Regeling vervallen per 01-10-2009

Verordening dwangsom bij niet tijdig beslissen

Geldend van 01-01-2008 t/m 30-09-2009

Intitulé

Verordening dwangsom bij niet tijdig beslissen

VERORDENING DWANGSOM BIJ NIET TIJDIG BESLISSEN

(Verordening dwangsom bij niet tijdig beslissen)

Artikel 1 Definitie en toepassingsbereik

  • 1. Het college wijst de beschikkingen op aanvraag en beslissingen op bezwaar aan waarop deze verordening van toepassing is.

  • 2. Deze verordening verstaat onder tijdig: het beslissen op een op een aanvraag of bezwaar binnen de termijnen die daarvoor gelden op grond van de Algemene wet bestuursrecht of een ander wettelijk voorschrift, een en ander met inachtneming van de toepasselijke uitzonderings-, verdagings- en verschoningsgronden.

Artikel 2 Verschuldigdheid van de dwangsom

  • 1. Indien een bestuursorgaan niet tijdig beslist en, na schriftelijk in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft te beslissen, is het bestuursorgaan aan de aanvrager of indiener van het bezwaarschrift een dwangsom verschuldigd van € 20 per dag voor elke dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft, tot een maximum van € 1.000.

  • 2. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop het bestuursorgaan de ingebrekestelling heeft ontvangen.

  • 3. Een ingebrekestelling kan worden verzonden zodra het bestuursorgaan niet tijdig beslist.

  • 4. Bezwaar of beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schorst niet de werking van de dwangsom.

  • 5. Geen dwangsom is verschuldigd indien:

    • a.

      het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld;

    • b.

      het niet tijdig beslissen te wijten is aan de aanvrager of indiener van het bezwaarschrift

    • c.

      indien duidelijk is dat de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld of zal worden afgewezen danwel het bezwaar kennelijk niet ontvankelijk of kennelijk ongegrond is;

    • d.

      het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven, of

    • e.

      de aanvrager of indiener van het bezwaarschrift met uitstel akkoord is gegaan.

  • 6. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd. Dit is van overeenkomstige toepassing op indieners van een bezwaarschrift.

Artikel 3 Vaststellen en betalen van de dwangsom

  • 1. Het bestuursorgaan dat in gebreke is gesteld beslist binnen twee weken na de dag waarop op de aanvraag of het bezwaar is beslist, over de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsom, maar in elk geval niet later dan 78 dagen na de ontvangst van de ingebrekestelling.

  • 2. In gevallen waarin een ingebrekestelling is verzonden terwijl niet is voldaan aan artikel 2 lid 3 besluit het bestuursorgaan binnen een week na de ontvangst van de ingebrekestelling over de verschuldigdheid van de dwangsom.

  • 3. De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Artikel 4 Verrekenen van de dwangsom

  • 1. Indien een bestuursorgaan in verband met het niet tijdig geven van een beschikking op aanvraag uit andere hoofde een schadevergoeding of een dwangsom verschuldigd is, komt het recht op een dwangsom als bedoeld in artikel 2 in zoverre te vervallen. Een reeds uitbetaalde dwangsom wordt alsdan aangemerkt als een voorschot op de desbetreffende schadevergoeding of dwangsom.

  • 2. Een uit hoofde van deze verordening verschuldigde dwangsom kan worden verrekend met leges, die verschuldigd zijn voor de behandeling of afgifte van een beschikking waarop de dwangsom betrekking heeft, alsmede met gemeentelijke belastingen, heffingen of retributies voorzover die ten tijde van het verschuldigd worden van de dwangsom nog niet zijn voldaan.

Artikel 5 Terugvorderen van de dwangsom

Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde dwangsommen terugvorderen, voorzover na de dag waarop de beschikking, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is vastgesteld, nog geen vijf jaren zijn

verstreken.

Artikel 6 Overgangsrecht

Deze verordening is niet van toepassing op het niet tijdig beslissen op een aanvraag of bezwaarschrift, ingediend voor het tijdstip waarop de betreffende beschikking door aanwijzing van het college onder het toepassingsbereik van deze verordening is gebracht.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2008. Zij is niet van toepassing op aanvragen en bezwaren die voor die datum zijn ingediend.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Dwangsom bij niet tijdig beslissen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel bepaalt het toepassingsbereik van de verordening en een definitie van het begrip tijdig. Daardoor geldt deze verordening op het niet tijdig geven van een beschikking op aanvraag en het niet tijdig beslissen op bezwaar, als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, in procedures die het college heeft aangewezen. Het niet tijdig geven van een beschikking op aanvraag is het niet geven van een beschikking binnen de termijn die daarvoor geldt op grond van de Algemene wet bestuursrecht of een ander wettelijk voorschrift, een en ander met inachtneming van de uitzonderings-, verdagings- en verschoningsgronden, die op grond van de Algemene wet bestuursrecht of enig ander wettelijk voorschift in de omstandigheden van het geval van toepassing zijn.

Artikel 2

Eerste lid

Artikel 2 bevat de kern van de dwangsomregeling. Het regelt de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom. De regeling is, bljkens artikel 1, van toepassing op beschikkingen op aanvraag en op beslissingen op bezwaar die een beschikking zijn.

Een bestuursorgaan is in gebreke zodra het een beschikking op aanvraag niet tijdig neemt (vergelijk artikel 6:2, onderdeel b, Awb, waar deze term ook gebruikt is met het oog op het beroep bij niet tijdig beslissen). Op welk moment dit het geval is, kan worden afgeleid uit de artikelen 4:13 tot en met 4:15 Awb. Artikel 4:13, eerste lid, bepaalt dat een beschikking gegeven moet worden binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, als er geen wettelijke termijn is, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. In de gevallen waarin een wettelijke termijn geldt, is de situatie in beginsel duidelijk: er is dan niet tijdig beslist wanneer het bestuursorgaan de in het betrokken wettelijk voorschrift genoemde termijn heeft overschreden. Geeft de wet een mogelijkheid tot verlenging, dan zal daarvan binnen de oorspronkelijke beslistermijn gebruik moeten worden gemaakt. In dit verband is nog van belang dat artikel 4:14, eerste lid, uitdrukkelijk niet beoogt om (extra) verlenging van beslistermijnen mogelijk te maken. Deze bepaling verplicht het bestuursorgaan uitsluitend om de aanvrager te informeren indien een beschikking niet binnen de wettelijke termijn kan worden gegeven, en hem daarbij ook te informeren over het tijdstip waarop de beschikking wel genomen zal kunnen worden. Het gaat hier dus niet om verlenging, maar juist om een uitdrukkelijke erkenning door het bestuursorgaan dat het in gebreke is. Voor de aanvrager is dit onder andere van belang in verband met de mogelijkheid van bezwaar en beroep.

Ook de toepassing van de voorgestelde dwangsomregeling zal door deze mededelingsplicht vergemakkelijkt worden. Een bijzondere variant van de wettelijke termijn is het geval waarin de betrokken wet bepaalt dat een aanvraag bij overschrijding van de in de wet gestelde termijn van rechtswege is gehonoreerd of geweigerd (zie bijvoorbeeld artikel 46, vierde lid, Woningwet voor de bouwvergunning). In zo’n geval komt het per definitie niet voor dat een bestuursorgaan te laat beslist. Er is in die gevallen (van rechtswege) immers een beschikking uiterlijk op het tijdstip dat de beslistermijn afloopt. Daarna is het bestuursorgaan ook niet meer tot beslissen bevoegd. De mededelingsplicht van artikel 4:14, eerste lid, geldt in dit geval ook niet (zie artikel 4:14, tweede lid). Wanneer er geen wettelijke termijn geldt, dient het bestuursorgaan te beslissen binnen de redelijke termijn van artikel 4:13, eerste lid. De lengte van die termijn kan zeer variëren afhankelijk van vooral de complexiteit van de besluitvorming en het belang dat de aanvrager heeft bij een snelle beslissing. Voor de toepassing van de dwangsomregeling hoeft dit een minder groot bezwaar te zijn dan dit op het eerste gezicht kan lijken. In de praktijk zal de aanvrager namelijk houvast hebben aan de voorschriften van artikel 4:13, tweede lid, en 4:14, derde lid. Daaruit volgt als hoofdregel dat het bestuursorgaan de aanvrager dient te informeren over de redelijke termijn die zal worden gehanteerd. Dit informeren moet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag gebeuren en het mag alleen achterwege blijven als binnen die acht weken de beschikking zelf al genomen wordt. Een ingebrekestelling wegens niet tijdig beslissen zal bij het ontbreken van een wettelijke termijn dus in elk geval mogelijk zijn zodra de door het bestuur meegedeelde redelijke termijn is verstreken of – als het bestuur geen mededeling doet – zodra acht weken zijn verstreken na de ontvangst van de aanvraag door het bestuursorgaan. Naast of in plaats van een ingebrekestelling blijft ook bezwaar en beroep wegens niet tijdig beslissen mogelijk (artikel 6:2, onderdeel b,Awb). Dat kan met name zinvol zijn indien er onenigheid bestaat over de redelijkheid van de door het bestuur gehanteerde termijn. Zie over de samenloop van dwangsom en bezwaar ook het vierde lid en de toelichting daarop. Als de vertraging veroorzaakt wordt doordat de aanvrager een aanvraag heeft ingediend die onvolledig is of die zonder vertaling of samenvatting niet beoordeeld kan worden, kan dit uiteraard niet aan het bestuur worden toegerekend. Daarvoor zorgt artikel 4:15, waarin is bepaald dat de beslistermijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan om aanvulling van de aanvraag heeft verzocht, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Opschorting van de beslistermijn kan in sommige gevallen ook uit andere wettelijke bepalingen voortvloeien. Zo worden wettelijke termijnen krachtens artikel 31 v an de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob) opgeschort indien een bestuursorgaan zich gehouden voelt een zogenaamd bibob-advies te vragen teneinde de betrouwbaarheid van een aanvrager vast te stellen. Wanneer de bestuursrechter een eerder besluit van het bestuursorgaan heeft vernietigd en het bestuursorgaan een nieuw besluit moet nemen, gelden daarvoor dezelfde termijnen als voor het oorspronkelijke besluit (zie bijvoorbeeld Vz CBB 30 januari 2004, JB 2004/138), tenzij de rechter in zijn uitspraak een termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit. In het laatste geval is de door de rechter gestelde termijn uiteraard maatgevend voor de beoordeling van de tijdigheid van het nieuwe besluit. In het eerste lid is tevens de hoogte van de dwangsom geregeld en is het vereiste van een schriftelijke ingebrekestelling neergelegd.

De regeling ziet blijkens artikel 1ook op alle beslissingen op bezwaarschriften tegen beschikkingen. Daarbij is het dus niet van belang of die – primaire – beschikkingen al of niet op aanvraag zijn gegeven. Het bezwaarschrift is immers zelf een aanvraag in de zin van de Awb (Parl. Gesch. Awb I, blz. 282). Voor de toepassing van de dwangsomregeling in de bezwaarfase geldt hetzelfde als hetgeen hierna wordt opgemerkt over de toepassing bij beschikkingen op aanvraag. De regeling van de beslistermijn voor de beslissing op bezwaar in artikel 7:10 Awb verdient hier nog apart vermelding. Daarin is de mogelijkheid opgenomen om met instemming van de indiener van het bezwaarschrift de beslissing op het bezwaar verder uit te stellen dan de eenmalige verdagingsmogelijkheid die het artikel al biedt (zie het derde en het vierde lid van artikel 7:10 Awb). Die instemming moet dan wel gevraagd worden binnen de reguliere beslistermijn of de termijn waarmee (tijdig) is verdaagd. De instemming hoeft niet in alle gevallen ook uitdrukkelijk te zijn verleend. De rechtspraak pleegt uit de omstandigheden van het geval af te leiden of het bestuursorgaan ervan mocht uitgaan dat de instemming aanwezig was (recent bijvoorbeeld ABRvS 26 mei 2004, LJN AP0019). Dit kan soms ook uit de proceshouding van de bezwaarmaker worden afgeleid (zoals in Vz CBB 28 december 1998, LJN AA3411). Heeft de indiener van het bezwaarschrift met verder uitstel ingestemd, dan kan hij het bestuursorgaan tijdens de uitstelperiode niet ineens en zonder bijzondere aanleiding toch voor de rechter dagen wegens niet tijdig beslissen (zie bijvoorbeeld CRvB 3 januari 2001, JB 2001/52). Hetzelfde zal opgaan voor een ingebrekestelling ter inleiding van een dwangsom.

Tweede lid

Om aanspraak te kunnen maken op een dwangsom, moet de aanvrager het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke stellen. Daarbij dient hij het bestuursorgaan nog enige tijd te gunnen om alsnogte beslissen, anders heeft de ingebrekestelling immers geen zin. Ter wille van de duidelijkheid is

deze termijn in het tweede lid gefixeerd op twee weken. De termijn van twee weken vangt aan opde dag na die waarop de ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. Indien hetbestuursorgaan bijvoorbeeld op maandag 2 augustus een ingebrekestelling ontvangt, is de eerstedag van de termijn dinsdag 3 augustus. De laatste dag van de termijn is dan maandag 16 augustus,zodat op dinsdag 17 augustus voor de eerste keer de dwangsom wordt verbeurd, indien nog steedsgeen besluit is genomen. De ingebrekestelling moet schriftelijk gebeuren. Dat kan ook langselektronische weg, indien het bestuur de elektronische weg hiervoor heeft opengesteld (artikel2:15 Awb). Het is gebruikelijk om dwangsommente limiteren. Zo ook hier. Het maximaalverschuldigde bedrag is gesteld op duizend euro, wat overeenkomt met vijftig dagen na afloop vande ingebrekestellingstermijn. Indien het bestuursorgaan binnen die periode op de aanvraagbeslist, is de dag waarop de beschikking aan de aanvrager is verzonden, de laatste dag waarovernog betaald moet worden. Aan de inhoud van de ingebrekestelling zijn geen bijzondere wettelijkeeisen gesteld. Het spreekt echter vanzelf dat van een ingebrekestelling in de zin van de wet slechtssprake kan zijn, indien voldoende duidelijk is op welk te nemen besluit zij betrekking heeft. Als deaanvrager wegens het niet tijdig beslissen bezwaar instelt (artikel 6:2, onderdeel b, Awb) ofdaarover een schriftelijke klacht indient bij het bestuursorgaan (artikel 9:4 Awb), is daar meetevens voldaan aan het vereiste van schriftelijke ingebrekestelling. Zoals hiervoor al gezegd, is eenbestuursorgaan dat de wettelijke termijn voor het geven van een beschikking op aanvraagoverschrijdt, ook zelf verplicht de aanvrager daarop te wijzen en daarbij een zo kort mogelijke

termijn te noemen waarbinnen de beschikking alsnog zal worden gegeven (artikel 4:14, eerste lid,Awb). Naar aanleiding van deze informatie kan de aanvrager beslissen of hij het bestuursorgaan aldan niet in gebreke zal stellen.

Derde lid

De aanvrager kan het bestuursorgaan in gebreke stellen zodra hij redelijkerwijs kan menen dathet bestuursorgaan in gebreke is. Het is dus niet mogelijk om bij een aanvraag het bestuursorgaanal bij voorbaat in gebreke te stellen voor het geval niet tijdig zal worden beslist. Dan zou de ingebrekestelling immers zijn functie niet meer kunnen vervullen.

Vierde lid

Deze bepaling stelt buiten twijfel dat de dwangsom doorloopt indien de aanvrager tevens bezwaarof beroep heeft ingesteld tegen niet tijdig beslissen. Weliswaar is het bestuursorgaan gedurendede periode dat het bezwaar aanhangig is, niet wettelijk verplicht een (primair) besluit op de aanvraagte nemen (zie artikel 6:20, tweede lid, onderdeel a, Awb), maar deze uitzondering is uitsluitendgemaakt om het bestuursorgaan de keuze te bieden om de beslissing al of niet te incorporerenin de beslissing op bezwaar, en niet om extra uitstel te bewerkstelligen. De dwangsom eindigt

uiteraard wel in het geval een bestuursorgaan niet langer verplicht is om een primair besluit op deaanvraag te nemen omdat de beslissing op de aanvraag reeds is vervat in de beslissing op het ingestelde bezwaar (vgl. artikel 6:20, tweede lid, onderdeel b). Het komt wel voor dat een bestuursorgaan dat in gebreke is tijdig een primaire beschikking te nemen op een aanvraag, opnieuw in gebreke is bij het tijdig beslissen op een daartegen ingesteld bezwaar. In dat geval kan het bestuursorgaan uit hoofde van deze regeling niet alleen een dwangsom verschuldigd zijn wegens het uitblijven van de primaire beschikking, maar daarnaast opnieuw wegens het niet tijdig beslissen ophet bezwaar. Voor dat laatste is dan wel opnieuw een ingebrekestelling vereist.

Vijfde lid

Het vijfde lid geeft een aantal uitzonderingen op de dwangsomregeling. Ten eerste is geendwangsom verschuldigd als het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld (onderdeel a).

Een overeenkomstige bepaling is opgenomen in artikel 6:12, derde lid, Awb voor het bezwaar ofberoep tegen niet tijdig beslissen. Wat onredelijk laat is, kan niet in zijn al gemeenheid wordenbepaald. Daarvoor is niet zonder meer doorslaggevend wanneer de oorspronkelijke aanvraag ofhet bezwaar is ingediend. Wel is van belang of en hoe er nadien van gedachten is gewisseld tussenaanvrager en bestuursorgaan (Zie bijvoorbeeld CRvB 26 februari 2004, LJN AO4639, en ABRvS 20februari 2002, JB 2002/113). Ook is geen dwangsom verschuldigd als het niet tijdig beslissen tewijten is aan de aanvrager zelf (onderdeel b). Als het bestuursorgaan bijvoorbeeld niet tijdig konbeslissen doordat de aanvrager een dag voor afloop van de beslistermijn ineens nog allerlei naderegegevens heeft opgestuurd, of doordat de aanvrager zelf bij herhaling om uitstel van eenhoorzitting of om nader onderzoek heeft gevraagd, en het bestuursorgaan heeft zich hierin

bereidwillig getoond, dan moet het vervolgens niet onmiddellijk na afloop van de beslistermijnmet een ingebrekestelling overvallen kunnen worden. Deze bepaling strekt er mede toe misbruikvan de dwangsomregeling te voorkomen. Een aanvrager moet geen financieel voordeel kunnenondervinden van het tegenwerken van een tijdige beslissing door hemzelf. Verder is geendwangsom verschuldigd indien de indien duidelijk is dat de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld of zal worden afgewezen danwel het bezwaar kennelijk niet ontvankelijk of kennelijkongegrond is;(onderdeelc). Het is immers niet de bedoeling dat de dwangsomregeling tot gevolg heeft dat het lucratiefwordt om maar zoveel mogelijk beschikkingen aan te vragen en bezwaren in te dienen in de hoopdat er zo hier en daar wel een – met dit soort aanvragen en bezwaren overladen – bestuursorgaan

niet tijdig zal kunnen beslissen. Ook deze bepaling strekt er vooral toe misbruik te voor komen.

Een dwangsom is evenmin verschuldigd, indien het bestuursorgaan door overmacht niet in staatis een beschikking te geven (onderdeel d). Doel van de dwangsom is het onder druk zetten van hetbestuursorgaan teneinde verdere vertraging te voorkomen. Het gaat hier dus niet primair om een

genoegdoening, al zal het door de aanvrager wel mede zo gevoeld kunnen worden. Dit betekentook dat een dwangsom geen zin heeft als daarmee het doel ervan met geen mogelijkheid bereiktkan worden doordat het bestuursorgaan zich in een overmachtsituatie bevindt. Dat van overmacht

sprake is, zal overigens niet snel mogen worden aangenomen. Het zal dan in elk geval moetengaan om een onmogelijkheid om te beslissen die veroorzaakt wordt door abnormale enonvoorziene omstandigheden buiten toedoen van het bestuursorgaan zelf en ook buiten zijn risicosfeer.

Daarvan zal bijvoorbeeld wel sprake kunnen zijn wanneer het stadhuis is afgebrandof onder water gelopen, maar uit de jurisprudentie inzake termijnoverschrijdingen kan wordenafgeleid dat ziekteverzuim en administratieve of organisatorische problemen binnen de invloedssfeer

van het bestuursorgaan niet een beroep op overmacht rechtvaardigen, ook niet als zij vanstructurele aard zijn (bijvoorbeeld Vz CBB 28 april 1995, JB 1995/136, en Rechtbank Roermond9 februari 1996, JB 1996/102), evenmin als het niet tijdig ter beschikking komen van informatievan een ander bestuursorgaan (CBB 25 november 2003, LJN AO1044), het willen afwachten van eenrechterlijke beslissing in een andere zaak (ABRvS 5 november 2003, JB 2004/11), of een verzoek vande Europese Commissie (Vz CBB 30 januari 2004, JM 2004/87 en JB 2004/ 138).

Ook een groot aantal bezwaarschriften tegen een beslissing (bijvoorbeeld de vaststelling van eenprovinciaal streekplan) is in beginsel geen argument dat op zichzelf termijnoverschrijdingrechtvaardigt. Wel nam de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraakaan dat aan de eis van een integrale beoordeling in onderlinge samenhang van ruim tweeduizendbezwaar schriften, onmogelijk binnen de wettelijke termijn kon worden voldaan (ABRvS 19november 2003, JB 2004/19). Tenslotte is geen dwangsom verschuldigd indien de aanvrager metuitstel akkoord is gegaan (onderdeel e). Deze uitzondering spreekt voor zich: wie zelf met een

periode van uitstel instemt, bijvoorbeeld opdat nader onderzoek kan worden gedaan, moetvervolgens niet een ingebrekestelling kunnen sturen binnen die periode. De instemming metuitstel zal uiteraard wel uitdrukkelijk moeten zijn gegeven of zonder twijfel moeten kunnenworden afgeleid uit de gang van zaken. Daarbij gaat het uiteraard niet aan dat het bestuursorgaan

onaanvaardbare druk op de belanghebbende uitoefent om met het uitstel in te stemmen.

Zesde lid

In het – overigens zeldzame – geval dat een aanvraag door meer dan één aanvrager is ingediend,wordt de dwangsom niet evenzoveel keer uitgekeerd, doch evenredig over de aanvragers verdeeld.Voor de primaire beslissing is in dat artikellid bepaald dat een verschuldigde dwangsom, indien ermeer dan één aanvrager is, in gelijke delen, over alle aanvragers wordt verdeeld. Niet elk aanvragerkrijgt in dat geval dus de volledige dwangsom. Anders gezegd: de dwangsom is per beschikkingslechts eenmaal verschuldigd. Deze bepaling is door de definitiebepaling ook van toepassing in debezwaarfase, waar het vaker zal voorkomen dat er meer «dwangsomgerechtigden» zijn. Ook in datgeval geldt dus dat de dwangsom per bezwaarbeslissing slechts eenmaal verschuldigd is en datelke bezwaarmaker een gelijk aandeel daarin ontvangt, ongeacht dus of hij zelf degene is die hetbestuursorgaan in gebreke heeft gesteld.

Artikel 3

Het bestuursorgaan moet de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom eigener bewegingbij beschikking vaststellen (eerste lid). Wanneer het bestuursorgaan alsnog een beschikking heeftgenomen op de aanvraag of op het bezwaar, zal het de hoogte van de dwangsom in veel gevallentegelijk met die beschikking kunnen vaststellen en bekend maken. Is dit niet mogelijk, dan zal hetdit in elk geval moeten doen binnen twee weken na de dag waarop de alsnog genomen beschikkingaan de aanvrager is verzonden. Wanneer het besluit echter nog langer op zich laat wachten is het bestuursorgaan wel verplicht om binnen twee weken na het verbeuren van de maximale dwangsom alvast een vaststellingsbeschikking af te geven. Dit wordt bereikt door de 78 dagen-termijn, zijnde 14 dagen vanaf de ontvangst van de ingebrekestelling tot de eerste dag waarop de dwangsom verbeurd wordt, plus 50 dagen om de maximale dwangsom te verbeuren, plus 14 dagen om de vaststellingsbeschikking op te stellen.

Lid twee biedt een regeling voor de gevallen waarin een ingebrekestelling te vroeg wordt verzonden. Omdat dit in principe ‘gerepareerd’ kan worden (er kan een nieuwe ingebrekestelling worden verzonden) heeft de aanvrager of indiener van het bezwaarschrift er belang bij om dit eerder te vernemen dan binnen de termijn waarin lid 1 voorziet.

De termijn waarbinnen betaald moet worden is gesteld op zes weken (derdelid). Deze bepaling is gelijkluidend aan artikel 4.4.1.3 uit het voorstel vierde tranche Awb (Kamerstukken II 2003–2004, 29 702, nrs. 1–2). De lengte van de betalingstermijn is daarmee gelijk aan die voor het instellen van bezwaar of beroep in artikel 6:7 Awb. Ook het tijdstip van ingang van de betalingstermijn wordt in beginsel op dezelfde wijze bepaald als bij de bezwaar- en beroepstermijn, doordat in aansluiting op artikel 6:8, eerste lid, de betalingstermijn gaat lopen nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De betaling moet binnen de gestelde termijn geschieden. Bij overschrijving op een bank- of girorekening betekent dit, overeenkomstig hetgeen ook in het privaatrecht geldt, dat tijdig is betaald indien het verschuldigde bedrag binnen de termijn op de rekening van de aanvrager is bijgeschreven. Indien de aanvrager het niet eens is met de berekening van de hoogte van de dwangsom, kan hij daartegen op de normale wijze bezwaar of beroep instellen.

Artikel 4

Indien de burger de gemeente uit andere hoofde aanspreekt op een schadevergoeding in verbandmet het niet tijdig geven van een beschikking op aanvraag, komt het recht op een dwangsom alsbedoeld in artikel 2 in zoverre te vervallen. Een reeds uitbetaalde dwangsom wordt alsdan aangemerktals een voorschot op de schadevergoeding. Op deze wijze wordt het stapelen van dwangsommen en vergoedingen voorkomen. Dit geldt op gelijke wijze voor gevallen, waarin een rechter aanleiding ziet om naast een dwangsom uit hoofde van deze verordening tevens een rechterlijke dwangsom op te leggen. Op dit onderdeel wordt afgeweken van het wetsvoorstel Wolfsen/Luchtenveld.

Artikel 5

In dit artikel is met zoveel woorden bepaald dat het bestuursorgaan onverschuldigd betaaldedwangsommen kan terugvorderen. Gevolg van deze bepaling is dat terugvorderingsbesluiten dievoortvloeien uit een eerder besluit tot vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van een

dwangsom, vatbaar zijn voor bezwaar en beroep bij de bestuursrechter.

Met het oog op de rechtszekerheid bevat dit artikel een verjaringstermijn van vijf jaar, die aanvangtde dag nadat de hoogte en verschuldigdheid van de dwangsom bij beschikking zijn vastgesteld.Vergelijk artikel 4:57 Awb, dat eenzelfde bepaling bevat voor onverschuldigd betaalde subsidiebedragen.

In de praktijk zal deze situatie zich overigens niet snel voordoen, omdat bij onenigheidtussen bestuursorgaan en belanghebbende over het algemeen en uit de aard der zaak doorhet bestuursorgaan niet meer betaald zal worden dan het bedrag dat het zelf meent verschuldigdte zijn. Het kan echter een enkele keer voorkomen dat de bestuursrechter in eerste aanleg eenschadevergoeding verschuldigd acht of een dwangsom oplegt, waarvan de hoogte in hoger beroepwordt verlaagd of welke in hoger beroep zelfs geheel ongedaan gemaakt worden. In dat geval moethet teveel betaalde teruggevorderd kunnen worden.

Artikel 6

Deze bepaling regelt het overgangsrecht. De verordening is alleen van toepassing op het niet tijdigbeslissen op een aanvraag of bezwaarschrift ingediend op of na de dag waarop de betreffende aanvraag- of bezwaarprocedure door het College onder het toepassingsbereik van deze verordening is gebracht.

Artikel 7

De verordening wordt onmiddellijk op de geëigende wijze door het College afgekondigd , doch zal eerst met ingang van 1 januari 2008 in werking treden. Dat is ook het moment waarop de eerste werkprocessen onder deze verordening zullen worden gebracht.

Overigens geldt de voorgestelde regeling alleen voor nieuwe aanvragen en bezwaarschriften die op of na de voorgestelde datum van inwerkingtreding worden ingediend. Voor op dat moment al lopendeaanvragen en bezwaarschrift geldt het voorstel nog niet. Een horizonbepaling ontbreekt, medegelet op de evaluatiebepaling en de waarschijnlijke invoering van landelijke wetgeving per 1 januari 2009.

Artikel 8

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening dwangsom bij niet tijdig beslissen