Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels vergoeding kosten arbeidsinschakeling en re-integratie WWB, IOAW en IOZAZ Gemeente Leiden 2008

Geldend van 13-12-2008 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels vergoeding kosten arbeidsinschakeling en re-integratie WWB, IOAW en IOZAZ Gemeente Leiden 2008

BELEIDSREGELS VERGOEDING KOSTEN ARBEIDSINSCHAKELING EN RE-INTEGRATIE WWB, IOAW EN IOAZ GEMEENTE LEIDEN 2008

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen als bedoeld in artikel 1,2 en 3 Re-integratieverordening Leiden 2008 zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 2 Recht op vergoeding

Artikel 2 Vergoeding kosten kinderopvang

  • 1. Het College kan aan belanghebbende een vergoeding toekennen voor de gemaakte kosten voor kinderopvang, voor zover het College de kinderopvang noodzakelijk acht voor het kunnen voldoen aan de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 8 lid 1, 2 en 3 van de Re-integratieverordening.

  • 2. In het geval van georganiseerde kinderopvang bedraagt de hoogte van de vergoeding maximaal het werkgeversdeel en de eigen bijdrage in de kosten voor de kinderopvang.

  • 3. In het geval van particuliere kinderopvang is de vergoeding gebaseerd op de uurprijs zoals die door het NIBUD gepubliceerd worden.

Artikel 3 Vergoeding reiskosten

  • 1. Het College kan aan belanghebbende een vergoeding toekennen voor de gemaakte kosten voor vervoer, voor zover het College dit vervoer noodzakelijk acht voor het kunnen voldoen aan de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 8 lid 1, 2 en 3 van de Re-integratieverordening.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt binnen een reisafstand van 10 km iemand geacht te kunnen lopen of fietsen en komen reiskosten niet in aanmerking voor vergoeding.

  • 3. Het College kan besluiten van het gestelde in lid 2 af te wijken, indien fietsen, vanwege in de persoon gelegen factoren, redelijkerwijs niet van belanghebbende kan worden verlangd.

  • 4. De in lid 1 genoemde kosten worden vergoed op basis van de kosten voor openbaar vervoer.

Artikel 4 Vergoeding kosten studiemiddelen

  • 1. Het College kan aan belanghebbende een vergoeding toekennen voor de gemaakte kosten voor studiemiddelen ten behoeve van, door het College aangeboden, noodzakelijke scholing, voor zover het College de studiemiddelen noodzakelijk acht voor het kunnen voldoen aan de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 8 lid 1, 2 en 3 van de Re-integratieverordening.

  • 2. De vergoeding bedraagt maximaal de hoogte van de noodzakelijke kosten volgens de opgave van de instelling die de scholing verzorgt.

Artikel 5 Vergoeding overige kosten

  • 1. Het College kan aan belanghebbende een vergoeding toekennen voor de overige kosten die de belanghebbende moet maken in het kader van het nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 8 lid 1, 2 en 3 van de Re-integratieverordening.

  • 2. De in lid 1 bedoelde kosten:

    • a.

      zijn, naar het oordeel van het College, noodzakelijk en aantoonbaar en kunnen in redelijkheid niet te laste van de klant kunnen komen.

    • b.

      mogen niet vergoed kunnen worden vanuit een voorliggende voorziening.

    • c.

      bedragen maximaal de goedkoopste, adequate oplossing.

Hoofdstuk 3 Verplichtingen

Artikel 6 Inlichtingenplicht

  • 1. Een uitkeringsgerechtigde doet aan het college uit eigen beweging of op verzoek direct mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een vergoeding.

  • 2. Een uitkeringsgerechtigde is verplicht aan het college, daarnaar gevraagd, medewerking te verlenen aan de uitvoering van deze beleidsregels.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsbepalingen

Artikel 7 Vaststelling recht

  • 1. Het college stelt het recht op een vergoeding ambtshalve of, als dit niet mogelijk is, op schriftelijke aanvraag vast.

  • 2. Het college bepaalt, als dit noodzakelijk is, welke gegevens een uitkeringsgerechtigde voor de vaststelling van het recht op een vergoeding moet verstrekken, alsmede het de wijze en het tijdstip waarop hij de gegevens moet verstrekken.

Artikel 8 Herziening en intrekking

Het college kan het recht op een vergoeding herzien of intrekken:

  • a.

    als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld artikel 6 lid 1 geleid heeft tot een ten onrechte of te hoog verstrekte vergoeding;

  • b.

    als anderszins een vergoeding ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekt is.

Artikel 9 Terugvordering

Als het college een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in artikel 8 genomen heeft, kan heteen ten onrechte of te hoog verstrekte vergoeding terugvorderen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 10 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een uitkeringsgerechtigde afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.

Artikel 11 Onvoorziene situaties

In gevallen waarin de bepalingen van deze beleidsregels niet voorzien, neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van alle omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde.

Artikel 12 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels Vergoeding kosten arbeidsinschakeling en re-integratie”.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van <datum>

Nota-toelichting

Toelichting op de beleidsregels vergoedingen gemeente Leiden 2008.

Artikelsgewijze toelichting

Daar waar hierna geen toelichting wordt gegeven worden de beleidsregels voldoende duidelijk geacht.

Artikel 2

lid 2: Op 1 januari 2005 is de Wet Kinderopvang (WKO) in werking getreden. Deze wet regelt de kwaliteit en financiering van de kinderopvang in Nederland. In deze wet zijn 7 doelgroepen beschreven waarvoor de gemeente verantwoordelijk is voor het verstrekken van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang.  

In de wet is geregeld dat 3 partijen belang hebben aan kinderopvang. De ouder, de werkgever en de overheid. Deze drie partijen moeten dan ook alle drie een deel van de kosten betalen.

Bij de WKO is uitgegaan van een gezin met twee ouders, die beiden werken. Het werkgevers gedeelte is 1/6 deel van de kosten. Bij twee werkgevers betalen deze dus 1/3 deel van de kosten. Het restant wordt verdeeld tussen de ouder en het rijk. Bij een laag inkomen (bijstandsniveau) betaalt het rijk tot 63,2% van de kosten. De werkgevers betalen gezamenlijk 33,3%. Totaal ontvangt de klant dus 96,5%. Het resterende percentage (3,5%) wordt gezien als eigen bijdrage.

Bij een alleenstaande ouder neemt het rijk het 1/6 deel van de missende werkgever over.

Indien er een werkgever is, die geen tegemoetkoming betaalt (deze is nog niet verplicht voor werkgevers) dan neemt het rijk ook dit deel over.

Er is een aantal gevallen denkbaar waar geen werkgever aanwezig is, en toch kinderopvang noodzakelijk is. Bijvoorbeeld bij deelname aan een re-integratie traject.

Voor deze doelgroepen kan de gemeente gezien worden als "werkgever" en zal de gemeente het werkgevers gedeelte van de kosten van kinderopvang betalen.

Dit resulteert in een maximale vergoeding van de kinderopvang van het werkgeversdeel (16.67%) aangevuld met de eigen bijdrage (3,5%), tot 20,17%

lid 3: Het NIBUD publiceert op haar site wat de gebruikelijke kosten zijn voor particuliere kinderopvang (“de oppas”). Indien er geen mogelijkheid bestaat om van de georganiseerde kinderopvang gebruik te maken, kunnen deze kosten vergoed worden.

Artikel 3

lid 2: Er wordt van uitgegaan dat belanghebbenden een afstand tot 10 km lopend of per fiets kunnen afleggen en dat er dus geen kosten van vervoer zijn

lid 3: hiervan is sprake bij bijvoorbeeld een handicap die de mobiliteit aantast (dit hoeft niet dooreen arts te worden vastgesteld) of het op afstand naar school brengen van kinderen. Niet kunnen fietsen is dus geen reden om af te wijken van het onder lid 1 gestelde. Het niet kunnen beschikken over een fiets overigens ook niet, hoewel dit eventueel wel een afweging kan zijn bij het al dan niet vergoeden van de kosten voor de aanschaf van een fiets. Voor onder meer deze vergoeding is artikel 5 bedoeld.

Artikel 4

Studiemiddelen in het kader van scholing zoals die in de beleidsregels scholing is geregeld, komen voor vergoeding in aanmerking. Indien de scholing in het kader van een traject wordt aangeboden, zullen de studiemiddelen, normaal gesproken, onderdeel zijn van de offerte die bij het trajectplan behoort.

Artikel 5

Dit artikel is een zogenaamd restartikel. Dat wil zeggen dat. met een beroep op dit artikel, in principe alle kosten vergoed kunnen worden die een belanghebbende maakt op weg naar duurzame uitstroom. Er gelden echter wel een paar voorwaarden: Ten eerste gaat het altijd om kosten die gemaakt moeten worden om te kunnen voldoen aan de verplichtingen uit artikel 8 van de re-integratieverordening, en dan met name artikel 8 lid 2. Dit is de verplichting om gebruik te maken van de ondersteuning en de voorzieningen die de betreffende cliënt door het College krijgt aangeboden. Vervolgens bepaalt het College of die kosten noodzakelijk en aantoonbaar zijn, en of er geen andere instelling is waar deze kosten beter ondergebracht kunnen worden. Bij een andere instelling moet in dit geval aan organisaties buiten de gemeente gedacht worden; de Bijzondere Bijstand is nadrukkelijk niet bedoeld als voorliggende voorziening in dit artikel. Als laatste worden de kosten alleen vergoed als het de goedkoopste, toereikende oplossing is voor het probleem waar de kosten voor gemaakt worden, of, als de cliënt voor een duurdere oplossing kiest tot een maximum gelijk aan de goedkoopste, toereikende oplossing.

Artikel 6

In dit artikel is voor de vaststelling en verstrekking van een vergoeding een inlichtingen- (lid 1) en medewerkingsplicht (lid 2) voor een uitkeringsgerechtigde opgenomen. Hoewel voor het recht op bijstand of uitkering en voor de arbeidsinschakeling een uitkeringsgerechtigde een inlichtingen- en medewerkingsplicht op grond van resp. artikel 17 WWB, 13 IOAW en 13 IOAZ bestaat, is, in het kader van gebruikmaking van de bevoegdheid van verstrekken van een vergoeding, in deze beleidsregel expliciet een dergelijke verplichting opgenomen. Zie voor de specifieke (uiteenlopende) gevolgen van het niet nakomen van de beide inlichtingenverplichtingen de artikelen 8 en 9 met betrekking tot herziening of intrekking en terugvordering.

Artikel 7

Vanuit het oogpunt van een klantgerichte en efficiënte behandeling wordt het recht op een vergoeding als regel ambtshalve vastgesteld. Dit is mogelijk, daar in vrijwel alle gevallen de noodzakelijke gegevens voor de vaststelling voorhanden zijn dan wel, bij ontbreken, alsnog op verzoek overgelegd (moeten) worden. Slechts in een uitzonderlijke situatie zal de vaststelling op een schriftelijke aanvraag moeten geschieden.

Zowel voor de ambthalve vaststelling als de schriftelijke aanvraag geldt dat het college bepaalt welke gegevens, voor zover dat (nog) noodzakelijk is, een uitkeringsgerechtigde moet verstrekken, alsmede de manier waarop en de termijn waarbinnen hij de gegevens moet overleggen.

Artikel 8

Een vergoeding kan als subsidie in de zin van artikel 4:21 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt te worden. Beëindiging, herziening of intrekking van een vergoeding op grond van de WWB, IOAW of IOAZ is niet mogelijk, daar een subsidie geen bijstand of uitkering betreft dan wel daarmee gelijkgesteld is in die wetten. Met andere woorden, er is geen (bestuursrechtelijke) grondslag in de WWB, IOAW of IOAZ aanwezig, daar geen bepaling voor beëindiging, herziening of intrekking van een vergoeding opgenomen is. Beëindiging, herziening of intrekking van een vergoeding dient dan ook op grond van Afdeling 4.2.6 van de Awb te geschieden, omdat het een subsidie betreft.

Uit de term ‘kan’ blijkt dat het een bevoegdheid van het college betreft. Het college kan derhalve per individuele situatie op grond van de reden van ten onrechte verstrekte vergoeding, de mate van financiële benadeling en de omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde besluiten al dan niet tot herziening of intrekking over te gaan. Indien tot herziening of intrekking besloten wordt, vereist het gebruik maken van deze bevoegdheid echter wel een zorgvuldig onderzoek en rapportage alsmede een beschikking die specifiek gemotiveerd is.

Artikel 9

In de WWB, IOAW of IOAZ zijn geen specifieke bepalingen voor terugvordering van een ten

onrechte verstrekte vergoeding opgenomen. De geldende terugvorderingsbepalingen in die wetten bieden daartoe eveneens geen mogelijkheid, omdat een vergoeding geen bijstand of uitkering is.

Terugvordering is om voorgaande reden ook niet mogelijk op grond van onderhavig artikel van deze beleidsregels. Terugvordering van een premie dient dan ook op grond van Afdeling 4.2.7 van de Awb te geschieden, omdat het een subsidie betreft. Terugvordering van een premie is met toepassing van art. 4:57 Awb alleen mogelijk op grond van de zgn. onverschuldigde betaling conform artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek. Dit is een procedure voor de civiele rechter om een dwanginvorderingstitel voor de ten onrechte verstrekte vergoeding te verkrijgen, nadat een belanghebbende, na aanmaning, in gebreke is gebleven de kosten terug te betalen. Om van een onverschuldigde betaling van de gemaakte kosten te kunnen spreken, dient daaraan echter altijd het hierboven gemelde besluit tot beëindiging, herziening of intrekking vooraf te zijn gegaan.

De terugvordering betreft overigens betreft een kan-bepaling. Er kan per geval op grond van de reden van ten onrechte verstrekte premie, de mate van financiële benadeling en de omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde besloten worden al dan niet tot terugvordering over te gaan. Indien tot terugvordering besloten wordt, vereist het gebruik maken van deze bevoegdheid een zorgvuldig onderzoek en rapportage alsmede een beschikking die specifiek gemotiveerd is.