Regeling vervallen per 07-06-2007

Verordening op de heffing en de invordering van rioolrechten 2007 (1)

Geldend van 01-01-2007 t/m 06-06-2007

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van rioolrechten 2007 (1)

Nummer 24764

AvdV

DE RAAD VAN DE GEMEENTE LEEUWARDEN;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van

12 december 2006 (kenmerk 155810 dp);

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet;

BESLUIT:

vast te stellen:

de eerste wijziging van

de Verordening rioolrechten Leeuwarden 2007.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Invorderingswet : de Invorderingswet 1990 (Stb. 221);

  • b.

    Wet WOZ : Wet waardering onroerende zaken;

  • c.

    gemeentelijke riolering : het in gemeentelijk eigendom, dan wel gemeentelijk beheer en onderhoud zijnde buizenstelsel voor de afvoer van afvalwater, alsmede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater;

  • d.

    afvalwater : water en stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering;

  • e.

    eigendom :

    • a.

      een onroerende zaak, als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ;

    • b.

      een object, niet zijnde onroerend, dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering;

    • c.

      een gedeelte van onder a of b genoemd object dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer onder a of b bedoelde objecten of onder c genoemde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren. Geen samenstel wordt gevormd tussen een onroerende zaak of een gedeelte daarvan en een roerende zaak of een gedeelte daarvan;

  • f.

    woning : een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient;

  • g.

    niet-woning : een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. Onder de naam ‘rioolrechten’ worden geheven:

    • a.

      een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, en

    • b.

      een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt, ingeval het eigendom een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een onzelfstandig gedeelte van een eigendom ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.

Artikel 3 Grondslag en maatstaf van heffing

  • 1. De rioolrechten, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, worden geheven naar de waarde in het economisch verkeer van het eigendom.

  • 2. Ingeval het eigendom een onroerende zaak is, is de waarde in het economisch verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het belastingjaar valt.

  • 3. Ingeval voor de onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste en tweede lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet WOZ, naar de waarde die het eigendom op 1 januari 2005 heeft en naar de staat waarin het eigendom op 1 januari 2007 verkeert.

  • 4. Ingeval het eigendom een roerende zaak is, wordt de heffingsmaatstaf van die roerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste en tweede lid, onderdelen b en c, en 22, derde lid, van de Wet WOZ, naar de waarde die het eigendom op 1 januari 2005 heeft en naar de staat waarin het eigendom op 1 januari 2007 verkeert.

  • 5. De rioolrechten, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, worden ingeval van een woning geheven naar het aantal personen per huishouden en ingeval van een niet-woning naar het aantal kubieke meters water dat naar het eigendom is toegevoerd of opgepompt.

  • 6. Het aantal kubieke meters toegevoerd of opgepompt water wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij de herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 7. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 8. De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd.

Artikel 4 Belastingtarieven

  • 1.

    Het tarief van het recht, bedoeld in artikel 2, eerste lid,

    onderdeel a, bedraagt per eigendom voor elke volle

    € 2.500

    van de heffingsmaatstaf

    € 1,31.

  • 2. Het tarief van het recht, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, bedraagt voor een eigendom dat wordt gebruikt

    • a.

      als woning door een huishouding bestaande uit

      1.

      één persoon

      € 47,35;

      2.

      meer dan één persoon

      € 71,03

    • b.

      als niet-woning

      1.

      voor de eerste 0 tot 500 kubieke meters toegevoerd of opgepompt water

      € 163,50

      2.

      voor iedere volgende volle eenheid van 250 kubieke meters toegevoerd of opgepompt water

      € 163,50

Artikel 5 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 6 Wijze van heffing

De rioolrechten worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De rioolrechten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar.

  • 2. De rioolrechten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, in de loop van het belastingjaar aanvangt of in omvang wijzigt, is het recht verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, in de loop van het belastingjaar eindigt of in omvang wijzigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 6,00.

Artikel 8 Tijdstip van betaling en betaling in termijnen

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald binnen dertig dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt dat, ingeval het bedrag van de aanslag of het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen € 10.000,- of minder bedraagt, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 9 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot heffing en invordering van de rioolrechten.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening rioolrechten

Leeuwarden 2007’.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag

    na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2007.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2006.

voorzitter
griffier