Regeling bestuurlijke boete Wet Basisregistratie Personen gemeente Leeuwarden

Geldend van 20-10-2016 t/m heden

Intitulé

Regeling bestuurlijke boete Wet Basisregistratie Personen gemeente Leeuwarden

Regeling bestuurlijke boete Wet Basisregistratie Personen gemeente Leeuwarden

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

de Wet: de Wet basisregistratie personen;

college: het college van burgemeester en wethouders;

boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 van de Wet;

overtreder: degene die verwijtbaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 4.17 onder a. van de Wet dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 4.17 onder b. van de Wet of een valse aangifte heeft gedaan;

gelegenheidsgever: de persoon als bedoeld in artikel 4.17 sub b van de wet.

Artikel 2 Opleggen boete

1. Het college kan de boete opleggen, bij een overtreding genoemd in artikel 4.17 van de Wet;

2. De boete wordt alleen opgelegd als de overtreder vooraf is geïnformeerd over het risico van oplegging van een bestuurlijke boete bij het niet voldoen aan de verplichtingen als genoemd in wet.

3. Per geconstateerde overtreding kan slechts één boete worden opgelegd;

4. Een boete wordt binnen 3 jaar nadat het college de overtreding heeft geconstateerd, opgelegd;

5. De boete wordt opgelegd aan de overtreder;

6. In geval de verplichtingen als bedoeld in de Wet moeten worden vervuld door anderen dan de ingeschrevene of aangifteplichtige zelf, wordt de boete opgelegd aan degenen op wie de verplichting ingevolge de wet rust;

7. Het college legt geen boete op als de overtreder is overleden;

8. De boete vervalt als zij op het tijdstip van overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is;

9. Een onherroepelijke boete vervalt voor zover zij op het tijdstip van overlijden nog niet is betaald;

10. Bij het opleggen van een boete worden deze beleidsregels in acht genomen.

Artikel 3 Verwijtbaarheid

1. Voor het opleggen van de boete moet er sprake zijn van verwijtbaarheid.

2. Van verwijtbaarheid is in ieder geval sprake, indien de overtreder:

a. al eerder eenzelfde overtreding in de zin van artikel 4.17 van de Wet heeft begaan;

b. stelt niet op de hoogte zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4.17 van de wet;

c. niet aantoonbaar stelt reeds in een eerder stadium aan zijn verplichting te hebben voldaan;

d. stelt langere tijd niet in staat te zijn geweest zijn belangen te behartigen, doordat hij tijdelijk niet op het adres zegt te wonen. Hieronder wordt ook begrepen tijdelijk verblijf in het buitenland, tijdelijk verblijf in instelling voor de gezondheidszorg, instelling op het gebied van kinderbescherming of penitentiaire instelling;

e. stelt door slechte postbezorging of gebreken aan of ontbreken van een brievenbus geen post te hebben ontvangen;

f. aangemerkt wordt als gelegenheidsgever, die een verklaring heeft getekend dat de andere persoon woont op zijn adres, terwijl vastgesteld is dat hij er niet woont;

g. aangemerkt wordt als gelegenheidsgever in de zin van sub g van dit artikel en stelt dat de andere persoon niet langer op het adres woont, terwijl hij niet aantoont dat de andere persoon recentelijk verhuisd is naar een ander adres of vertrokken is naar het buitenland en daarvan nog niet binnen de wettelijke termijn als bedoeld in artikel 2.39 en 2.43 van de Wet aangifte heeft gedaan.

Artikel 4 Ne bis in idem

1. De boete kan niet worden opgelegd aan de overtreder, indien aan hem een boete is opgelegd voor hetzelfde feit.

2. Er is in ieder geval geen sprake van hetzelfde feit, indien de overtreder:

a. eerder niet voldaan heeft aan zijn aangifte of informatie verplichting ten aanzien van een inschrijving op een adres, een adreswijziging of een vertrek naar het buitenland;

b. niet voldaan heeft aan zijn verplichting andere brondocumenten in de zin van artikel 2.8 van de wet te overleggen, waarvoor hem een boete is opgelegd;

c. eerder een boete is opgelegd voor het niet voldoen aan zijn identificatieplicht ten aanzien van een andere situatie;

d. eerder een boete opgelegd heeft gekregen, vanwege het optreden als gelegenheidsgever in de zin van artikel 4.17 lid 2 van de Wet ten aanzien van een andere ingeschrevene dan wel ten aanzien van dezelfde ingeschrevene op een ander moment;

e. eerder een boete is opgelegd, vanwege de overtreding van de verplichting tot het verstrekken van informatie door een ander dan ingezetene of ingeschrevene aan de gemeente ten behoeve van de bijhouding in de basisregistratie personen, als het een andere persoon betreft dan wel als het een andere overtreding ten aanzien van dezelfde persoon betreft.

Artikel 5 Boetebedrag

1. De hoogte van de op te leggen standaard boete bedraagt € 200,-.

2. De hoogte van de op te leggen hogere boete bedraagt € 325,-, deze zal worden opgelegd indien:

a. het aannemelijk is, dat de aangifteverplichting opgenomen in de artikelen 2.38, 2.39, 2.43 van de Wet, bewust niet is nagekomen.

b. de overtreder eerder een overtreding heeft begaan, waarvoor de boete opgelegd kan worden;

c. de overtreder aan te merken is al gelegenheidsgever in de zin van artikel 4.17 sub b van de Wet;

d. de overtreder valsheid in geschrifte heeft gepleegd.

Artikel 6 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Als op grond van de wet aan meerdere personen een boete kan worden opgelegd ten aanzien van dezelfde overtreding en het college besluit de boete ook aan meerdere personen op te leggen, dan zijn deze personen afzonderlijk hoofdelijk voor de gehele boete aansprakelijk.

Artikel 7 Valsheid in geschrifte

1. Indien een tot aangifte verplicht persoon een valse of vervalste aangifte doet is er sprake van een overtreding van verplichting als bedoeld in artikelen 2.38, 2.39, 2.43, 2.45 en 2.47 van de Wet.

2. De overtreding in de zin van het eerste lid is ook op te vatten als valsheid in geschrifte in de zin van artikel 225 en overige van hierop van toepassing zijnde artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

3. Namens het college wordt in geval van overtreding van het bepaalde in het eerste lid aangifte gedaan van valsheid in geschrifte bij de politie.

4. Een boete wordt niet opgelegd, als de overtreder strafrechtelijk wordt vervolgd voor dit feit.

Artikel 8 Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

1. Het college kan besluiten om de bestuurlijke boete te matigen, indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat op grond van

a. de ernst van de overtreding;

b. de mate van verwijtbaarheid;

c. de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan of

d. de omstandigheden waarin de overtreder verkeert, het opleggen van een boete volgens deze regeling onevenredig is.

2. Van een situatie als bedoeld in het vorige lid kan in beginsel slechts sprake zijn, indien sprake is van bijzondere omstandigheden waarin bij de vaststelling van deze regeling niet is voorzien.

Artikel 9 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Leeuwarden.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op  20 oktober 2016.

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden d.d. 20 september  2016.

De secretaris,  De burgemeester,

Toelichting op de Regeling bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Leeuwarden

Algemeen

De Wet basisregistratie personen (Wet BRP) is op 6 januari 2014 in werking getreden. Deze nieuwe Wet introduceert een nieuw instrument voor de handhaving van de plichten die burgers hebben ten aanzien van de BRP, namelijk de bestuurlijke boete. Het strafrecht is niet in de Wet BRP opgenomen. Het heffen van de bestuurlijke boete heeft tot doel burgers aan te zetten tot het nakomen van verplichtingen die de Wet BRP aan hen oplegt. Het betreft hier verplichtingen zoals het doen van aangifte van verblijf en adres, aangifte van adreswijziging, het kiezen van een briefadres als er geen woonadres is en het verschaffen van inlichtingen en overleggen van geschriften die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie. Daarnaast kan een boete worden opgelegd wanneer een burger bewust toelaat dat iemand anders, ten onrechte, op zijn woonadres is ingeschreven.

Bestuurlijke boete

Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als daarvoor een wettelijke basis is. De noodzakelijke wettelijke basis is verwoord in artikel 4.17 van de Wet BRP en luidt: "Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen:

a. ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52;

b. aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is.”

In deze artikelen is in hoofdlijn het volgende vastgelegd:

Artikel 2.38: verplichting tot het in persoon doen van aangifte van vestiging (uit het buitenland) en het overleggen van de relevante schriftelijke bewijsstukken;

Artikel 2.39: verplichting tot het doen van aangifte van verhuizing naar een woon- of briefadres;

Artikel 2.40 vijfde lid: verplichting van het hoofd van een instelling betrokkene te wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte van vestiging van een briefadres;

Artikel 2.43: verplichting tot het (in persoon) doen van aangifte van vertrek (uit Nederland) en het overleggen van de relevante schriftelijke bewijsstukken;

Artikel 2.44: verplichting tot het melden van feiten met betrekking tot de burgerlijke staat en nationaliteit die zich buiten Nederland hebben voorgedaan en het overleggen van de relevante schriftelijke bewijsstukken;

Artikel 2.45: verplichting tot het verstrekken van informatie en overlegging van bescheiden, nodig ter bijhouding van de basisregistratie, door diegenen die ingevolge de Wet verplicht zijn tot aangifte; tevens zijn in dit artikel de verplichtingen van een briefadresgever en een briefadresnemer vastgelegd;

Artikel 2.46: algemene verplichting tot het verstrekken van informatie en overlegging van bescheiden, nodig ter bijhouding van de basisregistratie;

Artikel 2.47: verplichting van degene die in gebreke is met het doen van een aangifte (in persoon) de nodige informatie te verstrekken en relevante bescheiden te overleggen, binnen een door het College te bepalen termijn;

Artikel 2.50: de verplichting van het hoofd van een (aangewezen) instelling om informatie te verstrekken en de nodige bewijsstukken te overleggen van die personen die naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd in de instelling zullen verblijven dan wel minimaal 3 maanden in de instelling zullen overnachten;

Artikel 2.51: verplichting van echtgenoot, partner en andere nabestaanden een overlijden buiten Nederland te melden en met betrekking tot dat overlijden de nodige bewijsstukken te overleggen;

Artikel 2.52: verplichting tot het overleggen van een geldig identiteitsbewijs door betrokkene, diens minderjarige kinderen of een onder curatele gestelde, als zij op het verzoek van het College in persoon verschijnen om de nodige inlichtingen te verstrekken.

De bestuurlijke boete is één van de handhavingsinstrumenten in het bestuursrecht. De bestuurlijke boete is een boete die een bestuursorgaan of toezichthouder kan opleggen voor een overtreding van een wettelijke regel. Het is een zogenaamde punitieve sanctie, dat wil zeggen een sanctie die opgelegd wordt met het doel te bestraffen.

Het is ook een onvoorwaardelijke sanctie. Dat betekent dat de boete niet kan worden ingetrokken of gewijzigd indien iemand alsnog aan zijn verplichting voldoet, behoudens bezwaar en beroep.

De regels van de bestuurlijke boete zijn vastgelegd in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierin is onder meer bepaald wanneer een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wie de bestuurlijke boete oplegt, hoe de bestuurlijke boete wordt opgelegd en wanneer de bestuurlijke boete vervalt. De ‘Regeling bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Leeuwarden’ is gebaseerd op titel 5.4 Awb.

Dossiervorming

Voordat het college van B&W ambtshalve besluit tot opname of wijziging van verblijfplaatsgegevens, moet het dossier op basis waarvan het besluit wordt genomen op orde zijn. Dit dossier vormt de basis voor het opleggen van de bestuurlijke boete als daaruit ook blijkt dat er sprake is van een verwijtbare overtreding.

Er wordt alleen een rapport opgemaakt als het iets toevoegt ten aanzien van het bewijs dat iemand in overtreding is. Bijvoorbeeld als iemand weigert om aangifte van verhuizing of inschrijving te doen, terwijl tijdens huisbezoek blijkt dat hij er woont, wordt hiervan een rapport opgemaakt.

Dit rapport wordt toegevoegd aan het dossier. Het rapport wordt voor of bij de bekendmaking van het besluit tot het opleggen van de bestuurlijke boete aan de overtreder toegestuurd of uitgereikt. Op basis van het dossier wordt een bestuurlijke boete opgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die onverkort van toepassing zijn.

Artikel 2 – Opleggen boete

In artikel 4.17 Wet BRP staat voor welke overtredingen de gemeente een bestuurlijke boete kan opleggen van maximaal 325 euro:

a. ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52;

b. aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is.

Voor het opleggen van de bestuurlijke boete gelden de bepalingen zoals vermeld in artikel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit laat onverlet dat ook de overige, hier niet genoemde bepalingen uit artikel 5.4 van toepassing zijn op de bestuurlijke boete in de Wet BRP. Om de preventieve werking van dit handhavingsinstrument vorm te geven worden in alle correspondentie aangaande aangiften, relevante verklaringen en onderzoeken melding gemaakt van de bestuurlijke boete bij overtreding. In individuele gevallen wordt de burger tweemaal gewaarschuwd dat als niet aan de verplichting wordt voldaan een bestuurlijke boete opgelegd kan worden.

Op grond van artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht kan één overtreding slechts éénmaal worden beboet. Wanneer de burger geen aangifte doet van zijn adreswijziging en vervolgens niet verschijnt wanneer het college van B&W hem daartoe verplicht, dan zijn dat in feite twee overtredingen. Het kan disproportioneel zijn om twee boetes op te leggen. Er kan dan worden overwogen om slechts één boete op te leggen.

De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan. Dat staat in artikel 5:45 Awb. De overtreding van een verplichting op grond van de Wet BRP wordt begaan op het moment, dat het college constateert, dat niet aan de wettelijke verplichtingen is voldaan. Na overtreden van de aangifteplicht blijft de overtreding actueel. Elke dag dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee ook op.

De boete wordt opgelegd aan de overtreder. In het geval de verplichtingen van de Wet BRP rusten op de wettelijke vertegenwoordiger van minderjarigen of onder curatele gestelde personen, wordt de bestuurlijke boete opgelegd aan de wettelijke vertegenwoordiger(s) of verzorger(s) van minderjarigen of de curator. De minderjarige is bijvoorbeeld niet bevoegd om zelf aangifte van verhuizing te doen, terwijl aan hem ook niet de verplichting tot het overleggen van (bron)documenten kan worden opgelegd. De verplichtingen rusten op de wettelijke vertegenwoordiger(s) of verzorger(s) dan wel de curator, die op deze verantwoordelijkheid (middels oplegging van een bestuurlijke boete) kunnen worden aangesproken. De bestuurlijke boete kan niet opgelegd worden als de burger is overleden. Wanneer bij leven van de burger de boete is opgelegd en hij komt voor de inning te overlijden, dan vervalt de boete (5:42 Awb).

Artikel 3 – Verwijtbaarheid

De bestuurlijke boete kan alleen opgelegd worden aan de overtreder van artikel 4.17 lid 2 en van de in artikel 4.17 lid 1 genoemde artikelen. Een voorwaarde voor het opleggen van een bestuurlijke boete is, dat de overtreding van de burger alleen gesanctioneerd kan worden als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaar wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve verwijtbaarheid en subjectieve verwijtbaarheid. Bij de objectieve verwijtbaarheid kijken we naar de handeling of het nalaten van betrokkene: heeft betrokkene feitelijk een regel overtreden? Bij subjectieve verwijtbaarheid kijken we naar de persoon: wist de belanghebbende of kon hij redelijkerwijs weten dat hij een verplichting had moeten nakomen. De mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting had moeten nakomen.

Of er sprake is van verwijtbaar gedrag moet blijken uit het dossier op grond waarvan uiteindelijk de boete wordt opgelegd (artikel 5:41 Awb). Het nalaten van het vervullen van verplichtingen, wel of niet bewust, kan als verwijtbaar bestempeld worden. Aan de hand van feiten en omstandigheden van het betreffende geval kan bepaald worden in welke mate het niet voldoen aan de verplichting verwijtbaar is. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid kan gevarieerd worden met de hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete.

Zowel de subjectieve omstandigheden, waardoor iemand niet aan zijn verplichting heeft kunnen voldoen, zoals spoedopname in een ziekenhuis, als ook objectief waarneembare omstandigheden, zoals het aantal keer dat betrokkene eerder niet voldaan heeft aan zijn verplichting om op tijd zijn verhuizing door te geven, kunnen bepalen of er een boete opgelegd wordt en welk bedrag aan boete wordt opgelegd. In het derde lid zijn omstandigheden aangegeven, waarin in ieder geval geen sprake is van het ontbreken van verwijtbaarheid. Dit is een niet-limitatieve lijst van omstandigheden. Dat betekent dat er ook andere omstandigheden kunnen worden aangevoerd, die niet leiden tot het ontbreken van verwijtbaarheid. De omstandigheden leiden niet tot het ontbreken van verwijtbaarheid om de volgende redenen:

1. de onder a genoemde omstandigheid geeft aan dat de overtreder die eerder een overtreding die genoemd is in artikel 4.17 W BRP heeft begaan, verwijtbaar handelt als hij het nogmaals doet. Deze bepaling is opgenomen omdat de overtreder in dat geval wist of kon weten dat burgemeester en wethouders de bevoegdheid hebben om een boete op te leggen voor de overtreding. In geval van overtreding wordt de overtreder namelijk gewaarschuwd voor de mogelijkheid dat een boete kan worden opgelegd;

2. de onder b genoemde omstandigheid heeft geen ontbreken van de verwijtbaarheid tot gevolg, omdat van elke burger in de gemeente verwacht mag worden dat hij ervoor zorgt dat hij correspondentie van de gemeente begrijpt, dan wel daarbij de hulp inroept van een ander, die zorgt dat betrokkene de inhoud van de correspondentie begrijpt. Dit geldt ook voor de situatie dat betrokkene de Nederlandse taal onvoldoende machtig is;

3. de onder c genoemde omstandigheid leidt niet tot het ontbreken van de verwijtbaarheid, omdat de burger geacht wordt de wet te kennen. Daarnaast wordt de burger ook geïnformeerd over de op te leggen boete door middel van correspondentie voorafgaande aan het opleggen van de boete of mondelinge waarschuwingen in geval van boete oplegging op grond van een boeterapport. Het feit dat de overtreder deze correspondentie niet heeft gelezen of gezien, omdat hij inmiddels niet meer woont op het adres waar hij volgens de BRP stond ingeschreven, zorgt niet voor het ontbreken van verwijtbaarheid. Zolang de burger namelijk niet zijn verhuizing doorgeeft overeenkomstig zijn verplichting, kan en mag de gemeente ervan uitgaan dat de burger bereikbaar is op het adres waar hij in de BRP staat ingeschreven;

4. de onder d genoemde omstandigheid dat de burger stelt eerder aan zijn verplichting voldaan te hebben ontslaat hem niet van het ontbreken van verwijtbaarheid, als hij niet aantoont dat hij eerder aan zijn verplichting heeft voldaan. De burger zal moeten aantonen dat hij eerder aan zijn verplichting heeft voldaan, maar dat dit niet geleid heeft tot een aanpassing in de BRP. De burger zal met schriftelijke bewijzen moeten komen dat hij vóór de datum van de constatering van de overtreding voldaan heeft aan zijn verplichting. Hierbij zal hij moeten aantonen dat de aangifte of informatie inzake adres of het overleggen van de verzochte documenten is ontvangen bij de gemeente of dat hij ervan uit mocht gaan dat dit het geval was. Mondelinge (getuige) verklaringen dat de burger aan zijn verplichting heeft voldaan zijn onvoldoende, omdat hieruit niet blijkt dat de gemeente kennis had kunnen nemen van het voldoen aan de verplichting. Het is onvoldoende dat de burger aangeeft de intentie gehad te hebben om aan zijn verplichting te voldoen. De burger zal aannemelijk moeten maken dat de documenten vóór de datum van overtreding zijn verstuurd naar een correspondentieadres van de gemeente Leeuwarden. Het is onvoldoende dat de burger correspondentie, al dan niet per e-mail, toont dat gericht is aan een adres dat of geen adres van de gemeente Leeuwarden is, of wel een adres van de gemeente Leeuwarden is, maar dat niet leidt of kan leiden tot een verplichting tot doorzending van het bericht naar het daarvoor bevoegde onderdeel van de gemeente;

5. de onder e genoemde omstandigheid dat de burger langere tijd elders op een adres verblijft, zorgt niet voor het ontbreken van verwijtbaarheid. De burger wordt geacht bereikbaar te zijn op het adres waar hij ingeschreven staat in de BRP. Indien hij tijdelijk, ongeacht de reden, niet in staat is om zijn post te lezen, dan moet hij zorgen dat een ander dit namens hem doet;

6. voor de onder f bedoelde omstandigheid geldt hetzelfde: de burger wordt geacht bereikbaar te zijn op zijn adres. Dat betekent ook dat hij moet zorgen dat hij zijn post kan ontvangen. Derhalve moet de brievenbus bereikbaar en aanwezig zijn. Ten aanzien van slechte postbezorging geldt dat de burger meerdere malen op de hoogte wordt gesteld van de mogelijkheid van het opleggen van de boete. Het is niet aannemelijk dat de burger beide brieven waarin de waarschuwing vermeld staat niet ontvangt. Bovendien vloeien de verplichtingen en de oplegging van bestuurlijke boete voort uit de BRP. Op die gronden wordt de burger geacht te weten dat hij aan zijn verplichting moet voldoen en dat bij het nalaten daarvan een bestuurlijke boete opgelegd kan worden;

7. uit de ondertekening van inwoning blijkt in geval van de onder g genoemde omstandigheid dat de burger verwijtbaar handelt door te verklaren dat een ander persoon woont op het adres en weet dat hij niet op dat adres woonachtig is;

8. de onder h genoemde omstandigheid dat de gelegenheidsgever stelt dat de ingeschrevene er niet meer woont, ontslaat hem niet van verwijtbaarheid, als hij niet aantoont dat de andere persoon recentelijk verhuisd is naar een ander adres of vertrokken is naar het buitenland en daarvan nog niet binnen de wettelijke termijn als bedoeld in de artikelen 2.39 en 2.43 van de wet aangifte heeft gedaan. De gelegenheidsgever zal moeten aantonen dat betrokkene tot de verhuisdatum daadwerkelijk gewoond heeft op het adres en dat binnen de wettelijke termijn voor de constatering van de overtreding is verhuisd naar een ander adres of is vertrokken naar het buitenland, waarvan hij geen aangifte heeft gedaan. Het gaat in dit geval om het toestemming geven voor een woonadres. De feitelijke bewoning van betrokkene zal dan ook bewezen moeten worden. Derhalve is het onvoldoende dat de gelegenheidsgever met post aangeeft dat de ander tot de datum van verhuizing gewoond heeft op het adres. Dit bewijst namelijk alleen dat de burger gebruik maakte van het adres als postadres.

Artikel 4 – Ne bis in idem

Het is op grond van de Awb niet mogelijk om twee keer voor hetzelfde feit een boete te krijgen. Dit vloeit voort uit het beginsel van ne bis in idem. Het gaat hierbij om een sanctionering van hetzelfde feit. Als een persoon eerder beboet is in verband met eenzelfde verplichting, maar later weer niet voldoet aan een deze verplichting, dan is het niet hetzelfde feit. In lid 2 van dit artikel zijn hiervan een aantal voorbeelden genoemd.

Artikel 5 – Boetebedrag

Ten aanzien van de bestuurlijke boete wordt er in het bestuursrecht onderscheid gemaakt tussen lage bestuurlijke boeten en hoge bestuurlijke boeten. Voor lage bestuurlijke boeten gelden minder voorschriften waaraan het bestuur moet voldoen dan voor de hoge bestuurlijke boeten. De grens tussen lage en hoge boeten ligt op € 340,-. De wet BRP stelt een maximum van € 325,-. Afwijking van dit bedrag naar beneden is overigens mogelijk.

De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) adviseert de gemeenten in haar ‘Handreiking Bestuurlijke Boete, als bedoeld in de Wet basisregistratie personen’ van november 2013 om twee boetebedragen te hanteren, te weten de standaardboete van € 200,- en een maximale boete van € 325,-. NVVB adviseert de standaardboete minimaal op te leggen als besloten is tot een bestuurlijke boete. De burger moet op enig moment zijn geïnformeerd over het risico dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd wanneer hij zich niet houdt aan de verplichtingen volgens de Wet BRP.

NVVB adviseert de maximale boete op te leggen bij overtredingen van verplichtingen die te maken hebben met migratie (o.a. vestiging, adreswijziging en vertrek) met dien verstande dat: - het aannemelijk is dat verplichtingen bewust niet zijn nagekomen; - het gaat om gelegenheid geven, als bedoeld in art 4.17 onder b Wet BRP; - het gaat om recidivisten, zoals bij een eerder opgelegde bestuurlijke boete voor vergelijkbare overtreding. Ook een eerdere vergelijkbare overtreding blijkens een eerdere ambtshalve opname van verblijfplaatsgegevens wordt hiertoe gerekend. Zaken die nog onder wet GBA hebben gespeeld, worden daar niet toe gerekend. Daarnaast is ervoor gekozen om bij valsheid in geschrifte ook de maximale boete op te leggen.

Artikel 6 – Hoofdelijke aansprakelijkheid

Meestal kan de boete alleen worden opgelegd aan één persoon, de persoon die op grond van de Wet BRP verplicht is tot het verstrekken van informatie of het doen van aangifte en dit nalaat. In sommige gevallen echter zijn er meerdere personen verplicht tot het doen van aangifte voor een ander. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de verplichting van burgers om voor anderen aangifte te doen. Alleen als op grond van 2:48 Wet BRP een verplichting bestaat om namens minderjarigen of onder curatele gestelde personen aangifte te doen, kan de bestuurlijke boete worden opgelegd.

Als meerdere personen de verplichting hebben om aangifte te doen op grond van dit artikel, dan zijn deze personen hoofdelijk aansprakelijk. Dat betekent dat elke persoon afzonderlijk een boete opgelegd kan worden, ook al zijn anderen ook aansprakelijk. Als een van de personen, aan wie de boete is opgelegd betaalt, zijn de anderen gevrijwaard van het betalen van de boete.

Ten aanzien van de aangifte moet het college van B&W wel bepalen op wie de verplichting redelijkerwijs het meest rust. In het geval van minderjarigen zal de verplichting eerder rusten op de ouder, voogden of verzorgers, bij wie het kind gaat wonen dan bij de ouder of ouders op wiens adres het kind niet meer woont.

In het geval dat het college van B&W meerdere personen aansprakelijk stelt voor de bestuurlijke boete, worden deze personen afzonderlijk aangeschreven.

Artikel 7 – Valsheid in geschrifte

De wettelijke definitie van valsheid in geschrifte is: iemand die een geschrift, dat bestemd is om het als echt en onvervalst te gebruiken. Uit deze definitie blijkt dat het om een schriftelijk document moet gaan, dat een bewijsbestemming heeft, dat valselijk is opgemaakt of vervalst met de intentie het als echt en onvervalst te gaan gebruiken. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift in valsheid in geschrifte.

Bij een valse aangifte kan een bestuurlijke boete worden opgelegd, vanwege overtreding van de aangifteplicht. Wel is dan artikel 5.44 van de Awb van toepassing, indien naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte. Dat betekent dat eerst de overtreding aan het OM moet worden voorgelegd en afhankelijk van de reactie van het OM kan dan alsnog worden overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

Artikel 5:44 van de Awb regelt dat voor hetzelfde feit niet zowel een bestuurlijke boete als een strafrechtelijke sanctie kan worden opgelegd. Op enig moment moet definitief worden gekozen voor een van beide.

Artikel 8 – Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

Dit artikel biedt het college enige speelruimte. In een geval waarin deze regeling niet voorziet kan het college alsnog besluiten een bestuurlijke boete op te leggen. Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan het college in geval van bijzondere omstandigheden echter ook besluiten om de boete te matigen. Dat kan bijvoorbeeld zijn in het geval het niet voldoen aan de verplichtingen weliswaar verwijtbaar is, maar betrokkene niet bij machte is om de boete te voldoen.

Artikel 9 – Citeertitel

Behoeft geen toelichting.

Artikel 10 – Inwerkingtreding

Behoeft geen toelichting