Regeling vervallen per 23-09-2019

Beleidsregels Terugvordering, Invordering, Kwijtscelding en Verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016

Geldend van 10-06-2016 t/m 22-09-2019

Intitulé

Beleidsregels Terugvordering, Invordering, Kwijtscelding en Verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016

Beleidsregels Terugvordering, Invordering, Kwijtschelding en Verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leeuwarden,

gelet op artikel 6, tweede lid en artikel 9, tweede lid van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015,

gezien het advies aan het college van burgemeester en wethouders van de

Cliëntenraad Werk en Inkomen Leeuwarden van 31 maart 2016,

besluit vast te stellen de volgende beleidsregel:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

1 Begripsbepalingen

1.1 Aangesloten wordt bij de begripsbepalingen in artikel 1, eerste lid van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.

1.2 Voor het overige worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2 Terugvordering

2.1 Herziening en intrekken toekenningsbesluit

2.1.1 Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid om een besluit inzake de toekenning of weigering van bijstand te herzien of in te trekken met toepassing van art. 54, derde en vierde lid van de Participatiewet, respectievelijk art. 17, derde en vierde lid van zowel de IOAW als de IOAZ, waarbij er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid Participatiewet, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ;

2.1.2  Indien de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid Participatiewet, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ; is geschonden, is het college verplicht om tot herziening of intrekking van bijstand over te gaan.

2.2 Onterecht of te hoog bedrag verleende bijstand of uitkering

2.2.1 Onterecht verleende bijstand krachtens de participatiewet wordt teruggevorderd in de gevallen en op de wijze zoals genoemd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet.

2.2.2 Onterecht verleende uitkering krachtens de IOAW dan wel de IOAZ wordt teruggevorderd in de gevallen en op de wijze zoals genoemd in de artikelen 25 tot en met 31 van de IOAW dan wel de artikelen 25 tot en met 31 van de IOAZ.

2.3 Afzien van terugvorderen

Het college ziet  af van terugvorderen indien hiertoe een dringende reden aanwezig is als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet, dan wel artikel 25, zevende lid, van zowel de IOAW als de IOAZ.

2.4 Bruto of netto terugvorderen

Terugvordering van de teveel verstrekte bedragen geschiedt:

* bruto in geval van schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, art 13, eerste lid, van de IOAW of artikel 13, eerste lid, van de IOAZ, voor zover de gemeente premies en belastingen niet kan verrekenen met de Belastingdienst of het UWV;

* netto in alle overige gevallen.

Hoofdstuk 3 Invordering

Artikel 3.1 Betalingsverplichting

3.1.1 Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het terug- of betalingsbesluit geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

3.1.2 De termijn waarbinnen aan deze betalingsverplichting moet worden voldaan bedraagt zes weken. (art. 4:87 AWB)

3.1.3 De betalingscapaciteit in het toepasselijke inkomen is gelijk aan het gedeelte van het inkomen dat de beslagvrije voet overschrijdt.

3.1.4 Met betrekking tot zowel fraudevorderingen als niet-fraudevorderingen wordt de betalingscapaciteit volledig in aanmerking genomen.

3.1.5 Bij de vaststelling van de betalingsverplichting en de betalingscapaciteit in het inkomen dient rekening gehouden te worden met de bijzondere, financiële en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende.

3.1.6 Indien en voor zover geïndiceerd wordt de beslagvrije voet conform artikel 475d, vijfde lid Rv verhoogd.

3.1.7 Elk voorstel van de belanghebbende, waarvan de uitkering is beëindigd en er geen bestaande vorderingen aanwezig zijn, waarbij het totaal bedrag van de nieuwe vorderingen in beginsel binnen een termijn van 36 maanden betaald wordt, wordt geaccepteerd.

3.1.8 Voor zover de schuldenaar beschikt over activa, die nauw samenhangen met de ontstaansgrond van de vordering, wordt teruggevorderd ten laste van deze activa.

3.1.9 Vervolgens wordt zoveel mogelijk ineens teruggevorderd ten laste van het vermogen, waaronder wordt verstaan alle aan de belanghebbende in eigendom toebehorende roerende en onroerende zaken en vermogensrechten, voor zover deze na aftrek van alle schulden, uitgezonderd de gemeentelijke vorderingen, een bedrag van € 1.500,- te boven gaan. 

3.1.10 Algemeen gebruikelijke huisraad wordt aan de belanghebbende gelaten, conform art 447 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3.1.11 Het toerekenen van de betalingen geschiedt conform artikel 4:92, van de AWB.

Artikel 3.2 Verrekening, beslaglegging en eventuele rente en kosten

3.2.1 Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het betalingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • -

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand op grond van artikel 60, derde lid, van de Participatiewet dan wel verrekening met de maandelijkse uitkering op grond van artikel 28, derde lid van zowel de IOAW als de IOAZ; of  

  • -

    bij het ontbreken van deze mogelijkheid en nadat een dwangbevel is verzonden een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of  

  • -

    beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.  

3.2.2 Indien de belanghebbende in gebreke is met tijdige betaling en de vordering in de beslagfase verkeert, wordt de vordering verhoogd met een forfaitair bedrag van 15 % van het op dat moment openstaande bedrag tot een maximum van € 1000,-.

 

3.2.3. Het college verrekent een vordering die een belanghebbende op hem heeft met een

vordering als bedoeld in artikel 58 en 59 Participatiewet, tenzij de gevolgen hiervan in geen enkele verhouding staan tot de daarmee beoogde doelen.

Hoofdstuk 4 Verhaal

4.1 Verhaal

4.1.1 Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheden tot verhaal op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ.

4.1.2 Verhaal is slechts mogelijk op basis van in de limitatief door de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ genoemde gronden.

4.1.3 Er wordt ongeacht de draagkracht van belanghebbende een betaalverplichting opgelegd.

4.1.4 Er vindt een heronderzoek plaats als de verhaalbijdrage op nihil is gesteld in verband met schulden. Dit heronderzoek wordt ingepland op het moment dat de schulden in redelijkheid voldaan kunnen zijn. De verhaalbijdrage wordt bij een heronderzoek naar de draagkracht niet gewijzigd als deze in vergelijking met het vorig onderzoek niet hoger is dan € 25,- per maand.

4.1.5 Het college besluit indien nodig tot verhaal in rechte.

4.1.6 De gemeente kan indien er sprake is van bijzondere omstandigheden afzien van verhaal op onderhoudsplichtigen van jongmeerderjarigen (18 tot 21 jaar).

4.1.7 Het college bepaalt of geheel of gedeeltelijk van verhaal kan worden afgezien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaald wordt of degene die bijstand, dan wel uitkering ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Hoofdstuk 5 Kwijtschelding

Artikel 5.1 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

5.1.1 Het college besluit op verzoek van de belanghebbende per individuele niet-fraudevordering of verhaalsvordering om over te gaan tot kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand of uitkering, dan wel het verhaalde bedrag, indien:

  • -

    de belanghebbende in een bedreigende, problematische schuldsituatie in redelijkheid niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; of  

  • -

    het voortbestaan van de schulden en/of het niet voldoen van de schulden een ernstige bedreiging vormt voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid of het maatschappelijk functioneren van de belanghebbende en zijn gezin, waaronder ook de deelname aan het arbeidsproces; of  

  • -

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens niet-fraudevorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en  

  • -

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

 

5.1.2 Het college besluit niet tot kwijtschelden bij individuele niet-fraudevorderingen wegens schuldenproblematiek en individuele verhaalsvorderingen wegens schuldenproblematiek, voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

 

5.1.3 In afwijking van artikel 5.1.2 besluit het college tot kwijtschelden bij individuele niet-fraudevorderingen wegens schuldenproblematiek en individuele verhaalsvorderingen wegens schuldenproblematiek, zonder totstandkoming van een schuldregeling indien één of meer schuldeisers daaraan niet willen meewerken.

 

5.1.4 Het college gaat niet over tot kwijtschelding in de zin van artikel 5.1.1 indien de individuele niet-fraudevordering of individuele verhaalsvordering gedekt wordt door pand of hypotheek op een goed of goederen, voor zover de vordering in redelijkheid op die goederen verhaald kan worden.

 

Artikel 5.2 Intrekking besluit kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot kwijtschelding bij individuele niet-fraudevorderingen en individuele verhaalsvorderingen wegens schuldenproblematiek wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • -

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;  

  • -

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of  

  • -

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.  

Artikel 5.3 Kwijtschelden na het deels voldoen aan de betalingsverplichting

5.3.1 Het college besluit tot kwijtschelding bij individuele (verhaals- )vorderingen voor zover de vordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, als bedoeld in artikel 17, eerste lid Participatiewet, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ, indien de belanghebbende:

  • -

    gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en; of  

  • -

    gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald of  

  • -

    gedurende drie jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten of  

  • -

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de rechtsom in één keer aflost. 

5.3.2 Het college besluit per individuele fraudevordering van verdere invordering af te zien indien de belanghebbende voldoet aan het gestelde in artikel 58, zevende lid, onderdeel a, b, c of d, van de Participatiewet, dan wel artikel 25, zesde lid, onderdeel a, b, c of d, van zowel de IOAW als de IOAZ, én het uit doelmatigheidsoverwegingen in geval van de betreffende individuele fraudevordering wenselijk is af te zien van verdere invordering.

 

5.3.3 Het college gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is geweest van dwanginvordering.

 

5.3.4 Van het voorgaande artikel kan worden afgeweken indien er sprake is van dringende redenen.

  •  

Hoofdstuk 6 Slotbepaling

Artikel 6.1 Inwerkingtreding

6.1.1 Deze gewijzigde beleidsregels treden in werking op de dag nadat zij zijn bekendgemaakt, zulks onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels Terugvordering, Invordering, Kwijtschelding en Verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.

6.1.2 Deze beleidsregels worden geciteerd als “Beleidsregels Terugvordering, Invordering, Kwijtschelding en Verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016”.

Algemene toelichting

Door middel van het vaststellen van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 voldoet de gemeenteraad aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 8 Participatiewet, artikel 35 eerste lid aanhef en onderdeel c IOAW en IOAZ.  

In de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 en zijn de doelstellingen en uitgangspunten van het handhavingsbeleid benoemd.

Het college is bevoegd om voor de uitvoering van deze verordening nadere regelgeving vast te stellen. Deze regels zijn vastgelegd in de Beleidsregels terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016.

Handhaving omvat het hele terrein van verplichtingen, waaronder de arbeids- en re-integratieverplichting en de informatie- en inlichtingenverplichting, die aan de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ zijn verbonden.

Het handhavingsbeleid bestaat uit een aantal onderdelen, te weten: preventieve en repressieve fraudebestrijding; boetes; maatregelen; terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal.

De beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en kwijtschelding Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016 gaan op hoofdlijnen over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip „hoogwaardig handhaven‟ en de wijze van terugvordering, invordering, verhaal en kwijtschelding. Deze hoofdlijnen worden nader uitgewerkt in richtlijnen en uitvoeringsinstructies.

In de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ is terugvordering van niet-fraudevorderingen een bevoegdheid van gemeenten. De gemeente bepaalt in beleid de terugvorderings- en verhaalregels.

Wanneer handhavingsbeleid wordt vastgesteld hoeft het college slechts naar het beleid te verwijzen wanneer zij gebruik wenst te maken van haar bevoegdheid.

Vaststellen van kwijtscheldingsbeleid is noodzakelijk omdat in de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ geen bepalingen zijn opgenomen inzake kwijtschelding.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.4.

Zolang de gemeente premies en belastingen kan verrekenen met de belastingdienst of UWV mag niet bruto verrekend worden.

In de praktijk levert het bruto bedrag terugvorderen onbegrip bij belanghebbenden op. De belanghebbende moet namelijk meer terugbetalen dan hij heeft ontvangen en moet via de belastingdienst de betaalde premies en belastingen zien terug te krijgen.

Er wordt daarom gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te zien van de brutering, met uitzondering van terugvorderingen als gevolg van fraude.

Dit op basis van het uitgangspunt dat in geval van fraude alle verstrekte bijstandsbedragen, niet te verrekenen premies en belastingen voor rekening van de belanghebbende moeten blijven.

Artikel 3.1.1

Het is een verplichting om het aflossingsbedrag te voldoen. We hebben dan ook te maken met een betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat het een verplichting betreft, wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of betalingsbesluit geldt als aflossingsverplichting.

De ontstaansgrond van de vordering bepaalt mede de hoogte van de betalingsverplichting. Zo zal van de belanghebbende een grotere inzet van het aanwezige inkomen en vermogen worden gevergd bij fraudevorderingen.

Artikel 3.1.3

Als basis voor de beslagvrije voet geldt: 90 % van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag.

Artikel 3.1.5

Dit artikel biedt de mogelijkheid om maatwerk toe te passen bij het invorderen van niet-fraude- en/of verhaalsvorderingen. De betalingscapaciteit, bestaande uit het verschil tussen netto inkomen en de beslagvrije voet, kan onder invloed van bijzondere, individuele omstandigheden van financiële, sociale of persoonlijke aard worden bijgesteld.

In de praktijk zijn situaties denkbaar waarin de betalingsplichtige moet wennen aan zijn of haar nieuwe inkomenssituatie, bijvoorbeeld bij uitstroom naar werk. Als extra motivatie of stimulans kan de terugbetalingsverplichting van een niet-fraudevordering gedurende een bepaalde aaneengesloten periode van werk (dus uitkeringsonafhankelijkheid) worden opgeschort.

Indien de belanghebbende binnen de afgesproken termijn, door eigen toedoen, terugkeert in de uitkering dan zal de belanghebbende (weer) moeten aanvangen met aflossing op de vordering. Over het voorgaande dienen vooraf heldere afspraken met belanghebbende te worden gemaakt welke vastgelegd dienen te worden in een beschikking.

Art 3.2.2  

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan vindt dwanginvordering plaats. De daaraan verbonden kosten worden in beginsel vastgesteld op een percentage van 15% (artikel 1 Besluit buitengerechtelijke kosten) tot een maximum van € 1000,- . Rente en de kosten van een aanmaning en een dwangbevel worden geacht in dit percentage te zijn verdisconteerd en worden niet afzonderlijk bij de klant in rekening gebracht.

Artikel 3.2.3

De verzamelwet SZW 2013 heeft een wijziging doorgevoerd in artikel 60a lid 4 van de Participatiewet. Hierin is beschreven dat het college bevoegd is om een vordering die een belanghebbende op hem heeft te verrekenen met een vordering als bedoeld in artikel 58 en 59 Participatiewet. In artikel 3.2.3 geeft het college aan gebruik te maken van deze bevoegdheid.

Op grond van artikel 4:84 Awb (inherente afwijkingsbevoegdheid) kan hiervan op grond van bijzondere omstandigheden worden afgeweken. Een en ander indien en voor zover een strikte toepassing van de betreffende beleidsregel voor een belanghebbende gevolgen heeft die in geen enkele verhouding staan tot de met de daarmee beoogde doelen.