Beleidsregels Terugvordering, Invordering, Kwijtschelding en Verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019

Geldend van 25-09-2019 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Terugvordering, Invordering, Kwijtschelding en Verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leeuwarden,

gelet op artikel 6, tweede lid en artikel 9, tweede lid van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015,

besluit vast te stellen de volgende beleidsregel:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

1. Begripsbepalingen

1.1 Aangesloten wordt bij de begripsbepalingen in artikel 1, eerste lid van de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.

1.2 Voor het overige worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2: Terugvordering

2.1 Herziening en intrekken toekenningsbesluit

Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid om een toekenningsbesluit te herzien of in te trekken, ook als er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Dit met toepassing van:

- art. 54, derde en vierde lid van de Participatiewet of

- art. 17, derde en vierde lid van zowel de IOAW als de IOAZ

2.2 Onterecht of te hoog bedrag verleende bijstand of uitkering

Onterecht verleende bijstand/uitkering wordt teruggevorderd in de gevallen en op de wijze zoals genoemd in de artikelen:

- 58 tot en met 60 van de Participatiewet

- 25 tot en met 31 van de IOAW

- 25 tot en met 31 van de IOAZ

2.3 Bruto of netto terugvorderen

Als een vordering ontstaat doordat niet is voldaan aan de inlichtingenplicht, wordt de ten onrechte verstrekte bijstand/uitkering bruto teruggevorderd. Dit geldt niet voor zover de gemeente premies en belastingen nog kan verrekenen met de Belastingdienst of het UWV.

In alle overige gevallen is de terugvordering netto.

Hoofdstuk 3: Aflossing

3.1 Aflossingsregeling

Een voorstel van de belanghebbende, waarvan de uitkering is beëindigd, waarbij openstaande vorderingen binnen de geldende kwijtscheldingstermijn van 36 maanden (vanaf de ontstaansdatum van de terugvordering) worden terugbetaald, wordt geaccepteerd.

3.2 Betalingsverplichting

3.2.1. Het vastgestelde of afgesproken aflossingsbedrag geldt als een opgelegde betalingsverplichting. Bij de vaststelling van het aflossingsbedrag wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet en de eventuele verhoging hiervan.

3.2.2. Bij de vaststelling van de betalingsverplichting in het inkomen wordt ook rekening gehouden met de bijzondere, financiële en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende.

3.2.3.Voor zover de schuldenaar beschikt over activa, die nauw samenhangen met de ontstaansgrond van de vordering, kan worden teruggevorderd ten laste van deze activa.

3.3 Verrekening met uitkering

Bij een lopende uitkering vindt de aflossing plaats door middel van verrekening met de maandelijks verleende bijstand/uitkering. Dit op grond van:

- artikel 60, derde lid, van de Participatiewet

- artikel 28, derde lid van zowel de IOAW als de IOAZ.

3.4 Beslaglegging

Als de belanghebbende de opgelegde of afgesproken betalingsverplichting niet nakomt, dan wordt het betalingsbesluit, nadat een dwangbevel is verzonden, uitgevoerd door middel van:

 een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens

artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of

 beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering

Behalve executoriaal beslag kan in alle gevallen conservatoir beslag worden toegepast in de zin van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

Indien mogelijk wordt dan ook beslag gelegd op aanwezig vermogen, voor zover dit meer is dan de vermogensvrijlating voor bijzondere bijstand (zie richtlijn B137: https://www.gripopparticipatiewet.nl/beleidswijzers/toon/code/B137?highlight=middelen%20voor%20draagkracht%20Voor&page=1). Onder vermogen wordt verstaan alle aan de belanghebbende in eigendom toebehorende roerende en onroerende zaken en vermogensrechten, onder aftrek van de schulden (uitgezonderd de gemeentelijke vorderingen).

Als de vordering in de beslagfase verkeert, wordt de vordering verhoogd met 15 % van het op dat moment openstaande bedrag. De verhoging bedraagt maximaal € 100,-.

3.5 Verrekening tegoed met vordering

Het college verrekent een vordering die een belanghebbende op het college heeft met een

vordering als bedoeld in artikel 58 en 59 Participatiewet, tenzij de gevolgen hiervan in geen enkele verhouding staan tot de daarmee beoogde doelen.

Hoofdstuk 4: Verhaal

4.1 Wettelijke bevoegdheid verhaal

Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheden tot verhaal op de gronden en volgens de regels zoals deze worden aangegeven in paragraaf 6.5 van de Participatiewet.

4.2. Betaalverplichting

Er wordt altijd een betaalverplichting opgelegd, ongeacht de draagkracht van de betrokkene. De betaalverplichting kan op nihil worden gesteld, als er geen draagkracht aanwezig is. De draagkracht wordt periodiek opnieuw onderzocht en vastgesteld.

4.3 Afzien van verhaal

4.3.1. De gemeente kan als er sprake is van bijzondere omstandigheden afzien van verhaal op onderhoudsplichtigen van jongmeerderjarigen (18 tot 21 jaar).

4.3.2. Het college kan om dringende redenen (deels) afzien van verhaal. Dit kunnen redenen zijn van de onderhoudsplichtige en/of de (ex-) uitkeringsgerechtigde.

Hoofdstuk 5: Kwijtschelding

5.1 Kwijtschelding bij schuldenregeling

5.1.1 Het college besluit op verzoek akkoord te gaan met een schuldenregeling, waardoor het restant van de niet-fraudevordering of verhaalsvordering wordt kwijtgescholden, als:

A. de belanghebbende in een bedreigende, problematische schuldsituatie in redelijkheid niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

B. het voortbestaan van de schulden en/of het niet voldoen van de schulden een ernstige bedreiging vormt voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid of het maatschappelijk functioneren van de belanghebbende en zijn gezin, waaronder ook de deelname aan het arbeidsproces; en

C. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

D. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

5.1.2 Het college gaat niet over tot kwijtschelding bij een schuldenregeling als de vordering gedekt wordt door pand of hypotheek op een goed of goederen, voor zover de vordering in redelijkheid op die goederen verhaald kan worden.

5.2 Intrekking besluit kwijtschelding bij schuldenregeling

Het besluit tot kwijtschelding vervalt of wordt ingetrokken als:

 niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

 de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

 onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

5.3 Kwijtschelden na het deels, of geheel niet, voldoen aan de betalingsverplichting

5.3.1 Het college besluit per vordering of verhaalsvordering of kwijtschelding mogelijk is. Kwijtschelding is alleen mogelijk als de vordering niet is ontstaan door schending van de inlichtingenplicht en de belanghebbende:

 gedurende drie jaar ononderbroken zijn volledige beschikbare betalingscapaciteit heeft ingezet voor de aflossing, of;

 gedurende drie jaar niet ononderbroken zijn volledige beschikbare betalingscapaciteit heeft ingezet, maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog heeft betaald of;

 gedurende drie jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten of;

 een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

5.3.2 Het college gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is geweest van dwanginvordering.

5.4 Kwijtschelding fraudevorderingen

Het college maakt gebruik van de mogelijkheden tot kwijtschelding zoals genoemd in artikel 58 lid 7 van de Participatiewet dan wel artikel 25, zesde lid van de IOAW en de IOAZ en beoordeelt dit per fraude-vordering.

Hoofdstuk 6: Afzien van terug- / invordering

Het college ziet af van terugvorderen of verdere invordering (verleent kwijtschelding), als hiervoor een dringende reden aanwezig is als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet, dan wel artikel 25, zevende lid, van zowel de IOAW als de IOAZ.

Hoofdstuk 7: Slotbepaling

7.1 Inwerkingtreding

7.1.1 Deze beleidsregels treden in werking op de dag nadat zij zijn bekendgemaakt. De Beleidsregels Terugvordering, Invordering, Kwijtschelding en Verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016 worden tegelijkertijd ingetrokken.

7.1.2. Beoordelingen van kwijtschelding vinden vanaf de datum van inwerkingtreding van de nieuwe beleidsregels plaats op basis van deze beleidsregels.

7.1.3. Deze beleidsregels worden geciteerd als “Beleidsregels Terugvordering, Invordering, Kwijtschelding en Verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019”.

Algemene toelichting

In de Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 zijn de doelstellingen en uitgangspunten van het handhavings- en terugvorderingsbeleid benoemd. Het college is bevoegd om voor de uitvoering van deze verordening nadere regelgeving vast te stellen. Deze nadere regels omtrent terugvordering zijn vastgelegd in de Beleidsregels terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019.

De beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en kwijtschelding Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019 gaan op hoofdlijnen over de wijze van terugvordering, invordering, verhaal en kwijtschelding. Deze hoofdlijnen worden nader uitgewerkt in richtlijnen en uitvoeringsinstructies.

Artikelsgewijze toelichting Artikel 2.1 en 2.2

Het opschorten van het recht op uitkering en het herzien of intrekken en terugvorderen van toekenningsbeschikkingen zijn soms verplichtingen en soms bevoegdheden. De gemeente Leeuwarden maakt van deze bevoegdheden gebruik.

Artikel 2.3

In de praktijk levert het bruto bedrag terugvorderen onbegrip bij belanghebbenden op. De belanghebbende moet namelijk meer terugbetalen dan hij heeft ontvangen en moet via de belastingdienst de betaalde premies en belastingen zien terug te krijgen.

Er wordt daarom gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te zien van de brutering, met uitzondering van terugvorderingen als gevolg van fraude.

Dit op basis van het uitgangspunt dat in geval van fraude alle verstrekte bijstandsbedragen, niet te verrekenen premies en belastingen voor rekening van de belanghebbende moeten blijven.

Artikel 3.2.1

Het is een verplichting om het aflossingsbedrag te voldoen. We hebben dan ook te maken met een betalingsverplichting. Het aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of betalingsbesluit, of is afgesproken met de belanghebbende en schriftelijk is bevestigd, geldt als betalingsverplichting.

Artikel 3.2.2

Dit artikel biedt de mogelijkheid om maatwerk toe te passen bij het invorderen van vorderingen. De betalingscapaciteit, bestaande uit het verschil tussen netto inkomen en de beslagvrije voet, kan onder invloed van bijzondere, individuele omstandigheden van financiële, sociale of persoonlijke aard worden bijgesteld, waardoor de betalingsverplichting lager is dan de betalingscapaciteit.

In de praktijk zijn situaties denkbaar waarin de betalingsplichtige moet wennen aan zijn of haar nieuwe inkomenssituatie, bijvoorbeeld bij uitstroom naar werk. Als extra motivatie of stimulans kan de terugbetalingsverplichting van een niet-fraudevordering gedurende een bepaalde aaneengesloten periode van werk (dus uitkeringsonafhankelijkheid) worden opgeschort of verlaagd.

Artikel 3.4

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Voor er beslag kan worden gelegd, moet er eerst een dwangbevel worden verzonden. Dwanginvordering kan plaatsvinden via een aankondiging executie gevolgd door een kennisgeving van beslag.

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan moeten er kosten worden gemaakt voor de dwanginvordering. De kosten worden in beginsel vastgesteld op een percentage van 15 % van de vordering (art. 1 Besluit buitengerechtelijke kosten) met een maximum van

€ 100,00. Rente en de kosten van een aanmaning en een dwangbevel worden geacht in dit percentage te zijn verdisconteerd en worden niet afzonderlijk bij de klant in rekening gebracht.

Artikel 3.5

De verzamelwet SZW 2013 heeft een wijziging doorgevoerd in artikel 60a lid 4 van de Participatiewet. Hierin is beschreven dat het college bevoegd is om een vordering die een belanghebbende op hem heeft te verrekenen met een vordering als bedoeld in artikel 58 en 59 Participatiewet. In artikel 3.5 geeft het college aan gebruik te maken van deze bevoegdheid.

Op grond van artikel 4:84 Awb (inherente afwijkingsbevoegdheid) kan hiervan op grond van bijzondere omstandigheden worden afgeweken. Een en ander indien en voor zover een strikte toepassing van de betreffende beleidsregel voor een belanghebbende gevolgen heeft die in geen enkele verhouding staan tot de met de daarmee beoogde doelen.

Artikel 4.1 Wettelijke bevoegdheid verhaal

Verhaal is een bevoegdheid van het college om kosten van bijstand bij derden in rekening te brengen. Verhaal heeft dus, in tegenstelling tot terugvordering, nooit betrekking op personen die de bijstand zelf ontvangen, maar op derden zoals bijvoorbeeld de gewezen echtgenoot die onderhoudsplichtig is jegens de persoon die bijstand ontvangt.

De Participatiewet geeft de volgende drie gronden voor verhaal:

1. Verhaal op onderhoudsplichtige

2. Verhaal op ontvanger schenking: kosten van bijstand kunnen worden verhaald op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan, voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet zou hebben plaatsgevonden.

3. Verhaal op de nalatenschap van de belanghebbende. Dit is onder andere mogelijk indien:

• aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend en voor zover voor het overlijden nog

geen terugvordering heeft plaatsgevonden;

• de bijstand was verleend in de vorm van een geldlening of als gevolg van borgtocht;

• bijstand wordt verleend voor de kosten van de lijkbezorging van de belanghebbende

Het college besluit tot verhaal in rechte als de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat. De gemeente kan in een verhaalprocedure op grond van art. 62h van de Participatiewet in rechte optreden zonder procureur. De gemeente is bij verhaal in rechte geen vastrecht en geen vergoeding voor de deurwaarder verschuldigd, met uitzondering van het uitbrengen van exploten. Voor de behandeling van verzoekschriften met betrekking tot verhaal in rechte en verzoeken tot wijziging van een rechterlijke verhaalsuitspraak, is de rechtbank bevoegd. Het college neemt een apart besluit tot verhaal in rechte. Het indienen van een verzoekschrift is een taak van de burgemeester, maar geschiedt in de praktijk door een gemandateerde medewerker.

Artikel 4.2

De draagkracht voor de betaalverplichting / verhaalsbijdrage is afhankelijk van het inkomen en de aanwezigheid van schulden. Deze wordt periodiek opnieuw beoordeeld en eventueel gewijzigd vastgesteld. Dit kan zijn op basis van een heronderzoek (bijvoorbeeld op het moment dat wordt verwacht dat de schulden in redelijkheid kunnen zijn voldaan) of op basis van een signaal (bijvoorbeeld over de wijziging van het inkomen of overige omstandigheden). Als de draagkracht structureel ontbreekt en er geen vooruitzicht op verbetering is, kan definitief worden afgezien van verhaal. De onderhoudsplichtige heeft altijd het recht om (schriftelijk) een verzoek tot herziening van de verschuldigde verhaalbijdrage in te dienen. Er vindt dan een herbeoordeling plaats. De verhaalsbijdrage / betaalverplichting wordt niet gewijzigd als de draagkracht bij het nieuwe onderzoek minder dan € 25,00 omhoog is gegaan.

Artikel 5.3.1

Als iemand drie jaar volledig (ononderbroken) zijn betalingscapaciteit heeft ingezet voor de aflossing van een vordering, volgt kwijtschelding van de restantvordering. Als de betaalverplichting vanwege persoonlijke omstandigheden lager wordt vastgesteld dan de afloscapaciteit, kan de periode meetellen voor de kwijtschelding als de reden van de verlaging van de betaalverplichting niet het gevolg is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid in het bestaan.

De kwijtschelding wordt na 36 maanden ambtshalve beoordeeld, zonder dat hiervoor een verzoek moet worden ingediend. Verder wordt de kwijtschelding per individuele vordering beoordeeld. Bij meerdere vorderingen zal alleen de vordering waarop deels is afgelost voor kwijtschelding in aanmerking komen. Voor de overige vorderingen zal een nieuwe periode van drie jaar ingaan.

Deze regeling is niet van toepassing op terugvorderingen die het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

Heeft de belanghebbende gedurende drie jaar geen betalingen verricht, dan kan soms worden aangenomen dat het niet aannemelijk is dat betaling nog op enig moment zal plaats vinden. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan iemand van wie de verblijfplaats onbekend is of aan de persoon die zich definitief in een land heeft gevestigd waarmee Nederland geen executieverdrag heeft.

Tenslotte kan er sprake zijn van een afkoopregeling waarbij minstens 50% van de vordering in één keer wordt afgelost.

Hoofdstuk 6

Er kan worden besloten om niet tot terugvordering over te gaan in een individuele situatie op grond van dringende redenen. Uit jurisprudentie blijkt dat er twee hoofdregels zijn:

1. Dringende redenen kunnen alleen betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering voor een belanghebbende en het gezin.

2. Het moet dan om een zodanige bijzondere situatie gaan dat terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de belanghebbende. Het gaat hierbij om een incidentele geval, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.

Ondertekening