Regeling vervallen per 21-04-2011

Beleidsnota functiegericht en kosteneffectief saneren

Geldend van 07-01-2003 t/m 20-04-2011 met terugwerkende kracht vanaf 07-01-2003

Intitulé

Beleidsnota functiegericht en kosteneffectief saneren

BELEIDSNOTITIE BODEMSANERING FUNCTIEGERICHT EN KOSTENEFFECTIEF SANEREN

7 januari 2003

Toelichting

Op 1 januari 2003 wordt de gemeente Leeuwarden op basis van artikel 88 lid 9 Wet bodembescherming bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming. De AMvB hiervoor is op 12 december 2000 gepubliceerd in het staatsblad 2000 nr 591 en op 22 december 2000 van kracht geworden.

Hiermee zal de gemeente Leeuwarden alle bevoegdheden voor hun grondgebied ten aanzien van de bodembescherming en –sanering van de provincie Fryslân overnemen, uitzondering hierop vormen de waterbodems en een aantal programmatische taken (NAVOS en Gasfabrieken).

Omdat de gemeente Leeuwarden en de Provincie Fryslân als ‘collega’ bevoegde gezagen vanaf 1 januari 2003 verder gaan is er in de bestuursovereenkomst “ project overdracht provinciale bevoegdheden Wet bodembescherming aan de gemeente Leeuwarden” van 4 april 2002 uitdrukkelijk vastgelegd dat “Om de eenheid van beleid en uitvoering van bodemsaneringstaken te bevorderen streven de partijen naar een gezamenlijk bodembeleid “. Met andere woorden, het mag niet zo zijn dat de gemeente Leeuwarden een geheel ander bodemsaneringsbeleid gaat voeren dan de provincie Fryslân dat voert voor het overige grondgebied, tenzij lokale omstandigheden daartoe aanleiding geven.

In dit kader is dan ook besloten om de uitvoeringsnotities op het gebied van bodembescherming en bodemsanering van de provincie Fryslân integraal over te nemen. In feite zal de Gemeente Leeuwarden zich hiermee vanaf 1 januari 2003 conformeren aan het in de provincie Fryslân geldende beleid.

In de voor u liggende beleidsnota is het beleid ten aanzien van het functiegericht en kosteneffectief saneren vastgelegd. Met de vaststelling van deze nota door B&W van de gemeente Leeuwarden op 7 januari 2003 is het beleid, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003, ook geldig voor diegene die binnen het grondgebied van de gemeente Leeuwarden de bodem willen saneren dan wel handelingen verrichten waarbij ernstig verontreinigde grond wordt verminderd of verplaatst.

Inleiding

Met functiegericht en kosteneffectief saneren wordt bodemverontreiniging op integrale manier via twee ‘sporen’ aangepakt.

  • ·

    immobiele verontreiniging wordt ‘functiegericht’ gesaneerd tot een niveau dat tenminste het beoogde bodemgebruik mogelijk maakt. (aanpak ongewenste blootstelling)

  • ·

    mobiele verontreiniging wordt verwijderd, voor zover dit ‘kosteneffectief kan. (aanpak ongewenste verspreiding)

Deze lijn is uitgezet in het kabinetsstandpunt van juni 1997. Dit kabinetsstandpunt was het resultaat van een brede landelijke discussie over de aanpassing van het bodemsaneringsbeleid. De koerswijziging moet de stagnatie van maatschappelijk activiteiten door bodemverontreiniging opheffen en de bodemsaneringsoperatie versnellen. Het Kabinet betrekt dus het bodemgebruik en de kosten bij het te bereiken saneringsresultaat.

Op dit moment wordt landelijk gewerkt aan de implementatie van de BEleidsVERnieuwing bodemsanering (BEVER). Op 23 december 1999 is door de projectgroep BEVER het eindrapport ‘Van trechter naar zeef’ uitgebracht. Hierin wordt de functiegerichte en kosteneffectieve aanpak van bodemverontreiniging nader beschreven. In het BEVER-proces dient (landelijk) nog een aantal vragen over de hierboven beschreven aanpak van bodemverontreiniging beantwoord te worden. Belangrijke aspecten daarbij zijn:

  • ·

    de verdere uitwerking van de saneringsdoelstelling voor de aanpak van ongewenste verspreiding;

  • ·

    de achterblijvende bodemkwaliteit als bepaalde risico's worden weggenomen;

  • ·

    het beheer van en toezicht op de restverontreiniging;

  • ·

    de risico's voor en de verantwoordelijkheden van de gebruikers.

Het resultaat van BEVER moet worden vastgelegd in regelgeving en normstelling. Een belangrijk aspect van de koerswijziging is wel dat er landelijk vanuit wordt gegaan dat er een zekere verontreiniging in de bodem kan en mag achterblijven.

Het achterblijven van een eventuele restverontreiniging is een zaak die in zijn algemeenheid wordt geaccepteerd, doch die afhankelijk van de mate van restverontreiniging een bepaalde zorg vereist. Bij saneren moet steeds worden bedacht dat niet-acceptabele blootstelling en verspreiding moet worden weggenomen. Belangrijk in dezen is de constatering dat landelijk overeenstemming is over de wijze waarop de risicobenadering kan worden vastgelegd. Hierbij worden voor de verschillende gebruiksvormen van de bodem normen vastgelegd, de zgn. bodemgebruikswaarden. Verder wordt per bodemgebruiksvorm eisen gesteld aan de dikte en opbouw van de contact- of leeflaag (hierna genoemd leeflaag).

Een specifiek aspect dat nog nader moet worden uitgewerkt is de registratie en het gegevensbeheer van in de bodem achterblijvende verontreiniging. Tevens ligt daar een relatie met de eventuele instandhouding van genomen maatregelen, alsmede met het bodemgebruik van de locatie. Voor het gegevensbeheer van de bodemkwaliteit en de daaraan gekoppelde maatregelen zal Actief Bodembeheer een belangrijke rol gaan vervullen.

Door functiegericht en kosteneffectief saneren zal de bodem gefaseerd, tot het gewenste bodemgebruik mogelijk wordt, gesaneerd kunnen worden. Deze aanpak zal de totale saneringsoperatie versnellen.

De gemeente Leeuwarden heeft dan ook besloten het beleid ten aanzien van functiegericht en kosteneffectief saneren vast te leggen in de voorliggende notitie. Hierbij is het BEVER-eindrapport ‘Van trechter naar zeef’ in hoofdlijnen gevolgd. Op een aantal punten zijn andere accenten gelegd en wordt ‘Van trechter naar zeef’ aangevuld. Hierbij gaat het met name om de volgende onderdelen: het saneringsonderzoek, de aanpak van ongewenste verspreiding van verontreiniging, de toepassing van maatwerk en de toepassing van aanvulgrond. De gemeentelijke accenten en aanvullingen worden in deze notitie nader toegelicht.

De wijze waarop bodemverontreiniging functiegericht en kosteneffectief gesaneerd kan worden, is beschreven in de hoofdstukken 1 t/m 6.

Om niet gelijk 'fan de flier op'e souder' te stappen en met inachtneming van een aantal onzekerheden heeft gemeente Leeuwarden besloten tot een stapsgewijze beleidsvorming.

2.2 De stappenbenadering

De hoofddoelstelling van deze notitie is de invoering van de (landelijke) beleidslijn voor functiegericht en kosteneffectief saneren. Gemeente Leeuwarden acht het van belang om te anticiperen op de reeds in gang gezette landelijke ontwikkelingen en deze op onderdelen vast te leggen in het voorliggende beleid. Dat betreft dan die zaken en aspecten, waarover landelijk consensus bestaat.

Voor het operationaliseren van functiegericht en kosteneffectief saneren worden de volgende stappen onderscheiden:

stap 1:beleid

De eerste stap is dat we de huidige ontwikkelingen en de stand van zaken - waarover landelijk brede consensus bestaat - vastleggen als beleid, om zo functiegericht en kosteneffectief saneren in de praktijk mogelijk te maken.

stap 2: actualisatie

De komende tijd - verwacht wordt een periode van 2 à 3 jaar - worden de landelijke ontwikkelingen en de praktijksituaties gevolgd.

Vervolgens zal de gemeente Leeuwarden, als er aanleiding toe is, het beleid van stap 1 aanvullen en/of aanpassen. Op deze wijze wordt tussentijds nieuw beleid geïmplementeerd. Het zal - op grond van deze aanpak - duidelijk zijn dat deze stap eventueel uit meerdere kleine stapjes kan zijn opgebouwd.

stap 3: integraal bodembeleid

Deze laatste stap zal te zijner tijd in één keer worden gezet als er landelijk één (wettelijke) regeling is gekomen. Dan zullen de beleidsonderdelen uit stap 2 en de landelijke regeling worden samengesmeed tot een gemeentelijk integraal bodem(sanerings)beleid.

De voorliggende notitie richt zich op stap 1, oftewel het beleid.

Over de saneringsaanpak van ongewenste blootstelling bestaat landelijk brede consensus. Enige onzekerheid qua aanpak bestaat nog over de interpretatie van de verspreidingsproblematiek en de daarmee samenhangende aanpak van ongewenste verspreiding.

Stap 1 richt zich dan ook met name op de saneringsaanpak en -keuze van de ongewenste blootstelling. De aanpak van ongewenste verspreiding komt wel aan de orde in deze stap, maar de saneringsdoelstelling is vooralsnog 'een zo grondig mogelijke aanpak'.

INHOUD

Inleiding

Inhoud

Samenvatting

1 FUNCTIEGERICHT EN KOSTENEFFECTIEF SANEREN 1

  • 1.

    1 Doelstellingen 1

  • 1.

    2 De integrale aanpak 1

  • 1.

    3 Het saneringsonderzoek 2

  • 2.

    WEGNEMEN VAN ONGEWENSTE BLOOTSTELLING 4

  • 2.

    1 Algemeen 4

  • 2.

    2 De standaardaanpak 4

2.2.1 leeflaag 4

2.2.2 bodemgebruiksvormen 4

2.2.3 constructie leeflaag 5

2.2.4 bodemgebruikswaarden 5

2.3 Gebiedsgerichte aanpak 6

2.3.1 verdergaand saneren dan de standaardaanpak 6

2.3.2 minder vergaand saneren dan de standaardaanpak 6

2.4 Maatwerk 7

2.4.1 landbouw en natuur 7

2.4.2 uitdamping van vluchtige stoffen 8

2.4.3 overige vormen van maatwerk 8

3 TEGENGAAN VAN ONGEWENSTE VERSPREIDING 9

  • 3.

    1 Algemeen 9

  • 3.

    2 De standaardaanpak c.q. de standaarddoelstelling 9

  • 3.

    3 Gebiedsgerichte benadering 9

  • 3.

    4 Maatwerk 10

  • 4.

    IJKMOMENTEN TIJDENS DE SANERING 11

  • 4.

    1 Algemeen 11

  • 4.

    2 Eisen voor de ijkmomenten 11

  • 4.

    3 Beëindiging van de sanering 11

  • 5.

    TOEPASSING AANVULGROND OP DE SANERINGSLOCATIE 12

  • 5.

    1 Algemeen 12

  • 5.

    2 Afwegingskader aanvulgrond 12

6ZORG 13 17

  • 6.

    1 Algemeen 13

  • 6.

    2 Verschillende typen zorg 13

  • 6.

    3 Verantwoordelijkheden 13

  • 6.

    4 Relatie met actief bodembeheer 14

Samenvatting

De afgelopen jaren is een landelijk proces in gang gezet door de gezamenlijke overheden (rijk, provincies en gemeenten), met als doel de verbetering van het milieurendement van de bodemsaneringsoperatie en vergroting van het draagvlak voor deze operatie.

In juni 1997 is het Kabinetsstandpunt over beleidsvernieuwing op het gebied van bodemsanering verschenen. Het Kabinet achtte een koerswijziging in het bodemsaneringsbeleid noodzakelijk om de stagnatie van maatschappelijke activiteiten op te heffen. Hierbij moet het rendement van de aanpak van de bodemverontreiniging worden vergroot en de bodemsaneringsoperatie worden versneld. Stagnatie kan worden voorkomen wanneer bodemsanering meer onderdeel wordt van maatschappelijke processen. Verder zal de integratie en de samenhang van bodemsanering met onder meer ruimtelijke en economisch beleid moeten worden verbeterd.

Eén van de meest in het oog springende onderwerpen in de discussie van de afgelopen tijd is de saneringsdoelstelling geweest. Met andere woorden: tot welke bodemkwaliteit moet en kan worden gesaneerd. Daarmee werd het begrip “functiegericht en kosteneffectief saneren” geïntroduceerd.

Het Kabinet heeft dan ook besloten de benadering "herstel multifunctionaliteit, tenzij ...." als saneringsdoelstelling te verlaten en de saneerders en de bevoegde gezagen (zoals de gemeente Leeuwarden) de ruimte gegeven om de saneringsmaatregelen af te stemmen op het gewenste bodemgebruik.

Die aangegeven beleidsruimte heeft gemeente Leeuwarden doen besluiten om de voorliggende beleidsnotitie "functiegericht en kosteneffectief saneren" vast te stellen.

Voor functiegericht en kosteneffectief saneren is een nieuwe afwegingssystematiek ontwikkeld. Daarbij wordt de doelstelling van een bodemsanering afgestemd op de bodemgebruiksvorm en is het te bereiken eindresultaat mede afhankelijk van de kosten.

Bij functiegericht en kosteneffectief saneren wordt uitgegaan van de volgende doelstellingen:

  • ·

    een integrale aanpak van de gehele bodemverontreiniging;

  • ·

    het wegnemen van ongewenste humane en ecologische blootstelling en het tegengaan van ongewenste verspreiding via het grondwater;

  • ·

    het opnemen van 'ijkmomenten' om zonodig in het saneringsproces bij te sturen;

  • ·

    het saneringsresultaat moet leiden tot zo weinig mogelijk zorg.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt in een standaardaanpak en een gebiedsgerichte aanpak waar het kan, alsmede in maatwerk voor die gevallen waar het moet.

Daarnaast zal een saneringsonderzoek inzicht moeten geven op welke wijze de functiegerichte en kosteneffectieve saneringsvariant gerealiseerd zal worden en hoe deze zich verhoudt tot een multifunctionele variant en mogelijke andere varianten.

Tevens wordt in deze notitie ingegaan op de kwaliteitseisen van aanvulgrond op de saneringslocatie.

Deze notitie geldt alleen voor de aanpak van verontreinigde landbodems, niet voor waterbodems.

Uit de voorliggende notitie zal duidelijk worden, dat bepaalde onderdelen (landelijk) nog nader uitgewerkt moeten worden. De gemeente Leeuwarden heeft datgene, waarover landelijk consensus is, in samenwerking met de provincie Fryslân, vertaald naar de lokale situatie en als beleid vastgesteld (stap 1). De landelijke ontwikkelingen en de lokale praktijksituaties zullen nauwlettend worden gevolgd. Indien noodzakelijk, zal het beleid worden geactualiseerd (stap 2). Tenslotte zal dit beleid met andere bodemaspecten moeten leiden tot een geïntegreerd gemeentelijk bodembeleid (stap 3).

1 FUNCTIEGERICHT EN KOSTENEFFECTIEF SANEREN

1.1 Doelstellingen

Bij functiegericht en kosteneffectief saneren wordt uitgegaan van de volgende algemene doelstellingen:

  • 1.

    een integrale aanpak van de gehele bodemverontreiniging;

  • 2.

    het wegnemen van ongewenste humane en ecologische blootstelling en het tegengaan van ongewenste verspreiding via het grondwater;

  • 3.

    het opnemen van 'ijkmomenten' om zo nodig bij te sturen in het saneringsproces;

  • 4.

    het saneringsresultaat moet leiden tot zo weinig mogelijk (noodzakelijke) zorg.

De bovengenoemde doelstellingen kunnen op een drietal manieren worden bereikt. Hierbij zijn de volgende aanpakken te onderscheiden:

  • ·

    de standaardaanpak;

  • ·

    de gebiedsgerichte aanpak;

  • ·

    maatwerk.

Deze verschillende aanpakken worden in de volgende paragraaf verder beschreven.

1.2 De integrale aanpak

Zoals bij de doelstellingen is vermeld, wordt er uitgegaan van een integrale aanpak van de gehele bodemverontreiniging. De aanpak van het gehele geval van bodemverontreiniging, zowel in de grond als in het grondwater (immobiel en mobiel), moet hierbij in samenhang gebeuren. Daarbij moet ongewenste humane en ecologische blootstelling worden weggenomen en ongewenste verspreiding via het grondwater worden tegengegaan.

De keuze van aanpak (standaard, gebiedgericht of maatwerk) is afhankelijk van de specifieke omstandigheden per geval van bodemverontreiniging, de ligging van de locatie in de omgeving en het (toekomstige) bodemgebruik van de locatie.

  • 1.

    Standaardaanpak Hierbij wordt (van tevoren) duidelijkheid gegeven aan de saneerder en het bevoegde gezag over de doelstelling van de sanering en de wijze waarop deze kan worden bereikt.

  • 2.

    Gebiedsgerich te aanpakIn bepaalde (grotere) gebieden kunnen er verschillende aanleidingen zijn voor een verdergaande of juist een minder-vergaande sanering ten opzichte van de standaardaanpak. De gebiedsgerichte aanpak is hierbij het gereedschap voor het bevoegde gezag om - als men dat wil - voor die gebieden gebiedsgericht saneringsbeleid vast te stellen. Ook dit leidt tot meer duidelijkheid vooraf.

  • 3.

    MaatwerkNiet in alle gevallen is de standaardaanpak of de gebiedsgerichte benadering te hanteren en is maatwerk vereist. Het kenmerk van maatwerkoplossingen is dat niet van tevoren kan worden aangegeven wat de oplossing is. Dit betekent dat voor maatwerk intensief overleg tussen saneerder, eigenaar

  • (gebruiker) en bevoegd gezag noodzakelijk is. De onderbouwing om af te wijken van de standaardoplossing, dan wel van de

  • gebiedsgerichte aanpak zal logisch en redelijk moeten zijn. Maar ook maatwerk moet voldoen aan de vier algemene saneringsdoelstellingen

De wijze waarop de saneringsdoelstellingen op één van de drie hiervoor genoemde aanpakken bereikt kan worden, is weergegeven in de volgende bijlagen:

bijlage 1 - het algemene stroomschema

bijlage 2 - het schema voor de standaardaanpak

bijlage 3 - het schema voor de gebiedsgerichte aanpak

Maatwerk: bijlage 2 en 3

Zoals in bijlage 1 wordt aangegeven, heeft het afwegingsproces voor functiegericht en kosteneffectief saneren alleen betrekking op gevallen van ernstige bodemverontreiniging die zijn ontstaan vóór 1987. Voor bodemverontreiniging die na 1987 is ontstaan, geldt de zogenaamde zorgplicht. Hierbij is het uitgangspunt dat de verontreiniging volledig wordt verwijderd.

Verder gaat het bij het afwegingsproces er niet om óf er gesaneerd moet worden, maar hoe er gesaneerd wordt. De vraag of er een sanering moet plaatsvinden, wordt in een eerder stadium bepaald (bij het beoordelen van de ernst en urgentie van een geval van bodemverontreiniging).

In de bijlagen 2 en 3 moet voor de integrale aanpak zowel de ongewenste blootstelling als de ongewenste verspreiding worden weggenomen c.q. tegengegaan. De mogelijkheid van maatwerk speelt zowel bij de standaardaanpak, als bij de gebiedsgerichte aanpak en maakt zodoende onderdeel uit van de bijlagen 2 en 3.

In de volgende hoofdstukken worden de aanpak van bodemverontreiniging, conform de algemene saneringsdoelstellingen, nader beschreven.

1.3 Het saneringsonderzoek

In het saneringsbeleid van de gemeente Leeuwarden blijft het saneringsonderzoek, weliswaar in gewijzigde vorm, gehandhaafd. Voor een functiegerichte en kosteneffectieve aanpak van bodemverontreiniging kan pas worden gekozen na een afweging van saneringsvarianten. Deze afweging dient in een saneringsonderzoek op hoofdlijnen plaats te vinden.

Het saneringsonderzoek moet inzicht geven op welke wijze de functiegerichte en kosteneffectieve saneringsvariant gerealiseerd zal worden en hoe deze zich verhoudt tot een multifunctionele variant en mogelijke andere varianten. De afweging in het saneringsonderzoek zal getoetst worden aan de algemene saneringsdoelstellingen (paragraaf 1.1). Verder wordt de afweging (marginaal) getoetst op basis van alle aspecten die daarbij van belang kunnen zijn en waarvan onderstaand een aantal worden genoemd.

Aandachtspunten in het saneringsonderzoek zijn:

  • ·

    Geselecteerde varianten:

    • -

      multifunctionele variant;

    • -

      functiegerichte en kosteneffectieve variant;

    • -

      mogelijke andere varianten;

  • ·

    Doelstelling per variant.

  • ·

    Uitwerking per variant waarbij de volgende aspecten aan de orde komen:

    • -

      techniek; wijze van saneren;

    • -

      ijkmomenten tijdens de sanering;

    • -

      financieel; financiële raming;

    • -

      organisatorisch, met name de wijze waarop langlopende saneringen in stand worden gehouden;

    • -

      risicoreductie en milieuverdienste; inzicht in de mate waarin de verontreinigende stoffen worden weggenomen, blootstellingsrisico’s worden verminderd en milieubeïnvloedende maatregelen die hiervoor worden genomen;

    • -

      zorg; inzicht in “zorg” nadat de sanering is afgerond;

    • -

      gebruiksbeperkingen.

  • ·

    Vergelijking van de varianten.

2 WEGNEMEN VAN ONGEWENSTE BLOOTSTELLING

2.1 Algemeen

Belangrijk voor de aanpak van functiegericht en kosteneffectief saneren is het wegnemen van ongewenste blootstelling aan bodemverontreiniging. Hierin spelen met name humane en ecologische risico’s in de bovengrond een rol. Het bodemgebruik bepaalt in sterke mate het contact met de aanwezige verontreiniging. Contact met bodemverontreiniging - ook wel blootstelling genoemd - is op vele manieren direct danwel indirect mogelijk. De mate van verontreiniging en de blootstelling daaraan zijn dan ook sterk bepalend voor de humane en ecologische risico's.

2.2 De standaardaanpak

2.2.1 leeflaag

De standaardaanpak voor immobiele verontreiniging in de bovengond bestaat uit het aanbrengen van een leeflaag. Deze laag voorkomt bij ‘normaal’ bodemgebruik contact met de verontreiniging. De dikte en de milieuhygiënische kwaliteit van de leeflaag wordt op de bodemgebruiksvorm afgestemd.

Hierbij gaat de saneerder het volgende na:

  • ·

    wat is de (beoogde) bodemgebruiksvorm op de locatie ?

  • ·

    welke dikte en constructie van de leeflaag hoort daarbij ?

  • ·

    welke kwaliteit van de leeflaag hoort daarbij, de zogenaamde bodemgebruikswaarde (BGW) ?

Daarmee is één mogelijke blootstellingsroute nog niet afgedekt, namelijk uitdamping van vluchtige stoffen van onder de leeflaag. Dit aspect dient te worden 'meegenomen' onder de zgn. maatwerkoplossing.

2.2.2 bodemgebruiksvormen

Vier bodemgebruiksvormen worden onderscheiden, waarbij de ene vorm 'gevoeliger voor verontreiniging' is dan het andere. Onderstaand wordt de gevoeligheid gekwantificeerd met de dikte van de leeflaag en de bodemgebruikswaarde.

Wat zich op en in de bodem - in de leeflaag - afspeelt, kan per bodemgebruiksvorm sterk verschillen. In (openbaar) groen staan vaak diepwortelende planten en in volkstuinen meestal ondiep wortelende gewassen. In de tuinen spelen kinderen vaak met grond, op wegen komt dat gewoonlijk niet voor. Kortom de dikte van de bodemlaag die wordt gebruikt, verschilt per bodemgebruiksvorm.

In tabel 1 van bijlage 5 zijn de richtlijnen voor de dikte van de leeflaag per gebruiksvorm vetgedrukt weergegeven. In sommige specifieke gevallen kan met een mindere dikte worden volstaan, dit dient echter wel gemotiveerd te worden. Meer verontreiniging verwijderen mag uiteraard altijd! Dit is afhankelijk van de lokale situatie en aspecten van doelmatigheid en milieurendement spelen hierbij een belangrijke rol.

De leeflaag kan worden aangebracht na ontgraving, maar kan natuurlijk ook (gedeeltelijk) op het oorspronkelijke maaiveld worden aangebracht als dat qua ruimtelijke inpassing mogelijk, gewenst of noodzakelijk is. Daarnaast kan zomogelijk een in-situ saneringstechniek voor de vereiste leeflaagkwaliteit worden toegepast.

Binnen de standaardaanpak kan van de richtlijnen voor de dikte van de leeflaag worden afgeweken op grond van de volgende aspecten:

  • ·

    rendementsoverwegingen: als nog slechts een beperkte verontreiniging onder de leeflaag voorkomt, loont het de moeite (minder zorg) om de gehele verontreiniging te verwijderen, onder het motto: meer doen mag altijd;

  • ·

    worteldiepte van beplanting: de dikte van de leeflaag moet hierop zijn afgestemd;

  • ·

    grondwaterniveau: als het grondwater hoog staat, beperkt dit het gebruik van de bodem; daarop kan de dikte van de leeflaag worden aangepast;

  • ·

    civieltechnische redenen: als door civieltechnische redenen de leeflaag niet op de gewenste diepte kan worden aangebracht, kan van de richtlijn worden afgeweken;

  • ·

    bijzonder bodemgebruik: in bodems waar frequent moet worden gewerkt beneden het niveau van de standaard leeflaagdikte ligt het aanbrengen van een dikkere laag voor de hand.

Als een minder dikke leeflaag wordt aangebracht dan de standaarddikte, ontstaan voor de locatie wel extra gebruiksbeperkingen. Deze moeten in het saneringsplan en het evaluatierapport worden vastgelegd.

2.2.3 constructie leeflaag

Voor de constructie van de leeflaag geldt één voorschrift, namelijk het aanbrengen van een ‘signaallaag’ (bijvoorbeeld worteldoek, grind). De signaallaag waarschuwt voor verontreiniging die onder de leeflaag nog aanwezig is.

2.2.4 bodemgebruikswaarden

Als er aanleiding is om te saneren en de bodemkwaliteit voldoet niet overal aan de bij de bodemgebruiksvorm behorende BGW, kan de saneerder de bodemkwaliteit herstellen door zoveel grond af te graven dat de bodemkwaliteit daaraan wel voldoet. De BGW geldt dan als terugsaneerwaarde. De saneerder kan ook een leeflaag van BGW-kwaliteit aanbrengen. De BGW heeft dan een werking van een kwaliteitseis voor de aan te brengen grond. Verdere kwaliteitseisen voor aanvulgrond worden gesteld in hoofdstuk 5 van deze notitie “Toepassing aanvulgrond op de saneringslocatie”

Als de gehalten aan verontreinigende stoffen beneden het niveau van de BGW’s liggen, zijn mens, plant en dier bij normaal bodemgebruik afdoende beschermd tegen blootstelling aan de betreffende stoffen. De locatie is daarmee geschikt voor zijn specifieke bodemgebruiksvorm. Met de BGW’s wordt invulling gegeven aan een ‘duurzame bodemkwaliteit’ door onder andere rekening te houden met andere verontreinigingsbronnen waaraan mensen blootgesteld kunnen zijn, bijvoorbeeld via lucht of voeding.

De BGW’s staan in tabel 2 van bijlage 5 weergegeven. Voor stoffen waarvoor momenteel geen BGW beschikbaar is, geldt als voorlopige BGW voor bodemgebruiksvorm 1 de streefwaarde en voor bodemgebruiksvorm 2 de interventiewaarde.

De BGW’s gelden voor een standaardbodem (humus 10%, lutum 25%). Voor andere bodems is een ‘bodemtypecorrectie’ nodig op de gehalten aan lutum en organische stof. Hiervoor gelden dezelfde formules als voor het corrigeren van streefwaarden en interventiewaarden.

Afhankelijk van nieuwe inzichten zullen de BGW’s periodiek worden herzien (landelijk initiatief). Gedacht wordt aan een evaluatie en herziening om de vier à vijf jaar.

2.3 Gebiedsgerichte aanpak

Er kunnen verschillende argumenten zijn voor een verdergaande of juist een minder vergaande sanering ten opzichte van de standaardaanpak. Een deel van die argumenten kan gebiedsgericht zijn.

2.3.1 verdergaand saneren dan de standaardaanpak

Er kunnen argumenten zijn om - boven op de standaardaanpak - blootstelling verder te beperken. Het kan daarbij gaan om de volgende aspecten:

  • ·

    bescherming van voor verontreiniging kwetsbare functies, zoals

    • -

      gebieden met een belangrijke ecologische functie, zoals natuur-, milieubeschermingsgebieden

    • -

      agrarische gronden

  • ·

    sociaal-economische aanleidingen:

    • -

      vergroten van de kwaliteit van de leefomgeving (tegengaan verpaupering);

    • -

      stimulering van ruimtelijke ontwikkelingen (stadsvernieuwing, economische ontwikkelingen);

    • -

      de wens om toekomstige generaties niet te belasten met een 'erfenis uit het verleden' en daarmee het vergroten van de handelingsvrijheid in gebieden.

2.3.2 minder vergaand saneren dan de standaardaanpak

Zo goed als er argumenten kunnen zijn om verdergaand te saneren dan de standaardaanpak,, kunnen er ook redenen zijn om juist minder vergaand te saneren.

Vanzelfsprekend moeten dan ook na de sanering tenminste de actuele risico's voor mens en milieu weggenomen zijn.

Onderstaand worden een aantal van zulke redenen genoemd:

  • ·

    de aanwezigheid van grootschalige diffuse verontreinigingen, de zogenaamde achtergrondverontreiniging. In gebieden met een (sterke) achtergrondverontreiniging moeten bij alle maatschappelijke handelingen (waarbij grondverzet plaatsvindt) extra kosten worden gemaakt. Als voorbeeld van dergelijke gebieden kunnen de oude stads- en dorpskernen worden genoemd. In zulke gebieden zou, onder bepaalde voorwaarden, kunnen worden teruggesaneerd naar het vastgestelde achtergrondgehalte in plaats van de BGW;

  • ·

    lokale bodemverontreiniging binnen grootschalige, diffuse verontreiniging. Als de aanwezigheid van diffuse verontreiniging aanleiding is om minder vergaand te saneren, dan is het logisch om ook lokale bodemverontreiniging die hierbinnen liggen, minder vergaand te saneren.

Overigens wordt opgemerkt dat de bepaling van de achtergrondgehalten niet willekeurig tot stand kan komen. In het kader van 'Actief bodembeheer' en het gemeentelijke bodembeleid hiervan dient de

achtergrondwaarde op een eenduidige en statistisch verantwoorde methode te worden bepaald. Het achtergrondgehalte wordt als onderdeel van gebiedsgericht bodembeleid via nog nader vast te stellen regels door het bevoegd gezag vastgesteld.

Er is een landelijke interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten verschenen. Binnen deze kaders zal het gemeentelijk bodembeleid verder vorm worden geven.

Gelet op de omvang van achtergrondverontreiniging en de beleidsontwikkeling binnen 'Actief bodembeheer' daarover, is het gebiedsgericht bodemsaneringsbeleid nog niet in het voorliggende beleid uitgewerkt.

2.4 Maatwerk

2.4.1 landbouw en natuur

De standaardaanpak van verontreinigde grond - leeflaag met BGW - en vooralsnog de hiervoor beschreven gebiedsgerichte aanpak, zijn niet goed toepasbaar op de functies 'landbouw’ en ‘natuur'.

Voor de functie ‘landbouw’ gelden specifieke kwaliteitseisen voor de grond, de zgn. LAC-signaalwaarden van de Landbouwadviescommissie. Deze LAC-signaalwaarden zijn gericht op de minimale bodemkwaliteit bij verschillende landbouwdoeleinden en zijn in bijlage 6 van deze notitie opgenomen. Een saneringsaanpak op basis van leeflagen is bij deze functie weliswaar denkbaar. Maar vaak worden bij landbouw specifieke eisen gesteld aan de dikte en de opbouw van de bodem vanwege de soorten producten en de beheersing van het grondwater. Bij de functie ‘landbouw’ is maatwerk dus noodzakelijk.

De LAC-signaalwaarden (1991) worden momenteel herzien. De nieuwe waarden zullen bij vaststelling de opgenomen LAC-signaalwaarden in bijlage 6 vervangen.

De standaardaanpak is evenmin goed toepasbaar voor de functie 'natuur'. De functie ‘natuur’ moet beschermd worden vanuit met name de ecologische invalshoek. Vanuit ecologisch perspectief is het niet altijd gewenst saneringsmaatregelen te nemen. In sommige situaties wordt het ecologisch systeem sterker aangetast door de saneringsmaatregelen dan door het (gedeeltelijk) laten zitten van de verontreiniging. Met andere woorden, het middel kan erger zijn dan de kwaal. Andersom kan het zo zijn dat in sommige gevallen een volledige verwijdering van de verontreiniging de beste oplossing biedt.

Daarom is bij saneringsoplossingen voor de functie ‘natuur’ per definitie maatwerk nodig. Oplossingen moeten worden gevonden in relatie tot de aard van de natuur, de aanwezigheid van de verontreiniging en de concentraties van de verontreiniging.

2.4.2 uitdamping van vluchtige stoffen

Ook is maatwerk noodzakelijk wanneer er (mogelijk) sprake is van uitdamping van vluchtige stoffen. Het is onmogelijk een BGW op te stellen voor vluchtige stoffen in de leeflaag. De uitdamping is namelijk afhankelijk van veel factoren die van plaats tot plaats sterk kunnen wisselen. Daarbij is uitdamping van vluchtige stoffen van onder de leeflaag ook mogelijk. Daarom moet per geval worden bepaald wat de beste oplossing is.

Als mogelijke maatregelen kan aan het volgende worden gedacht (niet uitputtende opsomming):

  • ·

    het verwijderen van de vluchtige verontreiniging uit de grond, mede in samenhang met eventuele maatregelen voor het grondwater;

  • ·

    het aanpassen van de opbouw van de leeflaag, bijvoorbeeld door het aanbrengen van dampdichte folies;

  • ·

    het nemen van maatregelen boven de bodem, ventilatie van de kruipruimte en dergelijke.

De bovengenoemde volgorde is de zogenoemde ‘bron-pad-bedreigd object aanpak’ en is tevens de voorkeursvolgorde voor de te nemen maatregelen. De beste maatregelen zijn echter afhankelijk van de specifieke situatie, maatwerk is dus ook hier geboden.

2.4.3 overige vormen van maatwerk

Bij bouwen op verontreinigde grond, ontwikkelen van locaties in de binnenstad of revitaliseren van bedrijfsterreinen biedt een projectmatige aanpak in de regel grote voordelen. Het kan daarbij gewenst zijn een deelsanering of een gefaseerde sanering uit te voeren. Ook deze bestaande vormen worden voortaan als maatwerk beschouwd.

Verder zullen andere afwijkingen van de standaard of gebiedsgerichte aanpak worden aangemerkt als maatwerk. De gekozen aanpak zal in het saneringsplan gedegen onderbouwd moeten zijn.

3 TEGENGAAN VAN ONGEWENSTE VERSPREIDING

3.1 Algemeen

Het kenmerk van verspreidingsgevoelige verontreiniging is dat het probleem ‘groeit’. Het alleen stoppen van de verspreiding in de ondergrond is meestal niet kosteneffectief, omdat hierbij de bron van verspreiding blijft bestaan. Daarom geldt als basisprincipe voor het tegengaan van ongewenste verspreiding een 'zo grondig mogelijke aanpak', waarbij in ieder geval een ‘stabiele eindsituatie’ bereikt moet worden.

Het begrip ‘stabiele eindsituatie’ wordt landelijk nog nader uitgewerkt in het BEVER-project A5. In afwachting van deze uitwerking heeft de gemeente Leeuwarden in paragraaf 3.2 een voorlopig invulling gegeven aan dit begrip.

Het tegengaan van verspreiding kan volgens de hiervoor beschreven vormen van standaardaanpak, gebiedsgerichte benadering en maatwerk.

3.2 De standaardaanpak c.q. de standaarddoelstelling

Om ongewenste verspreiding in de ondergrond tegen te gaan wordt voor de standaardaanpak uitgegaan van een stabiele eindsituatie, waarbij geen zorg meer nodig is (zie hoofdstuk 6).

Het begrip 'standaardaanpak' moet in relatie tot de grondwaterproblematiek c.q. de verspreiding worden vervangen door 'standaarddoelstelling', immers de doelstelling van de sanering is van groter belang dan de manier waarop die doelstelling wordt bereikt. De wegen waarlangs het doel wordt bereikt kunnen verschillend zijn.

Saneren naar de standaarddoelstelling betekent voor de aanpak van ongewenste verspreiding dat er gestreefd moet worden naar een stabiele en zorgloze eindsituatie. Uitgangspunt hierbij is dat na sanering geen verdere verspreiding meer optreedt. Veelal zal dit betekenen dat de haard of de kern en pluim verwijderd moet worden, zowel beneden als boven de grondwaterspiegel. Vanwege de lange tijd dat saneringen kunnen lopen, geldt een aantal voorwaarden:

  • ·

    er moet voor worden gezorgd dat verdere bedreiging van objecten in de omgeving en (economische) schade aan derden voorkomen wordt. Bij bedreigde objecten moet gedacht worden aan bijvoorbeeld drinkwaterwinningen, oppervlaktewateren met recreatieve of ecologische functie, kwelzones, etc.

  • ·

    er moet voor worden gezorgd dat boven- en ondergrondse activiteiten (bouwen, het aanleggen van kabels en leidingen, e.d.) niet worden belemmerd;

  • ·

    omgekeerd moet er voor worden gezorgd dat boven- en ondergrondse activiteiten geen belemmering vormen voor de sanering.

3.3 Gebiedsgerichte benadering

Het gebied waarin een saneringsgeval ligt, kan aanleiding zijn voor een verdergaande of juist minder vergaande sanering dan in de standaardaanpak. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de volgende situaties:

  • ·

    verdergaand saneren dan de standaardaanpak

  • ·

    Dit geldt bij gevoelige bodemfuncties - grondwaterwinning voor drinkwater, natuurgebieden of misschien ook landbouwgebieden;

  • ·

    minder vergaand saneren dan de standaardaanpak

  • ·

    Bij minder gevoelige bodemfuncties - zoals grote industriegebieden of gebieden met brak grondwater - kan de gemeente besluiten om minder vergaand te saneren. Daarnaast kan ook de aanwezigheid van verhoogde achtergrondwaarden aanleiding zijn om minder vergaand te saneren.

Ten aanzien van het grondwater (en de diepere ondergrond) speelt het gebiedenbeleid eveneens een belangrijke rol. Daarbij heeft de gemeente de mogelijkheid om (in de nabije toekomst) per (gevoelig) gebied:

  • ·

    een saneringsdoelstelling vast te stellen;

  • ·

    aan te geven welke karakteristieken van verschillende saneringsvarianten in een saneringsplan moeten worden beschreven en welke gewichten aan de afzonderlijke criteria moeten/zullen worden gehangen;

  • ·

    bepaalde (zorg)maatregelen voor te schrijven, bijvoorbeeld voor gebieden waar sprake is van verdroging de eis voorschrijven dat opgepompt en gezuiverd grondwater moet worden geïnfiltreerd.

Zoals al eerder in deze notitie is gemeld, wordt dit gebiedgericht bodem(sanerings)beleid via nog nadere regels door de gemeente Leeuwarden vastgesteld.

3.4 Maatwerk

Bij de aanpak van ongewenste verspreiding kan ook in individuele gevallen zowel 'naar boven' als 'naar beneden' worden afgeweken van de standaarddoelstelling: maatwerk dus.

Bij de keuze van een “maatwerk-saneringsvariant” moet voor de beoordeling van de kosteneffectiviteit vooralsnog het (landelijke) "Besluit locatie specifieke omstandigheden bodemsanering" van 23 april 2002 worden gebruikt

4 IJKMOMENTEN TIJDENS DE SANERING

4.1 Algemeen

Tijdens de sanering moet regelmatig worden gecontroleerd of aan de saneringsdoelstelling wordt/kan worden voldaan. Dit houdt in dat gedurende het saneringsproces tussentijdse resultaten worden vergeleken met de verwachtingen. Wanneer blijkt dat het saneringsresultaat op de voorgestelde wijze niet zal worden gehaald, moet het saneringsproces worden bijgesteld.

4.2 Eisen voor de ijkmomenten

Hoewel hierover (landelijk) nog een aantal ontwikkelingen gaande zijn, kan kort vermeld worden dat hierover tussen het bevoegde gezag en de saneerder afspraken worden gemaakt. Deze worden vastgelegd in het saneringsplan.

Veelal gaat het hier om langdurige trajecten, waarin de verwachtingen en berekeningen tijdens de saneringsfase moeten worden getoetst. Aspecten die hierbij een rol spelen, zijn bijvoorbeeld het inzicht bieden in de afname van de verontreiniging, de afbraak van bepaalde stoffen en de wijze waarop en de mate waarin de monitoring van de prestaties en de verontreiniging in de tijd verlopen. Het gaat hierbij met name om in-situ-saneringen en (langdurige) grondwatersaneringen. Deze ijkmomenten moeten in het saneringsplan zijn opgenomen

4.3 Beëindiging van de sanering

In eerste plaats kan een sanering worden beëindigd wanneer de saneringsdoelstelling bereikt is. Daarnaast hanteert de gemeente Leeuwarden, voor het beëindigen van de sanering, de lijn zoals die in de afgelopen jaren gegroeid is. Dat houdt in:

Als na een substantiële saneringsperiode verdere verbetering van de grondwaterkwaliteit stagneert, dan wordt in overleg tussen de saneerder en de gemeente bezien of de sanering kan worden beëindigd. Voorwaarden voor beëindiging zijn:

  • ·

    risico's voor mens en milieu ten gevolge van de resterende bodemverontreiniging zijn tot een aanvaardbaar niveau gereduceerd;

  • ·

    stagnatie van de kwaliteitsverbetering moet blijken uit een reeks van waarnemingen van de kwaliteit van het onttrokken grondwater of bodemlucht (monitoringsresultaten van de grondwater en bodemluchtkwaliteit) alsmede uit enkele waarnemingen van de bodemlucht- en/of grondwaterkwaliteit in een stabiele situatie (dat wil zeggen zonder beïnvloeding door in werking zijnde bodemsaneringsmaatregelen).

Voor de beoordeling van grondwatersaneringen heeft de gemeente een besliskader ontwikkeld. Dit besliskader is vastgelegd in het rapport “Besliskader en –model voor beëindiging grondwatermonitoring in de gemeente Leeuwarden”.

In het evaluatierapport zullen de uitgevoerde werkzaamheden, het behaalde (eind)resultaat, de ligging, omvang en risico’s van eventuele restverontreiniging en de zorg daarvoor moeten zijn vermeld. Zoals gebruikelijk is, behoeft dit evaluatierapport goedkeuring van de gemeente.

5 TOEPASSING AANVULGROND OP DE SANERINGSLOCATIE

5.1 Algemeen

Bij saneringen is veelal sprake van het aanvullen van grond op die plekken waar de verontreiniging is weggegraven. De aanvulgrond moet hierbij aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen.

Dat is dan ook de reden dat de gemeente Leeuwarden heeft besloten ten behoeve van saneringen een afwegingskader over de toepassing van aanvulgrond op te zetten. Dit afwegingskader is opgenomen in bijlage 4.

Dit schema heeft alleen betrekking op het toepassen van grond van buiten een saneringslocatie als bodem op saneringslocaties. Grondverzet binnen hetzelfde geval van bodemverontreiniging wordt aangemerkt als onderdeel van de saneringsmaatregelen en moet als zodanig zijn beschreven in het saneringsplan.

5.2 Afwegingskader aanvulgrond

Op basis van de Gemeentelijke BodemsaneringsVerordening moet de kwaliteit van de aanvulgrond in het saneringsplan worden vermeld. De beoordeling van hergebruik van grond binnen een saneringslocatie vindt dus plaats in het kader van de Wet bodembescherming; instemming saneringsplan.

De kwaliteit van de aanvulgrond moet in eerste plaats voldoen aan de gestelde saneringsdoelstelling en de BGW van de betreffende bodemgebruiksvorm.

Verder hanteert de gemeente Leeuwarden bij de toepassing van aanvulgrond het zgn. stand-still-principe. Hierbij moet de aanvulgrond minstens zo schoon zijn als de bodem waarin deze wordt toegepast. De kwaliteit van de aanvulgrond moet hierbij getoetst worden aan de gebiedsnormen voor hergebruik en/of achtergrondgehalten, zoals die in Actief bodembeheer worden vastgesteld. Indien deze gebiedsnormen voor hergebruik en achtergrondgehalten nog niet zijn vastgesteld, behoort de toegepaste aanvulgrond van buiten de saneringslocatie schoon te zijn. Dit stand-still-principe geldt zowel in het horizontale als het verticale vlak van de ontvangende bodem. Het kan dus voorkomen dat de kwaliteit van de aanvulgrond beter moet zijn dan de BGW-kwaliteit. Het bovenstaande stand-still-principe betreft weliswaar alleen de chemische samenstelling. De voorkeur gaat ook uit naar het stand still de fysische samenstelling, maar dat is civieltechnisch niet altijd mogelijk.

Zolang er geen andere beleidskaders ten aanzien van het (her)gebruik van (verontreinigde) grond op een saneringslocatie zijn vastgesteld, zal gemeente Leeuwarden de bovengenoemde beleidslijn hanteren.

Het in bijlage 4 opgenomen schema biedt voor de komende tijd voldoende ruimte om tot een afgewogen oordeel te komen voor het gebruik van aanvulgrond op saneringslocaties.

6 ZORG

6.1 Algemeen

Bij functiegericht en kosteneffectief saneren blijft in veel gevallen een restverontreiniging in de bodem achter. Eén van de doelstellingen van 'functiegericht en kosteneffectief saneren' is om de ‘zorg' voor de gesaneerde locaties te minimaliseren, dan wel te streven naar 'zorgloze' eindsituaties.

6.2 Verschillende typen zorg

Als de saneringsdoelstelling eenmaal is bereikt, dan kan er - bij functiegericht en kosteneffectief saneren - sprake zijn van blijvende restverontreiniging.

Deze blijvende en in de saneringsoplossing geaccepteerde restverontreiniging, zowel in grond als grondwater, moet 'in de gaten' worden gehouden. Binnen de context van de voorliggende notitie is er dan sprake van 'zorg'.

De ‘zorg’ omvat een drietal vormen:

·Registreren

De restverontreiniging wordt geregistreerd. Daarbij moet er voor worden gezorgd dat iedereen, die daar belang bij heeft (onder meer gemeente en eigenaar/gebruiker), weet dat er restverontreiniging in de bodem aanwezig is en dat er eventueel gebruiksbeperkingen zijn en dat de getroffen saneringsmaatregelen in stand blijven.

·Monitoring

De restverontreiniging wordt geregistreerd en actief gevolgd. Dit laatste door periodiek te meten. Monitoring is noodzakelijk in die gevallen waar via maatwerk tot een saneringsoplossing is gekomen die 'soepeler' is dan de standaardaanpak of -doelstelling. In het algemeen zal het gaan om situaties waarbij alsnog ongewenste verspreiding van verontreinigingen op zou kunnen treden. De aard en frequentie van monitoring is altijd maatwerk.

·Nazorg

De (rest)verontreiniging wordt geregistreerd en actief gevolgd en beheerst. Bij nazorg wordt de (rest)verontreiniging actief beheerst om ongewenste verspreiding tegen te gaan. Dit kan bijvoorbeeld door geohydrologische en/of civieltechnische maatregelen. De effecten van deze beheersmaatregelen worden door monitoring actief gevolgd.

Ook in de beide laatste gevallen is sprake van een of meerdere ijkmomenten, waarop zowel de (rest)verontreiniging 'in de gaten' wordt gehouden. Het (na)zorgplan moet op hoofdlijnen als onderdeel in het saneringsplan worden opgenomen. De feitelijke uitwerking vindt plaats in het evaluatierapport.

6.3 Verantwoordelijkheden

De saneerder is verantwoordelijk voor het regelen van de zorg. De saneerder dient ervoor te zorgen dat de getroffen saneringsmaatregelen in stand blijven. De mate van zorg verloopt als het ware via een glijdende schaal: als er verdergaand wordt gesaneerd, neemt de zorg af, dan wel reduceert tot 'nul'.

Als op een locatie wijziging naar een gevoeliger bodemgebruiksvorm plaatsvindt waardoor een extra sanering noodzakelijk is, zijn de kosten daarvan voor rekening van de initiatiefnemer van de wijziging van bodemgebruik.

De gemeente registreert de restverontreiniging en de daarbij behorende zorg. In afwachting van Actief Bodembeheer wordt er vooralsnog gekozen voor de registratie in het gemeentelijk bodeminformatiesysteem en bij het kadaster.

6.4 Relatie met actief bodembeheer

Met het vaststellen van de zorg, de daarbij behorende registratie, monitoring en nazorg, ligt er een duidelijke relatie met de verdere ontwikkeling van bodembeleid van de gemeente Leeuwarden. Daarnaast heeft functiegericht saneren met de aspecten feitelijk en toekomstig bodemgebruik van de locatie en de daaraan gekoppelde bodemgebruikswaarde een nauwe relatie met ruimtelijke ordening. Ook deze samenhang wordt in het gemeentelijk bodembeleid / bodembeheersplan nader uitgewerkt. Dit plan zal begin 2003 worden opgesteld.

Bijlage 1: TOEPASSING AFWEGINGSPROCES SANERINGSDOELSTELLING

Bijlage 2: STANDAARDAANPAK

Bijlage 3: GEBIEDSGERICHTE AANPAK

(vooralsnog niet van toepassing, nog nader vast te stellen)

Bijlage 4: TOEPASSING AANVULGROND

Bijlage 5: LEEFLAAGDIKTEN EN BODEMGEBRUIKSWAARDEN

Bijlagen 1 t/m 5

[Klik hier om het document te downloaden]