Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening Jeugdhulp 2018 gemeente Leeuwarden

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2018

Intitulé

Verordening Jeugdhulp 2018 gemeente Leeuwarden

De gemeenteraad van de gemeente Leeuwarden;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 oktober 2017;

gelet op artikel 108, tweede lid en artikel 147, eerste lid van de gemeentewet;

gelet de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

b e s l u i t

vast te stellen de:

Verordening Jeugdhulp 2018 gemeente Leeuwarden

Deze verordening is vastgesteld op 13 november 2017.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

1. aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een individuele maatwerkvoorziening te leveren

2. algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de jeugdwet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand diepgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders

3. andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de jeugdwet

4. awb: algemene wet bestuursrecht

5. besluit: het (financieel) besluit van de gemeente Leeuwarden dat jaarlijks door het college wordt vastgesteld

6. deskundige: beroepskracht met specifieke kennis en vaardigheden ten aanzien van de opgroei- en opvoedproblematiek van de jeugdige en/of ouder(s) en/of de benodigde individuele maatwerkvoorziening, die kan aantonen dat hij voldoet aan de in de branche geldende kwaliteitseisen

7. familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak, opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren

8. formele ondersteuning: ondersteuning die met een vergoeding vanuit het persoonsgebonden budget wordt geboden door een deskundige, niet zijnde een persoon uit het sociaal netwerk van de jeugdige en/of ouder(s)

9. gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten

10. gesprek: gesprek in het kader van onderzoek, als bedoeld in artikel 7

11. hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3,eerste lid, van de wet

12. individuele maatwerkvoorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt op basis van een besluit

13. informele ondersteuning: ondersteuning die met een vergoeding vanuit het persoonsgebonden budget geboden wordt door een persoon die niet formele ondersteuning biedt, zoals een persoon uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of ouder(s) of een beroepskracht niet zijnde een deskundige.

14. jeugdige: een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, dit impliceert ook een ongeborene vanaf – 9 maanden.

In de volgende situaties kan het ook een persoon in de leeftijd van 18 tot en met 23 jaar betreffen:

a. als er voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar conform de Jeugdwet door de verwijzer is bepaald dat voortzetting of hervatting van reeds (eerder) ingezette jeugdhulp noodzakelijk is;

b. als in het kader van een strafrechtelijke beslissing door de rechter bepaald is dat (hoog) specialistische jeugdhulp noodzakelijk is;

c. als door de gemeente bepaald is dat de inzet van (hoog)specialistische jeugdhulp noodzakelijk is, bij een jeugdige die niet in aanmerking komt voor jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet, geen aanspraak kan maken op de Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet en waarvoor ondersteuning in het kader van de Wmo niet passend is.

15. mantelzorger: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg den overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen en bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep

16. melding: melding van een hulpvraag bij het college bedoeld in artikel 5, eerste lid van de verordening

17. ouder(s): gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt

18. persoonsgebonden budget (PGB): het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan die jeugdige of zijn ouders, in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele maatwerkvoorziening behoort van derden te betrekken;

19. voorliggende voorziening: Algemene voorziening of een andere voorziening waarmee aan de hulpvraag tegemoet wordt gekomen. Ook een voorziening op grond van andere wetgeving is voorliggend op een voorziening op basis van de Jeugdwet

20. wet: Jeugdwet

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

1. De volgende vormen van algemene voorzieningen zijn zonder toegangsbeoordeling of op basis van een beperkte toegangsbeoordeling beschikbaar:

a. Preventieve jeugdhulp, waaronder publieke gezondheidszorg;

b. Toegang en toeleiding en lichte generalistische ambulante ondersteuning (gebiedsteams en Praktijk Ondersteuner huisarts (POH)).

2. De volgende vormen van ondersteuning zijn niet zonder voorafgaand onderzoek beschikbaar:

a. Dyslexiezorg:

Ondersteuning voor jeugdigen met (een vermoeden van) ernstig enkelvoudige dyslexie (EED), in de vorm van dyslexieonderzoek en/of behandeling. Dyslexiezorg wordt geboden aan jeugdigen in de leeftijd van 7 tot en met 12 jaar, danwel aan jeugdigen waarvan de dyslexiezorg vóór de 13e verjaardag van het kind is gestart.

Er is sprake van dyslexie wanneer bij een jeugdige lezen, spellen en schrijven, gezien de leeftijd en het onderwijsniveau, te moeizaam gaan terwijl het kind wel een gemiddelde intelligentie heeft.

Er is alleen sprake van EED als er volgens het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling 2.0 een diagnose is gesteld en er geen andere oorzaken zijn gevonden die de problemen kunnen verklaren.

b. Pleegzorg:

Ondersteuning waarbij pleegouders de jeugdige verblijf, verzorging en opvoeding bieden in combinatie met professionele begeleiding van het pleegkind, de pleegouders en de biologische ouders door een pleegzorgaanbieder. Pleegzorg kan zowel tijdelijk als langdurig en zowel 24/7 als in deeltijd of weekeind opvang (respijtzorg) geboden worden. Een pleeggezin kan zowel een gezin uit het pleeggezinnenbestand van een voorziening voor pleegzorg als een gezin uit het eigen netwerk van familie of bekenden zijn.

c. Specialistische jeugdhulp:

Alle ambulante jeugdhulp en jeugdhulp met verblijf, niet zijnde dyslexiezorg, pleegzorg of hoog specialistische jeugdhulp.

Ambulante jeugdhulp betreft jeugdhulp die op vaste of onregelmatige tijden plaats vindt bij de jeugdige thuis, op locatie van de aanbieder of elders (school, kinderdagverblijf e.d.).

Bij Jeugdhulp met verblijf verblijft een jeugdige, op vrijwillige of gedwongen basis, in een (open) instelling.

Specialistische Jeugdhulp (zowel ambulante jeugdhulp als jeugdhulp met verblijf) wordt op basis van een ondersteuningsprofiel en in de vorm van een traject geboden. Verblijf wordt altijd in combinatie met een ondersteuningsprofiel verstrekt en kan niet apart verstrekt worden.

Binnen Specialistische Jeugdhulp zijn de volgende ondersteuningsprofielen vastgesteld:

1. Behoefte aan het verbeteren van psychosociaal functioneren jeugdige en verbeteren van gezinscommunicatie.

2. Behoefte aan het vergroten van specifieke opvoedingsvaardigheden ouders plus hulp vanwege kind eigen problematiek.

3. Behoefte aan vergroten van specifieke opvoedingsvaardigheden van ouders met een beperking.

4. Behoefte aan het vergroten van specifieke opvoedingsvaardigheden voor ouders met eigen problematiek plus hulp voor de jeugdige bij zijn ontwikkeling.

5. Behoefte aan het verminderen problematiek en verbeteren van het functioneren jeugdige door middel van zorg en behandeling.

6. Behoefte aan het leren van vaardigheden en verbeteren van functioneren voor jeugdige, rekening houdend met verminderen van eigen problematiek ouders en waarborgen veiligheid jeugdige.

7. Behoefte aan begeleiding en behandeling in samenhang met een verstandelijke beperking.

8. Behoefte aan begeleiding en behandeling in samenhang met een verstandelijke beperking en gedragsproblematiek.

9. Behoefte aan begeleiding vanwege een lichamelijke beperking.

10. Behoefte aan leren van vaardigheden en verbeteren functioneren voor 0-6 jarige binnen het gezin. Rekening houdend met verminderen van eigen problematiek ouders en waarborgen veiligheid van het jonge kind.

d. Hoogspecialistische jeugdhulp:

Zeer complexe, intensieve specialistische jeugdhulp, waarbij een klinische achtervang in een besloten of gesloten (Jeugdzorg Plus) setting, een driemilieuvoorziening of spoedeisende ondersteuning (Crisiszorg) noodzakelijk en 24/7 beschikbaar is. Er is sprake van meervoudige ernstige problematiek, die vraagt om een multidisciplinaire aanpak vanuit meerdere jeugdhulpdisciplines.

e. Jeugdbescherming:

Ondersteuning in de vorm van jeugdbeschermingsmaatregelen. Een (Voorlopige) Ondertoezichtstelling en een Gezag beëindigende maatregel zijn jeugdbeschermingsmaatregelen. Deze maatregelen kan de rechter opleggen als vrijwillige hulp niet toereikend is en de jeugdige ernstig bedreigd wordt in zijn ontwikkeling. Soms woont een kind daarom (tijdelijk) niet meer thuis. Gezinsvoogden van een gecertificeerde instelling begeleiden een gezin bij de opvoeding, tot de ouders dit weer zelfstandig kunnen. Hiertoe gecertificeerde instellingen zijn het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, William Schrikker Groep en Leger des Heils.

f. Jeugdreclassering:

Ondersteuning in de vorm van intensieve begeleiding en controle voor jongeren die veroordeeld zijn of verdacht worden van een strafbaar feit. Dit kan zowel op basis van een proces-verbaal van de politie als van de leerplichtambtenaar zijn.

De jeugdreclassering wordt uitgevoerd door een gecertificeerde instelling of de volwassenreclassering.

Artikel 3. Gegevensverwerking en Privacy

1. Het college is, bij de verwerking van persoonsgegevens, gehouden aan de wettelijke bepalingen in de Jeugdwet, de daaruit afgeleide regelgeving, de Algemene Wet Bestuursrecht, de Wet bescherming Persoonsgegevens en de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

2. Het college informeert actief de jeugdigen en hun ouders over zijn/hun privacyrechten en de gegevensverwerkingen die in het kader van de ondersteuning plaats vinden.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

2. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele maatwerkvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 13.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via rechter of gecertificeerde instelling

1. Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van jeugdreclassering.

Artikel 6. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

1. Een hulpvraag kan door of namens een jeugdigen en ouders bij he college worden gemeld.

2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding, zijnde een hulpvraag, schriftelijk (per mail of post), tenzij de jeugdige of zijn ouders dit niet wenst.

3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een (passende) tijdelijke individuele maatwerkvoorziening of vraagt het college een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek.

4. Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening.

Artikel 7. Vooronderzoek; indienen familiegroepsplan

1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 7, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en/of ouder(s) en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

2. Het college brengt de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1.van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor de ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

3. Voor of tijdens het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de jeugdige en zijn ouder op dat moment redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

4. Als de jeugdige /of ouder) genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en derde lid.

Artikel 8. Gesprek

1. Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders en waar mogelijk met de mantelzorgers en desgewenst met het sociaal netwerk, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

a. de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem;

b. het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

c. de mogelijkheden van de jeugdige of zijn ouders om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

d. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociaal netwerk van de jeugdige en zijn ouders een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

e. de (ervaren) belasting van de mantelzorger(s) en het sociaal netwerk

f. de mogelijkheden om met gebruik van een algemene voorziening of andere voorziening een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

g. de mogelijkheden om een individuele maatwerkvoorziening te verstrekken;

h. de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg en ondersteuning, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, welzijn, wonen, werk en inkomen met het oog op het vinden van een oplossing voor de hulpvraag;

i. de wijze waarop rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders,

j. de mogelijkheden om onder bepaalde voorwaarden te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

2. Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1. van de wet aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

3. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 9. Verslag

1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek als bedoeld in artikel 8.

2. Binnen 4 weken (twintig werkdagen) na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van het gesprek, tenzij de jeugdige en zijn ouders dit niet te wensen.

3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 10. Aanvraag

1. Een jeugdige en ouders kunnen een aanvraag om een individuele maatwerkvoorziening schriftelijk of digitaal indienen bij het college.

2. Een aanvraag kan ook namens de jeugdige en zijn ouders door een sociaal werker digitaal, via het door de gemeente gebruikte systeem, worden ingediend.

3. Uit de aanvraag blijkt welke ondersteuning wordt aangevraagd en welk doel deze ondersteuning dient.

Artikel 11. Criteria voor een individuele maatwerkvoorziening

1. Het college neemt het verslag en indien aanwezig het familiegroepsplan, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een individuele maatwerkvoorziening.

2. Een jeugdige en zijn ouders komt in aanmerking voor een individuele maatwerkvoorziening indien:

a. De jeugdige op eigen kracht, of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

b. Er geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een algemene voorziening of

c. Geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van andere voorzieningen.

3. Het college kent eveneens een individuele maatwerkvoorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing zoals bedoeld in artikel 4, is afgegeven.

4. Voorzieningen op grond van deze verordening worden niet verstrekt indien er voorliggende voorzieningen aanwezig zijn.

5. Als een individuele maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 12. Advisering

1. Daar waar de zorgvuldigheid het vereist om de juiste ondersteuning in te zetten en het sociaal wijkteam de expertise niet binnen de organisatie aanwezig heeft, kan er extern deskundigheid worden ingewonnen.

Artikel 13. Inhoud beschikking

1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt. Tevens wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

2. Bij het verstrekken van een individuele maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. welke de te verstrekken individuele maatwerkvoorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

c. hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing,

d. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

3. Bij het verstrekken van een individuele maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. voor welk resultaat het PGB kan worden aangewend;

b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB;

c. wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen;

d. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB is bedoeld, en

e. de wijze van verantwoording van de besteding van het PGB.

Artikel 14. Regels voor PGB

1. Het college kan een individuele maatwerkvoorziening verstrekken in de vorm van een PGB in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

Een PGB kan worden verstrekt indien:

a. De jeugdige of zijn ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

b. De jeugdige of zijn ouders overtuigend kunnen motiveren waarom zij de individuele maatwerkvoorziening die door een gecontracteerde aanbieder wordt geleverd, niet passend achten;

c. Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een aanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk van goede kwaliteit is.

2. Het college verstrekt in principe geen PGB voor:

a. Hoogspecialistische Jeugdzorg;

b. Pleegzorg;

c. Dyslexiezorg.

3. Onverminderd artikel 8.1.1, van de wet verstrekt het college geen PGB voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de jeugdige en zijn ouders voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

4. De hoogte van een PGB:

a. Wordt vastgesteld aan de hand van een door de bewoner opgesteld en door de gemeente goedgekeurd budgetplan over hoe hij het PGB gaat besteden;

b. Wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning van derden te betrekken, en

c. Bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare individuele maatwerkvoorziening in natura.

5. Het college stelt in het Besluit de tarieven van PGB’s vast.

Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van ondersteuning (formele en informele ondersteuning) en voor zover van toepassing, de te bieden deskundigheid en/of de in de branche geldende kwaliteitseisen.

a. Het tarief voor formele ondersteuning wordt gebaseerd op 80% van het zorg in natura tarief;

b. Het tarief voor informele ondersteuning wordt gebaseerd op 60% van het zorg in natura tarief met een maximum van € 20 per uur en een maximum van € 20 per etmaal voor Specialistische Jeugdhulp met verblijf.

6. Een jeugdige of zijn ouder aan wie een PGB wordt verstrekt, kan individuele maatwerkvoorzieningen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk indien:

a. Deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het op grond van het vierde en vijfde lid gehanteerde tarief;

b. Tussenpersonen, belangenbehartigers of anderszins niet uit het PGB worden betaald

c. Het specialistische jeugdhulp met de lage intensiteiten (A t/m C) binnen de ondersteuningsprofielen betreft;

d. Met in achtneming van de in de Beleidsregels vastgestelde bestedingsregels.

Artikel 15. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele maatwerkvoorzieningen (in natura of PGB) en misbruik of oneigenlijk gebruik

1. Het college informeert jeugdigen en hun ouders of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

2. Onverminderd de Jeugdwet artikel 8.1.2 doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn voor een heroverweging van een beslissing.

3. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

a. de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

b. de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) zijn aangewezen;

c. de individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) niet (meer) toereikend is te achten of op een lager niveau vastgelegd dient te worden;

d. de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) verbonden voorwaarden;

e. de jeugdige of zijn ouders de individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) niet of voor een ander doel gebruiken;

f. de jeugdige langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

4. Een beslissing tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

5. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de ouders of degene die daaraan opzettelijk zijn mee werking heeft verleend geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB).

6. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele maatwerkvoorzieningen (in natura of PGB) met het oog op de beoordeling van de kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid daarvan.

Artikel 15A Opschorting betaling uit het PGB

1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het PGB voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een jeugdige en/of ouder(s) een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in de wet artikel 8.1.4 eerste lid, onder a, d of e. (zie artikel 15, lid 3 sub a, d en e).

2. Indien de jeugdige langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet kan het college de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het PGB voor de duur van de opname.

3. Het college stelt de PGB-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van lid 1 en 2.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering (gecertificeerde instellingen)

1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

a. de aard en omvang van de te verrichten taken;

b. een redelijke toeslag voor overheadkosten;

c. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

d. kosten voor bijscholing van het personeel;

e. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie.

2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitsverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

a. De marktprijs van de voorzieningen en

b. De eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd.

Artikel 17. Klachtregeling

1. Het college heeft een regeling vastgesteld voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders ten aanzien van alle voorzieningen vallend binnen het jeugd domein.

3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregeling van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliënttevredenheidsonderzoek.

Artikel 18. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

2. Het college stelt ingezetenen en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

4. Het college heeft ter uitvoering van het eerste, tweede en derde lid de verordening Advies Raad voor het Sociaal Domein Gemeente Leeuwarden opgesteld.

Artikel 19. Hardheidsclausule

1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20. Overige aanvullende bepalingen

1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening en de hierop gebaseerde regelgeving niet voorziet, beslist het college.

2. Het college legt alle bedragen voor het te verstrekken individuele maatwerkvoorziening in de vorm van PGB vast in het Besluit.

3. Het college is bevoegd ter zake van de uitvoering van deze verordening en de daarop berustende besluiten nadere regels te sluiten en algemene voorwaarden te stellen.

Artikel 21. Evaluatie

1. Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd, waarbij onder andere de ervaringen van jeugdigen en ouders en de bij het college en aanbieder ingediende klachten in het kader van de klachtenregeling betrokken worden.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

1. De verordening Jeugdhulp 2018 treedt in werking op 1 januari 2018, onder gelijktijdige intrekking van de verordening Jeugdhulp gemeente Leeuwarden 2015.

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp 2018 gemeente Leeuwarden.

Artikel 23. Overgangsbepalingen

1. De verordening Jeugdhulp 2018 gemeente Leeuwarden treedt in werking op 1 januari 2018 en is van toepassing op alle aanvragen die vanaf deze datum worden ingediend.

2. Beschikkingen van jeugdigen en/ of hun ouders uit de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel die aflopen na 1 januari 2018, eindigen op de datum die in de beschikking gemeld staat, doch uiterlijk 1 januari 2019.

3. Beschikkingen van jeugdigen en/of hun ouders uit de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel die doorlopen tot na 1 januari 2019, worden voor 1 juli 2018 individueel herbeoordeeld conform deze verordening, het Besluit en Beleidsregels van de gemeente Leeuwarden. Op grondslag van deze herbeoordeling geeft het college een beschikking af.

4. In aanvulling op lid 3 geldt, indien de beschikking na herbeoordeling conform deze verordening, het Besluit en de Beleidsregels van de gemeente Leeuwarden inbreuk maakt op de beschikking die door de voormalige gemeente Leeuwarderadeel en Littenseradiel afgegeven is, een overgangstermijn van maximaal zes maanden binnen welke termijn de door de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel afgegeven beschikkingen doorlopen.

5. In aanvulling op lid 2, 3 en 4 ontvangen jeugdigen en hun ouders uit de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel aan wie een PGB is toegekend, voor de periode dat de afgegeven beschikking in 2018 nog doorloopt of tot aan de nieuwe beschikking na een herbeoordeling, een budget conform de door de voormalige gemeente afgegeven beschikking.

TOELICHTING VERORDENING JEUGDHULP 2018 GEMEENTE LEEUWARDEN

Inleiding

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

• over de door het college te verlenen individuele maatwerkvoorzieningen en algemene (jeugdhulp)voorzieningen;

• met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele maatwerkvoorziening;

• over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

• over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

• voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet;

• over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

• ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van; om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeente. Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet heeft vastgesteld op XX. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Familiegroepsplan

Het familiegroepsplan is in artikel 1.1. van de Jeugdwet gedefinieerd als: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. In artikel 4.1.2. van de Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling bij het uitvoeren van artikel 4.1.1. en indien sprake is van vroegsignalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als eerste de mogelijkheid biedt om, binnen redelijke termijn, een familiegroepsplan op te stellen. Op grond van artikel 2.1, onder g, van de Jeugdwet maakt het familiegroepsplan onderdeel uit van het gemeentelijk beleid.

Deze bepalingen zijn een uitvloeisel van het amendement Voordewind/ Ypma ( Kamerstukken II 2012/13, 33684, nr. 83). Dit amendement beoogt ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen de mogelijkheid te geven om (ook in de preventieve fase) voor gedwongen of vrijwillige jeugdhulp mee te denken en te helpen aan een oplossing. Burgers zijn in veel gevallen zeer wel in staat verantwoordelijkheid te nemen voor problemen in eigen familie- of vriendenkring. Sociale samenhang draagt daarnaast bij aan het welzijn van de kinderen. Door vormen van hulp van betrokkenen en steun uit directe kring kan bovendien uithuisplaatsing worden afgewend en wordt netwerkpleegzorg bevorderd. Een familiegroepsplan kan bijvoorbeeld binnen een wijkteam worden georganiseerd. Indien het een machtiging is of een voorwaardelijke machtiging betreft biedt de kinderrechter de kans voor het opstellen van een familiegroepsplan.

Als er een familiegroepsplan is opgesteld, kan dit als hulpverleningsplan gaan gelden. De jeugdhulpaanbieder zal dan niet zelf weer een heel nieuw plan gaan opstellen. Wel kan het in de loop van het traject nodig blijken het plan te actualiseren. De hulpverlener zal dat dan bij de opstellers van het familiegroepsplan aan moeten kaarten. Ook is de uitvoering van een familiegroepsplan begrensd door het professionele kader op grond van de te hanteren professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek artikel 4.1.1, tweede lid, juncto 4.1.5, eerste lid van de Jeugdwet en de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze eisen zijn geoperationaliseerd in het Kwaliteitskader van het Besluit Jeugdwet. De professional zal dus vanuit zijn eigen beroepsuitoefening moeten toetsen of hij uitvoering kan geven aan het familiegroepsplan en daarover in gesprek moeten gaan met betrokkenen, met als ondergrens de veiligheid en gezonde ontwikkeling van de jeugdige. Het familiegroepsplan speelt zoals vermeld ook een rol in het gedwongen kader. De bepalingen in de verordening (zie artikel 5, eerste lid, en artikel 6, derde lid) omtrent het familiegroepsplan betreffen echter alleen het vrijwillig kader van jeugdhulp.

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij de gemeente. Het college heeft deze taak belegd bij de sociale wijkteams. Jeugdigen of ouders van de gemeente Leeuwarden kunnen zich met een hulpvraag melden bij het sociaal wijkteam.

In een gesprek tussen een sociaal werker en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een algemene voorziening is of een individuele maatwerkvoorziening.. Het college geeft een besluit af en schakelt de noodzakelijke jeugdhulp in.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie.. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt in bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3). Artikel 9 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing.

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Toegang via Veilig Thuis ( Het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

Ten slotte vormt ook het Veilig Huis een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats, dan wel een zeer beperkte. Dit laatste betekent dat voorafgaand geen diepgaand onderzoek wordt gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers.

Voor een algemene voorziening is in beginsel geen verleningsbeschikking nodig (zie ook artikel 4 van deze verordening en de toelichting daarbij). De Jeugdwet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van 'overige voorziening'. In de memorie van toelichting op de Jeugdwet spreekt de wetgever echter over een algemene of vrij toegankelijke voorziening. Ook de praktijk spreekt vaak over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Dit sluit ook aan bij de terminologie van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is, is deze overgenomen in de verordening

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden

omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet bescherming persoonsgegevens.

Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

De jeugdige en zijn ouders hebben recht op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente. De jeugdige en zijn ouders kunnen hier rechtszekerheid aan ontlenen en willekeur wordt vermeden. Het aanbod kan echter per gemeente verschillen en binnen een gemeente in tijd variëren. Het gaat dus niet om het standaard ‘in huis hebben’ van een bepaald aanbod, maar het kunnen bieder van de bepaalde vormen van ondersteuning bij een gelijkluidende behoefte aan ondersteuning.

Artikel 2 van deze verordening biedt een zo compleet mogelijk overzicht van het palet aan algemene en individuele maatwerkvoorzieningen dat het college te beschikking staat..

De in artikel 2, eerste lid, genoemde ondersteuning is vrij toegankelijk en kan daarom beschikkingsvrij worden aangeboden. Aan de in het tweede lid van artikel 2 verbonden ondersteuning met een meer specialistisch karakter is een beschikking verbonden.

Artikel 3. Gegevensverwerking en privacy

Deze bepaling is opgenomen om de zorgvuldigheid en het belang ten aanzien van het omgaan met persoonlijke gegeven van de jeugdige en zijn ouders te waarborgen. Daartoe is tevens vanuit alle gemeenten in Fryslân gezamenlijk een protocol opgesteld, welke door het college is vastgesteld.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de algemene voorzieningen als de individuele maatwerk voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder.

Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen òf in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen individuele maatwerkvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier worden de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.

Artikel 5. Jeugdhulp via rechter of gecertificeerde instelling

Artikel 5 is een letterlijke weergave van artikel 2.4, tweede lid, onderdeel b, van de wet en regelt de uitvoering van de verplichting van het college om jeugdhulp in te zetten die nodig wordt geacht in situaties waarbij de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering aan de orde is. In die situaties zal in eerste instantie een beroep moeten worden gedaan op het voorzieningen pakket dat door de gemeente is ingekocht via subsidies dan wel contracten. Maar mocht hierin een leemte bestaan, dan zal het college anderszins in de op haar rustende verplichting moeten voldoen.

Artikel 6. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de wet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

Voor het verkrijgen van een individuele maatwerkvoorziening, geldt de in artikel 4 tot en met 10 beschreven procedure.

Eerste lid: het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar voor laten bereiden door het sociaal wijkteam. Ook op andere plaatsen in deze verordening en in de wet waar staat “het college”, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.

Het tweede lid: in artikel 1 van deze verordening is de term ‘hulpvraag’ gedefinieerd. Een jeugdige en zijn ouders met een hulpvraag die enkel bestaat uit een informatieverzoek of die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Registratie en een ontvangstbevestiging is dan niet nodig.

Derde lid: beschrijft welke mogelijkheden het college heeft om adequaat te reageren bij crisissituaties. Het gaat dan om situaties waarbij gesloten jeugdhulp nodig is vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. Volgens artikel 6.1.8 van de wet kan het college hiervoor bij de kinderrechter een verzoek indienen voor een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging.

Vierde lid: de jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een algemene voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure in de zin van (artikel 4 en volgende) deze verordening.

Artikel 7. Vooronderzoek; indienen familiegroepsplan

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd.

Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht en jeugdige en zijn ouders niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn.

Tweede lid: Het spreekt voor zich dat jeugdigen en ouders niet gedwongen kunnen worden om een familiegroepsplan op te stellen, uiteraard kan het college het- in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou hebben- ook hier wel aanraden en stimuleren. Welke vorm de ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan heeft, is aan de gemeente, bovendien kan deze van geval tot geval verschillen.

Het familiegroepsplan moet binnen redelijke termijn opgesteld worden. Een vaste termijn stellen is niet mogelijk, aangezien dit ook mede afhangt van de mate waarin en de vorm van eventuele geboden ondersteuning. Omdat het onderwerp zal zijn van het onderzoek, ligt het voor de hand het familiegroepsplan voorafgaand aan het begin van het onderzoek wordt opgesteld. Maar ook tijdens het onderzoek kan mogelijk nog de (gedeelde) wens ontstaan om de eigen kracht nader te onderzoeken en een familiegroepsplan op te stellen. Als de situatie zich daarvoor leent, kan dan besloten worden hiermee aan de slag te gaan en het onderzoek daarna voort te zetten.

Derde lid: In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de jeugdige en zijn ouders die een aanvraag doet voor een individuele maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.

Op grond van het vierde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

Artikel 8. Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken. In het kader van deze verordening worden deze gesprekken beschouwd als onderdelen van een samenhangend geheel.

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

In de onderdelen a tot en met j zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

Het tweede lid bevestigt de regeling van het familiegroepsplan in de Jeugdwet (artikel 2.1., onder g, in samenhang met artikel 1.1). De wet vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

Als de jeugdige en zijn ouders wel een familiegroepsplan hebben opgesteld, dan wordt dit als eerste bij het onderzoek betrokken. Uiteindelijk zal het college moeten oordelen welke jeugdhulp zij nodig acht en in welke mate de jeugdige en zijn ouders, zo nodig met hulp uit de naaste omgeving, op eigen kracht bepaalde problemen (deels) kunnen oplossen. Een familiegroepsplan, al dan niet opgesteld met ondersteuning van de gemeente, kan deze stap in het proces vergemakkelijken. Het college dient een familiegroepsplan als eerste te betrekken bij het onderzoek; het kan een familiegroepsplan niet zomaar naast zich neerleggen.

Artikel 9. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Er wordt altijd een verslag opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de bewoner in staat te stellen een aanvraag te doen voor een individuele maatwerkvoorziening. Indien een familiegroepsplan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Soms kan een verslag al direct worden meegeven, maar vaak zal dit nog moeten worden uitgewerkt en daat daar een paar dagen overheen. Daarom begint het tweede lid met de zinsnede “Binnen 4 weken (twintig werkdagen) na het gesprek”.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden wordt geregeld in lid 3 van dit artikel.

Artikel 10. Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele maatwerkvoorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele maatwerkvoorziening te verkrijgen.

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af.

Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Beslistermijnen Awb

In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele maatwerkvoorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

Een aanvraag kan ook namens de jeugdige of zijn ouder door een sociaal werker digitaal via het door de gemeente daarvoor gebruikte systeem worden ingediend. Daarbij is de voorwaarde dat deze aanvraag en het bijbehorende zwaarwegend advies vooraf met de jeugdige en zijn ouders besproken is.

Artikel 11. Criteria voor een individuele maatwerkvoorziening

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele maatwerkvoorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorzieningen, goed te beoordelen. Dit is vastgelegd in lid 2.

Lid 3 heeft betrekking op de situatie dat een verwijzing op grond van artikel 4 die door het college moet worden uitgevoerd, aan de orde is. Er dient dan een schriftelijke toekenning van een individuele maatwerkvoorziening plaats te vinden.

Artikel 12: Advisering

Doel van het inschakelen van een deskundige is enerzijds het zorgen voor de juiste inzet van ondersteuning en anderzijds om een goede samenwerking tussen de sociale wijkteams en de specialistische jeugdinstelling te bewerkstelligen.

Artikel 13. Inhoud beschikking

Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen (artikel 10) of er overeenkomstig artikel 3, tweede lid, een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen.

Artikel 14. Regels PGB

Het college kan op grond van de wet (Jeugdwet artikel 8.1.1) een PGB verstrekken.

Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”). Van belang is dat een PGB slechts wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele maatwerkvoorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie Jeugdwet artikel 8.1.1, derde lid, onder b).

In de wet (Jeugdwet artikel 2.9, onder c) staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

De gemeente heeft de mogelijkheid om een differentiatie aan te brengen in de hoogte van het PGB. Er kunnen verschillende tarieven gehanteerd worden voor verschillende vormen van ondersteuning. Het tarief voor PGB is lager dan het tarief voor zorg in natura, omdat de zorgaanbieder die op basis van een PGB werkt lagere overheadkosten heeft.

Het tarief voor een PGB middels informele ondersteuning is lager dan voor een PGB middels formele ondersteuning, omdat aan informele ondersteuning lagere deskundigheids- en kwaliteitseisen worden gesteld.

Het derde lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

Een aanvraag voor een PGB kan geweigerd worden voor zover de kosten van het PGB hoger zijn dat de kosten van de individuele maatwerkvoorziening in natura (Jeugdwet artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a). De situatie waarin het door de jeugdige of zijn ouders beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het PGB om die reden geheel geweigerd kan worden. De jeugdige of zijn ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder hoger is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

In lid 6 wordt vervolgens gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet om bij verordening te bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een PGB wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Ten aanzien van het zesde lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder het sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

Artikel 15 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele maatwerkvoorzieningen (in natura of PGB) en misbruik of oneigenlijk gebruik.

Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB), alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het tweede, derde en vijfde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (Jeugdwet artikelen 8.1.2, 8.1.3, 8.1.4). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de beschrijfding van het ten onrechte ontvangen van een individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB), alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de PGB. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele maatwerkvoorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele maatwerkvoorziening of een daaraan gekoppeld PGB is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde PGB terecht is gedaan.

De bepaling in lid 3f is opgenomen naar analogie van artikel 5.20, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg op basis waarvan het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan wijzigen of intrekken indien de verzekerde langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet

Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van een PGB nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken.

De regels voor verhaal van kosten zijn opgenomen en de bevoegdheid is hiermee aan het college gegeven tot het (in geldwaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB). Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen.

In het achtste lid wordt bepaald dat het college het gebruik van individuele maatwerkvoorzieningen (in natura of PGB) al dan niet steekproefsgewijs kan onderzoeken op kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid.

Artikel 15A Opschorting betaling uit het PGB

De bepaling in lid 2 is opgenomen, omdat er situaties zijn waarbij een bewoner tijdelijk geen gebruik kan maken van een PGB door tijdelijke opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn een PGB tijdelijk op te schorten.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 17. Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

In het eerste lid is een bepaling opgenomen over het gemeentelijk klachtrecht.

Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.

In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

Artikel 18. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Binnen de gemeente Leeuwarden is hiervoor de Adviesraad Sociaal Domein ingericht.

Artikel 19. Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvragen kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelfe genoemde bepalingen. Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunsten, en nooit ten nadele van de jeugdige of zijn ouders. Verder is met nadruk gemeld dat dit artikel toegepast wordt in bijzondere gevallen, wanneer de regels in deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard voor de jeugdige of zijn ouders zouden leiden.

Artikel 20. Overige aanvullende bepalingen

Op grond van dit artikel kan het college het verstrekkingenbeleid en nadere richtlijnen uitwerken.

Artikel 21. Evaluatie

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 23. Overgangsbepalingen

De Jeugdhulp 2018 treedt in werking op 1 januari 2018 en is van toepassing op alle aanvragen die na 1 januari 2018 worden ingediend.

In verband met de herindeling van de gemeente Leeuwarden, waarbij een deel van het grondgebied van de voormalige gemeente Littenseradiel en het hele grondgebied van de voormalige gemeente Leeuwarderadeel per 1 januari 2018 wordt toegevoegd aan de gemeente Leeuwarden, is een extra overgangsbepaling voor de betreffende bewoners opgenomen in deze verordening.

Het uitgangspunt is het Leeuwarder beleid, tenzij…

Het jaar 2018 wordt als overgangsjaar genomen.

Daarbij wordt er voor gekozen om bewoners zoveel als mogelijk per 1 januari 2018 de huidige aard en omvang van de verstrekte individuele maatwerkvoorziening te laten behouden.

Indien het Leeuwarder beleid nadelig afwijkt van het oude beleid van Leeuwarderadeel en Littenseradiel, is volgens jurisprudentie een overgangstermijn noodzakelijk.

Beschikkingen afgegeven door Leeuwarderadeel of Littenseradiel met een einddatum in de loop van 2018, eindigen van rechtswege op de betreffende einddatum, waarna indien nodig een nieuwe aanvraag ingediend kan worden.

Beschikkingen van bewoners uit Leeuwarderadeel en Littenseradiel met een einddatum na 1 januari 2019 worden voor 1 juli 2018 herbeoordeeld, waarna de betreffende bewoners een nieuwe beschikking ontvangen.

Ondertekening