Regeling vervallen per 03-03-2017

Beleidsregels Handhaving en Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m 02-03-2017

Intitulé

Beleidsregels Handhaving en Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

1. Begripsbepalingen

1.1 Aangesloten wordt bij de begripsbepalingen in artikel 1, eerste lid van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.

1.2 Voor het overige worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2: Bestuurlijke boete

2. Waarschuwing

2.1 Het college kan volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien:

•de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag;

•het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,00;

•de belanghebbende onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt, maar hij binnen een redelijke termijn van 60 dagen alsnog uit eigen beweging de inlichtingen verstrekt.

2.2 In aanvulling op artikel 2.1 vindt er geen boeteonderzoek plaats en wordt er geen schriftelijke waarschuwing afgegeven indien er sprake is van een aanvraag krachtens de Participatiewet, IOAW en IOAZ welke buiten behandeling wordt gesteld, wordt ingetrokken of wordt afgewezen met reden dat niet voldaan is aan de inlichtingenplicht.

2.2.1 Indien de afwijzing van een aanvraag zoals bedoeld onder 2.2 voortvloeit uit verzwegen informatie die ten onrechte zou hebben geleid tot toekenning van bijstand volgt wel een boeteonderzoek.

2.3 Indien binnen 2 jaar de gedraging als bedoeld in artikel 2.1 wederom plaats vindt dan legt het college een bestuurlijke boete op van € 150,00, welke getoetst dient te worden aan het evenredigheidsbeginsel als benoemd in artikel 3.

Hoofdstuk 3: Proportionaliteit

3.1 evenredigheidsbeginsel

3.1.1 Onverminderd artikel 18a Participatiewet, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ dient de boete, te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 5:46 lid 2 Awb.

3.1.2 Als uitgangspunt bij bepaling van de hoogte van de boete geldt:

•opzet aantoonbaar: 100% van € 150,00 bij recidive van de gedraging als bedoeld in artikel 2.1 of van het benadelingsbedrag;

•grove schuld: 75% van € 150,00 bij recidive van de gedraging als bedoeld in artikel 2.1 of van het benadelingsbedrag;

•geen opzet en geen grove schuld: 50% van € 150,00 bij recidive van de gedraging als bedoeld in artikel 2.1 of van het benadelingsbedrag;

•voldoen aan criteria van artikel 2a Boetebesluit of om andere reden sprake van verminderde verwijtbaarheid: 25% van € 150,00 bij recidive van de gedraging als bedoeld in artikel 2.1 of het benadelingsbedrag.

3.1.3 In het geval van recidive wordt 150% van het benadelingsbedrag als uitgangspunt bij bepaling van de hoogte van de boete genomen alvorens deze wordt getoetst aan het evenredigheidsbeginsel als benoemd in dit artikel.

3.1.4 De percentages als genoemd in artikel 3.1.2 en 3.1.3 kunnen als uitgangspunt worden gehanteerd. Indien er sprake is van individuele omstandigheden kan van deze percentages worden afgeweken.

3.2 Begrenzing bestuurlijke boete

3.2.1De boete moet maximaal binnen 24 maanden kunnen worden voldaan. Hierbij geldt bij de bepaling van de termijn als uitgangspunt:

•opzet: binnen 24 maanden;

•grove schuld: 18 maanden;

•geen opzet en geen grove schuld: 12 maanden;

•verminderde verwijtbaarheid: binnen 6 maanden.

3.3 Schuldregeling

3.3.1 Het college scheldt op verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt bij medewerking aan een schuldregeling, mits er geen sprake is geweest van opzet of grove schuld en belanghebbende niet binnen één jaar nogmaals een boete heeft gekregen. Hierbij geldt bij de bepaling van mate van kwijtschelding als uitgangspunt:

•geen opzet en geen grove schuld: 50% kwijtschelding;

•verminderde verwijtbaarheid: 100% kwijtschelding.

3.4 Hardheidsclausule Verrekening

Onder toepassing van artikel 60 en 60a Participatiewet en met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van de algemene wet bestuursrecht verrekent het college het openstaande boetebedrag tenzij:

  • a.

    de verrekening onaanvaardbare consequenties heeft voor de eventuele minderjarige belanghebbende(n); dan wel

  • b.

    de gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren.

Hoofdstuk 4: Slotbepalingen

4.1 Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2017, zulks onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels Handhaving, Maatregelen en Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016.

4.2 Deze beleidsregels worden geciteerd als “Beleidsregels Handhaving en Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017”.

Algemene toelichting

Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), waaronder ook de handhaving.

Middels het vaststellen van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 voldoet de gemeenteraad aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 8 Participatiewet, artikel 35 eerste lid aanhef en onderdeel c IOAW en IOAZ. Het college is bevoegd om voor de uitvoering van deze verordening nadere regelgeving vast te stellen. Deze regels zijn vastgelegd in de Beleidsregels Handhaving en Boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016.

Handhaving omvat het hele terrein van verplichtingen, waaronder de arbeids- en re-integratieverplichting en de informatie- en inlichtingenverplichting, die aan de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ zijn verbonden. Indien belanghebbende deze verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, dient het college in beginsel de bijstand of de uitkering verlagen. De oplegging van een dergelijke maatregel is veelal gericht op een correctie van het gedrag van de belanghebbende en niet zozeer als straf bedoeld. De gemeente heeft het maatregelenbeleid vastgelegd in de Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.1

Vanaf 1 januari 2017 is de waarschuwingsmogelijkheid verruimd. Een schriftelijke waarschuwing kan in beginsel volstaan als de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, als het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,00 of in het geval van een zelfmelding (als de belanghebbende onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt, maar hij binnen een redelijke termijn van 60 dagen alsnog uit eigen beweging de inlichtingen verstrekt).

Artikel 2.2

Een aanvraag krachtens de Participatiewet, IOAW en IOAZ welke wordt afgewezen in verband met het niet, niet volledig dan wel onjuist voldoen aan de inlichtingenplicht leidt wél tot het doen van een boeteonderzoek. Het gaat hier specifiek om de situaties waarbij de afwijzing het gevolg is van verzwegen informatie die geleid zou hebben tot (deels) toekenning van de aanvraag. Denk bijvoorbeeld aan een verzwegen gezamenlijke huishouding.

Artikel 2.3

Uitgangspunt bij het vaststellen van het basisboete bedrag is dat het innen van de boete niet meer mag kosten dan de hoogte van de boete.

Artikel 3.2

Gelet op de financiële omstandigheden moet de boete binnen een redelijke termijn worden voldaan. Anders zou een betrokkene zeer langdurig moeten leven op het absolute minimum. Een maximale termijn van 2 jaar is daarbij het uitgangspunt. Bij de bepaling van deze termijn moet rekening worden gehouden met de mate van verwijtbaarheid. De hoogte van de boete moet zodanig worden begrensd dat de boete in het geval van:

  • ·

    opzet: binnen 24 maanden kan worden voldaan;

  • ·

    grove schuld: binnen 18 maanden kan worden voldaan;

  • ·

    geen opzet en geen grove schuld: binnen 12 maanden kan worden voldaan;

  • ·

    verminderde verwijtbaarheid: binnen 6 maanden kan worden voldaan.

Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het volledige bedrag van het inkomen boven de beslagvrije voet van 90%, volledig beschikbaar is of wordt aangewend voor het betalen van de boete.

Artikel 3.3

Vanaf 1 januari 2017 biedt de wet de mogelijkheid om in geval van medewerking aan een schuldenregeling, de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden. Artikel 3.3 biedt hiervoor een kader.

Artikel 3.4

Artikel 4:93, vierde lid, van Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat verrekening niet mogelijk is voor zover beslag op de vordering nietig zou zijn. Concreet houdt dit in dat bij verrekening in beginsel rekening moet worden gehouden met de beslagvrije voet zoals deze zijn regeling vindt in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals reeds aangegeven geeft de Participatiewet het college de bevoegdheid om deze bepaling in de eerste drie maanden na oplegging van de boete buiten toepassing te laten. Het college mag dus de openstaande boetevordering (zowel de recidiveboete als een wellicht nog openstaand bedrag in verband met de eerdere boete) in deze eerste drie maanden volledig met een eventueel bijstandsrecht verrekenen. Artikel 3.4 geeft de uitzondering weer op deze bevoegdheid. Wat onaanvaardbare consequenties zijn valt individueel te beoordelen.