmaatregelen geven aan de eigenaar of erfpachter.

  • 2.

    Voor het bepalen van de hoogte van eventuele compensatie is lid 2 van Beleidsregel 10 van overeenkomstige toepassing. Tevens is hetgeen is bepaald in Beleidsregel 11 van overeenkomstige toepassing op het bevel beheersmaatregelen.

3.5 BEVEL SO EN SANERINGSBEVEL

 

Beleidsregel 14: Bevel SO

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan een bevel SO geven aan de eigenaar of erfpachter.

  • 2.

    Voor het bepalen van de hoogte van eventuele compensatie is lid 2 van Beleidsregel 10 van overeenkomstige toepassing. Tevens is hetgeen is bepaald in Beleidsregel 1 en 11 van overeenkomstige toepassing op het bevel SO.

  • 3.

    Het bevel SO wordt niet aan de eigenaar of erfpachter gegeven indien de wettelijke saneringsplicht ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar c.q. erfpachter van een bedrijfsterrein.

 

Beleidsregel 15: Saneringsbevel

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan een saneringsbevel geven aan de schuldig eigenaar en de schuldig erfpachter.

  • 2.

    Een eigenaar of erfpachter is onschuldig indien hij aan de voorwaarden van artikel 46, eerste lid Wbb voldoet. Dit houdt in dat hij moet aantonen dat hij:

    • 1.

      gedurende de periode waarin de verontreiniging is veroorzaakt geen duurzame rechtsbetrekking heeft gehad met de veroorzaker of veroorzakers;

    • 2.

      geen directe of indirecte betrokkenheid heeft gehad bij de veroorzaking van de verontreiniging;

    • 3.

      op het moment van de verkrijging van het recht op het grondgebied niet op de hoogte was dan wel redelijkerwijs niet op de hoogte had kunnen zijn van de verontreiniging.

  • 1.

    Voor de geadresseerde van het bevel als bedoeld in het eerste lid bestaat er geen aanspraak op een bijdrage in de saneringskosten tenzij het achterwege laten daarvan, naar het oordeel van het bevoegd gezag, leidt tot onevenredig nadeel. Indien het bevoegd gezag besluit tot compensatie in de kosten van sanering dan worden op de compensatie eventuele voordelen in mindering gebracht. Tevens wordt op de compensatie de waardestijging van het terrein als gevolg van de sanering in mindering gebracht.

  • 2.

    Een saneringsbevel wordt niet aan de schuldig eigenaar en de schuldig erfpachter gegeven indien de wettelijke saneringsplicht ingevolge artikel 55b Wbb uitvoerbaar is jegens de eigenaar c.q. erfpachter van een bedrijfsterrein.

 

Beleidsregel 16: Duurzame rechtsbetrekking, betrokkenheid en wetenschap

  • 1.

    Van een duurzame rechtsbetrekking met de veroorzaker of veroorzakers in de zin van artikel 46, eerste lid onder a, Wbb is sprake wanneer de eigenaar of erfpachter een duurzame relatie heeft of heeft gehad met de veroorzaker, die betrekking had op de beschikbaarheid van de grond of die ingrijpen in de bedrijfsvoering van de veroorzaker mogelijk maakt(e) en de eigenaar of erfpachter redelijkerwijs op de hoogte is, was of had kunnen zijn van de activiteiten van de veroorzaker, die tot bodemverontreiniging hebben geleid. Indien de duurzame rechtsbetrekking als hiervoor bedoeld is geëindigd en de veroorzaker op grond daarvan door de eigenaar of erfpachter had kunnen worden aangesproken tot herstel in de oude toestand, wordt de eigenaar of erfpachter als schuldig aangemerkt.

  • 2.

    Betrokkenheid bij de veroorzaking van de bodemverontreiniging in de zin van artikel 46, eerste lid onder b, Wbb wordt gelijkgesteld met het (mede)veroorzaken daarvan.

  • 3.

    Voor het vereiste ‘op de hoogte zijn dan wel redelijkerwijs had kunnen zijn ten tijde van de verkrijging van het recht op het grondgebied’ in de zin van artikel 46, eerste lid onder c, Wbb is het moment waarop het recht werd verkregen[1] bepalend. Daarbij worden de volgende momenten onderscheiden:

  • 4.

    verkrijging vóór 1 januari 1975: de eigenaar of erfpachter is onschuldig, ook al wist hij op het moment van verkrijging dat het terrein was verontreinigd, tenzij hij een duurzame rechtsbetrekking heeft of had met de veroorzaker, of hij betrokkenheid heeft gehad bij de veroorzaking van de verontreiniging;

  • 5.

    verkrijging tussen 1 januari 1975 en 1 januari 1983: de eigenaar of erfpachter die op het moment van verkrijging wist dat het terrein was verontreinigd dan wel de professionele koper die door eenvoudig onderzoek kennis had kunnen nemen van de bodemverontreiniging, is schuldig;

  • 6.

    verkrijging tussen 1 januari 1983 en 1 januari 1987: de eigenaar of erfpachter die in die periode een verontreinigd terrein heeft verkregen, is schuldig, tenzij het een niet-professionele koper betreft die ten tijde van verkrijging niet op de hoogte was van de verontreiniging;

  • 7.

    verkrijging na 1 januari 1987: de eigenaar of erfpachter die na 1 januari 1987 een verontreinigd terrein heeft verkregen, is schuldig;

  • 8.

    verkrijging na 1 maart 1993: de eigenaar of erfpachter als bedoeld in Beleidsregel 17 die een huis heeft gekocht met een (al dan niet nadien) lekkende huisbrandolietank, is schuldig;

  • 9.

    verkrijging na 4 februari 2000: de minder of niet professionele eigenaar die na 4 februari 2000 een met asbest verontreinigd terrein heeft verkregen, is schuldig.

 

Beleidsregel 17: Reikwijdte saneringsbevel

  • 1.

    Een saneringsbevel jegens de eigenaar of erfpachter strekt tot sanering van het grondgebied waar de verontreiniging of de directe gevolgen daarvan zich voordoen.

  • 2.

    Indien de oorzaak of de bron van de verontreiniging zich bevindt of heeft bevonden op het perceel van de eigenaar of erfpachter strekt het saneringsbevel in beginsel tot sanering van het gehele geval van verontreiniging.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan besluiten tot compensatie in de saneringskosten welke betrekking hebben op dat deel van de verontreiniging dat buiten het eigendoms- of erfpachtrecht van de geadresseerde van het bevel is gelegen indien het achterwege laten daarvan leidt tot onevenredig nadeel.

     

[1] De eigenaar, die op het moment van koop niet wist of kon weten dat het terrein was verontreinigd, maar bij overdracht wél is schuldig. Een uitzondering geldt indien blijkt dat na koop aan overdracht niet meer viel te ontkomen, bijvoorbeeld omdat de verkoper in rechte met succes medewerking aan het transport heeft kunnen afdwingen. In die gevallen wordt terughoudend omgegaan met het aannemen van de wetenschap op het moment van aankoop. 

4. BIJZONDERE CATEGORIEËN

Beleidsregel 18: Particuliere eigenaren-bewoners

In afwijking van hetgeen hiervoor is bepaald in Beleidsregels 10 tot en met 15 wordt aan de eigenaar of erfpachter die een verontreinigd perceel uitsluitend gebruikt voor particuliere bewoning door hemzelf geen bevel NO respectievelijk bevel TBM, bevel beheersmaatregelen, bevel SO en saneringsbevel gegeven. Het bepaalde in de eerste volzin is niet van toepassing indien de eigenaar of erfpachter een duurzame rechtsbetrekking heeft (gehad) met de veroorzaker of hij het perceel waarop verontreiniging aanwezig is na 1 maart 1993 heeft verkregen en de verontreiniging veroorzaakt is door een op het perceel aanwezige huisbrandolietank. Het bepaalde in de eerste volzin is evenmin van toepassing indien de eigenaar-bewoner gebruik heeft gemaakt van een huisbrandolietank en deze gedurende deze gebruiksperiode heeft gelekt of de eigenaar-bewoner heeft nagelaten de tank na gebruik te verwijderen of definitief op veilige wijze onklaar te maken.

Beleidsregel 19: Verkrijging onder algemene titel door erfopvolging

  • 1.

    Ten aanzien van de erfgenaam die verkrijgt onder algemene titel door erfopvolging als bedoeld in artikel 80, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en die kan worden aangemerkt als veroorzaker, gelden de beleidsregels zoals hiervoor onder 2. omschreven.

  • 2.

    De erfgenaam, die verkrijgt van een onschuldig eigenaar, zoals bedoeld in Beleidsregel 15 wordt voor de toepassing van hetgeen hiervoor is bepaald in Beleidsregels 10 tot en met 15 als onschuldig eigenaar aangemerkt, tenzij de erfgenaam gedurende de periode waarin de verontreiniging is veroorzaakt een duurzame rechtsbetrekking met de veroorzaker of veroorzakers heeft gehad of directe of indirecte betrokkenheid bij de veroorzaking heeft gehad.

  • 3.

    Verkrijgt de erfgenaam van een schuldig eigenaar dan wordt hij voor de toepassing van de artikelen 10 tot en met 15 eveneens als schuldig eigenaar aangemerkt indien hij gedurende de periode waarin de verontreiniging is veroorzaakt een duurzame rechtsbetrekking met de veroorzaker of veroorzakers heeft gehad, dan wel directe of indirecte betrokkenheid bij de veroorzaking heeft gehad of bij aanvaarding van de nalatenschap op de hoogte was dan wel redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de verontreiniging.

  • 4.

    De erfgenaam aan wie een bevel NO, TBM, SO, beheersmaatregelen of een saneringsbevel wordt opgelegd, heeft geen aanspraak op een bijdrage in de kosten, tenzij het achterwege laten daarvan, naar het oordeel van het bevoegd gezag, leidt tot onevenredig nadeel. Om voor compensatie in deze kosten in aanmerking te komen, dient de erfgenaam in beginsel onschuldig eigenaar in de zin van lid 2, eerste volzin van deze Beleidsregel te zijn. Voor de erfgenaam aan wie een saneringsbevel wordt opgelegd gelden Beleidsregel 17 en Beleidsregel 15 lid 3 onverkort. Eventuele voordelen of een waardestijging van het terrein wordt in geval van een saneringsbevel op eventuele compensatie in mindering gebracht. Bij de beoordeling of sprake is van onevenredig nadeel en bij de hoogte van de compensatie wordt nadrukkelijk gekeken naar de omvang van de nalatenschap.

  • 5.

    Indien jegens de erflater in verband met de bodemverontreiniging reeds bestuursdwang is uitgeoefend of opgelegde dwangsommen zijn verbeurd dan kunnen de kosten van de uitgeoefende bestuursdwang of de reeds verbeurde dwangsommen als een schuld van de erflater op de erfgenaam worden verhaald. De vordering blijft beperkt tot de omvang van de nalatenschap, tenzij de erfgenaam zelf (mede)veroorzaker was dan wel anderszins betrokken was bij de veroorzaking.

  • 6.

    Deze Beleidsregel geldt niet voor zover het de mogelijkheid betreft tot het opleggen van een bevel TBM, een saneringsbevel, een bevel tot het doen van een nader onderzoek en een bevel beheersmaatregelen indien de wettelijke verplichtingen van artikel 55b en 55ab van de Wbb jegens de eigenaar of erfpachter uitvoerbaar zijn.

  

Gelijktijdig met de inwerkingtreding van het “Bevelsbeleid Wet bodembescherming gemeente Leeuwarden 2014” wordt het “Bevelsbeleid Wet bodembescherming december 2006, vastgesteld op 6 maart 2007, vervallen verklaard.