Regeling vervallen per 01-01-2011

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2010

Geldend van 24-12-2009 t/m 31-12-2010

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2010

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2010 (Verordening rioolheffing 2010)

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

  • b.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • c.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • d.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater;

  • e.

    woning: een roerende of een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient;

  • f.

    niet-woning: een roerende of een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient;

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2. Als gebruiker wordt aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1. De heffing als bedoeld in artikel 2 wordt ter zake van niet-woningen geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd.

  • 2. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 3. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige wettelijke bepaling.

  • 4. De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd.

  • 5. De heffing als bedoeld in artikel 2 wordt ter zake van woningen geheven naar een vast bedrag afhankelijk van de omvang van het huishouden.

Artikel 6 Belastingtarieven

  • 1. De heffing als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, bedraagt:

    voor een eenpersoonshuishouden € 61,37; voor een tweepersoonshuishouden € 87,82; voor een drie- of meerpersoonhuishouden € 114,27.

  • 2. In afwijking van het voorgaande lid bedraagt de belasting, indien de woning op 1januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht, niet permanent mag worden bewoond, €61,37.

  • 3. De heffing als bedoeld in artikel 5, eerste lid, bedraagt voor een niet-woning:

    voor een verbruik tot en met 250 m3 € 111,38; voor elke m3 boven de 250 m3 tot en met 500 m3 € 0,86;

    voor elke m3 boven de 500 m3 tot en met 10.000 m3 € 0,59;

    voor elke m3 boven de 10.000 m3 tot en met 100.000 m3 € 0,37;

    voor elke m3 boven de 100.000 m3 tot en met 1.000.000 m3 € 0,18;

    voor elke m3 boven de 1.000.000 m3 € 0,03.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De heffing als bedoeld in artikel 2 is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor de heffing als bedoeld in artikel 2 in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor de heffing als bedoeld in artikel 2 in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,00.

  • 4. Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet geheven. Indien het totaalbedrag van een aanslagbiljet waarop verschillende aanslagen zijn verenigd, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat, het bedrag daarvan minder is dan € 10, wordt dit bedrag niet geheven.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. De aanslagen die worden opgelegd, moeten worden betaald binnen twee maanden en wel in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand, volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede één maand later.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, indien het totaalbedrag van een aanslagbiljet, waarop verschillende aanslagen zijn verenigd, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat, het bedrag daarvan meer is dan € 10,00 doch minder is dan € 1.900,- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zeven maandelijkse termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De 'Verordening rioolrecht 2009' van 16 december 2008, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening rioolheffing 2010'.

Toelichting

Toelichting op de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2010.

Wettelijke basis

De rioolheffing komt in de plaats van de rioolrechten. Voor de periode 1 januari 2008 tot 1 januari 2010 heeft de gemeente de keuze tussen een rioolheffing of rioolrechten. Vanaf 1 januari 2010 vervalt de mogelijkheid tot het heffen van rioolrechten en kan de gemeente enkel de rioolheffing in rekening brengen.

De Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken (Stb. 2007, 276 en 277) introduceert in artikel 228a van de Gemeentewet een nieuwe rioolheffing. Deze rioolheffing treedt in de plaats van het rioolrecht dat is gebaseerd op artikel 229 van de Gemeentewet. De nieuwe rioolheffing heeft het karakter van een bestemmingsheffing waarmee kosten kunnen worden verhaald om maatregelen te treffen die de gemeente noodzakelijk acht voor een doelmatig werkende riolering en overige maatregelen ten aanzien van hemelwater en grondwater. Dit betekent dat het individuele profijt van de heffing door de gemeente niet meer hoeft te worden aangetoond. De gemeente kan de kosten verhalen die ze maakt voor het nakomen van de zorgplichten uit de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken.

De voorzieningen waarvan de kosten kunnen worden verhaald sluiten aan bij de maatregelen die de gemeente in het kader van het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) onderneemt. Dit kunnen maatregelen met een collectief of individueel karakter zijn. Van belang is dat de gemeente aannemelijk kan maken dat de maatregelen van belang zijn voor het nakomen van de zorgplichten. Het wetsvoorstel kent naast de introductie van de rioolheffing ook een verbreding van het GRP.

Naast de rioolheffing van artikel 228a van de Gemeentewet kan een gemeente op basis van artikel 229, derde lid, van de Gemeentewet alleen nog een eenmalig rioolaansluitrecht heffen.

Het begrip aansluiting

Net als in de verordening rioolrechten is het belastbare feit het hebben van een directe of indirecte aansluiting op de riolering. Met het begrip aansluiting wordt echter niet hetzelfde bedoeld.

Nu de zorgplichten zijn verruimd naar het hemel- en grondwater zal de aard van de gemeentelijke voorzieningen ook wijzigen. De voorzieningen zullen meer op het publieke domein komen te liggen. Als de gemeente de grondwaterstand wil reguleren kan het drainageriool worden aangelegd op openbaar terrein. Alle omliggende percelen profiteren van drainageriool, omdat het grondwater van hun perceel afvloeit richting het drainageriool. In de zin van de verordening hebben deze percelen een aansluiting op de gemeentelijke riolering omdat ze hun grondwater ter nadere verwerking aanbieden bij de gemeente en de gemeente een voorziening heeft waar dat water daadwerkelijk wordt verwerkt. Een aansluiting in de zin van een buis is dus geen voorwaarde. Dat er vanaf het perceel water ter nadere verwerking wordt aangeboden en dat de gemeente daar ook wat mee doet is voldoende voor het hebben van een aansluiting.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In onderdeel a is aangegeven dat onder perceel wordt verstaan een roerende of een onroerende zaak. In de verordening rioolrechten wordt hiervoor de term eigendom gebruikt. Met de wijziging naar de term perceel is geen inhoudelijke wijziging beoogd. De reden voor de keuze van de term perceel is gelegen in het feit dat deze term ook wordt gebruikt in de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken.

In de meerderheid van de gevallen zal onder het begrip perceel een onroerende zaak vallen. De verordening beoogt echter ook roerende percelen die op de gemeentelijke riolering zijn aangesloten in de heffing te betrekken. Bij roerende percelen die op de gemeentelijke riolering zijn aangesloten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan caravans, woonboten en niet-onroerende zomerhuisjes.

Dat ook een zelfstandig gedeelte van een onroerende of roerende zaak een perceel is hangt samen met het bepaalde in artikel 4. Door een zelfstandig gedeelte ook te omschrijven als een zelfstandig perceel vindt het belastbaar feit plaats per zelfstandig gedeelte.

In onderdeel b is aangegeven dat onder gemeentelijke riolering in feite alle voorzieningen vallen die worden getroffen ter nakoming van de zorgplichten. De mogelijke voorzieningen zijn legio en bevatten een veel ruimer scala dan het klassieke rioleringsbegrip. Dat toch voor de term gemeentelijke riolering is gekozen hangt samen met de naamgeving die de formele wetgever heeft gekozen voor de heffing: rioolheffing.

Onderdeel c heeft geeft een definitie van het begrip ‘verbruiksperiode’. De uit de afrekening blijkende hoeveelheid van het waterbedrijf afgenomen water is van belang voor de vaststelling van de afgevoerde hoeveelheid water, waarvoor in artikel 5, mogelijkheid 2, regels zijn gegeven.

Onderdeel d van dit artikel bepaalt dat onder het begrip water alle verschillende soorten water vallen. In de zorgplichten van artikel 228a worden meerdere waterbegrippen gebruikt die gebaseerd zijn op de herkomst van het water. De definities van de specifieke waterbegrippen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer en behoeven in de verordening rioolheffing geen nadere toelichting.

Onderdelen e en f zijn opgenomen teneinde de maatstaf van heffing te kunnen bepalen.

Artikel 2 Aard van de belasting

Dit artikel is opgenomen om er geen misverstand over te laten bestaan dat de heffing bedoeld is om de kosten van de zorgplichten te verhalen die zijn opgesomd in artikel 228a van de Gemeentewet. Tevens blijkt uit dit artikel dat het gaat om de totale kosten van de beide zorgplichten.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

De rioolheffing kan worden geheven van zowel de eigenaren als de gebruikers van percelen. In de toelichting bij de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken staat dat de wetgever de bestaande praktijk dat de belasting zowel van de eigenaar als de gebruiker kan worden geheven wil voortzetten.

In lid 1 gaat het om de belasting die wordt geheven van de gebruiker van een perceel wegens het afvoeren van water vanuit dat perceel op de gemeentelijke riolering. Hier zijn de woorden ‘direct of indirect’ voor de duidelijkheid opgenomen. Het direct of indirect afvoeren van water hangt samen met het direct of indirect aangesloten zijn van het perceel op de gemeentelijke riolering.

Tweede lid

De belasting bedoeld in het eerste lid wordt geheven van de gebruiker van het perceel. In het tweede lid zijn regels opgenomen om aan te geven wie als gebruiker van het perceel moet worden aangemerkt.

Er doen zich hier twee mogelijkheden voor die zich van elkaar laten onderscheiden door het gebruik van een al dan niet zelfstandig gedeelte van een perceel.

Tweede lid, onderdeel a

In onderdeel a gaat het om het gebruik van een zelfstandig perceel, een zelfstandig gedeelte van een perceel of verschillende zelfstandige gedeelten van een perceel, die tezamen, met toepassing van artikel 4, als één perceel moeten worden aangemerkt. De gebruiker is dan degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. Niet van belang is dus op welke rechtsgrond van het perceel gebruik wordt gemaakt. Ook bij wederrechtelijk gebruik (krakers) is sprake van gebruik. Degene die het perceel voor zich zelf bezigt, moet als gebruiker worden aangemerkt (HR 5 september 1979, nr. 19420, BNB 1979/268 (Uitgeest) waarin werd beslist dat het doen bouwen op een ongebouwd eigendom moet worden aangemerkt als gebruik van het perceel door de opdrachtgever).

Tweede lid, onderdeel b

In onderdeel b gaat het om het gebruik van een niet-zelfstandig gedeelte van een perceel, waarop het bepaalde in artikel 4 van de verordening geen toepassing vindt. In artikel 4 gaat het om de kleinste zelfstandig bruikbare eenheid, terwijl hier sprake is van een niet-zelfstandig gedeelte van een perceel. De uitsluiting van het bepaalde in artikel 4 is alleen voor de duidelijkheid in de onderhavige bepaling opgenomen. Onderdeel b ziet op de situatie dat de degene die één of meer gedeelten van het perceel voor gebruik afstaat, maar, naar de omstandigheden beoordeeld, zelf wel van het perceel gebruik blijft maken.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

In dit artikel is bepaald dat, indien gedeelten van een perceel zelfstandig kunnen worden gebruikt, de rechten ter zake van ieder afzonderlijk gedeelte worden geheven. Bedoeld worden dan gedeelten die ieder als zelfstandige en onafhankelijke eenheid kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld de woning in een flatgebouw). De Hoge Raad oordeelde dat zelfstandige gedeelten die geen directe of indirecte aansluiting op de riolering hebben omdat de sanitaire voorzieningen zich bijvoorbeeld in een gemeenschappelijk deel bevinden niet in de heffing kunnen worden betrokken (Hoge Raad 29 juni 2007, nr. 40932, LJN: BA8046, vng-2320 (Alblasserdam)).

Wanneer dergelijke gedeelten, die naar indeling zijn bestemd om ieder als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, toch gezamenlijk als een geheel worden gebruikt, dan wordt de belasting ter zake van de gezamenlijke gedeelten geheven, waarbij die gezamenlijke gedeelten dan als één perceel worden aangemerkt. Een dergelijk geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij woonhuizen die vroeger in twee of meer zelfstandige gedeelten werden gebruikt, maar nu, zonder dat de indeling is gewijzigd, als één geheel worden gebruikt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

Ingevolge artikel 219, tweede lid Gemeentewet kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen maatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Hiermee is tot uitdrukking gebracht dat belastingen niet naar draagkracht geheven mogen worden. Het is gemeenten niet toegestaan om met hun belastingheffing inkomensbeleid te voeren. Dit is voorbehouden aan het Rijk. Behalve de beperkingen opgenomen in artikel 219, lid 2 Gemeentewet zijn gemeenten vrij in het opnemen van heffingsmaatstaven in de verordening.

In de leden 1 tot en met 4 is bepaald dat ter zake van niet-woningen wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd. Tevens is een herleidbepaling opgenomen. Deze bepaling dient er toe om vast te kunnen stellen hoeveel water naar een perceel is toegevoerd of is opgepompt in een periode van twaalf maanden indien de verbruiksperiode van het waterbedrijf niet gelijk is aan twaalf maanden. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een maand voor een volle maand gerekend. Een dergelijke bepaling werkt in het voordeel van de belastingplichtige. De noemer in de breuk is altijd één groter dan wanneer een gedeelte van een maand niet meegerekend zou worden. De teller in de breuk wordt bij de herleiding naar tijdsgelang gesteld op 12 (maanden). Voorbeeld: de verbruiksperiode van het waterleidingbedrijf is 14,5 maand. Deze periode wordt afgerond op 15 maanden omdat een gedeelte van een maand voor een volle maand wordt gerekend. De herleidingsformule luidt: (12:15)x afgenomen hoeveelheid water in de verbruiksperiode van 14,5 maand. De formule ziet er dan zo uit: afgenomen hoeveelheid water x 12 = herleide hoeveelheid 15

Artikel 6 Belastingtarieven

Voor de niet-woningen is het tarief afhankelijk van de geloosde hoeveelheid water. In de verordening is hiertoe een aantal schijven opgenomen. Per schijf wordt een ander tarief toegepast voor een bepaald aantal kubieke meters afgevoerd water. De tariefopbouw is degressief van structuur, zodat voor de afvoer van grote hoeveelheden water een lager tarief per eenheid zal worden berekend.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar loopt gelijk met het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De heffing bij wege van aanslag wordt veelal gebruikt bij de ‘echte’ belastingen. Bij de heffing bij wege van aanslag ligt het initiatief bij de belastingheffer. Wel kan gebruik worden gemaakt van aangiften indien gegevens nodig zijn ten behoeve van het vaststellen van de belastingschuld. Indien een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan in beginsel navordering plaatsvinden. Dit is slechts anders indien sprake is van een feit dat de gemeente bekend was of bekend had kunnen zijn. Dan is navordering niet mogelijk, tenzij de belastingplichtige dit feit bijvoorbeeld (opzettelijk) heeft verzwegen (kwade trouw) of de fout in de aanslag voor belastingplichtige kenbaar was of behoorde te zijn (schrijf-/tikfout of daarmee gelijk te stellen vergissing).

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld

Eerste lid

Op grond van het eerste lid is de belasting verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij het begin van de belastingplicht. Aangezien de materiële belastingschuld in beginsel ontstaat bij het begin van het belastingjaar, zijn tariefverhogingen in de loop van het belastingjaar niet mogelijk.

Tweede en derde lid

Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt of eindigt dient een tijdsevenredige herleiding plaats te vinden, waarbij gedeelten van een maand niet worden meegerekend. Op deze wijze wordt bereikt dat iedere gebruiker voor de door hem afgevoerde hoeveelheid afvalwater in de heffing wordt betrokken. Met betrekking tot het derde lid moet nog worden opgemerkt dat geen ontheffing wordt verleend indien het beloop van de ontheffing blijft beneden een bepaald bedrag.

Vierde lid

Het vierde lid biedt de mogelijkheid tot het opnemen van een minimumbedrag met betrekking tot de heffing. Indien het belastingbedrag minder beloopt dan het in dit artikellid ingevulde bedrag, dan wordt dit bedrag niet geheven. Hier is sprake van een efficiencybepaling.

Aanpassing tarieven

Jaarlijks worden de tarieven van de belastingen en rechten aangepast vanwege de inflatiecorrectie of mogelijke andere wijzigingen in tarieven. Dit gebeurt door vaststelling van de nieuwe belasting- en rechtenverordeningen of (verordeningen tot) wijzigingen in bestaande verordeningen door de raad.

Indexeringspercentage

De trendverhoging voor 2010 is berekend op 1,25% voor de belastingen en andere heffingen.

Voor 2010 worden de tarieven van rioolheffing verhoogd met 1,25%. Overigens wordt voor de berekening van de verhoging gewerkt met niet-afgeronde tarieven van voorgaande jaren. Hierdoor kan het voorkomen dat het tarief 2010 (rekenkundig afgerond op centen) iets afwijkt van 1,0125 maal het tarief van 2009.

Ten aanzien van de opbrengst rioolheffing wordt een trendverhoging van 1,25% beoogd. De tarieven worden daarom in beginsel verhoogd met 1,25%. Daarnaast vindt een ophoging plaats door de extra te verwachten kwijtscheldingen. De tarieven voor woningen worden in beginsel verhoogd met 1,93%. Vervolgens is een correctie toegepast voor ontwikkelingen in het aantal te belasten objecten waardoor de verhoging uiteindelijk beperkt blijft tot 1,15%.

De tarieven voor de niet-woningen worden verhoogd met 1,25%.