Zicht op Grond – bodembeheernota Leeuwarden 2020

Geldend van 23-04-2020 t/m heden

Intitulé

Zicht op Grond – bodembeheernota Leeuwarden 2020

Burgemeester en wethouders van Leeuwarden maken bekend dat zij op 7 april 2020 de bodembeheernota “Zicht op Grond” generiek deel hebben vastgesteld. De nota beschrijft de regels voor het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond.

Inhoudsopgave

1 INLEIDING

2 TOETSINGSKADER

2.1 Generiek beleid

2.2 Karakterisering bodemkwaliteitszones

3 SPELREGELS VOOR GRONDVERZET

3.1 Generiek toetsingskader

3.2 Wegen en spoorwegen

3.2.1 Spoorzone en hoofdwegen

3.2.2 Wegbermen buitengebied

3.3 Zand uit cunetten

3.4 Kabels en leidingen

3.5 Asbest

3.6 Bodemvreemde bijmengingen

3.6.1 Steenachtige materialen en hout

3.6.2 Niet steenachtige materialen

3.7 Baggerspecie

3.7.1 Verspreiden

3.7.2 Toepassen als bodem

3.7.3 Herstel kades

3.8 Overige bodemaspecten

3.8.1 PFAS

3.8.2 Overige stoffen

3.8.3 Tarragrond

3.8.4 Zout

3.8.5 Archeologie

3.8.6 Invasieve exotische planten

3.9 Bewijsmiddelen

3.9.1 Partijkeuring

3.9.2 Erkende kwaliteitsverklaring

3.9.3 Fabrikant-eigenverklaring

3.9.4 Bodemonderzoek

3.9.5 Bodemkwaliteitskaart

3.10 Meldingen

4 ZICHTOPGROND.NL

5 RELATIE MET BODEMONDERZOEK EN -SANERING

5.1 Bodemtoets omgevingsvergunning

5.2 Terugsaneerwaarden bodemsanering

BIJLAGEN

1. Begrippenlijst

2. Bodemfunctieklassenkaart

3.1 Bodemkwaliteitszones

3.2 Statistische kentallen bodemkwaliteitszones

3.3 Ontgravingskaart bovengrond

3.4 Ontgravingskaart ondergrond

4.1 Toepassingskaart generiek beleid bovengrond

4.2 Toepassingskaart generiek beleid ondergrond

1 INLEIDING

Chemische bodemkwaliteit

De gemeente Leeuwarden wil duurzaam omgaan met de bodem. Onderdeel hiervan is het verstandig omgaan met grondstromen op basis van de chemische kwaliteit. Daarom werkt de gemeente al jaren met bodemkwaliteitskaarten. Deze kaarten zijn een hulpmiddel om grondverzet op een verantwoorde wijze uit te voeren. Bij de kaarten hoort een bodembeheernota, waarin de spelregels voor grondverzet worden vastgelegd.

De eerdere bodemkwaliteitskaart en bodembeheernota zijn geactualiseerd. Zo zijn de delen van de gemeente die voorheen bij Leeuwarderadeel en Littenseradiel hoorden ingevoegd. Ook is toegevoegd op welke manier moet worden omgegaan met de aanwezigheid van PFAS in grond en baggerspecie. Verder is er afzonderlijke aandacht voor grondverzet in wegbermen.

In deze bodembeheernota worden de spelregels voor grondverzet vastgelegd. De voorgaande versie van de bodembeheernota is in 2015 opgesteld. Deze nieuwe nota met kaarten vervangt de vorige versie. De volgende achtergrondrapporten zijn gebruikt als technische onderbouwing van het in deze bodembeheernota geformuleerde beleid:

  • Zicht op Grond (bodembeheernota Leeuwarden 2020) – bijlagenrapport. Lievense, februari 2020.

  • Bodemkwaliteitskaart PFAS in Friesland. Antea Group, projectnummer 0457469.100, d.d. 23 januari 2020.

Vitale bodem

De bodem kan een belangrijke bijdrage leveren aan een goed en gezond leefklimaat, waarop het goed en duurzaam wonen, werken en recreëren is. Daarvoor is niet alleen de chemische bodemkwaliteit van belang. Het bodemleven is op veel plaatsen in meer of mindere mate aangetast, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Oorzaken hiervoor zijn onder andere zaken als het gebruik van meststoffen, lekkage van chemische stoffen, het gebruik van bestrijdingsmiddelen, maar ook de inzet van zware werktuigen, peilbeheersing en het hanteren van eenzijdige gewassen. Al deze zaken hebben consequenties voor de geschiktheid van de bodem als drager van basale levensfuncties.

Er wordt door de gemeente gewerkt aan een vitale bodemkaart. Op die kaart wordt inzichtelijk gemaakt hoe het er voor staat met de bodem op een breed scala aan thema’s. Gedacht wordt aan zaken als verdichting, verdroging, bemesting en bodemleven. De vitale bodemkaart en een bijbehorend handelingskader kunnen helpen bij het maken van keuzes voor het aanpakken van problemen.

2 TOETSINGSKADER

2.1 Generiek beleid

Het beleid in deze bodembeheernota is gebaseerd op het Besluit bodemkwaliteit. Bij het toepassen van grond geldt dat de bodemkwaliteit moet aansluiten bij de functie én dat de lokale bodemkwaliteit niet mag verslechteren. De landelijke, generieke normen en toetsingsregels zoals opgenomen in het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit zijn van toepassing.

2.2 Karakterisering bodemkwaliteitszones

Voor het maken van de bodemkwaliteitskaart is de gemeente ingedeeld in bodemkwaliteitszones (zie bijlage 2). Deze bodemkwaliteitszones zijn aangewezen op basis een vergelijkbare gebiedseigen bodemkwaliteit. De indeling heeft plaatsgevonden op basis van de gebruikshistorie en de milieuhygiënische bodemkwaliteit, eventueel in combinatie met de bodemopbouw. Hieronder volgt een korte karakterisering van de bodemkwaliteitszones. In sommige zones is er sprake van een verschil in bodemkwaliteit van de bovengrond en de ondergrond. De karakterisering van de bodemkwaliteitszones staat los van de verdachte locaties binnen die zone (zie verder paragraaf 3.10.5).

1 - Wonen voor 1880

Dit betreft het gebied met de oudste bewoning van Leeuwarden, waaronder de binnenstad, de Vlietzone en Huizum. De bodemkwaliteit voldoet gemiddeld aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Industrie’. Dat komt doordat in dit gebied eeuwenlang zowel gewoond als gewerkt werd. Met name door een veelheid aan kleinschalige industrie en ambachtelijke activiteiten is de bodemkwaliteit aangetast. Ook zaken als het gebruik van lood en koper als bouwmateriaal (daken, leidingen, etc.) en het legen van aslades in tuinen heeft een negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit.

2 - Wonen 1890 – 1935

Dit zijn de vooroorlogse woonwijken ten oosten en zuiden van de binnenstad, zoals delen van Huizum-West en Oud-Oost. De bovengrond voldoet ook hier gemiddeld aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Industrie’, terwijl de ondergrond voldoet aan ‘Wonen’. Ook in deze zone is sprake geweest van ambachtelijke activiteiten. Hierdoor is de bodemkwaliteit aangetast, zij het in mindere mate dan in bodemkwaliteitszone “1 - Wonen voor 1880”.

3 - Wonen 1910 – 1940

Deze zone betreft de woonwijken ten noorden en westen van de binnenstad, waaronder Vossepark en een recenter deel van Huizum-West. Deze wijken zijn iets nieuwer dan de gebieden die hierboven beschreven zijn en de vermenging met bedrijvigheid was in deze wijken beperkt. De bovengrond voldoet hier gemiddeld aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Wonen’ en de ondergrond voldoet aan ‘Landbouw/natuur’.

4 - Wonen 1940 – 1970

Dit betreft de naoorlogse wijken rondom de binnenstad en de eerder genoemde zones, zoals Bilgaard en Heechterp-Schieringen. Voor deze zone geldt in nog sterkere mate dat er nauwelijks sprake is geweest van potentieel bodembedreigende bedrijvigheid. De bovengrond voldoet hier gemiddeld aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Wonen’ en de ondergrond voldoet aan ‘Landbouw/natuur’.

5 - Wonen na 1970

Deze zone betreffen de grote uitleggebieden rondom de stad, zoals Camminghaburen, Aldlân, Nijlân, Zuiderburen en Westeinde. De gemiddelde bodemkwaliteit voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Landbouw/natuur’. Deze woonwijken zijn gerealiseerd in gebieden die tot die tijd in agrarisch gebruik waren. Het was een periode waarin bodemkwaliteit in toenemende mate aandacht kreeg bij het wijzigen van bestemmingen van gronden.

6 - Industrie voor 1940

In deze zone bevinden zich de gebieden met de oudste industrie. Het betreft de Centrale aan de oostkant van de stad en het gebied langs de Snekertrekweg aan de westkant. De bodemkwaliteit voldoet gemiddeld aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Wonen’ (bovengrond) en ‘Industrie’ (ondergrond). De aantasting van de bodemkwaliteit is een gevolg van de bedrijfsactiviteiten in een periode waarin er nog niet gelet werd op het vrijkomen van stoffen in de bodem.

7 - Industrie na 1940

Dit betreffen de nieuwere industrie- en bedrijventerreinen, zoals de Hemrik en De Zwette. De bodemkwaliteit voldoet gemiddeld aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Landbouw/natuur’. Deze terreinen zijn gerealiseerd in gebieden die tot die tijd in agrarisch gebruik waren.

8 - Bijzondere gebieden

In deze zone zijn enkele restgebieden samengevoegd. Het betreft delen van Magere Weide en van de Schepenbuurt en de Wielenpôlle (uitgezonderd de hier binnen liggende woonwijken). De gemiddelde bodemkwaliteit voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Industrie’ (bovengrond) en ‘Landbouw/natuur’ (ondergrond). De verminderde bodemkwaliteit hangt samen met bedrijfsactiviteiten in een periode waarin er nog niet gelet werd op het vrijkomen van stoffen in de bodem.

9 - Aangewezen oude dorpskernen

Voor de tien grootste dorpen in de gemeente is onderscheid gemaakt in een oude dorpskern en de daaromheen liggende bebouwing. Het gaat om de dorpen Britsum, Goutum, Grou, Jirnsum, Mantgum, Reduzum, Stiens, Warten, Wergea en Wirdum. De gemiddelde bodemkwaliteit van de dorpskernen voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Wonen’. Eeuwenlange bewoning en bedrijvigheid heeft in deze dorpskernen tot een verslechtering van de bodemkwaliteit geleid. De oorzaken zijn vergelijkbaar met die in zone 1.

10 - Overig deel aangewezen dorpen en andere dorpen

Deze zone omvat alle overige dorpen en daarnaast de omliggende bebouwing van de tien grootste dorpen met een afzonderlijk gezoneerde oude dorpskern (zie voorgaande alinea). De gemiddelde bodemkwaliteit voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Landbouw/natuur’.

11 - Buitengebied

Deze zone omvat het gehele buitengebied van de gemeente. Het buitengebied is overwegend in gebruik als landbouwgrond of natuurgebied. Conform verwachting voldoet de gemiddelde bodemkwaliteit aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Landbouw/natuur’. In gebieden die een landbouwbestemming hebben of hebben gehad is de bodemkwaliteit mogelijk beïnvloed door het gebruik van bestrijdingsmiddelen en/of mest. In gebieden die altijd een natuurbestemming hebben gehad, geldt dit niet of in mindere mate. Exacte gegevens hierover ontbreken (zie ook paragraaf 3.9.2).

12 - Aangewezen gemeentelijke wegen (inclusief wegbermen)

Voor de bovengrond van de wegen in het buitengebied is een afzonderlijke zone gedefinieerd. De gemiddelde bodemkwaliteit voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Industrie’. Deze verminderde bodemkwaliteit wordt enerzijds veroorzaakt door verhardingsmaterialen die door de jaren heen zijn aangebracht. Anderzijds leidt het verkeer tot uitstoot van stoffen die in de bermen terecht komen (uitlaatgassen, slijtage banden, lekkage, etc.).

3 SPELREGELS VOOR GRONDVERZET

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op diverse onderwerpen die in de praktijk spelen.

3.1 Generiek toetsingskader

Het uitgangspunt bij hergebruik van grond is dat de kwaliteit moet aansluiten bij de functie (zie bijlage 2) én dat de lokale bodemkwaliteit niet mag verslechteren (dubbele toets). De landelijke (generieke) normen en toetsingsregels zoals opgenomen in het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit zijn van toepassing. De kaarten in bijlage 4.1 en 4.2 geven aan wat de toepassingsmogelijkheden zijn binnen dit generieke beleid.

3.2 Wegen en spoorwegen

3.2.1 Spoorzone en hoofdwegen

De spoorzone en de hoofdwegen in de bebouwde kom zijn niet opgenomen op de bodemkwaliteitskaart (‘witte zones’). Wanneer hier grond vrijkomt die toegepast moet worden op een locatie anders dan de spoorzone of hoofdwegen of in een grootschalige bodemtoepassing, dan moet altijd een partijkeuring worden uitgevoerd. Voor hergebruik binnen de spoorzone en hoofdwegen geldt dat een verkennend bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Voor toepassen van grond van elders binnen de spoorwegen of hoofdwegen geldt dat er tot en met kwaliteit industrie mag worden toegepast.

3.2.2 Wegbermen buitengebied

Voor de wegbermen in het buitengebied is een afzonderlijke bodemkwaliteitszone gedefinieerd. De achtergrondkwaliteit is ‘Industrie’. De functie is ook ‘Industrie’. Dat betekent dat grond tot en met industriekwaliteit in bermen in het buitengebied mag worden toegepast.

3.3 Zand uit cunetten

In de oorspronkelijke ondiepe bodem binnen de grenzen van de gemeente Leeuwarden wordt nergens zand aangetroffen. Hergebruik van vrijkomend zand uit cunetten is vrijgesteld van onderzoek, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er is geen onderzoek beschikbaar waaruit blijkt dat het zand verontreinigd is of kan zijn.

  • In het zand worden geen verontreinigingskenmerken waargenomen (bijv. olieverontreiniging).

  • Het zand bevat hooguit sporadisch bodemvreemde bijmengingen (bijv. puin, plastic, etc.).

  • Het zand wordt hergebruikt in een toepassing die duurzaam wordt afgedekt met verharding (klinkers, asfalt, etc.) of met een leeflaag (zoals een grootschalige bodemtoepassing, GBT).

Als aan één of meer van bovengenoemde voorwaarden niet wordt voldaan, moet verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd ten aanzien van de betreffende verdenking, waarbij wordt getoetst aan de bodemkwaliteitszone van herkomst. Monsters moeten geanalyseerd worden op het standaardpakket (en eventueel op aanvullende stoffen als de aard van de verdenking daar aanleiding toe geeft).

3.4 Kabels en leidingen

Het Besluit bodemkwaliteit stelt geen extra verplichtingen aan de tijdelijke uitname van grond. Dit is toegestaan als de grond vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities terug wordt gezet. In de praktijk is het gescheiden ontgraven en houden van de boven- en ondergrond bij werkzaamheden aan kabels en leidingen echter moeilijk realiseerbaar. Om de werkbaarheid te vergroten wordt het niet gescheiden ontgraven en terugplaatsen van boven- en ondergrond (onder voorwaarden) daarom toegestaan bij werkzaamheden aan riolen, kabels, leidingen en vergelijkbare werkzaamheden. Dit geldt niet als uit onderzoek is gebleken dat er sprake is van een bodemlaag met een sterke verontreiniging.

3.5 Asbest

Voor asbest gelden geen aparte normen voor respectievelijk de functies Wonen, Industrie en Landbouw/natuur. Dit betekent dat grond met gehalten asbest beneden 100 mg/kg d.s. (gewogen) in principe overal mag worden toegepast. Dit is echter niet altijd wenselijk, met name als asbest zichtbaar aanwezig is in een partij grond. Indien van toepassing wordt hierover overlegd met degene die de grond wil toepassen.

3.6 Bodemvreemde bijmengingen

3.6.1 Steenachtige materialen en hout

In lijn met het Besluit bodemkwaliteit mag in een partij grond of baggerspecie hooguit 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal voorkomen, voor zover het steenachtige materialen en/of hout betreft. Dit geldt alleen als dat materiaal voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond of baggerspecie aanwezig was en als kon worden voorkomen dat de grond of baggerspecie daarmee vermengd raakte.

3.6.2 Niet steenachtige materialen

In lijn met het Besluit bodemkwaliteit mag in een partij grond of baggerspecie hooguit sporadisch ander bodemvreemd materiaal dan steenachtig materiaal of hout voorkomen. Dit geldt alleen als dat materiaal voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond of baggerspecie aanwezig was en als redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat het uit de grond of baggerspecie wordt verwijderd voordat deze wordt toegepast.

3.7 Baggerspecie

Hergebruik van baggerspecie kan op verschillende manieren, die hieronder kort worden toegelicht.

3.7.1 Verspreiden

Voor het verspreiden van baggerspecie op aangrenzende percelen wordt getoetst aan de msPAF. Er moet sprake zijn van een redelijke laagdikte. De verspreiding moet recht doen aan het uitgangspunt dat sprake is van het herstellen of verbeteren van de aan de watergang grenzende percelen (artikel 35, lid f van het Besluit bodemkwaliteit).

3.7.2 Toepassen als bodem

Baggerspecie die toegepast wordt als bodem moet voldoen aan de toepassingskaart en kan op basis van een waterbodemonderzoek ineens worden verspreid over de bodem. Als baggerspecie eerst wordt ingedroogd (bijvoorbeeld in een tijdelijk depot) en vervolgens als bodem elders wordt toegepast, moet een partijkeuring worden uitgevoerd om de toepassingsmogelijkheden vast te stellen.

3.7.3 Herstel kades

Voor het gebruik van baggerspecie bij het herstel van kades wordt in principe het verspreidings¬beleid gehanteerd en de msPAF als toetsingskader. Er geldt dus geen kwaliteitstoets voor de ontvangende bodem. De te herstellen kade mag eventueel op grote afstand liggen van de plaats waar de baggerspecie vrij komt, maar de kade moet wel gelegen zijn aan dezelfde watergang als waar de baggerspecie uit vrij komt. De baggerspecie moet wel afkomstig zijn uit het bodembeheergebied.

3.8 Overige bodemaspecten

3.8.1 PFAS

In 2019 is extra aandacht ontstaan voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie. Samen met alle Friese gemeenten is onderzoek gedaan naar de achtergrondwaarde van deze stoffen. Daaruit blijkt dat de achtergrond¬waarde voor PFAS in Fryslân onder de tijdelijke landelijke norm ligt (0,9 µg/kg voor PFOS en 0,8 µg/kg voor overige PFAS). Daardoor kunnen de nieuwe bodemkwaliteitskaarten ook voor wat betreft PFAS gebruikt worden als geldig bewijsmiddel voor de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Wanneer tijdens de geldigheidstermijn van deze bodembeheernota een nieuwe landelijke norm wordt vastgesteld, wordt deze automatisch van toepassing ter vervanging van bovengenoemde tijdelijke norm.

3.8.2 Overige stoffen

Tot voor kort werd bij bodemverontreiniging vooral gelet op een relatief beperkt scala aan veelvoorkomende stoffen (zware metalen, PCB, PAK en minerale olie). De laatste jaren wordt steeds meer duidelijk dat ook andersoortige verontreinigingen een rol kunnen spelen, zoals bijvoorbeeld:

  • geneesmiddelen en antibiotica;

  • bestrijdingsmiddelen;

  • microplastics.

Deze bodembeheernota en bijbehorende bodemkwaliteitskaarten hebben geen betrekking op deze overige stoffen. De gemeente Leeuwarden volgt de landelijke ontwikkelingen en afspraken actief en anticipeert waar nodig op nieuwe ontwikkelingen en voortschrijdende inzichten. Bovendien wordt gewerkt aan een vitale bodemkaart, waarin ook aandacht is voor deze relatief nieuwe aspecten.

3.8.3 Tarragrond

Tarragrond is een restproduct dat met name afkomstig is van de aardappel- en suikerbietenteelt. Bij het rooien blijft er een deel van de grond aan de gerooide aardappelen en bieten hangen. Na het schoonmaken/verwerken van de aardappelen en bieten resteert deze grond. In tarragrond kunnen restanten van bestrijdingsmiddelen aanwezig zijn. Soms kan tarragrond niet binnen hetzelfde agrarische bedrijf worden hergebruikt. Voordat tarragrond elders kan worden toegepast, moet onderzoek gedaan worden naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen. Het analysepakket is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en wordt per situatie bepaald.

3.8.4 Zout

Met name in het westelijk deel van de gemeente kan al redelijk ondiep zilte of zoute grond worden aangetroffen. Hergebruik van zoute grond is niet overal wenselijk. Uitgangspunt is dat voor het toepassen van zowel zeezand als overige grond een norm geldt van maximaal 200 mg/kg ds. Als aangetoond kan worden dat met het toepassen van grond met hogere chloridegehalten geen verzilting optreedt, kan hier in overleg met het bevoegd gezag van worden afgeweken.

3.8.5 Archeologie

Terpen en andere archeologisch waardevolle gebieden hebben een beschermde status (AMK-terreinen) op grond van de Wet op de archeologische monumentenzorg. Grondverzet van en naar deze locaties is daarom niet altijd toegestaan. De locaties zijn op te vragen via de website van de gemeente Leeuwarden (www.leeuwarden.nl).

3.8.6 Invasieve exotische planten

Grond waarvan bekend is dat er resten van invasieve exotische planten als Reuzenberenklauw en Japanse duizendknoop in zitten, mag niet worden hergebruikt. Voor grond met dergelijke plantenresten moet een passende verwerking worden gezocht, via een erkende verwerker van (resten van) invasieve exoten.

3.9 Bewijsmiddelen

De kwaliteit van grond en baggerspecie moet worden aangetoond met een milieuhygiënische verklaring. De gemeente Leeuwarden hanteert voor de verschillende soorten verklaringen een hiërarchische verhouding. Zo weegt een partijkeuring het zwaarst en geldt een bodemonderzoek als een sterker bewijsmiddel dan een bodemkwaliteitskaart.

De volgende verklaringen worden onderscheiden (in de hiërarchische volgorde die in de gemeente Leeuwarden wordt gehanteerd):

3.9.1 Partijkeuring

Van elke partij grond of baggerspecie kan de kwaliteit worden bepaald met een partijkeuring. De monstername moet conform Kwalibo gebeuren door een erkende persoon of instelling. De maximale partijgrootte bedraagt 10.000 ton.

3.9.2 Erkende kwaliteitsverklaring

Een erkende kwaliteitsverklaring is een milieuhygiënische verklaring op basis van gecertificeerde grond of baggerspecie. De verklaring bestaat uit een product-certificaat (afgegeven door een erkende certificeringinstelling) en de erkenning door de ministers, die wordt afgegeven per producent.

3.9.3 Fabrikant-eigenverklaring

De fabrikant-eigenverklaring wordt door de producent zelf afgegeven, zonder periodieke externe controles door een erkende certificerende instelling en zonder aparte erkenning van de verklaring door de ministers. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het product ligt dus volledig bij de fabrikant. Er is wel sprake van een toelatingskeuring, waarbij de producent moet aantonen dat zijn product aan de gestelde eisen voldoet. Dit bewijsmiddel zal voornamelijk voor bouwstoffen (en niet voor grond en baggerspecie) worden gebruikt.

3.9.4 Bodemonderzoek

Het Besluit bodemkwaliteit vermeldt duidelijk welke onderzoeken in welke gevallen als bewijsmiddel kunnen gelden:

Als milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van de (ontvangende) bodem kan onderzoek conform NEN5740 gebruikt worden, waarbij het onderzoek is uitgevoerd volgens één van de volgende strategieën:

  • onverdacht (ONV)

  • grootschalig onverdacht (ONV-GR)

  • onbekende bodembelasting (ONB)

  • toetsing schone bodem (TOETS-S)

  • toetsing schone bodem op grootschalige locaties (TOETS-S-GR)

  • partijkeuring van niet schone grond uit een diffuus belast gebied met een heterogene verdeling van de verontreinigende stof (KEU-I-HE)

Als milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van de toe te passen partij grond kan onderzoek conform NEN5740 gebruikt worden, waarbij het onderzoek in-situ is uitgevoerd volgens één van de volgende strategieën:

  • toetsing schone bodem (TOETS-S)

  • toetsing schone bodem op grootschalige locaties (TOETS-S-GR)

  • partijkeuring van niet schone grond uit een diffuus belast gebied met een heterogene verdeling van de verontreinigende stof (KEU-I-HE)

Als milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van de (ontvangende) waterbodem kan gebruikt worden:

  • NEN5720 of het onderzoeksprotocol voor de bodem onder oppervlaktewater, genoemd in bijlage D, onderdeel II van de regeling

  • (bij verspreiden is geen bodemonderzoek noodzakelijk)

Als milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van de toe te passen partij baggerspecie kan gebruikt worden:

  • NEN5720 of het onderzoeksprotocol voor de bodem onder oppervlaktewater, genoemd in bijlage D, onderdeel II van de regeling

3.9.5 Bodemkwaliteitskaart

Ook de bodemkwaliteitskaart kan als bewijsmiddel worden gebruikt, zowel voor de kwaliteit van de ontvangende bodem als voor de toe te passen partij grond of baggerspecie. In het laatste geval heeft het bevoegd gezag de beleidsvrijheid om dit per geval te beoordelen. Bevoegd gezag voor toepassingen in het oppervlaktewater of op de waterbodem in de gemeente Leeuwarden is Wetterskip Fryslân.

Ten aanzien van het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als verklaring gelden verder nog de volgende voorwaarden:

  • De locatie van ontgraving moet deel uitmaken van de bodemkwaliteits¬kaart.

  • De ontgravingsdiepte moet in overeenstemming zijn met de laagdikte die door de bodemkwaliteitskaart wordt beschreven.

  • Als de partij ook is voorzien van een ander bewijsmiddel (bijv. partijkeuring of bodemonderzoek), dan geldt het andere bewijsmiddel als milieuhygiënische verklaring. Deze doet immers een specifiekere uitspraak over de kwaliteit van de partij grond of bagger.

  • De bodemkwaliteitskaart kan worden gebruikt als milieuhygiënische verklaring als de gemiddelde kwaliteit in de zone van herkomst voldoet aan de toepassingseis in de zone van toepassing.

  • De bodemkwaliteitskaart kan als bewijsmiddel worden gebruikt voor hergebruik buiten de gemeente, indien de ontvangende gemeente de kaart accepteert als bewijsmiddel.

  • Voor toepassing vanuit de buurgemeenten wordt een geldige bodemkwaliteitskaart geaccepteerd als bewijsmiddel, mits deze is vastgesteld op basis van de “Richtlijn bodemkwaliteitskaarten” (3 september 2007 + wijzigingsblad 1 januari 2014) en het “Model Beleid toepassen PFAS houdende grond voor gemeenten” (10 januari 2020). Verder moet de milieuhygiënische kwaliteit zijn uitgedrukt op klasse-niveau en moet de kwaliteitsklasse minimaal zijn gebaseerd op de gemiddeld gemeten gehalten.

  • De bodemkwaliteitskaart wordt niet als bewijsmiddel geaccepteerd als grond uit gebieden komt waar een redelijke kans bestaat dat er sprake is van sterk verontreinigde grond. Dit is het geval als de 95-percentiel¬waarde (P95) voor een stof hoger ligt dan de interventiewaarde van die stof. Voor de betreffende zones geldt dat altijd een partijkeuring nodig is, ongeacht of de ontgraving de boven- en/of ondergrond betreft. Het betreft de volgende zones:

  • i.

    B1. Leeuwarden – Wonen voor 1880

  • ii.

    B2. Leeuwarden – Wonen 1890-1935

  • iii.

    B6. Industrie voor 1940

  • iv.

    B9. Aangewezen oude dorpskernen

  • De bodemkwaliteitskaart wordt niet als bewijsmiddel geaccepteerd in geval van zintuiglijke waarnemingen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van verontreiniging.

  • De bodemkwaliteitskaart wordt in principe niet als bewijsmiddel geaccepteerd als de grond afkomstig is van een verdachte locatie (zie www.zichtopgrond.nl en www.leeuwarden.nl/bodeminformatie). In dat geval kan een bodemonderzoek (NEN5740, strategie voor een verdachte locatie) worden uitgevoerd om te bepalen of de verdenking bevestigd wordt of ontkracht kan worden. Een verdenking wordt opgeheven als:

  • i.

    alle resultaten voldoen aan de Achtergrondwaarde, of

  • ii.

    de analyseresultaten van de afzonderlijke (meng)monsters voldoen aan de bodemkwaliteitsklassen van de zone van herkomst én aan de ‘tussenwaarde’ (= (AW + I) / 2). Hierbij wordt géén gebruik gemaakt van de toetsingsregels van paragraaf 4.2.2 of 4.10.2 uit de Regeling bodemkwaliteit.

  • Worden bovengenoemde toetsingscriteria overschreden, dan is vrij grondverzet niet zonder meer mogelijk. Het bevoegd gezag zal dan bepalen worden welke vervolgstappen noodzakelijk zijn (bijvoorbeeld een partijkeuring of in-situ partijkeuring conform NEN5740). Overschrijding van de ‘tussenwaarde’ kan daarnaast aanleiding zijn tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek conform NTA5755, omdat dan mogelijk sprake is van een geval van bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming.

  • Een gesaneerde locatie kan nog steeds beschouwd moeten worden als een verdachte locatie. Het bevoegd gezag bepaalt welke onderzoeks¬inspanning noodzakelijk is in het geval van hergebruik van grond die vrijkomt op een gesaneerde locatie.

3.10 Meldingen

Voorgenomen toepassingen en opslag van grond en baggerspecie moeten minimaal 5 dagen vóór de voorgenomen toepassingsdatum worden gemeld via het Meldpunt bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl). Het meldpunt stuurt de melding vervolgens door naar het bevoegd gezag, dat zorgt voor een inhoudelijke beoordeling. Indien aanvullende informatie noodzakelijk is, wordt dit opgevraagd bij de melder.

In het schema is te zien welke toepassingen van grond en baggerspecie moeten worden gemeld:

(afbeelding binnen de regeling afbeelding)

4 ZICHTOPGROND.NL

De diverse kaarten die bij deze bodembeheernota horen, worden tevens gepubliceerd via www.zichtopgrond.nl. Op deze website kunnen grondbanken, aannemers, adviesbureaus en overheden zien hoe het in deze nota vastgestelde beleid doorwerkt. De diverse kaarten die bij deze bodembeheernota horen, zijn geografisch beschikbaar gemaakt en gekoppeld aan het beleid.

Naast de bij deze nota behorende kaarten, worden via www.zichtopgrond.nl nog andere kaarten ontsloten die van belang kunnen zijn voor grondverzet. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om signaleringskaarten die aangeven of om een bepaalde reden sprake is van een verdachte locatie. Andere voorbeelden zijn archeologische kaarten, bestemmingsplannen en kaarten met de ligging van natuurgebieden. In de toekomst wordt dit mogelijk verder uitgebreid.

5 RELATIE MET BODEMONDERZOEKEN EN -SANERING

Deze bodembeheernota beschrijft hoe in de gemeente Leeuwarden wordt omgegaan met grondverzet op basis van de chemische bodemkwaliteit. De nota geeft geen zelfstandige regels ten aanzien van bodemonderzoek en –sanering. Maar er zijn wel raakvlakken, die in dit hoofdstuk worden omschreven.

5.1 Bodemtoets omgevingsvergunning

Voor het bouwen van een verblijfsruimte moet vaak een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Een aanvraag wordt altijd getoetst op de bodem¬kwaliteit. Als er redenen zijn om op een locatie bodemverontreiniging te verwachten, dan moet daar onderzoek naar worden gedaan. Er zijn verschillende aspecten die tot een dergelijke verdenking kunnen leiden. Eén daarvan betreft de vraag of de locatie ligt in een zone waar op basis van de ontgravingskaart bovengrond (bijlage 3.3) of ondergrond (bijlage 3.4) rekening gehouden moet worden met een sterke verontreiniging. Dit is het geval als de 95-percentielwaarde (P95) voor een stof hoger ligt dan de interventiewaarde van die stof. Dit is na te gaan in de statistische kentallen van de bodem¬kwaliteitszones (bijlage 3.2) en is van toepassing in de volgende zones:

  • B1. Leeuwarden – Wonen voor 1880

  • B2. Leeuwarden – Wonen 1890-1935

  • B6. Industrie voor 1940

  • B9. Aangewezen oude dorpskernen

5.2 Terugsaneerwaarden bodemsanering

Als een bodemsanering wordt uitgevoerd met als doel om een verontreiniging helemaal op te ruimen, wordt een saneringsdoelstelling bepaald. Deze saneringsdoelstelling is afhankelijk van de functie van een locatie. Hierdoor zal een verontreiniging op een bedrijfsterrein bijvoorbeeld minder vergaand worden gesaneerd dan in een landbouw- of natuurgebied. De functies die zijn toegekend blijken uit de bodemfunctieklassenkaart (zie bijlage 2).

Voor de stof lood geldt een afwijkende aanpak: voor deze stof zal het daadwerkelijke gebruik van een locatie bepalend moeten zijn voor de te hanteren saneringsdoelstelling. De landelijk vastgestelde interventiewaarde voor lood biedt namelijk niet altijd voldoende bescherming bij gevoelige vormen van bodemgebruik (bijvoorbeeld volkstuinen en kinderspeelplaatsen).

Voor meer informatie over de bodembeheernota “Zicht op Grond” kunt u contact opnemen met de heer M.H. van Eerde van team Advies en Ontwikkeling, via telefoonnummer 14058.

Ondertekening

Bijlage 1 Begrippenlijst

Bodembeheergebied

Een aaneengesloten, door het bestuursorgaan (bijvoorbeeld een gemeente, waterschap of Rijkswaterstaat) afgebakend deel van de oppervlakte van een of meer gemeenten of het beheergebied van een of meer beheerders. Wat betreft deze bodembeheernota valt de begrenzing van het bodembeheergebied exact gelijk met de grenzen van de gemeente Leeuwarden.

Bodemkwaliteitsklasse

In het Besluit bodemkwaliteit worden bodemkwaliteitszones afhankelijk van de gemiddelde kwaliteit ingedeeld in één van de drie onderscheiden bodemkwaliteitsklassen:

• Klasse ‘Landbouw/natuur (Achtergrondwaarde - AW2000)’.

• Klasse ‘Wonen’.

• Klasse ‘Industrie’.

Ontgravingskaart

De ontgravingskaart geeft de te verwachten kwaliteit aan van de eventueel te ontgraven grond. Deze kaart mag onder bepaalde voorwaarden worden gebruikt als bewijsmiddel voor de milieuhygiënische kwaliteit van de te ontgraven grond, als deze grond elders nuttig wordt toegepast. De ontgravings¬kwaliteit is gebaseerd op de te verwachten gemiddelde gehalten van een bodemkwaliteitszone en getoetst aan de toetsingswaarden uit het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. De kaart doet dus alleen een uitspraak over welke kwaliteit in het algemeen verwacht mag worden. De kwaliteit van een individuele partij kan daarvan afwijken. De ontgravingskwaliteit kan vallen in één van de vier onderscheiden klassen:

• Klasse ‘Landbouw/natuur (Achtergrondwaarde - AW2000)’.

• Klasse ‘Wonen’.

• Klasse ‘Industrie’.

• Klasse ‘Niet toepasbaar’.

PFAS

Verzamelnaam voor poly- en perfluoralkylstoffen. Dit zijn door de mens gemaakte stoffen die van nature niet in het milieu voorkomen. PFAS zijn in veel producten toegepast. Daardoor zijn deze stoffen in het milieu terechtgekomen en zitten nu onder andere in de bodem, in bagger en in het oppervlaktewater. PFAS staan op de lijst met Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Binnen de stofgroep PFAS wordt o.a. onderscheid gemaakt in:

• PFOS: perfluoroctaansulfonzuur; gebruikt in blusschuim.

• PFOA: perfluoroctaanzuur; gebruikt in vochtafwerende producten.

Toepassingskaart generiek beleid

Deze kaart geeft de maximale kwaliteitseisen weer waaraan de toe te passen grond moet voldoen, als grond niet afkomstig is uit het bodembeheergebied

(= gemeente Leeuwarden). Bij de generieke toepassingskaart wordt gekeken naar de vastgestelde bodemkwaliteit en de (toekomstige) functie van de bodem. Op basis van deze dubbele toets, waarbij de strengste toets doorslaggevend is, wordt voor elke bodemkwaliteitszone de toepassingseis vastgesteld.

Toepassingseisen generiek beleid

Bodemfunctieklasse

Bodemkwaliteitsklasse

Toepassingseis

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

Wonen

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

Industrie

Landbouw/natuur

Wonen

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

Wonen

Wonen

Wonen

Wonen

Industrie

Wonen

Industrie

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

Industrie

Wonen

Wonen

Industrie

Industrie

Industrie

Toetsingswaarden Besluit en Regeling bodemkwaliteit

Om een bodemkwaliteitszone te karakteriseren moet een toetsing plaatsvinden aan de gestelde normen uit het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit. Deze toetsingsnormen zijn in de onderstaande tabel weergegeven.

Toetsingsnormen (in mg/kg ds voor standaardbodem -lutum 25%, org.stof 10%-).

Stof

Maximale waarden Achtergrondwaarde (AW2000, Landbouw/natuur)

Maximale waarden

Maximale waarden Achtergrondwaarde (AW2000, Landbouw/natuur)

Arseen

20

27

76

Barium *

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Cadmium

0,60

1,2

4,3

Chroom

55

62

180

Kobalt

15

35

190

Koper

40

54

190

Kwik

0,15

0,83

4,8

Lood

50

210

530

Molybdeen

1,5

88

150

Nikkel *

35

39

100

Zink

140

200

720

Som PAK

1,5

6,8

40

Som PCB

0,02

0,04

0,5

Minerale olie

190

190

500

PFOS zonder vastgestelde achtergrondwaarde

0,0009

Overige PFAS-verbindingen zonder vastgestelde achtergrondwaarde

0,0008

PFOS

0,0009

0,003

0,0009

PFOA

0,0008

0,007

0,0008

Overige PFAS-verbindingen

0,0008

0,003

0,0008

* De normstelling in het Besluit bodemkwaliteit voor barium en nikkel zijn door het voormalige Ministerie van VROM sinds 1 april 2009 gewijzigd (Staatscourant, 7 april 2009). Voor nikkel vindt voor schone grond (klasse ‘Landbouw/natuur (Achtergrondwaarde - AW2000)’) geen toetsing meer plaats aan de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse wonen. Voor barium is besloten alle toetsingsnormen tijdelijk in te trekken als aangetoond kan worden dat er geen sprake is van een verontreiniging veroorzaakt door activiteiten van de mens. Als een verhoogd gehalte van barium is veroorzaakt door een activiteit door de mens, kan dit gehalte door het bevoegd gezag worden beoordeeld op basis van de voormalige interventiewaarde voor barium: 920 mg/kg ds.

Uitgesloten locaties en gebieden

Uitgesloten locaties en gebieden zijn terreinen die op beleidsmatige grond niet kunnen worden opgenomen in de bodemkwaliteitskaart of niet voldoen aan de minimumeisen voor het aantal en de spreiding van de meetgegevens uit de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Voorbeelden zijn onder andere terreinen waar sprake is van een sanering of verontreiniging door een lokale activiteit. Ook terreinen die in het beheer zijn van andere organisaties zoals Rijkswaterstaat (rijkswegen), de provincie (provinciale wegen) of de ProRail (spoorgebonden gronden) worden soms uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart.

Voor de uitgesloten locaties en gebieden geldt het generieke kader van het Besluit. Dit betekent dat de kwaliteit van de toe te passen grond of gerijpte baggerspecie enerzijds moet voldoen aan de maximale waarden van de bodemfunctieklasse die voor de ontvangende bodem is aangegeven op de bodemfunctieklassenkaart (zie bijlage 2). Anderzijds moet de kwaliteit van de ontvangende bodem worden onderzocht om vast te stellen of de kwaliteit van de toe te passen grond of gerijpte baggerspecie van een betere of vergelijkbare kwaliteit is. Op basis van de systematiek van het generieke kader van het Besluit wordt de toepassingseis bepaald. Deze wordt vastgesteld op basis van de bodemfunctieklasse en de kwaliteit van de ontvangende bodem waarbij de meest strenge eis leidend is. Dus als de bodemkwaliteit in de klasse ‘Wonen’ valt en de bodemfunctieklasse is ‘Industrie’, dan is de toepassingseis kwaliteitsklasse ‘Wonen’ (zie ook de kopjes 'Toepassingseis kwaliteit toe te passen grond op of in de bodem' en 'Toetsing toepassen grond' van deze bijlage).

Vrij grondverzet

Van vrij grondverzet is sprake als voorafgaand aan het grondverzet de kwaliteit van de grond niet hoeft te worden vastgesteld.

Bijlage 2 Bodemfunctieklassenkaart

Zie bijlagen

3.1 Bodemkwaliteitszones

3.2 Statistische kentallen bodemkwaliteitszones

3.3 Ontgravingskaart bovengrond

3.4 Ontgravingskaart ondergrond

4.1 Toepassingskaart generiek beleid bovengrond

4.2 Toepassingskaart generiek beleid ondergrond