Beleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ Gemeente Leiden 2015

Geldend van 01-04-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ Gemeente Leiden 2015

Beleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Leiden 2015

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c Participatiewet;

  • b.

    grondslag: de voor de werkloze werknemer dan wel gewezen zelfstandige toepasselijke grondslag als bedoeld in artikel 5, leden drie tot en met zeven, IOAW en artikel 5, leden vier tot en met zes, IOAZ;

  • c.

    uitkering: een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, tenzij anders aangegeven;

  • d.

    inkomstenvrijlating: de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n, Participatiewet, artikel 8. tweede lid , IOAW en artikel 8, derde lid, IOAZ;

  • e.

    inkomstenvrijlating alleenstaande ouders: de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder r, Participatiewet, artikel 8, vijfde lid, IOAW en artikel 8, negende lid, IOAZ;

  • f.

    inkomstenvrijlating medische urenbeperking: de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder z van de Participatiewet, artikel 8, zevende en achtste lid IOAW en artikel 8, elfde en twaalfde lid IOAZ;

  • g.

    legale inkomsten uit arbeid: inkomsten uit arbeid waarop loonbelasting of inkomstenbelasting, premies volksverzekeringen en werknemersverzekeringen, de inkomensafhankelijke bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet dan wel andere wettelijk verplichte bijdragen ingehouden en afgedragen zijn aan de aangewezen uitvoeringsorganen.

Hoofdstuk 2 Recht op inkomstenvrijlating

Artikel 2 Inkomstenvrijlating

  • 1.

    Het college past op de toepasselijke bijstandsnorm of grondslag eenmalig een inkomstenvrijlating toe, indien een uitkeringsgerechtigde legale inkomsten uit arbeid in deeltijd verworven heeft;

  • 2.

    Voor toepassing van een inkomstenvrijlating dienen de inkomsten uit arbeid in deeltijd als bedoeld in het eerste lid, tezamen met andere inkomensbestanddelen, niet hoger te zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm of grondslag.

  • 3.

    Als inkomsten uit arbeid in deeltijd worden mede aangemerkt:

    • a.

      doorbetaling van loon door de werkgever tijdens ziekte;

    • b.

      een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg in verband met zwangerschap en bevalling;

    • c.

      een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) in verband met ziekte als gevolg van zwangerschap of bevalling;

    • d.

      inkomsten uit arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep als deeltijdzelfstandige.

  • 4.

    Voor toepassing van de inkomstenvrijlating op de inkomsten als bedoeld in het derde lid, onder d, dient een uitkeringsgerechtigde door het college aangemerkt te zijn als deeltijdzelfstandige.

Artikel 2a Inkomstenvrijlating alleenstaande ouders

Het college past op de toepasselijke bijstandsnorm of grondslag eenmalig een inkomstenvrijlating alleenstaande ouders toe, indien een uitkeringsgerechtigde legale inkomsten uit arbeid in deeltijd verworven heeft;

  • 2.

    Voor toepassing van een inkomstenvrijlating alleenstaande ouders dienen de inkomsten uit arbeid in deeltijd als bedoeld in het eerste lid,tezamen met andere inkomensbestanddelen, niet hoger te zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm of grondslag.

  • 3.

    Als inkomsten uit arbeid in deeltijd worden mede aangemerkt:

    • a.

      doorbetaling van loon door de werkgever tijdens ziekte;

    • b.

      een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg in verband met zwangerschap en bevalling;

    • c.

      een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) in verband met ziekte als gevolg van zwangerschap of bevalling;

    • d.

      inkomsten uit arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep als deeltijdzelfstandige.

  • 4.

    Voor toepassing van de inkomstenvrijlating op de inkomsten als bedoeld in het derde lid, onder d, dient een uitkeringsgerechtigde door het college aangemerkt te zijn als deeltijdzelfstandige.

Artikel 2b Inkomstenvrijlating medische urenbeperking

Het college past op de toepasselijke bijstandsnorm of grondslag inkomstenvrijlating medische urenbeperking toe, indien een uitkeringsgerechtigde legale inkomsten uit arbeid in deeltijd verworven heeft;

  • 2.

    Voor toepassing van een inkomstenvrijlating alleenstaande ouders dienen de inkomsten uit arbeid in deeltijd als bedoeld in het eerste lid, tezamen met andere inkomensbestanddelen, niet hoger te zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm of grondslag.

  • 3.

    Als inkomsten uit arbeid in deeltijd worden mede aangemerkt:

    • a.

      doorbetaling van loon door de werkgever tijdens ziekte;

    • b.

      een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg in verband met zwangerschap en bevalling;

    • c.

      een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) in verband met ziekte als gevolg van zwangerschap of bevalling;

    • d.

      inkomsten uit arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep als deeltijdzelfstandige.

  • 4.

    Voor toepassing van de inkomstenvrijlating op de inkomsten als bedoeld in het derde lid, onder d, dient een uitkeringsgerechtigde door het college aangemerkt te zijn als deeltijdzelfstandige.

Artikel 3 Uitsluiting

Geen recht op een inkomstenvrijlating bestaat als een uitkeringsgerechtigde:

  • a.

    illegale inkomsten uit arbeid verworven heeft;

  • b.

    de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 4 niet of niet behoorlijk is nagekomen door geen, onjuiste of onvolledige mededeling van inkomsten uit arbeid te doen;

  • c.

    jonger is dan 27 jaar;

  • d.

    onderdeel c is niet van toepassing op de inkomstenvrijlating medische urenbeperking, zoals geregeld in artikel 2b.

Hoofdstuk 3 Verplichtingen

Artikel 4 Inlichtingenplicht

  • 1.

    Een uitkeringsgerechtigde doet aan het college uit eigen beweging of op verzoek direct mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een inkomstenvrijlating.

  • 2.

    Een uitkeringsgerechtigde is verplicht aan het college, daarnaar gevraagd, medewerking te verlenen aan de uitvoering van deze beleidsregels.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsbepalingen

Artikel 5 Vaststelling recht

  • 1.

    Het college stelt het recht op een inkomstenvrijlating ambtshalve of, als dit niet mogelijk is, op schriftelijke aanvraag vast.

  • 2.

    Het college bepaalt, als dit noodzakelijk is, welke gegevens een uitkeringsgerechtigde voor de vaststelling van het recht op een inkomstenvrijlating moet verstrekken, alsmede het de wijze en het tijdstip waarop hij de gegevens moet verstrekken.

Artikel 6 Duur recht

  • 1.

    Het college past vanaf de aanvangsdatum van de inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 2 gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 6 maanden een inkomstenvrijlating toe, ongeacht of een uitkeringsgerechtigde in die periode in alle maanden inkomsten uit arbeid verwerft.

  • 2.

    Het college past de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 2a gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden toe, ongeacht of een uitkeringsgerechtigde in die periode in alle maanden inkomsten uit arbeid verwerft.

Artikel 7 Herziening en intrekking recht inkomstenvrijlating

Het college kan het recht op een inkomstenvrijlating herzien of intrekken:

  • a.

    als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld artikel 4 geleid heeft tot het een ten onrechte toepassen van een inkomstenvrijlating op de toepasselijke bijstandsnorm of grondslag van een uitkeringsgerechtigde;

  • b.

    als anderszins een inkomstenvrijlating ten onrechte op de toepasselijke bijstandsnorm of grondslag van een uitkeringsgerechtigde toegepast is.

Artikel 8 Herziening, intrekking en terugvordering bijstand of uitkering

  • 1.

    Als het college een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in artikel 7 genomen heeft, kan het het recht op bijstand herzien of intrekken overeenkomstig artikel 54, derde lid, Participatiewet en de ten onrechte of te hoog verstrekte bijstand terugvorderen overeenkomstig Hoofdstuk 6, paragraaf 6.4 van de Participatiewet.

  • 2.

    Als het college een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in artikel 7 genomen heeft, herziet of trekt het het recht op uitkering in overeenkomstig artikel 17, derde lid, IOAW of artikel 17, derde lid, IOAZ en vordert het de ten onrechte of te hoog verstrekte uitkering overeenkomstig Hoofdstuk II paragraaf 5 IOAW of Hoofdstuk II paragraaf 5 IOAZ terug.

    Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

    Artikel 9 Hardheidsclausule

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een uitkeringsgerechtigde afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.

    Artikel 10 Onvoorziene situaties

    In gevallen waarin de bepalingen van deze beleidsregels niet voorzien, neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van alle omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde.

    Artikel 11 Citeertitel

    Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels inkomstenvrijlating Participatiewet, IOAW en IOAZ”.

    Artikel 12 Inwerkingtreding

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de 'Beleidsregels inkomstenvrijlating WWB, IOAW en IOAZ Gemeente Leiden 2015'.