Regeling vervallen per 01-10-2007

Beleidsregels Handhaving Wet Werk en Bijstand

Geldend van 01-01-2005 t/m 30-09-2007

Intitulé

Beleidsregels Handhaving Wet Werk en Bijstand

Gemeente Leeuwarden

Ambtelijke toelichting

Inleiding

Het is aan de gemeente om te bepalen in hoeverre het terugvorderings- en verhaalsbeleid daadwerkelijk in beleidsregels en uitvoeringsvoorschrif-ten wordt vastgelegd. Het opstellen van deze regels is geen wettelijke verplichting. In beginsel kan het college van Burgemeester en Wethouders (verder: het college) per individuele situatie bepalen of zij van haar bevoegdheid gebruik maakt tot terugvordering en verhaal. Hiertoe kan het college volstaan met te besluiten dat van de in de wet gegeven bevoegdheid gebruik zal worden gemaakt.

Wanneer het beleid echter niet in regels of nadere voorschriften is vastgelegd dan stelt dit hoge eisen aan de motivering van elk individueel besluit. Bij elk besluit zal immers moeten worden aangegeven waarom van de in de wet gegeven bevoegdheid gebruikt wordt gemaakt. Met name in bezwaar- en beroepsprocedures kan dit tot problemen leiden. Dit kan grotendeels worden ondervangen door te verwijzen naar beleidsregels. Bovendien biedt het beschrijven van beleid, en het publiceren hiervan, de beste waarborg tegen een willekeurige toepassing van de wettelijke bepalingen.

In de Wet Werk en Bijstand (wwb) zijn alleen nog bepalingen over terugvordering van bijstand opgenomen. De Abw-bepalingen inzake het afzien van terugvordering en het kwijtschelden van bijstandsschulden komen in de Wet Werk en Bijstand (wwb) niet terug. Dit maakt het formuleren van met name een kwijtscheldingsbeleid noodzakelijk.

In deze beleidsregels zijn de belangrijkste keuzes vastgelegd ten aanzien van de wijze van terugvordering, invordering en kwijtschelding. De uitvoeringspraktijk heeft echter tevens behoefte aan een nadere invulling van de hoofdljnen. De nadere invulling zal beschreven worden in werkinstructies onder verantwoordelijkheid van het sectorhoofd van Sociale Zaken.

De verhaalsbepalingen zoals opgenomen in de Verordening Handhaving komen in deze beleidsregels terug bij hoofdstuk 4.

Een ander belangrijk onderwerp wat deel uit maakt van handhaving is dienstverlening. Dit onderdeel is nader uitgewerkt in de beleidsregel “Algemene en bijzondere bijstand”.

Tot slot wordt aandacht besteed aan de wijze waarop invulling gegeven wordt (zal worden) aan het begrip “controle op maat”.

1. Terugvordering

1.1 Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Er wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 69 lid 3 van de Algemene bijstandswet (Abw) of artikel 54 lid 3 van de Wet werk en bijstand (wwb);

  • b.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 78 tot en met 90 van de Abw en de artikelen 58 tot en met 60 van de Wet werk en bijstand (wwb).

Toelichting 1.1

Terugvordering behelst zowel het nemen van het terugvorderingsbesluit als de tenuitvoerlegging daarna. Om een en ander effectief te laten verlopen, dienen een aantal beslissingen te worden genomen. In de eerste plaats dient de eerder toegekende uitkering te worden herzien waardoor de betrokkene juridisch in de juiste uitkeringssituatie wordt geplaatst. In de tweede plaats dient een terugvorderingsbesluit te worden genomen. In dat besluit wordt de grond aangegeven waarop wordt teruggevorderd alsmede de hoogte van het terug te vorderen bedrag. Ten slotte wordt een invorderingsbeslissing genomen waarin wordt vastgesteld over welke periode en met welke termijnbedragen de betrokkene het verschuldigde bedrag terugbetaalt.

Bovengenoemde beslissingen kunnen verwoord worden in één besluit.

Ter voorkoming van elke onduidelijkheid over de toepasselijkheid van oude of nieuwe terugvorderingsartikelen in voorkomende gevallen, is in dit artikel bepaald, dat de beleidsregels betrekking hebben op zowel terugvordering van bijstand ingevolge de Abw als de WWB.

1.2 Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

Er wordt afgezien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:

  • a.

    het terug te vorderen bedrag lager is dan € 300,- en voldaan wordt aan nader te formuleren voorwaarden;

  • b.

    hiertoe een dringende reden aanwezig is.

Toelichting 1.2. Afzien van het terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderings-besluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in hoofdstuk 2.

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand zo laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan deze zogenaamde kruimelbedragen. Hiertoe is artikel 78 b Abw letterlijk overgenomen in deze beleidsregel. De Wet werk en bijstand (wwb) kent met ingang van 1 januari 2004 een dergelijke bepaling niet meer. Het kruimelbedrag is in onze gemeente vastgesteld op € 300,-. In werkinstructies worden nadere voorwaarden geformuleerd.

Verder kunnen er in een individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien.

Wanneer op grond van dringende redenen wordt afgezien van een terugvor-deringsbesluit zal dit in een besluit, geen terugvorderingsbesluit, aan de klant kenbaar moeten worden gemaakt. Ook als op grond van het kruimelbedrag wordt afgezien van een terugvorderingsbesluit, wordt de klant hier van in kennis gesteld.

1.3 Bruto of netto terugvorderen

Terugvordering van de teveel verstrekte bedragen geschiedt:

  • a.

    bruto in geval van fraude;

  • b.

    netto in alle overige gevallen.

Toelichting 1.3

Artikel 58 lid 4 van de Wet werk en bijstand (wwb) geeft de mogelijkheid om belasting en premies terug te vorderen voorzover deze niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De mogelijkheid om te verrekenen doet zich voor bij verrekening binnen het kalenderjaar.

In de praktijk levert het bruteren van de vordering (terecht) veel onbegrip bij uitkeringsgerechtigden op. De uitkeringsgerechtigde moet namelijk meer terug betalen dan dat hij heeft ontvangen en moet via de belastingdienst de betaalde premies en belastingen zien terug te krijgen. Er wordt daarom gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te zien van brutering met uitzondering van terugvorderingen als gevolg van fraude. Dit op basis van het uitgangspunt dat in geval van fraude alle verstrekte bijstandsbedragen, niet te verrekenen premies en belastingen voor rekening van de uitkeringsgerechtigde moeten blijven.

2. Kwijtschelding

2. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Er wordt besloten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de onder nummer 2.1 onder c. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

2.1. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Van kwijtschelding als bedoeld onder 2 wordt afgezien indien:

  • a.

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

  • b.

    in afwijking van het gestelde onder 2.1 a, is kwijtschelding toch mogelijk indien er sprake is van dringende redenen.

  • c.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

2.2 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld onder 2, treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Toelichting 2.2

Een schuldregeling kan pas tot stand komen nadat een besluit is genomen tot het afzien van (gedeeltelijke) terugvordering. Dit onderdeel voorkomt dat, bij het eventueel mislukken van het tot stand komen van een schuldregeling, afgezien wordt van terugvordering.

2.3. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld onder 2 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Toelichting 2.3

Onderdeel 2.2. regelt in zijn algemeenheid dat een besluit tot het afzien van terugvordering niet in werking treedt voordat een schuldregeling is getroffen.

Onderdeel 2.3. onder a regelt dat het bovenstaande besluit wordt ingetrokken indien niet binnen 12 maanden nadat het besluit is genomen een schuldregeling tot stand is gekomen.

2.4 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

In situaties zoals hier onder a en b wordt besloten, en voor situaties hier onder c en d kan besloten worden, van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b.

    gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; (zie toelichting) of

  • d.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost. (zie toelichting)

Toelichting 2.4

De berekening van de hoogte van de betalingsverplichtingen worden nader uitgewerkt in werkinstructies.

Bij onderdeel c wordt er van uitgegaan dat de belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan een persoon van wie de verblijfplaats onbekend is of aan de persoon die zich definitief in een land heeft gevestigd waarmee Nederland geen executieverdrag heeft. Een ander voorbeeld is de schuld die vijf jaar onbetaald is gebleven vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit bij de belanghebbende. Het gaat hier om de situatie, waarin de gemeente de reële verwachting heeft, dat incasso activiteiten niets meer zullen opleveren. Met nadruk wordt er op gewezen dat de gemeente bij haar besluit om af te zien van terugvordering de afweging moet

maken of nog op enig moment valt te verwachten dat de belanghebbende zijn schuld zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost en zicht bestaat op het voldoen aan de betalingsverplichting.

Onderdeel d omvat een afkoopregeling waarbij minstens 50% van de vordering in één keer wordt afgelost. Bij fraudeschulden wordt een zeer terughoudend beleid gevoerd. Fraude mag door toepassing van deze regeling niet lonend zijn. Een terughoudend beleid is ook in situaties van geen fraude op zijn plaats en de toepassing is dan ook beperkt tot de specifieke situatie waarin;

  • a.

    de gemeente de reële verwachting heeft dat de afkoop van de uitke-ringsschuld meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedure wordt gevolgd, en

  • b.

    de debiteur door de afkoop in de gelegenheid wordt gesteld om in één keer uit zijn schuldsituatie te geraken, waarmee mogelijkheden kunnen ontstaan om een nieuwe start te maken in het maatschappelijk verkeer.

2.5 Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

De onder 2.4 genoemde termijn is drie jaar indien:

de debiteur gedurende 3 jaar heeft afgelost conform de opgelegde aflossingsverplichting; en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid Wet werk en bijstand (wwb) of artikel 65 lid 1 Abw.

Toelichting 2.5 onder b

Artikel 17, eerste lid Wet werk en bijstand (wwb) en artikel 65 lid 1 Abw beschrijven de inlichtingenplicht van de uitkeringsgerechtigde.

2.6 Afzien van kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Kwijtschelding als bedoeld onder 2.5 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

3. Invordering

  • 3.

    Verplichtingen met betrekking tot de invordering en vaststelling hoogte betalingsverplichting.

    • a.

      Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het terug- of invorderingsbesluit geldt als een opgelegde betalingsverplichting;

    • b.

      Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt de betalingsver-plichting gewijzigd vastgesteld. De wijze van onderzoek en de controle op mogelijke mutaties worden nader beschreven in werkinstructies.

    • c.

      De hoogte van de betalingsverplichting wordt mede bepaald door de ontstaansgrond van de vordering.

Toelichting 3

In de beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of invorderingsbesluit geldt als aflossingsverplichting.

De ontstaansgrond van de vordering bepaalt mede de hoogte van de betalingsverplichting. Zo zal van de debiteur een grotere inzet van het aanwezige inkomen en vermogen worden gevergd bij fraudevorderingen.

3.1 Verrekening en beslaglegging

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:

  • 1.

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid;

  • 2.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of;

  • 3.

    beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

Toelichting 3.1

De bepalingen omtrent verrekening en pseudo-verrekening komen in de Wet werk en bijstand (wwb) niet meer terug. Wel heeft het terugvorderingsbesluit op grond van artikel 60 lid 3 Wet werk en bijstand (wwb) direct een executoriale titel.

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Daarnaast staat ook de “gewone” weg van executoriaal beslag open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.

3.2 Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld onder 3.1 dan wordt de vordering verhoogd met rente en kosten, ten bedrage van 15% van de hoofdsom.

Toelichting 3.2

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de onder 3.1 genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. Deze kosten hebben betrekking op zowel verschuldigde rente als overige kosten van betekening en dergelijke. Deze kosten worden in beginsel vastgesteld op een percentage van de hoofdsom.

4. Verhaal

4 Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Er wordt gedeeltelijk gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand als bedoeld in artikel 92 tot en met 105 van de Algemene bijstandswet en artikel 61 van de Wet werk en bijstand (wwb).

Toelichting 4

Verhaal van kosten van bijstand heeft altijd betrekking op derden. Onder de Abw bestond de plicht om bijstand te verhalen op;

  • 1.

    onderhoudsplichtigen jegens (ex)-echtgenoot of minderjarig kind

  • 2.

    onderhoudsplichtigen jegens meerderjarige kinderen

  • 3.

    degene die een schenking ontvangt van een uitkeringsgerechtigde

  • 4.

    de nalatenschap van de uitkeringsgerechtigde.

In verband met de (aanstaande) komst van een nieuw alimentatiestelsel is de verhaalsvorm zoals genoemd onder 1. niet teruggekeerd in de Wet werk en bijstand (wwb). De overige vormen zijn wel teruggekeerd echter in de vorm van een kan-bepaling.

Tot het moment dat de nieuwe alimentatiewetgeving in werking zal treden blijven de oude verhaalsbepalingen van de Abw van kracht. Er is voor gekozen alleen gebruik te maken van de verhaalsvormen zoals geformuleerd onder 2 t/m 4. Bij inwerkingtreding van de nieuwe alimentatiewetgeving zal die zelfde lijn voortgezet worden met toepassing van de Wet werk en bijstand (wwb). De toepassing van verhaal op de te handhaven verhaalsvormen zal zorgvuldig moeten geschieden daar persoonlijke omstandigheden vaak aanleiding kunnen geven tot het afzien van verhaal.

Daar waar verhaal echt op zijn plaats is zal gebruik gemaakt worden van de verhaalsvormen zoals genoemd onder 2 t/m 4.

Voor de verhaalsvorm zoals genoemd onder 2, geldt het burgerlijk wetboek. Op grond van artikel 1:395a BW hebben ouders een onderhoudsplicht voor hun meerderjarige kinderen tot 21 jaar. Dit heeft als consequentie dat voorzover een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar recht heeft op bijzondere bijstand, deze bijzondere bijstand verhaald kan worden op zijn ouders tot maximaal de omvang van de onderhoudsplicht

Voor de verhaalsvorm zoals bedoeld onder 3: de regel bepaalt dat kosten van bijstand kunnen worden verhaald op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan, voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet zou hebben plaatsgevonden. Onder een schenking kan o.a. worden verstaan:

  • ·

    het geven van geld of goed om niet;

  • ·

    het kwijtschelden van een schuld;

  • ·

    het verwerpen van een erfenis;

  • ·

    het verkopen van een goed beneden de marktwaarde;

  • ·

    het overbedelen van de ex-echtgenoot bij een boedelscheiding;

Verhaal is evenwel niet mogelijk als de schenker de noodzaak van bijstandsverlening, gelet op alle omstandigheden, ten tijde van de schenking redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien.

Verhaal op de nalatenschap van de uitkeringsgerechtigde, zoals bedoeld onder 4, is onder andere mogelijk indien:

  • -

    aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend en voorzover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden;

  • -

    de bijstand was verleend in de vorm van een geldlening of als gevolg van borgtocht:

  • -

    bijstand wordt verleend voor de kosten van de lijkbezorging van de belanghebbende, begraven of cremeren, op grond van de Wet werk en bijstand (wwb).

5. Controle op maat

Er wordt zorg gedragen voor op maat toegesneden controlemethodieken en –instrumenten welke passen binnen de door de gemeenteraad vastgestelde doelstellingen en uitgangspunten van handhaving.

Gerichte controle op basis van onder andere informatieuitwisseling, bestandsvergelijking en risicoprofielen zijn onderdeel van deze methodieken/instrumenten.

De bestaande instrumenten dienen op basis van nieuwe ervaringen en (maatschappelijke) ontwikkelingen voortdurend aangepast worden als onderdeel van een dynamisch handhavingsmodel.

Toelichting 5.

Tot 2004 golden bij de bijstandsverlening specifieke regels voor de vaststelling van de rechtmatigheid van de uitkeringsverstrekking in het kader van de Algemene bijstandswet (Abw) c.a.. Deze spelregels waren vastgelegd in de Regeling Administratieve Uitvoeringsvoorschriften (RAU). Met de invoering van de Wet werk en bijstand (wwb) is de RAU voor de Wet werk en bijstand (wwb) vervallen. Dit betekent dat er geen spelregels zijn voor de vaststelling of de uitkeringsverstrekking in het kader van de Wet werk en bijstand (wwb) c.a. rechtmatig is. Het is derhalve noodzakelijk in ieder geval voor de uitkeringenverstrekking nieuwe spelregels vast te stellen.

Nu was al ten tijde van de RAU onder de Abw reeds gestart met experimenten met Hoogwaardige Handhaving, erop gericht de efficiëntie en effectiviteit van het handhavingsinstrumentarium (mede in vergelijking met die RAU) te verbeteren.

Daartoe zijn destijds de LAT-gemeenten (Leeuwarden, Apeldoorn, Tilburg) gestart met een aantal pilots, zijn diverse controle-instrumenten ontwikkeld (en geëvalueerd) en zijn deze nieuwe instrumenten definitief geïmplementeerd. Mede op basis van deze ervaringen en ontwikkelingen wordt hoogwaardige handhaving “als concept” nu breed binnen de sociale diensten uitgerold en ondersteund door de stimuleringsregeling hoogwaardige handhaving.

De RAU had als reglement een statisch karakter. Het resultaat van de experimenten van het hoogwaardig handhaven laten zien dat de controle-instrumenten steeds bijgesteld moeten worden om zo het hoofd te kunnen bieden aan fraudetrends.

Voortbordurend op het ontwikkelde instrumentarium kan een “dynamisch handhavingsmodel“ worden ontwikkeld, dat kan gelden als de nieuwe spelregels voor de uitkeringenverstrekking.