Regeling vervallen per 01-01-2012

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007

Geldend van 06-10-2011 t/m 31-12-2011

Intitulé

TOESLAGENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      beleidsregel: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, over de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden;

    • c.

      dak- en thuisloze: de persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats;

    • d.

      gehuwdennorm: de bijstandsnorm voor gehuwden als bedoeld in artikel 21, onder c, van de wet;

    • e.

      wet: de Wet werk en bijstand;

    • f.

      woonkosten: de optelsom van de kosten van de kale huurprijs, energielasten (gas, water en elektra) en gemeentelijke heffingen;

    • g.

      zorgbehoevende: de persoon die vanwege ziekte of één of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend of duurzaam niet in staat is een eigen huishouding te voeren omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen.

  • 2. Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze verordening stelt regels over wanneer en voor welke categorieën belanghebbende de bijstand kan worden verhoogd of verlaagd.

Artikel 3 De belanghebbende

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden voor personen van 27 en ouder maar wel jonger dan 65 jaar.

  • 2. In geval van gehuwden gelden deze bepalingen alleen indien beide echtgenoten 27 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

HOOFDSTUK 2 DE TOESLAGEN OP DE BIJSTAND

Artikel 4 Toeslagen voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt:

    • a.

      20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder als er in zijn of haar woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      17% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder die als kostganger, onderhuurder of anderszins op commerciële basis de woning deelt met een ander;

    • c.

      10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder die als kostgever, verhuurder of onderverhuurder de woning deelt met een ander;

    • d.

      5% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder die met een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad de woning deelt of met een ander op niet commerciële basis de woning deelt.

  • 2. De onder het eerste lid, onderdeel b genoemde toeslag wordt verhoogd met 3% van de gehuwdennorm, als de woonkosten hoger zijn dan het in de algemene bijstand begrepen bedrag voor woonkosten. Deze verhoging wordt niet toegepast als belanghebbende als kostganger inwoont.

  • 3. De toeslag voor een dak- en thuisloze bedraagt met toepassing van artikel 25 van de wet in combinatie met artikel 27 van de wet 5% van de gehuwdennorm.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als die ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      het kind met een inkomen minder dan 55% van de gehuwdennorm;

    • b.

      het kind met uitsluitend een tegemoetkoming op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • c.

      de alleenstaande of de alleenstaande ouder of diegene met wie de woning wordt gedeeld zorgbehoevend is.

HOOFDSTUK 3 DE VERLAGING VAN DE BIJSTAND

Artikel 6 Verlaging voor gehuwden

  • 1. De verlaging zoals bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt:

    • a.

      3% van de gehuwdennorm voor gehuwden die als kostganger of onderhuurder of anderszins op commerciële basis de woning deelt met een ander;

    • b.

      10% van de gehuwdennorm voor de gehuwden die als kostgever of onderverhuurder of anderszins op commerciële basis de woning deelt met een ander;

    • c.

      15% van de gehuwdennorm voor de gehuwden die met een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad de woning delen of anderszins op niet commerciële basis de woning delen;

    • d.

      15% van de gehuwdennorm voor de gehuwden die dak- en thuisloze zijn.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      het kind met een inkomen minder dan 55% van de gehuwdennorm;

    • b.

      het kind met uitsluitend een tegemoetkoming op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • c.

      zorgbehoevende gehuwden of de zorgbehoevende persoon met wie de woning wordt gedeeld.

      3.De verlaging als bedoeld onder het eerste lid, onderdeel a blijft achterwege, indien en voor zover de woonkosten hoger zijn dan het in de algemene bijstand begrepen bedrag voor woonkosten. Dit is niet van toepassing op de belanghebbende die als kostganger inwoont.

Artikel 7 Verlaging vanwege de woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt indien een woning wordt bewoond, waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of eigenaarslasten zijn verbonden:

  • a.

    15% van de gehuwdennorm als er sprake is van de maximale toeslag zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, of indien de bijstandsnorm niet met toepassing van artikel 6 is verlaagd;

  • b.

    7% van de gehuwdennorm als er sprake is van een toeslag als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b;

  • c.

    7% van de gehuwdennorm in de overige gevallen.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8 Bekendmaking wijziging normbedragen

  • 1. Het college maakt wijzigingen van de in de wet genoemde normbedragen bekend.

  • 2. Het college maakt de in deze verordening vermelde toeslagen en verlagingen bekend op de wijze zoals vermeld in artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 9 Uitvoering

  • 1. Het college draagt zorg voor de uitvoering van deze verordening.

  • 2. Het college kan voor de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.

  • 3. Het college kan, indien de toepassing van bepalingen in deze verordening in de individuele situatie tot grove onbillijkheden leidt, afwijken van deze verordening.

Artikel 10 Rapportage

Het college rapporteert jaarlijks aan de raad over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 11 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Toeslagenverordening Wwb”.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2007.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 10 september 2007.

voorzitter
griffier

Algemene toelichting

1. De Toeslagenverordening.

In artikel 8, eerste lid, onder c, en artikel 30 van de wet is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën en op grond van welke criteria de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd.

Artikel 30 van de wet gaat er van uit dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter heeft.

Het is daarom niet nodig alle situaties uitputtend te regelen.

In bijzondere situaties heeft het college op grond van artikel 18, eerste lid, van de wet steeds de bevoegdheid individualiserend de toeslag vast te stellen.

Bij het afbakenen van de categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria en is gekozen voor een forfaitaire benadering.

In deze Toeslagenverordening wordt, naast toeslagen, ook invulling gegeven aan verlagingen die de wet mogelijk maakt.

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden van 21 jaar tot 65 jaar, hoewel de Wet de mogelijkheid biedt om verlagingen toe te passen op 18, 19 en 20 jarigen. Hoewel de artikelen 26, 27 en 28 van de wet categoriale verlagingen voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar mogelijk maakt, wordt daarvan afgezien. De normen voor deze leeftijd zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders. Het inwonen bij de ouders zou daardoor dubbel worden belast.

2. Norm, toeslag en verlaging.

De Wet kent voor de vaststelling van de algemeen noodzakelijke bestaanskosten een systeem van basisnormen, met toeslagen en verlagingen.

In de artikelen 20 tot en met 30 van de wet worden de basisnormen vastgesteld. Ook wordt aangegeven dat de gemeente in een verordening moet opnemen in welke gevallen voor welke doelgroep de basisnorm met een toeslag wordt verhoogd of met een verlaging wordt bijgesteld.

De drie basisnormen van 21 tot 65 jaar bestaan uit:

gehuwdennorm

:

100% van het wettelijk minimumloon;

alleenstaande ouder norm

:

70% van het wettelijk minimumloon;

alleenstaande norm

:

50% van het wettelijk minimumloon.

De toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders bedragen op grond van artikel 25 Van de wet maximaal 20% van de gehuwdennorm, zolang de noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel met een ander kunnen worden gedeeld.

De bijstand bedraagt in dat geval:

voor alleenstaande ouders

:

90% van de gehuwden norm;

voor alleenstaande

:

70% van de gehuwden norm.

De toeslag voor de alleenstaande en alleenstaande ouder kan lager worden vastgesteld, als de noodzakelijke kosten van het bestaan geheel of gedeeltelijk met een ander kunnen worden gedeeld.

Ook voor gehuwden geldt dat als zij de noodzakelijke kosten van bestaan volledig of gedeeltelijk met een ander delen de gehuwdennorm zal worden verlaagd./====

De gemeente maakt gebruik van deze beleidsruimte in de volgende situaties:

  • ·

    bij het kunnen delen van de kosten met een ander, bij alleenstaande(ouder)en gehuwden;

  • ·

    bij lagere bestaanskosten vanwege de woonsituatie;

  • ·

    bij de 21 of 22 jarige leeftijd.

De gemeente maakt geen gebruik van de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen vanwege recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 van de wet).

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen.

In dit artikel worden de begrippen die in deze verordening voorkomen gedefinieerd. En voor zover begrippen niet worden omschreven, wordt aansluiting gezocht bij gelijkluidende omschrijvingen in de Wet en de Algemene wet bestuursrecht.

sub c. dak- en thuisloze.

Een dak- en thuisloze wordt omschreven als de persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats. Geheel geen woon- of verblijfplaats hebben kan volgens het Burgerlijk Wetboek niet. Daarom is het van belang om aan te geven wat de strekking van deze definitie is.

Het gaat hier om personen die wel staan ingeschreven bij de gemeente maar die niet geregeld een eigen onderdak hebben ofwel onderdak hebben in een pension, kamer of tijdelijk verblijven in een voorziening voor 24-uurs opvang.

sub f. woonkosten.

Het bedrag dat in de bijstandsnorm voor woonkosten wordt gehanteerd bedraagt 26.2% van de gehuwdennorm.

Hoewel het bedrag dat in de bijstandsnorm voor woonkosten is begrepen ook op een andere manier kan worden berekend, is hier gekozen voor het percentage van 26.2 zoals dat in 1997 is vastgesteld. De berekening is toen gemaakt voor hetzelfde doel als waar het nog steeds voor nodig is, namelijk een hogere toeslag of lagere korting bij commerciële woningdeling.

Hoewel bedragen in de loop der jaren zijn gewijzigd, is de verhouding tussen de verschillende kosten niet noemenswaardig veranderd, dus is dit percentage verantwoord. De hoogte van alle toeslagen zijn ook nog gebaseerd op de in 1995 vastgestelde berekeningen.

Woonkosten bestaan hier uit meerdere componenten namelijk de kale huurprijs, energielasten (gas, elektra en water) en gemeentelijke heffingen. Alle overige in de kamerhuur begrepen kosten worden niet gerekend

Artikel 2 Toepassingsbereik.

In dit artikel wordt omschreven wat de raad beoogd met deze verordening. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting.

Artikel 3 De belanghebbende.

Voor jongeren (18, 19 en 20 jaar) wordt afgezien van de mogelijkheid om een verlaging op de bijstand toe te passen.

De normen voor deze leeftijd zijn al lager vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders. Het toepassen van een verlagingsmogelijkheid zou het inwonen bij de ouders dubbel belasten. Deze extra belasting is niet wenselijk.

Artikel 4 Toeslagen voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder.

De toeslag van 20% van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30, tweede lid, onderdeel a, van de wet.

Als een ander eveneens in de woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan (zoals huur, stookkosten) gedeeld worden.

De woonsituatie bepaalt de hoogte van de toeslag en bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van de gehuwdennorm. De feitelijke deling van de kosten is niet maatgevend.

Er is gekozen voor een differentiatie van de toeslagen, afhankelijk van de omstandigheden welke de mate van het schaalvoordeel van dit samenwonen veronderstellen. Het onderscheid is de zakelijke, commerciële overeenkomst. Een kostganger en onderhuurder hebben veel minder voordeel van het samenwonen dan de kostgever en de verhuurder, die de kosten samenhangend met het gebruik door een derde zullen doorberekenen.

Dit bracht voor deze onderscheidene groepen de toeslag op respectievelijk 17% en 10%.

Bij niet commerciële samenwoning zijn de voordelen anders verdeeld en wordt een toeslag gegeven van 5%.

Als de woonkosten bij commerciële woningdeling, hoger zijn dan 26.2% van de gehuwden norm, wordt de toeslag verhoogd met 3% van de gehuwdennorm. Dit komt voort uit de gedachte dat kamerbewoners soms genoodzaakt zijn een dure kamer te huren waartegenover geen huurtoeslag bestaat. De maximale ruimte die er is in de mogelijkheid een toeslag te verhogen wordt dan gebruikt, zoals in 1997 reeds is vastgesteld.

In het derde lid is de toeslag voor een dak- en thuisloze vastgesteld op 5% van de gehuwdennorm. Naast het kunnen delen van de algemene bestaanskosten met een ander, kunnen er aanzienlijk lagere algemene bestaanskosten zijn als gevolg van het ontbreken van bepaalde (woon)kosten. Iemand, die geen eigen woonruimte heeft en bijvoorbeeld gebruik maakt van centra voor dak-en thuislozenopvang heeft schaalvoordelen. Omdat de in artikel 25 van de wet genoemde toeslag, volgens de toelichting op artikel 27 van de wet, uitsluitend ziet op situaties waarin kosten kunnen worden gedeeld met aan ander, is in artikel 27 een aparte rechtsgrond opgenomen voor het verlagen van de in artikel 25 van de wet bedoelde toeslag als gevolg van de woonsituatie. Alhoewel een dak- en thuisloze geen kosten van huur, gas, water, elektra en kosten van woninginrichting heeft kan hij wel geconfronteerd worden met onder andere de kosten van dak- en thuislozenopvang. Financieel gezien is de situatie van een dak- en thuisloze goed te vergelijken met een persoon welke op niet-commerciële wijze een woning deelt. Daarom is er voor gekozen om de toeslag van artikel 25 van de wet, in combinatie met art 27 van de wet, vast te stellen op 5%.

De in artikel 4 genoemde percentages zijn berekend aan de hand van gegevens van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Hoewel deze cijfers in de loop der jaren veranderd zijn, zijn de onderlinge verhoudingen ongewijzigd gebleven, zodat het verantwoord wordt geacht deze te handhaven.

In het vierde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm zijn begrepen, maar die een zo laag inkomen hebben, dat niet aannemelijk is dat zij betekenisvol kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben.

Dit zijn in de eerste plaats diegenen die uitsluitend een tegemoetkoming op grond van de Wet studiefinanciering (WSF) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) voor een thuiswonende ontvangen, waarvan de hoogte reeds is beperkt en verder diegenen waarvan het inkomen daarmee vergelijkbaar is.

Aangezien de betreffende kinderen niet in de bijstand zijn begrepen, is het aan de ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a en b van toepassing zijn.

In het vierde lid, onder c, wordt geregeld dat de zorgbehoevende niet wordt meegeteld als persoon die in dezelfde woning het hoofdverblijf heeft.

Dat er ook daadwerkelijk sprake dient te zijn van een zorgrelatie is een cruciale voorwaarde voor toepassing van dit artikel.

Ook de zorgbehoevende zelf ontvangt de maximale toeslag.

De toeslagenverordening is geënt op situaties waarbij de kosten worden gedeeld met een ander. Bij meerdere kostendelers waarin commerciële verhoudingen aan de orde zijn, dient de afstemming van de bijstand langs de weg van aftrek van inkomsten uit onderhuur of kostgeving te geschieden. De inkomsten uit kostgeving of onderhuur vanaf de 2e persoon worden voor 30% op de uitkering van de kostgever cq onderverhuurder in mindering gebracht. De minimale huurprijs en het kostgeld worden vastgesteld analoog aan de Coördinatietabel Sociale Verzekeringen. Deze tabel is per 1 januari 2006 vervallen maar wordt nog steeds gehanteerd. De bedragen in de tabel worden jaarlijks door middel van de indexering aangepast.

Artikel 5 Toeslagen voor de alleenstaande van 21 of 22 jaar.

Artikel 29 van de wet geeft het college de bevoegdheid om de toeslag afwijkend vast te stellen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden.

Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21 jarige lager is dan dat voor een 22 jarige ligt het voor de hand om bij de eerste een lagere toeslag toe te passen.

In het tweede lid wordt geregeld dat indien artikel 5 voor alleenstaanden een lagere toeslag voorschrijft, dat percentage geldt.

Dit doet zich alleen voor bij een 22 jarige, die samenwoont met een bloed- of aanverwant.

Artikel 6 Verlaging voor gehuwden.

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar.

Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijk kosten die samenhangen met het wonen ook nog verder gedeeld worden.

Evenals bij de toeslag voor de alleenstaande (ouders), zijn om dezelfde reden de percentages van de verlaging gevolgd die ook golden bij de Algemene bijstandsverordening.

Voor de gevolgen van inwonende kinderen die niet meer in de norm zijn begrepen, wordt verwezen naar de toelichting van artikel 4, vierde lid, van deze verordening.

In geval van meerdere kostgangers of onderhuurders of zorgbehoevenden, wordt verwezen naar de toelichting van artikel 4 van deze verordening.

Tot slot wordt voor de toelichting op het derde lid verwezen naar wat in artikel 4, lid 2 wordt vermeld.

Artikel 7 Verlaging vanwege de woonsituatie.

Artikel 27 van de wet geeft de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen als de belanghebbende helemaal geen of lagere kosten van het bestaan heeft tengevolge van zijn woonsituatie.

Het kortingspercentage van 15%, als gevolg van het bewonen van een woning waarvoor geen huur of eigenaarslasten (hypotheekrente, de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten, erfpachtcanon en een bedrag voor groot onderhoud) verschuldigd zijn, is gerelateerd aan het begrip normhuur wat gebruikt wordt bij de vaststelling van de huurtoeslag. De normhuur is in de systematiek van de huurtoeslag het bedrag wat sowieso voor eigen rekening van de huurder blijft. Omdat in de toeslagenverordening is gekozen voor een systematiek met percentages is deze lijn ook doorgetrokken in artikel 7 van deze verordening. Het percentage van 15 is iets lager dan de huidige normhuur. Indien de normhuur op enig moment toch lager zou uitvallen dan 15% van de gehuwdennorm, dan wordt de korting van 15% begrensd tot het bedrag van de dan geldende normhuur. Dit ter voorkoming van de situatie dat een bijstandsgerechtigde welke een korting heeft met toepassing van dit artikel meer geld kwijt is aan “huur” dan een bijstandsgerechtigde welke een huurtoeslag ontvangt.

Artikel 8 Bekendmaking wijziging normbedragen.

Voor de wijze van bekendmaking van de wijzigingen is aansluiting gezocht bij de Algemene wet bestuursrecht.

Met dit artikel wordt een poging gedaan om inhoud te geven aan de actieve voorlichting. Het streven is erop gericht om op een publieksvriendelijke wijze invulling te geven aan de voorlichting.

Artikel 9 Uitvoering.

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de verordening berust bij het college. Indien noodzakelijk kunnen daarvoor nadere regels worden opgesteld.

Het gestelde in het derde lid heeft betrekking op de zogenaamde "hardheidsclausule". Een dergelijke bepaling wordt in de verordening opgenomen om het college enige vrijheid te geven bij het toepassen van de bepalingen. Of een dergelijke bepaling daadwerkelijk van toepassing zal zijn, is mede gelet op het individualiseringsbeginsel in de wet nog onduidelijk. Immers het college is verplicht om op basis van dit beginsel de toepassing van de wet te allen tijde op de belanghebbende af te stemmen. Ondanks voorgaande constatering wordt de clausule toch in de verordening opgenomen. De eventuele toepassing van deze hardheidsclausule dient echter wel tot het uiterste beperkt te worden. Bij het regelmatig toepassen van deze clausule dient aanpassing van de verordening te worden overwogen.

Artikel 10 Rapportage.

De gemeenteraad kan zijn controlerende functie alleen goed vormgeven als beschikt wordt over de van belang zijnde gegevens. Het college zal de raad jaarlijks voorzien van informatie over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de toeslagenverordening. Tevens zal, indien noodzakelijk, worden gerapporteerd of het college gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde “hardheidsclausule”.

Artikel 11 Citeertitel.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12 Inwerkingtreding.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.