Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de voorwaarden en gedragsregels waaraan een stadsbank zich moet houden (Bankreglement Stadsbank gemeente Leiden 2021)

Geldend van 05-03-2021 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de voorwaarden en gedragsregels waaraan een stadsbank zich moet houden (Bankreglement Stadsbank gemeente Leiden 2021)

Vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden in de collegevergadering van 19 januari 2021.

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement bepaalde wordt verstaan onder:

Afdelingsmanager

hoofd van de Stadsbank handelend krachtens mandaat van het College;

Bankreglement

dit reglement;

Begeleide

de natuurlijke persoon met wie de Kredietbank een overeenkomst tot Budgetbegeleiding heeft gesloten;

Beleidsregel

een regel waarbij nadere invulling wordt gegeven aan de eisen van de Wet en het Besluit, niet zijnde een beleidsregel als bedoeld in artikel 1.3 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit

Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;

Bevoegd Gezag

het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden;

Budgetbegeleiding

het stimuleren, motiveren en ondersteunen van een natuurlijke persoon teneinde te komen tot een verantwoord financieel beheer en het aanreiken van vaardigheden;

Budgetbeheer

het geheel van activiteiten in het kader van het beheren van het inkomen van de rekeninghouder en het overeenkomstig het vastgestelde budgetplan verrichten van betalingen;

Budgethulp

het beheer van de financiële middelen en het begeleiden van natuurlijke personen bij het op verantwoorde wijze besteden van zijn financiële middelen;

BW

Burgerlijk Wetboek;

Cliënt

de niet in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon waaraan de Stadsbank een financiële dienst verleent of aan wie de Stadsbank voornemens is een financiële dienst te verlenen of verleend heeft;

College

het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden;

Financiële dienst

het aanbieden, adviseren of bemiddelen ter zake van een financieel

 product;

Financiële

dienstverlening

het verlenen van diensten als bedoeld in de Wet, zijnde:

  • a.

    het aanbieden van krediet, behoudens starterskrediet;

  • b.

    het aanbieden van budgetbeheerrekeningen;

Financieel product

is:

  • a.

    krediet;

  • b.

    budgetbeheerrekening, voor zover dit niet plaatsvindt in het kader van integrale hulpverlening;

Krediet

het aan de kredietnemer ter beschikking stellen van een geldsom, waarbij de kredietnemer gehouden is ter zake één of meer betalingen te verrichten;

Stadsbank

de Stadsbank Leiden, (statutair) gevestigd te Leiden, en kantoorhoudende te 2312 NH Leiden aan de Langegracht 72;

Kredietnemer

de niet in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon waarmee de Stadsbank een overeenkomst tot kredietverlening sluit;

Kredietovereenkomst

de overeenkomst waarbij de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking stelt en waarbij de kredietnemer gehouden is ter zake één of meer betalingen te verrichten;

Preventieve schuldhulpverlening

het geheel van activiteiten in het kader van het verlenen van preventieve hulpverlening hulp bij financiële problemen;

Rekeninghouder

de natuurlijke persoon die met de Stadsbank een overeenkomst tot budgetbeheer heeft gesloten;

Representatieve

organisatie

de NVVK, vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren,

 statutair gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te 3511 GB Utrecht aan de Catharijnesingel 30d

Richtlijn

Richtlijn nr. 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG;

Saneringskrediet

een krediet dat door de Stadsbank op basis van de Gedragscode Schuldregeling van de representatieve organisatie wordt verstrekt, teneinde de schulden van de kredietnemer integraal of tegen finale kwijting te voldoen;

Schuldenaar

de niet in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon die een aanvraag voor een schuldregeling indient;

Schuldhulpverlening

het in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

 ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede de nazorg. Schuldhulpverlening is een verzamelnaam en omvat een schuldregeling, budgethulp en preventie;

Schuldregeling

bij een schuldregeling bemiddelt de Stadsbank tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers om een minnelijke regeling van de totale schuldenlast te bewerkstelligen;

Schuldregelings-

overeenkomst

een overeenkomst waarin de rechten, verplichtingen en voorwaarden van de schuldenaar en de Stadsbank ter zake van de schuldregeling zijn opgenomen;

Sociaal krediet

 een krediet dat door de Stadsbank, anders dan in de vorm van een saneringskrediet, in overeenstemming met de Wet financiering decentrale overheden aan de kredietnemer ter beschikking wordt gesteld;

Collegetoezicht

het toezicht als bedoeld in artikel 4:37 lid 2 van de Wet;

Toezichthouder

het College;

Uitvoeringsregeling

Uitvoeringsregeling Wft;

Wet

Wet op het financieel toezicht (Wft).

HOOFDSTUK II DOEL, TAAKSTELLING, BEHEER EN TOEZICHT

Artikel 2 Doel

De Stadsbank heeft tot doel:

  • 1.

    het bevorderen van het op sociaal/maatschappelijk verantwoorde wijze verstrekken van krediet;

  • 2.

    het uitvoeren van de publieke taak zoals deze voor de Stadsbank onder meer is vastgelegd in de Wet financiering decentrale overheden en de daarop gebaseerde besluiten;

  • 3.

    het bevorderen van maatregelen op lokaal niveau ter voorkoming van overkreditering en andere financiële misstanden;

  • 4.

    het bevorderen van een uniforme werkwijze op het terrein van schuldhulpverlening.

Artikel 3 Taakstelling

De Stadsbank tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:

  • 1.

    het op sociaal/maatschappelijk verantwoorde wijze aanbieden van kredieten;

  • 2.

    het aanhouden van budgetbeheerrekeningen;

  • 3.

    het verzorgen van budgetbegeleiding;

  • 4.

    het verrichten van schuldregelende werkzaamheden ten behoeve van natuurlijke personen in een (problematische) schuldsituatie;

  • 5.

    het opstellen van gemeentelijke verklaringen als bedoeld in artikel 285 lid 1 sub f Faillissementswet;

  • 6.

    het verrichten van overige diensten welke een bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van het doel van de Stadsbank als bedoeld in artikel 2 van dit Bankreglement;

  • 7.

    het aanbieden van preventieve en nazorgactiviteiten.

Artikel 4 Beheer

  • 1. De Stadsbank wordt beheerd door het College.

  • 2. Het college kan de uitvoering van de in artikel 3 genoemde taken aan de afdelingsmanager mandateren

  • 3. Indien het College gebruik maakt van zijn in het voorgaande lid bedoelde bevoegdheid, wordt dit vastgelegd in een besluit.

  • 4. De feitelijke leiding van de Stadsbank berust bij de afdelingsmanager.

Artikel 5 Toezicht

Het College ziet in overeenstemming met artikel 4:37 lid 2 van de Wet toe op de naleving van dit Bankreglement door de Stadsbank.

HOOFDSTUK III FINANCIËLE DIENSTVERLENING

Artikel 6 Toepassingsbereik

De artikelen 7 tot en met 16 zijn alleen van toepassing op financiële diensten en financiële producten waarop de Wet van toepassing is.

Artikel 7 Betrouwbaarheid

  • 1. De Stadsbank draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen buiten twijfel staat.

  • 2. De Stadsbank draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de werknemers en andere personen die zich onder verantwoordelijkheid van de Stadsbank rechtstreeks met financiële dienstverlening bezighouden, buiten twijfel staat.

  • 3. De Stadsbank bepaalt de betrouwbaarheid van de in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde personen op basis van de in de Beleidsregel 1 genoemde normen.

  • 4. De artikelen 12 tot en met 16 van het Besluit zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8 Deskundigheid

  • 1. De Stadsbank draagt er zorg voor dat de personen van de Kredietbank die het dagelijkse beleid bepalen deskundig zijn in verband met de bedrijfsvoering van de Kredietbank.

  • 2. De Stadsbank draagt zorg voor de deskundigheid van zijn werknemers en van andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan cliënten.

  • 3. Op de deskundigheid van de personen als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel is artikel 4:9 Wft en hoofdstuk 2, artikelen 5 tot en met 11 van het Besluit van toepassing.

Artikel 9 Integere bedrijfsvoering en toezicht

  • 1. De Stadsbank voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt.

  • 2. De Stadsbank voorkomt dat de Stadsbank of haar medewerkers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in de Stadsbank of in de financiële markten kunnen schaden.

  • 3. De Stadsbank is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op de Stadsbank.

  • 4. De Stadsbank richt de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een beheerste en integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt.

  • 5. De Stadsbank stelt de beheerste en integere bedrijfsvoering vast op basis van de in Beleidsregel 2 genoemde normen.

Artikel 10 Zorgvuldige dienstverlening

  • 1. De Stadsbank draagt er zorg voor dat de door of namens haar verstrekte of beschikbaar gestelde informatie ter zake van een financieel product of financiële dienst, waaronder reclame-uitingen, geen afbreuk doet aan de bij of krachtens de Wet aan de cliënt te verstrekken of beschikbaar te stellen informatie.

  • 2. De door de Stadsbank verstrekte informatie is feitelijk juist, begrijpelijk en niet misleidend.

  • 3. De Stadsbank verstrekt de cliënt voorafgaand aan het adviseren of de totstandkoming van de overeenkomst inzake een financieel product informatie voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van dat product.

  • 4. De Stadsbank verstrekt de cliënt gedurende de looptijd van een overeenkomst inzake een financieel product of een financiële dienst tijdig informatie over wezenlijke wijzigingen in de informatie bedoeld in het derde lid van dit artikel, voor zover deze informatie redelijkerwijs relevant is voor de cliënt dan wel informatie over bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere onderwerpen.

  • 5. De artikelen 32, 33, 49, 53, 54, 57, 68 en 111 tot en met 115a van het Besluit en Beleidsregel 9 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11 Zorgvuldige behandeling van de cliënt

  • 1. De Stadsbank houdt zich aan de bij de behandeling van de cliënt bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur te stellen nadere regels met betrekking tot de in acht te nemen zorgvuldigheid.

  • 2. Artikel 81 van het Besluit is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK IV KREDIETVERLENING

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

Artikel 12 Kredietverlening

  • 1. De Stadsbank kan kredieten verstrekken aan inwoners van de eigen gemeente, aan inwoners van een gemeente waarmee een overeenkomst is gesloten (aan inwoners van gemeenten die deel uitmaken van de gemeenschappelijke regeling) of aan inwoners van gemeenten waar geen voorziening op het terrein van kredietverlening aanwezig is.

  • 2. Het College kan (terzake) de bevoegdheid tot het verlenen van kredieten aan de afdelingsmanager mandateren en wel tot een nader door het College vast te stellen bedrag.

  • 3. De kredietverlening vindt plaats met in achtneming van de Module Schuldregeling van de representatieve organisatie.

Artikel 13 Kredietregistratie

De Stadsbank neemt deel aan een stelsel van kredietregistratie.

Artikel 14 Formulier standaardinformatie inzake consumptief krediet

  • 1. De Stadsbank dient voorafgaand aan de totstandkoming van een kredietovereenkomst aan de cliënt informatie te verstrekken met het oog op een adequate beoordeling van het krediet.

  • 2. De informatie als bedoeld in lid 1 wordt schriftelijk of op een andere duurzame drager aan de cliënt verstrekt.

  • 3. Artikel 112 van het Besluit en Beleidsregel 5 zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2 Kredietaanvraag en afwijzing

Artikel 15 Aanvraag

  • 1. Een krediet kan bij de Stadsbank, dan wel via daartoe aangewezen derden, worden aangevraagd.

  • 2. De aanvraag tot kredietverlening vindt plaats op een daartoe door de Stadsbank, op verzoek van de cliënt, ter beschikking te stellen Aanvraagformulier Krediet.

  • 3. De Stadsbank gebruikt het model aanvraagformulier van de representatieve organisatie.

Artikel 16 Beoordeling

  • 1. De Stadsbank legt de criteria vast die de Stadsbank ten grondslag legt aan de beoordeling van de kredietaanvraag van een cliënt en past deze criteria toe bij de beoordeling van de kredietaanvraag.

  • 2. De artikelen 113 lid 1 en 114 van het Besluit zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17 Afwijzing aanvraag

  • 1. Indien de Stadsbank besluit de kredietaanvraag af te wijzen, doet de Stadsbank hiervan schriftelijk mededeling aan de aanvrager van een krediet onder opgaaf van redenen.

  • 2. In de schriftelijke mededeling wordt tevens vermeld welke klachtmogelijkheden tegen afwijzing van de kredietaanvraag openstaan.

Paragraaf 3 Kredietovereenkomst

Artikel 18 Algemeen

  • 1. De kredietovereenkomst wordt op papier of op een andere duurzame drager aangegaan.

  • 2. De Stadsbank verstrekt de cliënt een exemplaar van de kredietovereenkomst en behoudt zelf ook een exemplaar.

  • 3. Voorafgaand aan de totstandkoming van een kredietovereenkomst wint de Stadsbank, in het belang van de kredietnemer, informatie in over zijn financiële positie en beoordeelt de Stadsbank, ter voorkoming van overkreditering van de kredietnemer, of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is.

  • 4. De Stadsbank gaat geen kredietovereenkomst aan met een kredietnemer indien dit, met het oog op het voorkomen van overkreditering van de kredietnemer, onverantwoord is.

  • 5. De artikelen 113 lid 1, 114 en 115 lid 1 van het Besluit zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19 Inhoud van de kredietovereenkomst

  • 1. Elke kredietovereenkomst dient op papier of een andere duurzame drager te zijn vastgelegd en dient in ieder geval op duidelijke en beknopte wijze te vermelden:

    • a.

      het soort krediet;

    • b.

      de identiteit en geografische adressen van de overeenkomst sluitende partijen;

    • c.

      de duur van de kredietovereenkomst;

    • d.

      het totale kredietbedrag en de voorwaarden voor kredietopneming;

    • e.

      de debetrentevoet, de voorwaarden die de toepassing van deze rentevoet regelen en voor zover beschikbaar, indices of referentierentevoeten die betrekking hebben op de aanvankelijke debetrentevoet, alsmede de termijnen, voorwaarden en procedures voor wijziging ervan;

    • f.

      indien naar gelang van de verschillende omstandigheden verschillende debetrentevoeten worden toegepast, de in onderdeel e genoemde informatie met betrekking tot alle toepasselijke rentevoeten;

    • g.

      het jaarlijks kostenpercentage en het totale door de cliënt te betalen bedrag, berekend bij het sluiten van de kredietovereenkomst, alsmede alle bij de berekening van dit percentage gebruikte hypothesen;

    • h.

      het bedrag, het aantal en de frequentie van de door de cliënt te verrichten betalingen, en, in voorkomend geval, de volgorde waarin de betalingen aan de verschillende openstaande saldi tegen verschillende debetrentevoeten worden toegerekend met het oog op aflossing;

    • i.

      in geval van aflossing van het krediet van een kredietovereenkomst met vaste looptijd, het recht van de cliënt om gratis en op verzoek op enig ogenblik tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst een overzicht van de rekening in de vorm van een aflossingstabel te ontvangen;

    • j.

      indien kosten en interesten worden betaald zonder aflossing van het krediet, een overzicht van de termijnen en voorwaarden voor de betaling van de rente en periodiek en niet-periodieke bijbehorende kosten;

    • k.

      de eventuele kosten voor het aanhouden van één of meer rekeningen voor de boeking van zowel betalingen als kredietopnemingen, tenzij het openen van een rekening facultatief is, tezamen met de kosten voor het gebruik van een betaalmiddel voor zowel betalingen als kredietopnemingen, andere uit de kredietovereenkomst voortvloeiende kosten, alsmede de voorwaarden waaronder de kosten worden gewijzigd;

    • l.

      de op het tijdstip van het sluiten van de kredietovereenkomst geldende rentevoet ingeval van betalingsachterstand daarvan alsmede de wijzigingsmodaliteiten en, in voorkomend geval, kosten van niet-nakoming;

    • m.

      een waarschuwing betreffende de gevolgen van wanbetaling;

    • n.

      de eventueel gevraagde zekerheden en verzekeringen;

    • o.

      het al dan niet bestaan van het recht van ontbinding van de kredietovereenkomst en de termijn voor de uitoefening daarvan, alsmede andere uitoefeningsvoorwaarden, zoals informatie over de verplichting voor de cliënt om het krediet aan de Stadsbank terug te betalen binnen 30 kalenderdagen vermeerderd met de over het krediet verschuldigde kredietvergoeding tot het moment dat het krediet wordt terugbetaald;

    • p.

      informatie omtrent het recht uit 4:28 van de Wet en 46e en 50e van Boek 7 van het BW;

    • q.

      het recht op vervroegde aflossing, de hiervoor te volgen procedure alsmede, in voorkomend geval, informatie over het recht van de Stadsbank op een vergoeding en de wijze waarop deze vergoeding wordt vastgelegd;

    • r.

      de procedure voor de uitoefening van het recht van beëindiging van de kredietovereenkomst;

    • s.

      voor de cliënt openstaande buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures en, indien dit het geval is, hoe de cliënt die procedure kan inleiden;

    • t.

      in voorkomend geval, de overige contractvoorwaarden, en;

    • u.

      in voorkomend geval, naam en adres van het College.

  • 2. Indien niet voldaan wordt aan het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, is de kredietovereenkomst vernietigbaar.

  • 3. Alleen de kredietnemer kan een beroep op de vernietigbaarheid doen.

Artikel 20 Ter beschikkingstelling van het krediet

Na het sluiten van de kredietovereenkomst wordt bij een saneringskrediet, de kredietsom die bij de kredietovereenkomst is bepaald, door de Stadsbank in zijn geheel aan de bij de Stadsbank bekende schuldeisers uitgekeerd en wel na daartoe verkregen akkoord van alle bekende schuldeisers;

  • 2.

    Indien de ter beschikkingstelling als bedoeld in lid 1 van dit artikel op onjuiste wijze plaatsvindt en dit geheel of in overwegende mate te wijten is aan onregelmatigheden aan de kant van de kredietnemer, is dit geheel voor rekening en risico van de kredietnemer.

  • 3.

    Ten aanzien van de ter beschikkingstelling van het krediet kan de Stadsbank aanvullende voorwaarden stellen.

Artikel 21 Algemene voorwaarden

  • 1. Het College stelt de algemene voorwaarden op die van toepassing zijn op de door de Stadsbank gesloten kredietovereenkomsten.

  • 2. De algemene voorwaarden dienen in ieder geval de volgende bepalingen te bevatten:

    • a.

      de boeken, dit in ruimste zin van het woord, van de Stadsbank strekken tot volledig bewijs van:

      • i.

        alle door de Stadsbank aan of voor rekening van de kredietnemer gedane betalingen;

      • ii.

        alle door of vanwege de kredietnemer aan de Stadsbank gedane betalingen;

      • iii.

        de hoogte van de vordering;

    • één en ander onverminderd het recht van de kredietnemer tot het leveren van tegenbewijs;

    • b.

      de Stadsbank zal ook in rechte ten bewijze van haar vordering kunnen volstaan met het produceren van door de Stadsbank conform getekende uittreksels uit haar boeken;

    • c.

      de Stadsbank is bevoegd het krediet vervroegd op te eisen in de gevallen als bedoeld in artikel 28 van dit Bankreglement.

  • 3. Het College kan (terzake) het opstellen van algemene voorwaarden aan de afdelingsmanager mandateren/volmacht verlenen.

  • 4. Indien het opstellen van de algemene voorwaarden geschiedt door de afdelingsmanager, dan worden deze ter goedkeuring voorgelegd aan het College.

  • 5. De Stadsbank draagt er zorg voor dat de aanvrager van een krediet uiterlijk voor of bij het sluiten van de kredietovereenkomst van de algemene voorwaarden een schriftelijk exemplaar ontvangt.

Artikel 22 Zakelijke of persoonlijke zekerheid

Indien omstandigheden met betrekking tot de kredietnemer dan wel het doel van de kredietverlening dit rechtvaardigen, kan de Stadsbank verlangen dat zakelijke of persoonlijke zekerheid wordt gesteld.

Artikel 23 Overige bepalingen

  • 1. Van elke aflossing wordt de kredietnemer een bewijs verstrekt, tenzij betaling is geschied door tussenkomst van een aan het giraal verkeer deelnemende instelling.

  • 2. De Stadsbank berekent het Jaarlijks kostenpercentage van een krediet overeenkomstig artikel 1:1 van de Wet en Beleidsregel 5.

  • 3. De Stadsbank informeert de cliënt gedurende de looptijd van de kredietovereenkomst overeenkomstig artikel 68 en artikel 80 van het Besluit alsmede Beleidsregel 6.

Paragraaf 4 Betalingsregeling (maandlast) en vervroegde aflossing

Artikel 24 Betalingsregeling

  • 1. De Stadsbank houdt bij de vaststelling van het termijnbedrag van het krediet rekening met de draagkracht van de kredietnemer.

  • 2. De Stadsbank kan aan de kredietnemer een vergoeding wegens vervroegde aflossing in rekening brengen.

Artikel 25 Vervroegde aflossing

De kredietnemer is te allen tijde bevoegd tot gehele of gedeeltelijke vervroegde aflossing.

Paragraaf 5 Kredietvergoeding

Artikel 26 Kredietvergoeding niet doorlopend krediet

Indien een krediet met een van tevoren vastgelegde kredietsom is overeengekomen kunnen door de Stadsbank vergoedingen in rekening worden gebracht:

  • a.

    voor de afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling van de krediettransactie;

  • b.

    indien de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de krediettransactie;

  • c.

    indien de kredietnemer vervroegd aflost.

Artikel 27 Vaststelling kredietvergoeding

  • 1. De kredietvergoedingen worden vastgesteld door het College.

  • 2. Het College kan de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid aan de afdelingsmanager mandateren.

  • 3. De kredietvergoedingen bedragen ten hoogste de door de minister van Financiën toegelaten maximum kredietvergoedingen voor zover deze betrekking hebben op Consumptief krediet.

Paragraaf 6 Opeisbaarheid en kwijtschelding

Artikel 28 Opeisbaarheid

De Stadsbank is bevoegd het krediet vervroegd op te eisen, indien:

  • a.

    de kredietnemer gedurende tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen maandtermijn, na in gebreke te zijn gesteld en nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen;

  • b.

    de kredietnemer Nederland metterwoon heeft verlaten, dan wel redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de kredietnemer Nederland binnen enkele maanden zal verlaten;

  • c.

    de kredietnemer is overleden en de Stadsbank gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zijn verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst niet zullen worden nagekomen;

  • d.

    de kredietnemer in staat van faillissement is komen te verkeren of ten aanzien van de kredietnemer de Wsnp van toepassing is verklaard;

  • e.

    de kredietnemer de tot zekerheid verbonden zaak heeft verduisterd;

  • f.

    de kredietnemer aan de Stadsbank, met het oog op het aangaan van de kredietovereenkomst, bewust onjuiste inlichtingen heeft verstrekt van dien aard, dat de Stadsbank de kredietovereenkomst geheel niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan indien de Stadsbank met de juiste stand van zaken bekend zou zijn geweest.

Artikel 29 Kwijtschelding bij overlijden

  • 1. Het College kan het nog niet afgeloste deel van het krediet tot een nader vast te stellen bedrag kwijtschelden, indien de eerste kredietnemer overlijdt.

  • 2. De in het voorgaande lid bedoelde kwijtschelding geldt in ieder geval niet:

    • a.

      voor zover deze betrekking heeft op betalingen van achterstallige termijnen en daaruit voortvloeiende bijkomende kosten;

    • b.

      voor zover deze betrekking heeft op vervroegd betaalde termijnen;

    • c.

      indien het overlijden het rechtstreekse gevolg is van binnenlandse onlusten, epidemische ziekten, natuurrampen, oorlogsgeweld en terrorisme;

    • d.

      indien het overlijden het gevolg is van suïcide dan wel een poging daartoe plaatsvindt binnen zes maanden na het sluiten van de kredietovereenkomst;

    • e.

      indien dit uitdrukkelijk door de Stadsbank en de kredietnemer is overeengekomen.

  • 3. Het College kan besluiten, indien het voorgaande lid van toepassing is, wegens bijzondere omstandigheden alsnog kwijtschelding te verlenen.

  • 4. Het College kan (terzake) de bevoegdheden als bedoeld in het eerste en derde lid van dit artikel aan de afdelingsmanager mandateren.

HOOFDSTUK V SCHULDHULPVERLENING

Paragraaf 1 Schuldregeling

Artikel 30 Schuldhulpverlening

Indien de Stadsbank werkzaamheden verricht ten behoeve van schuldhulpverlening, dient dit te gebeuren met inachtneming van het door het College in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening opgestelde beleidsplan en bijbehorende Beleidsregels.

Artikel 31 Schuldregeling algemeen

  • 1. De Stadsbank verricht werkzaamheden ten behoeve van natuurlijke personen die zich in een schuldsituatie bevinden, dan wel daarin dreigen te geraken.

  • 2. De dienstverlening van de Stadsbank kan zowel een begeleidend, regelend, adviserend als administratief karakter hebben.

  • 3. De werkzaamheden van de Stadsbank zullen bij een problematische schuldsituatie plaatsvinden in overeenstemming met de richtlijnen van de Gedragscode Schuldregeling van de representatieve organisatie.

  • 4. Indien de Stadsbank heeft vastgesteld dat van een problematische schuldsituatie geen sprake is en toch ten behoeve van de schuldenaar een schuldregeling wil opzetten, dient de Stadsbank bij een voorstel aan de schuldeisers expliciet aan te geven dat op deze regeling de Gedragscode Schuldregeling niet van toepassing is.

  • 5. Bij het regelen van schulden treedt de Stadsbank op als bemiddelaar tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers dan wel namens de schuldeisers optredende derden, om een minnelijke regeling van de schuldenlast tot stand te brengen.

  • 6. De Stadsbank kan aan een schuldregeling verplichtingen verbinden.

Paragraaf 2 Aanvraag en afwijzing

Artikel 32 Aanvraag schuldregeling

  • 1. Een Schuldregeling kan bij de Stadsbank, dan wel via een andere daartoe door het College aangewezen derde, worden aangevraagd.

  • 2. De aanvraag voor een schuldregeling dient plaats te vinden op een daartoe door het College voorgeschreven wijze.

Artikel 33 Beoordeling aanvraag

Het College legt de criteria vast die de Stadsbank ten grondslag legt aan de beoordeling van een aanvraag Schuldregeling door de aanvrager.

Artikel 34 Afwijzing aanvraag

  • 1. Indien de Stadsbank besluit om de aanvraag voor een schuldregeling af te wijzen, doet de Stadsbank hiervan schriftelijk mededeling aan de aanvrager onder opgaaf van redenen.

  • 2. In de schriftelijke mededeling wordt tevens vermeld welke mogelijkheden tot het indienen van bezwaar en/of een klacht tegen de afwijzing van de aanvraag openstaan.

Paragraaf 3 Schuldregelingsovereenkomst

Artikel 35 Schuldregelingsovereenkomst

  • 1. De rechten en verplichtingen van de Stadsbank en de schuldenaar worden vastgelegd in een schuldregelingsovereenkomst.

  • 2. De Stadsbank hanteert daarbij het model, zoals dit door de representatieve organisatie is vastgesteld, als basis.

  • 3. De bemiddeling van de Stadsbank kan leiden tot een voortzetting van de schuldregelingsovereenkomst, het verstrekken van een saneringskrediet of beëindiging van de schuldregelingsovereenkomst.

  • 4. De Stadsbank verstrekt aan de schuldenaar een door de Stadsbank ondertekend afschrift van de schuldregelingsovereenkomst en de overeenkomst tot kredietverlening bij het verstrekken van een saneringskrediet.

  • 5. Op het saneringskrediet is hoofdstuk IV en wel de paragrafen 1 tot en met 6 van toepassing.

Artikel 36 Algemene voorwaarden

  • 1. Het College stelt de algemene voorwaarden op die van toepassing zijn op de door de Stadsbank gesloten schuldregelingsovereenkomst.

  • 2. De Stadsbank draagt er zorg voor dat de schuldenaar uiterlijk voor of bij het sluiten van de schuldregelingsovereenkomst daarvan een schriftelijk exemplaar ontvangt.

  • 3. De Stadsbank hanteert daarbij het model, zoals dit door de representatieve organisatie is vastgesteld, als basis.

  • 4. De Stadsbank registreert de schuldregelingsovereenkomst bij Bureau Krediet Registratie voor zover daarbij sprake is van een problematische schuldsituatie.

  • 5. Het College kan (terzake) het opstellen van de algemene voorwaarden aan de afdelingsmanager mandateren.

Paragraaf 4 Overige bepalingen

Artikel 37 Overige bepalingen schuldregeling

  • 1. De Stadsbank verstrekt op verzoek van de schuldenaar kosteloos een gespecificeerd overzicht van de in het kader van de schuldregeling ten behoeve van de schuldeisers gereserveerde gelden, voor zover dit in redelijkheid van de Stadsbank kan worden gevraagd.

  • 2. De Stadsbank verstrekt op verzoek van de schuldenaar kosteloos een gespecificeerde eindafrekening.

  • 3. De Stadsbank is op grond van de Gedragscode Schuldregeling bevoegd vergoedingen voor de schuldregelende werkzaamheden in rekening te brengen.

  • 4. De hoogte van de maximale vergoedingen wordt bepaald door de representatieve organisatie.

Paragraaf 5 Preventieve schuldhulpverlening

Artikel 38 Begeleiding algemeen

  • 1. De Stadsbank kan begeleiding geven in de vorm van preventieve en curatieve voorlichting.

  • 2. De Stadsbank kan deze voorlichting doen uitvoeren door andere instellingen werkzaam op het terrein van schuldhulpverlening.

Artikel 39 Integrale schuldhulpverlening

  • 1. De Stadsbank heeft een expliciete rol bij de vormgeving en uitvoering van de lokale integrale schuldhulpverlening.

  • 2. De Stadsbank kan centra, meld- en coördinatiepunten voor Integrale schuldhulpverlening in de eigen gemeente en de gemeenten waarmee een samenwerkingsverband is gesloten dan wel die behoren tot de gemeenschappelijke regeling initiëren, activeren en faciliteren.

HOOFDSTUK VI BUDGETBEHEER EN BUDGETBEGELEIDING

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 40 Budgetbeheer

  • 1. De Stadsbank kan een natuurlijke persoon in de gelegenheid stellen een budgetbeheerrekening bij de Stadsbank te openen.

  • 2. De werkzaamheden van de Stadsbank vinden plaats in overeenstemming met de richtlijnen van de Gedragscode Budgetbeheer van de representatieve organisatie en indien van toepassing het in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening door het College opgestelde beleidsplan en bijbehorende beleidsregels.

Artikel 41 Budgetbegeleiding

Bij het regelen van schulden kan de Stadsbank de schuldenaar de mogelijkheid bieden om hem te begeleiden om te komen tot een verantwoorde besteding van zijn financiële middelen.

Paragraaf 2 Aanvraag en afwijzing

Artikel 42 Aanvraag

  • 1. Budgetbeheer en budgetbegeleiding kunnen bij de Stadsbank, dan wel via een andere daartoe door het College aangewezen derde, worden aangevraagd.

  • 2. De aanvraag voor budgetbeheer dient plaats te vinden op een daartoe door het College voorgeschreven wijze.

  • 3. De aanvraag kan achterwege blijven indien de Stadsbank budgetbeheer als voorwaarde aan een schuldregeling verbindt.

  • 4. De aanvraag voor budgetbegeleiding dient plaats te vinden op een daartoe door de Stadsbank op verzoek ter beschikking te stellen aanvraagformulier.

Artikel 43 Afwijzing aanvraag

  • 1. Indien de Stadsbank besluit de aanvraag voor budgetbeheer en/of budgetbegeleiding af te wijzen, doet de Stadsbank hiervan schriftelijk mededeling aan de aanvrager onder opgaaf van redenen.

  • 2. In de schriftelijke mededeling wordt tevens vermeld welke mogelijkheden tot het indienen van een bezwaar en/of klacht tegen de afwijzing van de aanvraag openstaan.

Paragraaf 3 Overeenkomst tot budgetbeheer en budgetbegeleiding

Artikel 44 Overeenkomst tot budgetbeheer

  • 1. De rechten en verplichtingen van de Stadsbank en de rekeninghouder worden vastgelegd in een overeenkomst tot budgetbeheer.

  • 2. De Stadsbank verstrekt de rekeninghouder een door de Stadsbank ondertekend exemplaar van de overeenkomst tot budgetbeheer.

  • 3. De Stadsbank hanteert het model, zoals dit door de representatieve organisatie is vastgesteld, als basis.

Artikel 45 Algemene voorwaarden

  • 1. Het College stelt algemene voorwaarden vast die van toepassing zijn op de door de Stadsbank gesloten overeenkomsten tot budgetbeheer.

  • 2. De Stadsbank draagt er zorg voor dat aan de rekeninghouder en/of begeleide die een aanvraag tot budgetbeheer en/of budgetbegeleiding doet, uiterlijk voor of bij het sluiten van de overeenkomst tot budgetbeheer daarvan een schriftelijk exemplaar ontvangt.

  • 3. De Stadsbank hanteert het model, zoals dit door de representatieve organisatie is vastgesteld, als basis.

  • 4. Het College kan (terzake) het opstellen van de algemene voorwaarden aan de afdelingsmanager mandateren.

Paragraaf 4 Overige bepalingen

Artikel 46 Overige bepalingen

  • 1. De Stadsbank verstrekt periodiek aan de rekeninghouder kosteloos een afschrift van het verloop van de budgetbeheerrekening.

  • 2. De Stadsbank is bevoegd aan de rekeninghouder een vergoeding in rekening te brengen voor de kosten van het budgetbeheer en/of budgetbegeleiding en voor het opnieuw verstrekken van een al eerder toegezonden periodiek afschrift en/of de eindafrekening.

HOOFDSTUK VII BEPALINGEN VAN COMPTABELE AARD

Artikel 47 Verslag werkzaamheden en bedrijfseconomische ontwikkeling

  • 1. De Stadsbank doet jaarlijks verslag van haar werkzaamheden als vast onderdeel van de Programmaverantwoording.

  • 2. Het verslag wordt ter kennis gebracht van de gemeente en de gemeenten waarmee de Stadsbank een overeenkomst heeft gesloten.

Artikel 48 Fondsen

  • 1. Er is een gemeentebrede algemene reserve, de gemeente Leiden heeft ervoor gekozen om niet voor ieder beleidsterrein een aparte reserve te creëren voor risico’s.

  • 2. De Stadsbank heeft een risicovoorziening voor oninbare leningen gevormd.

  • 3. Het College stelt op voordracht van de afdelingsmanager het bedrag vast dat aan de risicovoorziening ultimo jaar moet worden toegevoegd.

  • 4. De afdelingsmanager hanteert bij de voordracht als bedoeld in lid 2 van dit artikel zo veel mogelijk de normen zoals deze gebruikelijk zijn voor andere financiële instellingen, in het bijzonder ten aanzien van banken.

  • 5. Het verlies dat door de Stadsbank in enig jaar wordt geleden op de verstrekte kredieten, voor zover er geen borgstelling is, komt ten laste van de risicovoorziening

  • 6. Het exploitatieverlies dat door de Stadsbank in enig jaar wordt geleden, komt ten laste van de algemene concernreserve van de gemeente.

  • 7. Op de bepalingen van comptabele aard zijn de Gemeentelijke Comptabiliteitswet en het Besluit begroting en verantwoording van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK VIII KLACHTEN

Artikel 49 Bankreglement

  • 1. Het College beslist over alle klachten die betrekking hebben over de uitleg van dit Bankreglement.

  • 2. Het College beslist nadat de afdelingsmanager in de gelegenheid is gesteld zijn visie ten aanzien van de klacht kenbaar te maken.

Artikel 50 Klachtenprocedure

  • 1. De Stadsbank draagt zorg voor een adequate behandeling van klachten van cliënten over financiële diensten, financiële producten en andere producten van de Stadsbank. De Stadsbank beschikt daartoe over een interne klachtenprocedure.

  • 2. De interne klachtenprocedure voorziet in de behandeling van klachten van natuurlijke personen met betrekking tot de beslissing en de gang van zaken rond kredietverlening, schuldregeling, budgetbeheer én gedragingen jegens de begeleide, de cliënt, de kredietnemer, de rekeninghouder en de schuldenaar.

  • 3. De Stadsbank geeft op afdoende wijze bekendheid aan het bestaan van een klachtenprocedure.

  • 4. De klachtenregeling wordt bij afzonderlijk reglement door het College vastgesteld en dient in ieder geval de volgende bepalingen te bevatten:

    • a.

      de mogelijkheid om tegen een beslissing over de gang van zaken bij en een gedraging van de Stadsbank een klacht in te dienen;

    • b.

      de mogelijkheid om tegen een beslissing over en de gang van zaken bij de Stadsbank op de klacht als bedoeld onder a, beroep in te stellen;

    • c.

      de mogelijkheid om tegen een rechtshandeling van de Stadsbank een klacht in te dienen bij de gemeentelijke ombudsman, gemeentelijke ombudscommissie dan wel de Nationale Ombudsman;

    • d.

      de mogelijkheid om op een beslissing van de Stadsbank als bedoeld onder a dan wel b, een klacht in te dienen bij het Bestuur van de representatieve organisatie, voor zover deze klacht betrekking heeft op de gang van zaken rond schuldregeling, budgetbegeleiding en budgetbeheer voor zover dit plaatsvindt in het kader van Integrale schuldhulpverlening;

    • e.

      de mogelijkheid om een klacht voor te leggen bij de Commissie Kwaliteitszorg, voor zover deze klacht betrekking heeft op een financiële dienst en/of financieel product als bedoeld in de Wet.

  • 5. Met het oog op een adequate behandeling van klachten over de door de Stadsbank verleende diensten en producten beschikt de Stadsbank over een behoorlijke administratie van de klachten, waarbij tenminste wordt vastgelegd:

    • a.

      de naam en het adres van de cliënt die een klacht heeft ingediend;

    • b.

      de klacht, met de daarbij behorende dagtekening van ontvangst;

    • c.

      een omschrijving van de klacht; en

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop de Stadsbank de klacht heeft behandeld.

HOOFDSTUK IX SLOTBEPALINGEN

Artikel 51 Slotbepaling

  • 1. In alle gevallen waarin niet bij of krachtens de Wet of het Bankreglement is voorzien, beslist het College naar redelijkheid en billijkheid.

  • 2. Het College kan deze bevoegdheid aan de afdelingsmanager mandateren.

Artikel 52 Inwerkingtreding

  • 1. Dit Bankreglement treedt in werking met ingang van de dag volgend op de dag waarop het Bankreglement door van het College van Burgemeester en Wethouders is goedgekeurd.

  • 2. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van het Bankreglement vervalt het Bankreglement van de gemeente Leiden van 2013.

Artikel 53 Citeertitel

Dit Bankreglement kan worden aangehaald als: Bankreglement Stadsbank gemeente Leiden 2021.

Ondertekening

TOELICHTING BANKREGLEMENT STADSBANK GEMEENTE LEIDEN 2021

1. Inleiding

1.1 Algemeen

Op 1 januari 2007 zijn de Wet op het financieel toezicht (Wft), het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo), de Uitvoeringsregeling Wft (Uft), de Vrijstellingsregeling Wft (Vft) en een aantal andere op de Wft gebaseerde Algemene Maatregelen van Bestuur in werking getreden. De Wet financiële dienstverlening (Wfd) en het Besluit financiële dienstverlening (Bfd) zijn opgegaan in de Wft en het BGfo. Per 1 juli 2012 is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in werking getreden.

De Wft vormt het slot van de herziening van het toezicht op de financiële marktsector in Nederland. Uitgangspunt van deze herziening was het tot 2002 gehanteerde “sectoraal model” om te zetten in een zogenoemd “functioneel model”. In dit functionele model wordt het toezicht op de financiële markt langs twee pijlers ingedeeld, te weten het prudentieel toezicht door de Nederlandsche Bank (DNB) en het gedragstoezicht door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Het “functioneel model” leidt tot een betere doeltreffendheid, marktgerichtheid en efficiëntie van het toezicht op de financiële sector.

Bij de herinrichting van de toezichtwetgeving heeft de wetgever een aantal doelstellingen nagestreefd, te weten inzichtelijkheid, doelgerichtheid en marktgerichtheid.

De Wft beoogt een helder inzicht te geven in de samenhang en de verschillen tussen de normen die betrekking hebben op de financiële marktsector. Dit geschiedt onder meer door de splitsing in een algemeen deel en bijzondere delen. De Wft bestaat uit de volgende delen:

  • 1.

    Algemeen Deel;

  • 2.

    Deel Markttoegang financiële ondernemingen;

  • 3.

    Deel Prudentieel Toezicht financiële ondernemingen;

  • 4.

    Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen;

  • 5.

    Deel Gedragstoezicht financiële markten;

  • 6.

    Deel Bijzondere Maatregelen Betreffende de Stabiliteit van het Financiële Stelsel.

De Stadsbanken vallen niet onder het prudentieel toezicht van de DNB of het gedragstoezicht van de AFM. Op de Stadsbanken rust wel de verplichting om in hun reglement van bedrijfsvoering aan te geven hoe zij aan bepaalde verplichting uit het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen voldoen (artikel 4:37 Wft). Het Bankreglement vormt een uitwerking van deze verplichting.

Bij het opstellen van dit Bankreglement is gebruik gemaakt van een modelbankreglement van de NVVK.

1.2 Gedragstoezicht

Financiële producten en diensten vervullen vaak een belangrijke rol in het leven van mensen. Een betaalrekening is steeds meer een voorwaarde om volwaardig deel te kunnen nemen aan het maatschappelijke verkeer en een krediet maakt het mogelijk om nu uitgaven te doen, terwijl men zelf pas op termijn over de middelen zou beschikken. Aan deze producten zijn soms grote risico’s verbonden. Tegelijkertijd zijn deze risico’s moeilijk te doorgronden, zijn de producten doorgaans geen ervaringsgoederen en zijn aan deze producten soms hoge overstapkosten verbonden. Ook zijn de kenmerken van de dienstverlening zelf niet altijd voldoende transparant en controleerbaar. Daarom zijn er sterke redenen voor (continuering van) het overheidstoezicht op de dienstverlening met betrekking tot deze producten. Dit toezicht wordt geregeld in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen.

Bij het gedragstoezicht op de financiële sector gaat het om wettelijke regels die gericht zijn op ordelijke en transparante marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten. Aan financiële ondernemingen worden in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen eisen gesteld met betrekking tot deskundigheid, betrouwbaarheid en bedrijfsvoering, en verplichtingen opgelegd met betrekking tot adequate informatieverstrekking en een zorgvuldige behandeling van de cliënt.

Uitgangspunten Gedragstoezicht

Een groot deel van de regels in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen is gericht op de bescherming van de cliënt in zijn relatie met een financiële onderneming. Een belangrijk uitgangspunt ten aanzien van het opstellen van regels terzake is dat de cliënt een eigen verantwoordelijkheid heeft bij de aanschaf van financiële producten. De regelgeving is er op gericht om de cliënt in staat te stellen zich een weloverwogen oordeel te vormen over een bepaald product en een bepaalde vorm van dienstverlening. Een terugkerende eis die aan alle vormen van dienstverlening wordt gesteld is dat de financiële onderneming adequate informatie geeft over zijn producten en diensten. Van de cliënt mag worden verwacht dat hij zich verdiept in deze informatie. Bij het aanbieden van de informatie moet de financiële onderneming uit kunnen gaan van een gemiddelde cliënt.

De vraag is wat in dit verband onder een gemiddelde cliënt moet worden verstaan. Neemt men als uitgangspunt een goedgelovige cliënt die zich niet verdiept in wat hij koopt en (daardoor) eenvoudig te misleiden is, dan betekent dit dat de eis aan een financiële onderneming om zodanige informatie te verstrekken dat de cliënt zich een adequaat oordeel kan vormen, onuitvoerbaar en zonder betekenis is. Immers, welk type informatie deze cliënt ook krijgt aangeboden, hij zal die niet bestuderen en de waarschuwingen daarin niet lezen. De goedgelovige cliënt als uitgangspunt nemen zou leiden tot een systeem waarbij van de financiële onderneming wordt verlangd dat zij, en niet de cliënt, de afweging maakt of een bepaald product zou moeten worden aangeschaft. Anders gezegd, er zou voor alle financiële producten een adviesplicht ontstaan. Dit zou echter tot een aanzienlijke kostenstijging van alle financiële producten leiden en fundamenteel de verantwoordelijkheden van financiële onderneming en cliënt verkeerd verdelen.

In de Wft geldt als uitgangspunt, dat de gemiddelde cliënt bereid is zich in de aangeboden informatie te verdiepen om aldus na te gaan wat de kenmerken en risico’s van een financieel product zijn en om te achterhalen of het product voor hem geschikt is. Bij het opstellen van de informatie mag de financiële onderneming ervan uitgaan dat de cliënt in staat is zijn eigen financiële positie in kaart te brengen. Dit neemt niet weg dat in specifieke gevallen, met name bij complexe producten, van de financiële onderneming mag worden verlangd dat zij aangeeft voor welk type cliënt het product geschikt is (het is dan echter aan de cliënt om zelfstandig te beoordelen welk type cliënt hij is). Dit betekent dat de financiële onderneming bij het opstellen van standaardinformatie een zeker kennisniveau als uitgangspunt mag nemen. Indien overigens een financiële onderneming haar informatieverstrekking specifiek richt op een bepaalde doelgroep, dan kan van haar verwacht worden dat zij haar informatieverstrekking afstemt op het kennisniveau van deze doelgroep.

Van de cliënt die niet in staat is zijn eigen financiële positie in kaart te brengen mag in ieder geval worden verwacht dat hij beseft hiertoe niet in staat te zijn. Het gaat te ver om de financiële onderneming verantwoordelijk te houden voor het gedrag van cliënten die een product aanschaffen waarvan zij, ondanks adequate informatievoorziening, de implicaties niet doorzien. Dergelijke cliënten zullen competente hulp moeten zoeken. Deze kan worden gevonden in het informele circuit (familie en kennissen) of in het professionele circuit (aanbieders, tussenpersonen, adviseurs). Op deze laatste vorm van hulpverlening zijn de regels van het voorstel ter bescherming van de cliënt van toepassing.

Op 25 mei 2011 is het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn inzake kredietovereenkomsten voor consumenten (2008/48/EG) (“CCD”) in werking getreden. Deze implementatie heeft onder meer tot gevolg gehad dat enkele bepalingen van uit de Wck (o.a. artikel 30 Wck) zijn komen te vervallen. De privaatrechtelijke bepalingen uit deze richtlijn zijn opgenomen in een nieuwe titel van Boek 7 van het BW te weten Titel 2a Consumentenkredietovereenkomsten.

2. Financiële diensverlening door Stadsbanken

Wet financiering decentrale overheden (Wet Fido)

De invoering van de Wet Fido heeft belangrijke gevolgen gehad voor de kredietverlening door Stadsbanken die onderdeel zijn van een gemeente of die de publiekrechtelijke rechtsvorm van een gemeenschappelijke regeling hebben. De Wet Fido heeft de grenzen gesteld waarbinnen kredietverlening met gebruik van overheidsgeld kan plaatsvinden. Kredietverlening buiten deze grenzen mag dan vanzelfsprekend niet met overheidsgeld plaatsvinden en daarvoor zou de Stadsbank financiering moeten vinden op de geld- en kapitaalmarkt. Als ze kiest voor kredietverlening buiten de grenzen van de Wet Fido, dan is deze Stadsbank verplicht om op grond van de Wft een vergunning aan te vragen.

Het ministerie van Financiën heeft bij de invoering van de Wet Fido de Stadsbanken voor het verlies van de commerciële portefeuille gecompenseerd onder de voorwaarde dat afgezien werd van verdere commerciële kredieten. Naar aanleiding van de aangeboden compensatieregeling hebben alle gemeentelijke Stadsbanken, ongeacht hun rechtsvorm, ingestemd met deze compensatieregeling.

Wet op het financieel toezicht (Wft)

In het kader van het Bankreglement moet daarom bijzonder aandacht worden besteed aan de kredietverlening door Stadsbanken, omdat hierop, zij het niet voor alle in het Bankreglement genoemde kredietvormen, zowel de Wft, de Wck, Titel 2a van boek 7 BW als de Wet Fido van toepassing is.

De Wft bevat naast prudentiële regels zogenaamde gedragsregels voor de financiële dienstverleners. Van financiële dienstverleners wordt verlangd dat zij adequate informatie verschaffen over de door hen aangeboden producten en diensten. Deze informatieverstrekking is een belangrijke hoeksteen van de consumentenbescherming. Door goede informatieverstrekking kan de cliënt worden gewaarschuwd voor de risico’s die aan een product verbonden zijn en kan de cliënt de vraag beantwoorden of het product in zijn behoefte voorziet. De beslissing die de cliënt vervolgens neemt, is zijn eigen verantwoordelijkheid. Zie tevens onder 1 onderdeel Uitgangspunten Gedragstoezicht.

De kwaliteitskenmerken – deskundigheid, betrouwbaarheid, integriteit en zorgvuldige dienstverlening – zijn voor een belangrijk deel al geborgd in de markt. De Wck droeg tot op bepaalde hoogte bij aan een effectieve bescherming van de cliënt. De Wck borgde deze kwaliteitskenmerken slechts voor een deel. De Wck stelde geen (daadwerkelijke) eisen aan de deskundigheid en betrouwbaarheid en kende een gebrekkig toezichtsinstrumentarium.

Voor de wetgever bestaan er goede redenen om waarborgen in te bouwen dat de consument goed wordt geïnformeerd en geadviseerd door deskundige en betrouwbare financiële dienstverleners. Hierbij is niet alleen de individuele consument, maar ook de economie als geheel gebaat. Het stelsel van wetgeving schoot op belangrijke punten tekort en dit werd onvoldoende gecompenseerd door de bestaande zelfregulering. Alleen via wetgeving, die een bredere scope en een effectiever publiek toezichtsinstrumentarium kende, kon volgens de wetgever een marktdekkende kwaliteitsborging worden gecreëerd.

Wet op het consumentenkrediet (Wck) en Wet Fido

De Wck bevat onder meer regels ten aanzien van de mogelijkheid van het bedingen van zekerheden. Kredietverlening door Stadsbanken (persoonlijke lening, doorlopend krediet en saneringskrediet) moet, zij het met bepaalde uitzonderingen, aan de eisen van deze wet voldoen. De Wft brengt hierin geen wijzigingen (zie onderdeel 1). De Wet Fido bepaalt de grenzen waarbinnen kredietverlening door Stadsbanken met gebruik van overheidsgelden kan plaatsvinden. Deze wet bevat dus geen bepalingen ten aanzien van de vormvoorschriften met betrekking tot consumptieve kredieten of de zekerheden die door de Stadsbank daarbij mogen worden bedongen.

Titel 2a van Boek 7 Burgerlijk Wetboek

Titel 2a van Boek 7 BW bevat onder meer regels ten aanzien van de vormvoorschriften die bij het sluiten van kredietovereenkomsten met cliënten in acht moeten worden genomen. Daarnaast zijn in deze titel enkele bijzondere rechten van een cliënt geregeld zoals het herroepingsrecht en het recht het krediet te allen tijde vervroegd af te lossen.

Conclusie

De vier wetten moeten ten aanzien van de kredietverlening door Gemeentelijke Stadsbanken in onderling verband bezien worden. De Stadsbanken dienen aan alle wetten te voldoen. Aan de Wft voor financiële diensten en financiële producten die onder de werking van die wet vallen, aan de Wck en Titel 2a van Boek 7 Burgerlijk Wetboek voor zover het betreft de voorschriften ten aanzien van de kredietovereenkomst en de te bedingen vergoedingen en aan de Wet Fido voor zover het betrekking heeft op het verstrekken van kredieten met gebruik van overheidsgelden.

De Wft is niet van toepassing op alle financiële diensten, financiële producten en kredietvormen die in het Bankreglement zijn opgenomen.

Het ministerie van Financiën heeft aangegeven, dat budgetbeheer als onderdeel van het traject van integrale hulpverlening niet onder het toepassingsbereik van de Wft valt. In artikel 40 Vft is hiervoor een vrijstelling opgenomen. Dit geldt dus niet als een budgetbeheerrekening als afzonderlijk commercieel product wordt aangeboden. In dit kader dient men bedacht te zijn op allerlei valkuilen. Zo kunnen commerciële advertenties en het betalen van een vergoeding door de rekeninghouder een indicatie zijn voor commercieel budgetbeheer. In de praktijk wordt budgetbeheer ook als preventief instrument of in het kader van de nazorg ingezet. Er moet dan wel een indicatie zijn, dat zonder dit instrument financiële problemen ontstaan. Het alleen voortzetten van budgetbeheer vanuit het gemak daarvan, wordt al snel als commercieel bestempeld. Ook het bemiddelen in bijvoorbeeld debetkaarten is niet vrijgesteld van de Wft.

Er is voor gekozen om de verplichtingen voor de Stadsbanken, zoals de regels met betrekking tot de informatieverstrekking en de verkoop van financiële producten op afstand in Beleidsregels uit te werken. Deze Beleidsregels zijn vanzelfsprekend gebaseerd op de Wft en BGfo.

Reden om dit op deze wijze uit te werken is artikel 4:37 Wft, waarin de Stadsbank verplicht wordt om aan te geven op welke wijze bepaalde onderdelen van de Wft en BGfo worden uitgewerkt. De Beleidsregels zijn zodanig opgesteld, dat alleen de voor de Stadsbanken relevante delen van de Wft en BGfo hierin zijn opgenomen.

3. Artikelsgewijze toelichting

Bij het opstellen van deze toelichting op het Bankreglement is besloten om dit artikelsgewijs te doen. Er wordt overigens alleen een nadere toelichting gegeven, indien dit noodzakelijk wordt geacht.

Hoofdstuk I Agemene bepalingen

3.1 Artikel 1

In artikel 1 van het Bankreglement wordt een omschrijving gegeven van de begrippen die daarin worden gehanteerd. Er is gekozen voor een alfabetische volgorde van verklarende begrippen. Ten aanzien daarvan kunnen nog de volgende aanvullende opmerkingen worden geplaatst.

Algemeen

In de Wft wordt gesproken over de consument en cliënt en over financiële dienstverlener, terwijl in de Wck wordt gesproken over kredietnemer en kredietgever. Bij schuldregelende werkzaamheden worden in de Gedragscode Schuldregeling de termen schuldenaar en schuldregelende instelling gehanteerd, terwijl in het kader van budgetbeheer wordt gesproken over rekeninghouder en budgetbeheerder. Bij budgetbegeleiding wordt gesproken van budgetbegeleider en begeleide. Besloten is om de terminologie te hanteren die bij een bepaald (financieel) product hoort en niet in algemene termen te spreken over natuurlijke persoon of consument. Bij de aanvraag voor de verschillende producten is wel de algemene term aanvrager gehanteerd. In het kader van de bepalingen die hun grondslag vinden in de Wft en het BGfo is besloten de term cliënt te hanteren, hoewel de Wft deze term alleen gebruikt als aanduiding bij een afnemer van verzekeringen.

Bankreglement

In het Bankreglement wordt meerdere malen het reglement aangehaald. Ter verduidelijking is een aparte definitie van Bankreglement opgenomen.

Begeleide

Het begrip “begeleide” is in het Bankreglement 2006 geïntroduceerd, omdat de NVVK-leden steeds meer het product budgetbegeleiding in eigen beheer aanbieden.

Beleidsregel

In het Bankreglement wordt in verschillende artikelen gewezen op Beleidsregels. Deze Beleidsregels vormen een nadere uitwerking van de Wft en het BGfo en maken integraal onderdeel uit van het model Bankreglement 2015. In de definitie is uitdrukkelijk bepaald, dat het hier niet om het begrip Beleidsregel als bedoeld in artikel 1.3 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht gaat.

Bevoegd Gezag

Bij het opstellen van het Bankreglement is uitgegaan van een Stadsbank die deel uit maakt van de gemeentelijke organisatie. In Leiden valt de Stadsbank onder de Afdelingsmanager Backoffice Dienstverlening.

Budgetbegeleiding, budgetbeheer en budgethulp

Stadsbanken houden zich van oudsher bezig met het verstrekken van sociale kredieten en het regelen van schulden van natuurlijke personen in een problematische schuldsituatie. In het kader van integrale schuldhulpverlening zijn nieuwe taken ontwikkeld, zoals budgetbeheer en budgetbegeleiding. In het Bankreglement worden de begrippen budgetbegeleiding, budgetbeheer en budgethulp omschreven, waarbij budgethulp het verzamelbegrip is. Budgethulp omvat dus budgetbeheer en budgetbegeleiding.

Cliënt

De omschrijving van het begrip cliënt is gelijk aan de omschrijving aangesloten bij de definitie van het begrip consument in artikel 1:1 Wft. De Wft kent een afzonderlijke omschrijving van het begrip cliënt in verband met financiële diensten ten aanzien van financiële instrumenten en verzekeringen. In het Bankreglement is er voor gekozen om de term cliënt te hanteren, waarvan de inhoud dus overeenkomt met de definitie van consument in de Wft. De reikwijdte van deze definitie is daardoor beperkt tot de dienstverlening die onder de Wft valt.

College

Met het College wordt bedoeld het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden. Een nadere toelichting op dit begrip is opgenomen onder Bevoegd Gezag.De Stadsbanken verlenen alleen financiële diensten en financiële producten aan natuurlijke personen. Zij houden zich vooralsnog niet bezig met zakelijke kredietverlening of bedrijfssaneringen. Hiervoor is al gewezen op het karakter van het onderhoudskrediet en het starterskrediet. Diensten worden wel verleend aan natuurlijke personen die hun onderneming of hun zelfstandig beroep hebben beëindigd. Zij zijn immers vergelijkbaar met natuurlijke personen zonder een onderneming of een eigen beroep, met dien verstande dat hun schuldenlast vaak aanzienlijk hoger is. Bij deze personen treedt een vermenging op van de schulden en de aard van de schulden, privé of zakelijk, is vaak niet meer te achterhalen. Ook zijn zij met hun gehele vermogen aansprakelijk. Zie voor het gebruik van de terminologie onder algemeen.

Kredietovereenkomst

De omschrijving van het begrip kredietovereenkomst stemt overeen met de omschrijving in Titel 2a van Boek 7 Burgerlijk Wetboek. Artikel 7:61 BW is onverkort van toepassing op kredietverlening door Stadsbanken.

Richtlijn

Met de Richtlijn wordt bedoeld de richtlijn n r. 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG. De implementatie van deze richtlijn heeft gezorgd voor de invoering van de Titel 2a van Boek 7 Burgerlijk Wetboek Consumentenkredietovereenkomsten.

Schuldbemiddeling, schuldhulpverlening, schuldregeling en schuldsanering

In het kader van de schuldhulpverlening zijn in het Bankreglement verschillende begrippen opgenomen. Zo dient schuldhulpverlening als het verzamelbegrip te worden beschouwd, waarvan schuldregeling, budgethulp en preventie onderdeel uitmaken. In het Bankreglement zijn de definities van saneringskrediet, schuldenaar, schuldregeling en schuldregelingsovereenkomst uit de Gedragscode Schuldregeling opgenomen. In verband met de verbreding van het takenpakket bij bijna alle Stadsbanken is een omschrijving van het begrip schuldhulpverlening opgenomen. Met het begrip schuldhulpverlening wordt tot uitdrukking gebracht, dat Stadsbanken zich met meer bezighouden dan alleen de traditionele curatieve dienstverlening. Instrumenten als budgetbeheer en budgetbegeleiding hebben ook een duidelijk preventief karakter. Met behulp van deze instrumenten kan immers worden voorkomen, dat schulden uitgroeien tot problematische schulden.

Toezicht

De Stadsbanken vallen in het kader van de Wft niet onder het prudentieel toezicht van de DNB of het gedragstoezicht van de AFM. Voor Stadsbanken die onderdeel zijn van de gemeente is dit gebaseerd op artikel 4:37 lid 2 Wft. Voor Stadsbanken met een publiekrechtelijke rechtsvorm (gemeenschappelijke regeling) en met een privaatrechtelijke rechtsvorm (stichting) waren bijzondere voorwaarden in artikel 15 van de Vrijstellingsregeling Wfd (Vfd) opgenomen. Artikel 15 Vfd is thans eveneens opgenomen in artikel 4:37 lid 2 Wft. Indien de Stadsbank aan deze voorwaarden voldoet, hoeft geen vergunning bij de AFM te worden aangevraagd.

Krediet, sociaal krediet en saneringskrediet

Deze begrippen worden afzonderlijk gedefinieerd om het onderscheid duidelijk te maken. De Stadsbank Leiden verstrekt alleen saneringskredieten. Waar in dit reglement wordt gesproken over kredieten (of kredietnemers, kredietovereenkomst, etc.) wordt in feite dus gedoeld op saneringskredieten.

Hoofdstuk II Doel, taakstelling, beheer en toezicht

3.2 Artikel 2

In artikel 2 wordt een omschrijving gegeven van het doel van de Stadsbank. Het doel kan per Stadsbank verschillen afhankelijk van het gemeentelijke beleid.

3.3 Artikel 3

In artikel 3 wordt aangegeven op welke wijze de Stadsbank haar doel tracht te bereiken.

Lid 7: Deze bepaling is opgenomen in verband met de ontwikkeling van nieuwe producten in het kader van de uitvoering van de taak van de Stadsbank.

3.4 Artikel 4

Beheer van de Stadsbank

Artikel 4 geeft een regeling voor het beheer van de bank. Op grond van de Wet dualisering gemeentebesturen berust het beheer van de Stadsbank niet meer bij de Gemeenteraad maar bij het College van Burgemeester en Wethouders.

Feitelijke leiding van de Stadsbank

De afdelingsmanager van de Stadsbank heeft de feitelijke leiding van de Stadsbank.

Mandaat

In het artikel wordt voorzien in het mandateren aan de afdelingsmanager Backoffice Dienstverlening voor het uitvoeren van de taken zoals deze in artikel 3 zijn omschreven. Bij mandaat gaat het om uitvoering in naam van en voor rekening van het bestuursorgaan dat de bevoegdheden heeft gemandateerd. Op grond van artikel 10:14 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is delegatie aan ondergeschikten niet toegestaan. Bij een Stadsbank die onderdeel van de gemeente is, kan alleen sprake zijn van mandatering. In artikel 171 lid 1 Gemeentewet is een bepaling opgenomen ten aanzien van de vertegenwoordiging van de gemeente. De vertegenwoordiging van de gemeente berust op grond van deze bepaling bij de burgemeester. De burgemeester kan deze bevoegdheid opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon. Dit geldt alleen ten aanzien van de bij wet aan de burgemeester opgedragen taken. De burgemeester is echter niet bevoegd tot privaatrechtelijke rechtshandelingen. Het College kan dus de bevoegdheid om te beslissen ten aanzien van aanvragen voor krediet mandateren aan de afdelingsmanager Backoffice Dienstverlening. De bevoegdheid tot het nemen van privaatrechtelijke besluiten berust op grond van artikel 160 lid 1 sub e Gemeentewet bij het College van Burgemeester en Wethouders. Het College kan op grond van artikel 10:1 Awb en volgende mandaat verlenen aan de afdelingsmanager Backoffice Dienstverlening.

3.5 Artikel 5

Op grond van artikel 4:37 lid 1 Wft stelt het College van Burgemeester en Wethouders of de Gemeenteraden bij een gemeenschappelijke regeling voor de bedrijfsvoering van de Stadsbank een reglement vast. Bij het aanbieden van krediet in het kader van de publieke taak (Wet Fido) moet uit het reglement van de bedrijfsvoering blijken op welke wijze wordt voldaan aan de bepalingen over krediet, de bepalingen ten aanzien van de financiële dienstverlener en financiële dienstverlening, de verhouding tussen aanbieder en bemiddelaar (Hoofdstuk 4.2 en 4.3 Wft) en de hoofdstukken IV en V van de Wck. Het College van Burgemeester en Wethouders/Bestuur ziet toe op de naleving door de Stadsbank van het bankreglement (artikel 4:37 lid 2 Wft).

Hoofdstuk III Financiële dienstverlening

3.6 Artikel 6

De artikelen 7 tot en met 16 zijn gebaseerd op hoofdstukken 4.2 en 4.3 Wft en de nadere uitwerking daarvan in het BGfo. In artikel 6 wordt de reikwijdte van de artikelen 7 tot met 16 bepaald. Deze artikelen zijn vanzelfsprekend alleen van toepassing op de financiële diensten en producten waarop de Wft van toepassing is. Het gaat hierbij in de eerste plaats om het aanbieden van krediet op basis van de publieke taakstelling van de Stadsbank als bedoeld in de Wet Fido.

3.7 Artikel 7

Algemeen

De integriteit van de personen en instellingen die actief zijn op de financiële markten is van groot belang voor het maatschappelijke vertrouwen in de financiële markten en instellingen die hierop handelen. Over de betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers van financiële instellingen, zoals bestuurders en leden van raden van commissarissen, mag geen twijfel bestaan.

De (kandidaat)(mede)beleidsbepalers van een financiële dienstverlener moeten, voordat zij de functie mogen vervullen, worden getoetst door het College. Daarbij dient het College ervan overtuigd te raken dat de betrouwbaarheid van genoemde personen buiten twijfel staat. Het College zal de personen onder andere beoordelen aan de hand van strafrechtelijke antecedenten. Een eenmaal getoetste persoon dient blijvend te voldoen aan de wettelijk vereiste betrouwbaarheid.

Onder betrouwbaarheid wordt verstaan dat de betrokkene zich onthoudt van gedragingen die naar het oordeel van het College in de weg staan aan het vervullen van zijn (toekomstige) functie. Onder gedragingen wordt zowel een doen als een nalaten begrepen (bijvoorbeeld ten opzichte van ondergeschikten). Onder bepalen van beleid wordt ook verstaan het bepalen van het dagelijkse beleid van de financiële dienstverlener.

Bankreglement

Artikel 7 van het Bankreglement is gebaseerd op artikel 4:10 Wft. Op grond van artikel 4:2 Wft is het Deel Gedragstoezicht Financiële ondernemingen niet van toepassing op de financiële dienstverlening door een Stadsbank waarop artikel 4:37 lid 1 Wft van toepassing is. Artikel 4:37 lid 2 Wft is echter niet van toepassing verklaard en stemt ook niet overeen met het oude artikel 15 Vrijstellingsregeling Wfd. De toelichting bij de artikelen 4:36 en 4:37 Wft maakt duidelijk, dat de wetgever geen wijziging heeft willen brengen ten aanzien van de al onder de Wfd geldende regeling (TK, 29 708, nr. 19, pagina 525 en 526).

Nu alle Stadsbanken op grond van artikel 4:37 lid 2 Wft, mits de stichting en de gemeenschappelijke regeling aan bepaalde voorwaarden voldoen, voor de uitvoering van de Wft gelijk worden behandeld, mist deze bepaling dus rechtstreeks toepassing bij alle Stadsbanken. Met rechtstreekse toepassing wordt in dit verband bedoeld, dat de AFM niet kan controleren of de Stadsbanken hieraan voldoen. Deze toezichthoudende taak ligt in Leiden op grond van artikel 4:37 Wft bij het College van Burgemeester en Wethouders. De Stadsbank moet dus wel laten zien op welke wijze zorg wordt gedragen voor de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen. Deze betrouwbaarheid moet buiten elke twijfel staan. Deze eis geldt niet ten aanzien van personen die het dagelijks beleid bepalen, het beleid bepalen of medebepalen of lid zijn van het orgaan dat belast is met het toezicht op de Stadsbank als:

  • a.

    zij tevens lid of voorzitter zijn van een gemeenteraad;

  • b.

    zij deel uitmaken van het College van Burgemeester en Wethouders (artikel 4:2 lid 2 Wft).

Voor alle andere situaties geldt dus onverkort de eis van betrouwbaarheid, dat wil zeggen: een bewijs van goed gedrag.

Deze regeling wijkt af van de oude regeling van artikel 4 lid 2 Wfd. Daarin werd bepaald, dat eisen inzake betrouwbaarheid en deskundigheid niet golden voor Stadsbanken zonder rechtspersoonlijkheid. In artikel 4:2 Wft is dit expliciet gekoppeld aan het zijn van lid of voorzitter van de gemeenteraad dan wel het College van Burgemeester en Wethouders. In alle andere gevallen zal de persoon betrouwbaar en deskundig moeten zijn. Op grond van artikel 28 BGfo geldt de eis van betrouwbaarheid ook voor de medewerkers en andere personen die zich onder verantwoordelijkheid van de Stadsbank, rechtstreeks met financiële dienstverlening bezighouden. In artikel 7 lid 2 is een bepaling opgenomen over de betrouwbaarheid van de medewerkers.

De representatieve organisatie heeft ten behoeve van de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van de Stadsbank bepalen of mede bepalen bepaalde normen opgesteld. Deze zijn in Beleidsregel 1 opgenomen en komen voor een belangrijk deel overeen met bijlage C bij artikel 13 BGfo. Tevens zijn hierin normen opgenomen ten aanzien van de betrouwbaarheid van de medewerkers van en personen die zich onder verantwoordelijkheid van de Stadsbank met financiële dienstverlening bezighouden.Een medewerker is bijvoorbeeld betrouwbaar als hij een verklaring omtrent gedrag kan overleggen als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens kan overleggen en de desbetreffende medewerker voorheen niet failliet is verklaard. Uitzondering geldt als er bijvoorbeeld een rehabilitatie op grond van artikel 212 Fw heeft plaatsgevonden. Dit is ook opgenomen in artikel 28 lid 2 BGfo. Ook de toepassing van de Wsnp is voor de representatieve organisatie een grond om de betrouwbaarheid van een medewerker in twijfel te trekken. Artikel 206 e.v. Fw betreffende de rehabilitatie zijn niet van overeenkomstige toepassing verklaard op de Wsnp.

Deze verplichting geldt niet voor werknemers die al op 1 januari 2006 in dienst waren (artikel 172 BGfo).

3.8 Artikel 8

Algemeen

Binnen een financiële onderneming moeten verschillende soorten deskundigheden aanwezig zijn. Zo moeten personen die het dagelijks beleid bepalen deskundig zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van financiële onderneming. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld managementvaardigheden en de vaardigheid om de inhoudelijke vakbekwaamheid bij het personeel te organiseren. De werknemers moeten beschikken over inhoudelijke vakbekwaamheid. Deze verplichting geldt ook voor bijvoorbeeld uitzendkrachten die werkzaam zijn voor en mensen die gedetacheerd zijn bij een financiële dienstverlener of een verbonden bemiddelaar.

Deskundigheid kan op verschillende wijzen worden georganiseerd. Personen kunnen zelf deskundig zijn op een bepaald werkterrein. Deskundige personen in een organisatie kunnen hun kennis en vaardigheden ook toegankelijk maken voor anderen in de organisatie door de kennis en vaardigheden bijvoorbeeld in een computersysteem of handleiding op te nemen. In het laatste geval dienen de instructies zo te zijn geformuleerd en gerangschikt, dat de gebruiker ze ook daadwerkelijk kan opvolgen.

Onder personen die zich rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening wordt verstaan de personen die het contact met de klant hebben. Met feitelijk leidinggevenden wordt bedoeld de personen die het verkoopproces (het klantencontact) inhoudelijk effectief kunnen sturen of beïnvloeden.

Wat dient te worden verstaan onder een zodanig aantal feitelijk leidinggevenden is afhankelijk van de omvang van de financiële dienstverlener. Voorop staat dat de kwaliteit van de financiële dienstverlening moet kunnen worden gewaarborgd.

Op grond van artikel 5 BGfo zijn in bijlage B van het BGfo de eindtermen opgenomen waaraan de medewerkers moeten voldoen die zich rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening. Afhankelijk van het financiële product dienen de medewerkers aan de eindtermen van één van de andere bijlagen te voldoen.

De medewerkers van de Stadsbanken die zich rechtstreeks met financiële dienstverlening bezighouden moeten in de regel voldoen aan de eindtermen van onderdeel 1 (basismodule vakbekwaamheid) en onderdeel 3 (consumptief krediet). In hoofdstuk 4 BGfo zijn bepalingen opgenomen ter nadere invulling van de deskundigheidseis. De deskundigheid van medewerkers maakt onderdeel uit van de integere uitoefening van het bedrijf.

Bankreglement

Artikel 8 van het Bankreglement is gebaseerd op artikel 4:9 Wft. Op grond van artikel 4:2 lid 2 Wft is artikel 4:9 lid 1 Wft en artikel 4:10 Wft niet van toepassing op personen die het dagelijks beleid van de Stadsbank bepalen, die het beleid bepalen of medebepalen of die lid zijn van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en tevens lid of voorzitter zijn van een gemeenteraad dan wel deel uitmaken van het College van Burgemeester en Wethouders. Zie verder hetgeen hiervoor bij de toelichting bij artikel 7 is opgemerkt.

Op grond van artikel 4:37 Wft dient echter in het reglement van de bedrijfsvoering van de Stadsbank te worden aangegeven op welke wijze aan afdeling 4.2.1 (waartoe de artikelen 4:9 en 4:10 Wft behoren) wordt voldaan. Nu alle Stadsbanken op grond van artikel 4:37 Wft (de stichting en de gemeenschappelijke regeling moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen) voor de uitvoering van de Wft gelijk worden behandeld, missen de artikelen 4:9 Wft en 4:10 Wft rechtstreekse toepassing bij alle Stadsbanken. Toch moet in het Bankreglement worden aangegeven op welke wijze daarin wordt voorzien.

De representatieve organisatie heeft ten behoeve van de deskundigheid van de personen die het dagelijkse beleid van de Stadsbank bepalen normen ontwikkeld. Deze zijn in Beleidsregel 2 opgenomen. Er zijn geen normen voor de medewerkers ontwikkeld, omdat deze al in artikel 13 BGfo (bijlage C) zijn vastgelegd. De Stadsbank moet ten aanzien van het aantal feitelijk leidinggevenden op basis van de omvang van de organisatie zelf het aantal daarvan bepalen. Daarbij kan worden gekeken naar enerzijds het aantal medewerkers dat zich in het kader van de Wft met financiële dienstverlening bezighoudt en de omvang van de totale organisatie waarvan de Stadsbank onderdeel uitmaakt. Bij de kleinere Stadsbanken zal sprake zijn van een beperkt aantal medewerkers en valt de feitelijk leidinggevende rechtstreeks onder bijvoorbeeld de directeur van de Dienst Sociale Zaken.

In artikel 43 lid 3 Vrijstellingsregeling Wft (Vr Wft) wordt een uitzondering gemaakt op het deskundigheidsvereiste. De Stadsbank is namelijk vrijgesteld van het deskundigheidsvereiste voor zover het betrekking heeft op personen die zich bezighouden met het incasseren van vorderingen op grond van de kredietovereenkomst. Zonder deze vrijstelling zouden immers de medewerkers van de Stadsbank die zich uitsluitend bezighouden met het incasseren van vorderingen en uit dien hoofde inhoudelijk klantcontact hebben, moeten voldoen aan de deskundigheidsvereisten van de Wft.

3.9 Artikel 9

Algemeen

De financiële dienstverlener dient een adequaat beleid te voeren dat een integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. Hieronder wordt verstaan dat wordt tegengegaan dat de financiële dienstverlener of zijn werknemers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in de financiële dienstverlener of in de financiële markten kunnen schaden (artikel 4:11 lid 2 Wft). In hoofdstuk 4 van het BGfo worden bepaalde minimumvoorwaarden geformuleerd waaraan het beleid van de financiële dienstverlener dient te voldoen (artikelen 17 tot en met 29 BGfo). Een financiële dienstverlener die niet het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefent, richt zijn bedrijfsvoering zodanig in dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt (artikel 4:15 Wft). Deze laatste bepaling is ook voor Stadsbanken van belang.

Op grond van artikel 28 Wfd diende de administratieve organisatie en het systeem van interne controle van de financiële dienstverlener de toezichthouder in staat te stellen toezicht te houden op de naleving van de bij of krachtens de Wfd gestelde regels. Artikel 4:15 lid 1 Wft kent een veel algemenere omschrijving. De Wft legt de financiële dienstverlener de verplichting op een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf te waarborgen. Daaraan kunnen zeker de administratieve organisatie en het systeem van interne controle een bijdrage toe leveren, maar deze worden op grond van de Wft niet meer als zodanig als verplichting opgelegd. Dit past ook in het kader van het systeem van principle based rules.

De Stadsbank moet een adequaat beleid voeren dat de integere uitoefening van het bedrijf waarborgt. Daartoe dient de Stadsbank zijn bedrijfsvoering zodanig in te richten dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. In het kader daarvan zullen niet alleen de beleidsbepalers moeten worden getoetst op hun integriteit en deskundigheid, maar zal ook de integriteit en deskundigheid van de feitelijk leidinggevenden en medewerkers moeten worden onderzocht.

Bankreglement

Artikel 9 lid 1 is gebaseerd op artikel 4:11 lid 3 Wft. Op grond van artikel 4:37 Wft dient in het reglement van de bedrijfsvoering van de Stadsbank te worden aangegeven op welke wijze aan hoofdstuk 4.2 (waartoe artikel 4:11 lid 3 Wft behoort) wordt voldaan. In de artikelen 17 tot en met 35 BGfo zijn bepalingen opgenomen betreffende de integere en beheerste uitoefening van het bedrijf.

Integere uitoefening van het bedrijf

Ter nadere uitwerking van artikel 9 lid 4 (artikel 4:15 lid 2 sub a onder 1 Wft) geldt het volgende:

  • 1.

    De Stadsbank legt de behandeling en administratieve vastlegging van incidenten die een ernstig gevaar vormen voor de integere uitoefening van het bedrijf vast, voor zover het gaat om gedragingen van personen die het dagelijkse beleid van de Stadsbank bepalen dan wel meebepalen of een leidinggevende functie bekleden of zich onder verantwoordelijkheid van de Stadsbank rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening of een functie bekleden waaraan een wezenlijk risico is verbonden voor de integere uitoefening van het bedrijf van de Stadsbank. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de controller (artikel 29 BGfo).

  • 2.

    De administratieve vastlegging van incidenten omvat tenminste de feiten en omstandigheden van het incident, informatie over de functie van degene of degenen die het incident heeft of hebben bewerkstelligd en de maatregelen die naar aanleiding van het incident zijn genomen. Deze gegevens worden voor een periode van tenminste vijf jaar bewaard.

  • 3.

    De Stadsbank informeert het College over een incident als door de Stadsbank aangifte van het incident bij justitiële autoriteiten is/wordt gedaan of het voortbestaan van de Stadsbank door het incident zou kunnen worden bedreigd of wordt bedreigd of de ernst, omvang of de overige omstandigheden van het incident in aanmerking genomen, het College in verband met haar toezichthoudende taak redelijkerwijs behoort te worden geïnformeerd.

  • 4.

    De informatie van de Stadsbank betreft tenminste de feiten en omstandigheden van het incident en informatie over degene of degenen die het incident heeft of hebben bewerkstelligd.

Zie de artikelen 4 tot en met 7 van Beleidsregel 2, Adequate en integere bedrijfsvoering. Tot de integere bedrijfsvoering behoort ook de betrouwbaarheid van de medewerkers en de natuurlijke personen die zich onder verantwoordelijkheid van de Stadsbank rechtstreeks met financiële dienstverlening bezighouden.

Beheerste uitoefening van het bedrijf

Ter nadere uitwerking van artikel 9 lid 4 (artikel 4:15 lid 2 onderdeel b Wft) geldt het navolgende:

De Stadsbank bewaart de informatie die op grond van artikel 4:34 lid 1 Wft (informatie financiële positie) en de artikelen 113 en 114 BGfo (financiële positie en raadplegen stelsel kredietregistratie) is ingewonnen en de door de Stadsbank aangeboden overeenkomst tot krediet indien de overeenkomst tot stand is gekomen. De bewaarplicht geldt tenminste tot vijf jaar na de dag waarop de overeenkomst is afgewikkeld (artikel 33 BGfo).

De regels betreffende beheerste en integere uitoefening van het bedrijf zijn uitgewerkt in Beleidsregel 2.

Artikel 9 lid 2 is gebaseerd op artikel 4:15 lid 2 sub a Wft. Het begaan van strafbare feiten of andere overtredingen door de Stadsbank en/of haar medewerkers tast de integriteit van de Stadsbank aan. Het beleid van de Stadsbank moet gericht zijn op het adequaat tegengaan van deze misstanden.

Artikel 9 lid 3 is gebaseerd op artikel 4:13 Wft. De Stadsbank mag niet met personen in een zodanige formele of feitelijke zeggenschapsstructuur verbonden zijn die in een zodanige mate ondoorzichtig is dat deze belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op de Stadsbank door het College. Bij Stadsbanken die onderdeel zijn van de gemeente zal hiervan geen sprake zijn.

3.10 Artikel 10

Algemeen

De financiële dienstverlening draagt er zorg voor dat de door of namens hem verstrekte informatie met betrekking tot een financieel product of financiële dienst geen afbreuk doet aan de op grond van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen te verstrekken informatie (artikel 4:19 lid 1 Wft). Het gaat hierbij om alle informatie die de financiële dienstverlener verstrekt, dus zowel de onverplichte als verplichte (Wft) informatie. Alle informatie die de financiële dienstverlener op welke manier dan ook verstrekt, moet in overeenstemming zijn met de informatie die de financiële dienstverlener op basis van de Wft dient te verstrekken. In een reclame-uiting over krediet mag bijvoorbeeld geen informatie over de rente worden opgenomen die in strijd is met de informatie over de rente die op grond van artikel 4:20 lid 1 Wft voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst moet worden verstrekt.

Ten aanzien van de informatie die de financiële dienstverlener op grond van de Wft moet verstrekken, heeft de wetgever bepaald dat deze feitelijk juist zijn, voor de cliënt begrijpelijk en niet misleidend mag zijn (artikel 4:19 lid 2 Wft). Dat de informatie feitelijk juist en niet misleidend mag zijn, spreekt voor zich.

Ten aanzien van de begrijpelijkheid van de informatie mag de financiële dienstverlener uitgaan van de gemiddelde cliënt. Hierbij speelt ook de complexiteit van het financiële product of de financiële dienst een rol. Naarmate het product of de dienst complexer en/of risicovoller wordt, kan van de gemiddelde cliënt minder kennis en inzicht worden verwacht en moet de informatie daarop zijn toegesneden.

Ten aanzien van de gemiddelde cliënt kan het volgende worden opgemerkt. De cliënt heeft een eigen verantwoordelijkheid bij de aanschaf van financiële producten. De Wft is er op gericht om de cliënten in staat te stellen zich een adequaat oordeel te vormen over een bepaald financieel product. Daarom bevat de Wft een aantal informatieverplichtingen. Bij het verstrekken van deze informatie moet de dienstverlener uit kunnen gaan van een gemiddelde cliënt. De vraag is echter wat hieronder moet worden verstaan en wat dan de kenmerken van die gemiddelde cliënt zijn.

Neemt men de goedgelovige cliënt (de consument die zich niet verdiept in wat hij koopt) als uitgangspunt, dan betekent dit dat de eis aan een financiële onderneming om zodanige informatie te verstrekken dat de cliënt zich een adequaat oordeel kan vormen, onuitvoerbaar en zonder betekenis is. Welk type informatie deze cliënt ook krijgt aangeboden, hij zal het niet bestuderen en de waarschuwingen daarin niet lezen. De goedgelovige cliënt leidt tot een systeem waarbij van de financiële dienstverlener wordt verlangd dat hij, en niet de cliënt, de afweging maakt of een bepaald product moet worden aangeschaft. Er ontstaat dan voor alle financiële producten een adviesplicht. Dit leidt tot een aanzienlijke kostenstijging van alle financiële producten en zal fundamenteel de verantwoordelijkheden tussen de financiële dienstverlener en de cliënt verkeerd verdelen.

In de Wft is als uitgangspunt genomen dat de gemiddelde cliënt bereid is zich in de aangeboden informatie te verdiepen om aldus na te gaan wat de kenmerken en risico’s van een financieel product zijn en om te achterhalen of het product voor hem geschikt is. Bij het opstellen van de informatie mag de financiële dienstverlener er van uitgaan dat de cliënt in staat is zijn eigen financiële positie in kaart te brengen. Is een cliënt dat niet dan zal immers geen enkele vorm van informatieverstrekking toereikend zijn om hem in staat te stellen zich een adequaat oordeel te vormen over een bepaald financieel product. Dit neemt niet weg dat in specifieke gevallen, in het bijzonder bij complexe producten, van de financiële dienstverlener mag worden verlangd dat hij aangeeft voor welk type cliënt het product geschikt is (het is dan echter aan de cliënt om zelfstandig te beoordelen welk type cliënt hij is).

Dit betekent dus dat de financiële dienstverlener bij het opstellen van standaardinformatie een zeker kennisniveau als uitgangspunt mag nemen. Indien een financiële dienstverlener zijn informatieverstrekking specifiek richt op een bepaalde doelgroep, dan kan van hem verwacht worden dat hij zijn informatieverstrekking afstemt op het kennisniveau van deze doelgroep.

Van de cliënt die niet in staat is zijn eigen financiële positie in kaart te brengen mag worden verwacht dat hij beseft hiertoe niet in staat te zijn. Het gaat te ver om de financiële dienstverlener verantwoordelijk te houden voor het gedrag van cliënten die een product aanschaffen waarvan zij, ondanks adequate informatievoorziening, de gevolgen niet doorzien. Dergelijke cliënten moeten competente hulp zoeken.

Om de cliënt in staat te stellen financiële producten te vergelijken, dient deze te beschikken over informatie over dat financiële product. In artikel 4:20 lid 1 Wft wordt daarom aan de financiële dienstverlener de verplichting opgelegd om voorafgaande aan de totstandkoming van een overeenkomst de consument informatie te verstrekken en wel voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van het product. Dit artikel wordt nader uitgewerkt in de artikelen 57 tot en met 63 BGfo.

Deze informatie mag niet op een later moment (bij of na de totstandkoming van een overeenkomst) worden aangeboden aan de cliënt, omdat deze informatie de cliënt juist in staat moet stellen een gedegen afweging te maken bij de vraag of hij tot het sluiten van een overeenkomst betreffende een financieel product moet overgaan.

Om te komen tot een adequate beoordeling van het product zijn zowel gegevens over de door de financiële dienstverlener te verlenen dienst alsook over de kenmerken van het desbetreffende financiële product relevant (zoals de overeenkomst betreffende het product en de aanbieder van het product). Beide zijn van invloed op de uiteindelijke keuze van de cliënt om een financieel product al dan niet aan te schaffen.

De informatie die moet worden verstrekt om een adequate beoordeling van het product te kunnen maken is onder meer afhankelijk van de complexiteit van het product. De financiële dienstverlener zal een gemiddelde consument in verhouding meer informatie moeten verstrekken over een complex financieel product zoals een beleggingsverzekering dan over een eenvoudig financieel product zoals een betaalrekening. De zinsnede voor zover dit redelijkerwijs relevant is houdt bovendien in dat wanneer een financiële dienstverlener relevante informatie al op een eerder moment heeft verstrekt, bijvoorbeeld in de vorm van een financiële bijsluiter, hij niet gehouden is deze informatie nog een keer te verstrekken omdat deze informatie dan niets meer toevoegt aan de beoordeling.

Bij de naleving van de in artikel 4:20 Wft geregelde informatieverplichtingen mag de financiële dienstverlener de gemiddelde cliënt als uitgangspunt nemen.

Voorafgaande verstrekking van deze informatie is echter niet onder alle omstandigheden mogelijk. Gedacht kan worden aan een overeenkomst op afstand die op verzoek van de cliënt is gesloten met gebruikmaking van een techniek voor communicatie op afstand (bijvoorbeeld spraaktelefonie) waarmee de te verstrekken informatie niet kan worden overgebracht. In dat geval voldoet de financiële dienstverlener aan zijn verplichting door onmiddellijk na het aangaan van de overeenkomst deze informatie op papier of via een andere voor de cliënt beschikbare en toegankelijke duurzame drager te verstrekken (artikel 78 lid 1 BGfo).

Op grond van artikel 4:20 lid 3 Wft is de financiële dienstverlener ook verplicht om de cliënt gedurende de looptijd van een overeenkomst betreffende een financieel product tenminste tijdig op de hoogte te stellen van wezenlijke wijzigingen in de precontractuele informatie voor zover deze wijzigingen redelijkerwijs relevant zijn.

Dit is nader uitgewerkt in de artikelen 67 tot en met 80 BGfo. Met “tijdig” wordt een zodanig moment bedoeld dat aan de consument een reële mogelijkheid wordt geboden om naar aanleiding van de te ontvangen informatie een eventuele actie te ondernemen. De informatie is bijvoorbeeld niet tijdig verstrekt indien de consument een bepaald nadeel heeft ondervonden, dat voorkomen had kunnen worden indien hij bedoelde informatie op een eerder tijdstip had ontvangen (en de informatie ook op dat eerdere tijdstip beschikbaar was).

In artikel 4:22 Wft wordt bepaald, dat ten aanzien van de informatievoorziening aan de cliënt bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. De informatievoorziening is uitgewerkt in de Beleidsregels 4 en 6.

In het Bankreglement is de verplichting tot het verstrekken van informatie voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst tot kredietverlening of een overeenkomst tot budgetbeheer vastgelegd in artikel 10 lid 3.

In het BGfo wordt een onderscheid gemaakt tussen de onverplichte en verplichte precontractuele informatie, te weten in de artikelen 52 tot en met 75 en 109 tot en met 115a BGfo. Voor de Stadsbanken zijn alleen de artikelen 53 en 54 BGfo betreffende onverplichte precontractuele informatie en de artikelen 57, 61 (bemiddelen terzake van verzekeringen), 68 (informatie gedurende de looptijd van een overeenkomst inzake krediet) en 112 tot en met 115a BGfo betreffende de verplichte precontractuele informatie van belang. In artikel 53 BGfo zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van reclame-uitingen betreffende krediet. In artikel 112 BGfo zijn bijzondere voorwaarden opgenomen ten aanzien van het formulier standaardinformatie inzake consumptief krediet. Deze voorwaarden zijn uitgewerkt in Beleidsregel 4.

Met de implementatie van de CCD is de verplichting om de cliënt te informeren over elke wijziging in de debetrentevoet opgenomen in artikel 62 van Boek 7 Burgerlijk Wetboek. De cliënt dient in voorkomend geval op papier of op een andere duurzame drager in kennis te worden gesteld van een wijziging van de debetrentevoet voordat de wijziging van kracht wordt. Hierbij dient ook het bedrag van de na de inwerkingtreding van de nieuwe debetrentevoet te verrichten betalingen te worden vermeld evenals bijzonderheden betreffende een eventuele wijziging in het aantal of de frequentie van de betalingen. De Stadsbank is op basis van artikel 68 BGfo ook verplicht om de cliënt op zijn verzoek een gespecificeerd overzicht van het uitstaande saldo te geven, maar kan daarvoor een vergoeding in rekening brengen.

Tot een jaar na de afwikkeling van kredietovereenkomst verstrekt de Stadsbank op verzoek van de cliënt kosteloos een gespecificeerde afrekening. Laatstgenoemde verplichting bestaat dus alleen als de cliënt er om vraagt.

3.11 Artikel 11

Algemeen

De consument moet door een financiële dienstverlener zorgvuldig worden behandeld. In verband daarmee zijn in hoofdstukken 4.2 en 4.3 Wft verschillende voorschriften opgenomen die financiële dienstverleners in acht moeten nemen bij het verlenen van financiële diensten. Hierin zijn nog enkele specifieke voorschriften voor financiële dienstverlening ten aanzien van krediet en verzekeringen opgenomen.

Model Bankreglement

In het model is artikel 4:25 lid 1 Wft onverkort overgenomen. De Stadsbank dient aan deze algemene bepaling uit de Wft te voldoen. Het College dient ook te controleren of daaraan wordt voldaan.

3.12 Artikel 12

In artikel 16 lid 1 van het Bankreglement wordt bepaald aan wie de Stadsbank kredieten kan verstrekken. Deze bepaling kent een algemene formulering en dient daarom voor de afzonderlijke Stadsbanken te worden aangepast. Er zijn immers Stadsbanken die kredieten verstrekken aan alleen de inwoners van de gemeente waar de Stadsbank gevestigd is, terwijl andere Stadsbanken door samenwerkingsovereenkomsten of als gemeenschappelijke regeling een breder werkterrein kennen.

In artikel 12 lid 2 is de bevoegdheid tot het mandateren dan wel het verlenen van een volmacht aan de afdelingsmanager vastgelegd. Tot hoever het mandaat of de volmacht reikt, wordt nader uitgewerkt in het model van het mandaatbesluit of het directiebesluit.

In verband met de invoering van de Gedragscode Sociale Kredietverlening op 31 mei 2007 is aan artikel 12 een nieuw lid 3 toegevoegd. Voor de inhoud van de Gedragscode Sociale Kredietverlening en de daarbij behorende toelichting wordt verwezen naar de website van de NVVK, te weten www.nvvk.eu

3.13 Artikel 13

Op grond van artikel 4:32 Wft zijn Stadsbanken verplicht om deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie.

3.14 Artikel 14

Op basis van artikel 4:22 lid 1 en 4:33 lid 1 en 2 Wft en artikel 112 BGfo is de Stadsbank als aanbieder van krediet verplicht om over de cliënt voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet informatie te verstrekken met het oog op een adequate beoordeling van het krediet. Indien de Stadsbank deze informatie verstrekt op de in artikel 14 lid 2 (artikel 112 BGfo) voorgeschreven wijze, wordt de Stadsbank geacht aan de verplichting te hebben voldaan. Zie hiervoor het model formulier standaardinformatie inzake consumptief krediet.

3.15 Artikel 15

De vraag kan worden gesteld of een krediet ook mondeling kan worden aangevraagd. Hoewel juridisch gezien hiertegen geen enkel bezwaar bestaat, kunnen er bewijsrechtelijke problemen ontstaan als de aanvraag niet in schriftelijke vorm is vastgelegd. Bovendien geldt voor kredieten die onder de Wft vallen, dat deze aan bepaalde wettelijke eisen moet voldoen en de Stadsbank daarom over bepaalde gegevens moet beschikken. Zie in dit verband ook de informatieverplichting van de artikelen 4:20, 4:23 en 4:73 Wft en de uitwerking van deze bepalingen in het BGfo.

3.16 Artikel 16

Op grond van artikel 4:34 Wft is de Stadsbank verplicht om in het belang van de kredietnemer voorafgaande aan de totstandkoming van de kredietovereenkomst informatie in te winnen over de financiële positie van de cliënt en beoordeelt de Stadsbank of het aangaan van de kredietovereenkomst verantwoord is. Het beoordelen of het aangaan van de kredietovereenkomst verantwoord is, is ingevoerd om overkreditering tegen te gaan. Een nadere uitwerking van artikel 4:34 Wft wordt gegeven in de artikelen 113 tot en met 115 BGfo. Artikel 21 lid 1 van het Bankreglement stemt overeen met artikel 115 lid 1 BGfo.

In artikel 113 lid 1 BGfo wordt de verplichting opgelegd om geen kredietovereenkomst aan te gaan waarvan de kredietsom (persoonlijke lening) of de kredietlimiet (doorlopend krediet) €1.000,- of meer bedraagt, indien de aanbieder van krediet niet beschikt over voldoende schriftelijke of op een andere duurzame drager vastgelegde informatie betreffende de financiële positie van de cliënt.

In artikel 114 BGfo wordt de verplichting tot het raadplegen van het stelsel van kredietregistratie gewaarborgd. De Stadsbank dient, alvorens met een cliënt een overeenkomst inzake krediet aan te gaan waarvan de kredietsom of de kredietlimiet meer dan € 250 bedraagt, het stelsel van kredietregistratie te raadplegen.

Artikel 17

De Stadsbank is niet verplicht om een aanvraag voor een krediet te honoreren. Aan een afwijzing van een kredietaanvraag kunnen verschillende redenen ten grondslag liggen, zoals de hoogte van het gevraagde krediet in relatie tot het inkomen van de kredietnemer, het inkomen van de kredietnemer is hoger dan de gestelde grenzen op basis van de Wet Fido of de kredietnemer levert onvoldoende gegevens aan. Indien de Stadsbank besluit om een aanvraag af te wijzen, dient hiervan schriftelijke mededeling te worden gedaan aan de aanvrager en dienen de redenen voor afwijzing te worden vermeld.

In het tweede lid van dit artikel is voorzien een mogelijkheid van een klacht tegen een beslissing van de Stadsbank om de kredietaanvraag af te wijzen. Op grond van artikel 4:17 Wft dient de Stadsbank te beschikken over een interne klachtenprocedure met betrekking tot de financiële producten en financiële diensten die onder de Wft vallen. Deze bepaling ziet niet op eventuele gedragingen van andere aard. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 50 van het Bankreglement.

3.17 Artikel 18

In dit artikel zijn de algemene verplichtingen ten aanzien van de kredietovereenkomst opgenomen. De kredietovereenkomst dient op grond van artikel 7:61 BW worden aangegaan op papier of op een andere duurzame drager en hiervan moet de Stadsbank een exemplaar aan de kredietnemer(s) verstrekken en een exemplaar zelf te behouden. De verplichting als bedoeld in artikel 4:34 Wft is in artikel 23 lid 3 en 4 van het Bankreglement vastgelegd. Ook hierop zijn de artikelen 113 lid 1, 114 en 115 lid 1 BGfo van toepassing.

3.18 Artikel 19

3.19 Op grond van artikel 7:61 BW worden eisen gesteld aan de inhoud van de kredietovereenkomst. Deze eisen gelden alleen voor kredieten die onder de werking van de Wft en Titel 2a van boek 7 BW (Consumentenkredietovereenkomsten) vallen.

In artikel 19 van het Bankreglement zijn deze eisen overgenomen. De bepalingen betreffende het goederenkrediet zijn niet overgenomen, omdat de Stadsbanken zich niet bezighouden met het verstrekken van deze kredieten. De berekening van het jaarlijks kostenpercentage voor consumptief krediet wordt thans geregeld artikel 7:71 BW. In dit artikel wordt bepaald dat het jaarlijks kostenpercentage door de Stadsbank dient te worden berekend overeenkomstig artikel 19 van de Richtlijn. De bepalingen inzake kredietaanbiedingen zijn verwerkt in de Wft en BGfo.

3.20 Artikel 20

Voor het saneringskrediet zijn ook in het Bankreglement bepalingen opgenomen over het ter beschikking stellen van het krediet. Het risico van de uitbetaling van het saneringskrediet wordt neergelegd bij de kredietnemer. Bij een saneringskrediet kan sprake zijn van onregelmatigheden van de kant van de kredietnemer en deze dienen voor zijn/haar rekening te komen.

3.21 Artikel 21

De algemene voorwaarden bevatten de voorwaarden waaronder de kredietverlening door de Stadsbank plaatsvindt. Door de representatieve organisatie zijn modellen ontwikkeld voor de persoonlijke lening. Het werken met algemene voorwaarden heeft voor de Stadsbank als voordeel, dat volstaan kan worden met relatief eenvoudige kredietovereenkomsten waarin de minimale eisen van de Wck en Titel 2a van boek 7 BW (Consumentenkredietovereenkomsten) zijn verwerkt. De kredietovereenkomst dient voor de toepasbaarheid van deze algemene voorwaarden een verwijzing te bevatten naar het bestaan daarvan. Veel Stadsbanken plaatsen de algemene voorwaarden op de achterzijde van de kredietovereenkomst.

Het vaststellen van de algemene voorwaarden is een verantwoordelijkheid van het College, maar het opstellen daarvan kan worden gemandateerd aan de afdelingsmanager Backoffice Dienstverlening.

In het Bankreglement zijn een aantal minimale eisen geformuleerd die in ieder geval in de algemene voorwaarden moeten worden opgenomen. Voor het overige zijn de Stadsbanken, binnen de grenzen van de wet- en regelgeving, vrij om daaraan nadere invulling te geven. Het verdient echter aanbeveling om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modellen van de representatieve organisatie, zodat landelijk zoveel mogelijk dezelfde voorwaarden bij de Stadsbanken gelden.

Op basis van artikel 234 van Boek 6 BW wordt bepaald, dat de gebruiker van algemene voorwaarden aan de wederpartij een redelijke mogelijkheid moet bieden om van deze algemene voorwaarden kennis te nemen. Hieraan heeft de Stadsbank voldaan, indien de Stadsbank:

  • a

    hetzij de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de kredietnemer ter hand heeft gesteld, dan wel de voorwaarden overeenkomstig de in artikel 230 c van Boek 6 BW voorziene wijze heeft verstrekt;

  • b.

    hetzij, indien dit niet mogelijk is, voor de totstandkoming van de overeenkomst aan de kredietnemer bekend heeft gemaakt dat de voorwaarden bij de Stadsbank ter inzage liggen of bij een Kamer van Koophandel of een griffie van een gerecht zijn gedeponeerd, alsmede dat zij op verzoek zullen worden toegezonden;

  • c.

    hetzij, indien de overeenkomst langs elektronische weg tot stand komt:

    • 1.

      de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de kredietnemer langs elektronische weg ter beschikking heeft gesteld op een zodanige wijze dat deze voorwaarden door de kredietnemer kunnen worden opgeslagen en voor de kredietnemer toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming, of,

    • 2.

      indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, voor de totstandkoming van de overeenkomst aan de kredietnemer heeft bekend gemaakt waar van de voorwaarden langs elektronische weg kan worden kennisgenomen, alsmede dat zij op verzoek langs elektronische weg of op andere wijze zullen worden toegezonden.

Voor de hierboven onder c bedoelde wijze van kennisname is de uitdrukkelijke instemming van de cliënt vereist indien de overeenkomst zelf niet langs elektronische weg tot stand komt.

In het Bankreglement is gekozen voor de wijze die bewijsrechtelijk gezien de minste problemen zal opleveren, namelijk het uiterlijk voor of bij het sluiten van de kredietovereenkomst ter beschikking stellen van een exemplaar van deze algemene voorwaarden. Hiermee wordt ook voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 4:20 Wft. Voor een adequate beoordeling van het product is het ook van belang om kennis te nemen van de voorwaarden waaronder de Stadsbank het product aanbiedt. Omdat veel Stadsbanken deze algemene voorwaarden op de achterzijde van de kredietovereenkomst plaatsen, wordt aan de wettelijke eis van het bieden van een redelijke mogelijkheid tot kennisname voldaan.

3.22 Artikel 22

In de praktijk komt het regelmatig voor, dat de Stadsbank enige bedenkingen heeft ten aanzien van het verstrekken van het krediet. De Stadsbank is wel bereid om een krediet te verstrekken indien de kredietnemer zakelijke of persoonlijke zekerheid stelt.

Bij zakelijke zekerheid moet gedacht worden aan een recht van hypotheek of een pandrecht op met het kredietbedrag aangekochte goed. De Stadsbank zou een stil pandrecht kunnen vestigen op een roerende zaak (een auto) of voor de nakoming van de verplichtingen uit de kredietovereenkomst een borgtocht kunnen verlangen.

De Wck biedt de Stadsbanken ruimere mogelijkheden tot het bedingen van zekerheden. Zo zijn de artikelen 33 sub d (verbod van het bedingen van een cessie tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen uit de kredietovereenkomst bij het aangaan van de overeenkomst) en 40 (vestigen van een pandrecht of eigendomsvoorbehoud alleen op goederen die met het krediet zijn gekocht) Wck niet op Stadsbanken van toepassing voor zover het betreft kredietverlening als bedoeld in artikel 5 Wck.

Voorzichtigheid is hier echter geboden.

De omschrijving van het begrip “sociale kredietverlening” wijkt hier namelijk in belangrijke mate af van de omschrijving van het begrip “publieke taak” en “sociaal krediet” zoals deze in de Wet Fido wordt gehanteerd.

Voor kredieten die buiten het toepassingsbereik van de begripsomschrijving van artikel 5 lid 2 Wck vallen, geldt dus onverkort het verbod.

Voor de mogelijkheden en onmogelijkheden van het bedingen van zekerheden wordt verwezen naar de toelichting bij de verschillende kredietovereenkomsten.

3.23 Artikel 23

In artikel 23 lid 2 wordt bepaald, dat de berekening van het Jaarlijks kostenpercentage in overeenstemming met artikel 1:1 van de Wet moet plaatsvinden. Artikel 1:1 van de Wet is opgenomen in Beleidsregel 5 Berekening Jaarlijks kostenpercentage. Artikel 23 lid 3 bepaalt, dat de Stadsbank de cliënt moet informeren gedurende de looptijd van de overeenkomst. Waarover de cliënt moet worden geïnformeerd wordt uitgewerkt in de artikelen 7:62 BW, 68, 68a en 80 BGfo. Beleidsregel 6 Informatievoorziening gedurende de looptijd van een overeenkomst is gebaseerd op deze bepalingen.

3.24 Artikel 24

Bij de Stadsbanken vindt kredietverlening plaats vanuit een sociale achtergrond. Bij de vaststelling van het termijnbedrag van het krediet wordt dan ook rekening gehouden met de draagkracht van de kredietnemer. Een strenger beleid ten aanzien van kredietverlening door Stadsbanken is hier op zijn plaats, omdat immers voorkomen moet worden dat de kredietnemer in een problematische schuldsituatie terecht komt. Zowel ten aanzien van het bepalen van het termijnbedrag als bij de incasso van betalingsachterstanden wordt uitgegaan van een sociale benadering. Het vermelden van het termijnbedrag in de overeenkomst tot kredietverlening is op grond van artikel 19 verplicht.

3.25 Artikel 25

Dit artikel is gebaseerd op artikel 7:68 BW. Voorheen was deze bepaling opgenomen in artikel 30 lid 1 sub i Wck. Met de implementatie van de Richtlijn is artikel 30 Wck komen te vervallen.

3.26 Artikelen 26

In artikel 34 Wck wordt bepaald, dat de kredietgever slechts de in dat artikel genoemde vergoedingen van de kredietnemer mag bedingen, in rekening brengen of aanvaarden. In de artikelen 31 en 33 wordt artikel 34 Wck overgenomen.

3.27 Artikel 27

De hoogte van de kredietvergoeding wordt in beginsel door het College vastgesteld. Deze bevoegdheid kan worden gemandateerd of voor de uitvoering daarvan kan volmacht worden verleend aan de afdelingsmanager van de Stadsbank.

De kredietvergoeding voor kredieten die onder de werking van de Wck vallen, kan nooit meer bedragen dan het door de minister van Financiën vastgesteld maximum. De maximale kredietvergoeding wordt door de minister vastgesteld door de wettelijke rente te verhogen met 12 procentpunten.

3.28 Artikel 28

Dit artikel is gebaseerd op artikel 33 Wck.

3.29 Artikel 29

De bepalingen betreffende het verlenen van kwijtschelding bij overlijden zijn facultatief en het College dient te bepalen of van deze mogelijkheden al dan niet gebruik kan worden gemaakt. Het eerste lid van dit artikel bevat een algemene regeling ten aanzien van het verlenen van kwijtschelding bij overlijden. Het is een zogenaamde “kan”-bepaling. Het College is dus niet verplicht om kwijtschelding te verlenen.

Het tweede lid van het artikel geeft een opsomming van de situaties waarin in ieder geval geen kwijtschelding wordt verleend. Maar vanuit de sociale taakstelling van de Stadsbanken is er voor gekozen om ook in deze gevallen de mogelijkheid van kwijtschelding niet uit te sluiten, namelijk als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Welke omstandigheden voor het College als voldoende grondslag kunnen gelden om toch tot kwijtschelding te besluiten, moet geheel door het College zelf worden bepaald. Het gaat hier om een individuele beoordeling die zich niet goed in een algemene regel laat formuleren. Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of kwijtschelding ook in deze gevallen op zijn plaats is.

Omdat het in de praktijk voor het College niet mogelijk is om alle verzoeken tot kwijtschelding te beoordelen, is in het vierde lid de mogelijkheid van mandatering en volmachtverlening opgenomen.

3.30 Artikel 30

Per 1 juli 2012 is de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in werking getreden. Op basis van deze wet is de verantwoordelijkheid voor de schuldhulpverlening toebedeeld aan het College van Burgemeester & Wethouders. Op basis van een mandaatsbesluit kan het College werkzaamheden mandateren aan een ketenpartner zoals een Stadsbank. De Stadsbank dient haar werkzaamheden in het kader van schuldhulpverlening met in achtneming van het door het College opgestelde beleidsplan en bijhorende Beleidsregels uit te voeren.

De beslissingen tot het doen van een aanbod tot schuldhulpverlening vallen hierdoor onder de Algemene bestuurswet (Awb). Hierdoor is een beslissing omtrent het doen van een aanbod van schuldhulpverlening of het weigeren, wijzigen of intrekken van schuldhulpverlening een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb en is vatbaar voor bezwaar.

3.31 Artikel 31

De Stadsbanken houden zich al van oudsher bezig met het regelen van schulden van natuurlijke personen. Indien de schuldenaar zich in een problematische schuldsituatie bevindt, zijn daarop de regels van de Gedragscode Schuldregeling van de NVVK van toepassing (artikel 31 lid 3).

Stadsbanken houden zich echter niet alleen bezig met het regelen van schulden van natuurlijke personen die zich in een problematische schuldsituatie bevinden. Ook als de schuldenaar zich niet in een problematische schuldsituatie bevindt, willen de meeste Stadsbanken de helpende hand bieden door het bemiddelen bij het tot stand brengen van een betalingsregeling tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers.

Dan is de Gedragscode Schuldregeling niet van toepassing en een betalingsregeling kan een langere of kortere termijn dan 36 maanden hebben. De schuldeisers hoeven geen finale kwijting te verlenen. Stadsbanken dienen dan wel expliciet kenbaar te maken, dat op de betalingsregeling de Gedragscode Schuldregeling niet van toepassing is (artikel 31 lid 4). Dit betekent bovendien, dat een betalingsregeling niet gemeld kan en mag worden bij Bureau Krediet Registratie te Tiel (artikel 36 lid 4).

Tot de richtlijnen van de representatieve organisatie behoort sinds 1 januari 2004 het in de nota Wijzing Minnelijk Traject Schuldregeling 2003 opgenomen 120-dagen model. Binnen deze termijn moet door de NVVK-leden worden bepaald of een schuldenaar voor een schuldregeling op basis van de Gedragscode Schuldregeling in aanmerking komt. Indien een regeling niet mogelijk is, vindt verwijzing naar de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp) plaats.

In artikel 31 lid 5 wordt bepaald, dat de Stadsbank bij het regelen van schulden een intermediaire positie inneemt. De Stadsbank behartigt dus niet eenzijdig de belangen van de schuldenaar, maar heeft ook oog voor de gerechtvaardigde belangen van de schuldeisers.

3.32 Artikel 32,33 en 34

Analoog aan de bepalingen bij de kredietovereenkomst bevatten deze artikelen bepalingen betreffende het aanvragen en afwijzen van een aanvraag tot schuldregeling. Een afwijzing dient gemotiveerd te worden om de cliënt in de gelegenheid te stellen over de afwijzing te klagen.

In verband met een zorgvuldige behandeling van de cliënt dient het College de criteria vast te leggen die aan de beoordeling van een aanvraag tot schuldregeling ten grondslag liggen (artikel 33). Op deze wijze kan een bezwaarprocedure en/of een klachtenprocedure op eenvoudige wijze worden beoordeeld of de Stadsbank in strijd met deze criteria heeft gehandeld.

3.33 Artikel 35 en 36

Na beëindiging van fase 1 (aanmelding en intake) wordt met de cliënt een overeenkomst tot schuldregeling gesloten. In 120 dagen moet duidelijk worden of een voortzetting van de schuldregeling of een schuldsanering mogelijk is dan wel de aanvraag dient te worden afgewezen wegens bijvoorbeeld onvoldoende medewerking van de schuldeisers. In artikel 35 lid 3 wordt deze gedragslijn vastgelegd. Van de met de cliënt gesloten overeenkomst tot schuldregeling ontvangt eerstgenoemde een door de Stadsbank ondertekend exemplaar (artikel 35 lid 4). Verstrekt de Stadsbank een saneringskrediet, dan eindigt de overeenkomst tot schuldregeling.

De Wft en het BGfo zijn ook van toepassing op saneringskrediet. Dit wordt vastgelegd in artikel 35 lid 5. Het toepassingsbereik is beperkt, omdat voor het saneringskrediet bijvoorbeeld geen reclame wordt gemaakt en ook niet wordt geadviseerd. De Stadsbank geeft de cliënt immers alleen aan welk bedrag mogelijk is gezien zijn financiële positie. Bovendien worden saneringskredieten alleen in de vorm van een persoonlijke lening verstrekt. De cliënt heeft hierin geen keuze.

Er is artikel 35 lid 3 doelbewust gekozen voor een “kan”-bepaling, omdat de Stadsbank ten opzichte van de schuldenaar en zijn schuldeisers geen resultaatsverplichting heeft. De Stadsbank heeft een inspanningsverplichting. De Stadsbank spant zich in het belang van de schuldenaar en zijn schuldeisers in om tot een onderling vergelijk te komen ten aanzien van de regeling van de schuldenlast. Of een dergelijke regeling uiteindelijk tot stand komt, hangt in belangrijke mate af van de inspanningen van de schuldenaar en de houding van de schuldeisers.

In verband met het voorkomen van bewijsrechtelijke problemen is in artikel 35 lid 1 bepaald, dat de rechten en verplichtingen van de Stadsbank en de schuldenaar worden vastgelegd in een kredietovereenkomst of een overeenkomst tot schuldregeling. Hoewel het strikt genomen niet noodzakelijk is, voorkomt het veel problemen ten aanzien van de gemaakte afspraken in het kader van de schuldregeling. De Stadsbank hanteert hierbij het model van de representatieve organisatie als basis. Op de overeenkomst tot schuldregeling zijn algemene voorwaarden van toepassing. Ook hierbij hanteert de Stadsbank het model van de representatieve organisatie als basis.

De bevoegdheid tot het opstellen van algemene voorwaarden ligt in eerste instantie bij het College, maar dit kan gemandateerd worden aan de afdelingsmanager van de Stadsbank of aan hem kan een volmacht worden verleend (artikel 36 lid 5).

3.34 Artikel 37

Op basis van het minnelijke proces van schuldregeling zijn de Stadsbanken verplicht vanaf het sluiten van de overeenkomst tot schuldregeling het bedrag boven het voor de cliënt bepaalde Vrij Te Laten Bedrag ten behoeve van de schuldeisers te reserveren. In dit artikel wordt de verantwoordingsplicht van de Stadsbanken ten aanzien van het financieel beheer vastgelegd. Die verantwoording geldt alleen op verzoek van de cliënt.

De Stadsbank hoeft op verzoek van de schuldenaar alleen een gespecificeerd overzicht van de gereserveerde gelden te geven voor zover dit in redelijkheid van de Stadsbank kan worden gevraagd. Zo zal een dagelijks verzoek om een overzicht als onredelijk worden beschouwd.

In artikel 37 lid 3 wordt bepaald, dat de Stadsbank bij een schuldregeling een vergoeding aan de cliënt in rekening mag brengen. Bij een saneringskrediet mag geen aparte vergoeding aan de cliënt in rekening worden gebracht, omdat daarbij de kredietvergoeding dient ter dekking van de kosten.

Op verzoek van de cliënt is de Stadsbank verplicht om een gespecificeerde eindafrekening te sturen (artikel 37 lid 2). De hoogte van de vergoedingen wordt vastgesteld door de NVVK (artikel 37 lid 4).

3.35 Artikel 38 en 39

In deze artikelen zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van schuldhulpverlening. Een belangrijk instrument bij het voorkomen van schulden en problematische schuldsituaties is het geven van preventieve voorlichting. Om te voorkomen dat mensen opnieuw in het oude gedrag terugvallen, is curatieve voorlichting van belang. Het voorkomen van financiële problemen kan plaatsvinden via preventieve begeleiding, bijvoorbeeld door cursussen en voorlichting voor bijzondere doelgroepen.

De Stadsbanken hebben een expliciete rol in het kader bij de vormgeving en uitvoering van de integrale schuldhulpverlening. De uiteindelijke rol van de Stadsbank wordt op lokaal niveau bepaald en kan daarom variëren van de traditionele rol als deskundige op financieel terrein tot de uitvoering van de regie van de integrale schuldhulpverlening.

3.36 Artikel 40 en 41

Budgetbeheer is in toenemende mate een instrument geworden in het kader van schuldregeling. Niet alleen als instrument in het kader van de curatieve schuldregeling, maar juist ook in toenemende mate als preventief instrument. Voorkomen kan worden dat een beheersbare schuldpositie uiteindelijk leidt tot een problematische schuldsituatie. Erkend moet worden, dat er bepaalde groepen in onze samenleving zijn die problemen hebben met een verantwoord beheer van hun financiële middelen. Budgetbeheer moet ook zonder schuldregeling mogelijk zijn, hoewel het waarschijnlijk in de praktijk niet vaak voorkomt.

In artikel 31 lid 6 wordt bepaald, dat de Stadsbank voorwaarden kan verbinden aan een schuldregeling. Een koppeling met schuldregeling in artikel 40 lid 1 is daarom overbodig en te beperkend. Volgens artikel 40 lid 2 moet de Stadsbank hierbij de Gedragscode Budgetbeheer van de representatieve organisatie gebruiken.

3.37 Artikel 42 en 43

Deze artikelen bevatten in overeenstemming met de regeling bij de kredietovereenkomst, bepalingen betreffende het aanvragen en afwijzen van een aanvraag tot budgetbeheer en budgetbegeleiding. Een afwijzing dient gemotiveerd te worden om de cliënt in de gelegenheid te stellen over de afwijzing te klagen.

In artikel 42 lid 3 wordt bepaald, dat een aanvraag achterwege kan blijven indien de Stadsbank budgetbeheer in overeenstemming met artikel 31 lid 6 als voorwaarde bij een schuldregeling stelt. In een dergelijk geval zijn de bepalingen van de Wft niet van toepassing op het budgetbeheer. In de Vrijstellingsregeling Wft is een vrijstelling opgenomen (artikel 40 Vft) voor budgetbeheer in het kader van integrale hulpverlening.

3.38 Artikelen 44 en 45

De wederzijdse rechten en verplichtingen tussen de Stadsbank en de cliënt dienen vanwege bewijsrechtelijke problemen in een overeenkomst tot budgetbeheer te worden vastgelegd. De Stadsbank kan hierbij het model van de NVVK te gebruiken. De overeenkomst tot budgetbeheer is nader uitgewerkt in algemene voorwaarden.

Analoog aan de verplichting onder Wft is hier gekozen voor het verstrekken van een door de Stadsbank ondertekend exemplaar van de overeenkomst tot budgetbeheer. De algemene voorwaarden dienen uiterlijk bij het sluiten van de overeenkomst aan de rekeninghouder respectievelijk de begeleide ter beschikking te worden gesteld.

De bevoegdheid tot het opstellen van algemene voorwaarden ligt in eerste instantie bij het College maar kan gemandateerd worden aan de afdelingsmanager van de Stadsbank of aan hem kan een volmacht worden verleend.

3.39 Artikel 46

In dit artikel zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van het verstrekken van rekeningafschriften en een eindafrekening bij beëindiging van het budgetbeheer. Tevens is een bepaling opgenomen, dat de Stadsbanken recht geeft om een vergoeding voor budgetbeheer n rekening te brengen.

3.40 Artikelen 47 en 48

Dit artikel bevat bepalingen van comptabele aard en heeft deels een facultatief karakter. De beheerste en integere bedrijfsvoering is vastgelegd in artikel 47.

Ten aanzien van het vormen reserves en fondsen (artikel 48) is de Stadsbank gebonden aan het beleidskader Reserves en Voorzieningen zoals vastgesteld door de gemeenteraad. Artikel 48 lid 4 heeft betrekking op het overleg van de accountant en de afdelingsmanager over de toevoeging aan de reserves. Hierbij dienen zoveel mogelijk de normen zoals deze voor andere financiële instellingen gebruikelijk zijn, te worden gehanteerd. Gezien de kredietverlenende taak van de Stadsbanken is het logisch om hier de voor banken geldende normen te hanteren.

3.41 Artikel 49

Indien er geschillen ontstaan ten aanzien van de uitleg van het Bankreglement, dan wordt hierop door het College beslist. De afdelingsmanager wordt hierbij door het College gehoord.

3.42 Artikel 50

Klachten over financiële producten en financiële diensten behoren op grond van artikel 4:17 Wft niet tot de bevoegdheid van het Bestuur van de NVVK. Ten aanzien van gedragingen door de Stadsbank en zijn medewerkers geldt met ingang van 1 januari 2005 de Wet extern klachtrecht (Wek). Op grond van deze wet dient de Stadsbank te voorzien in een klachtenregeling ten aanzien van gedragingen van de Stadsbank ten opzichte van de cliënten. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld verbale en non-verbale behandeling van de cliënt. Hieronder vallen niet de financiële diensten zoals aanbieden, adviseren en bemiddelen van de Wft.

Op grond van de Wet is de gemeente bevoegd om een gemeentelijke ombudsman of een gemeentelijke ombudscommissie aan te stellen. Indien de gemeente geen keuze maakt voor een gemeentelijke ombudsman of een gemeentelijke ombudscommissie, dan is de Nationale Ombudsman bevoegd. De gemeentelijke/nationale ombudsman is bevoegd te oordelen over zowel feitelijke handelingen als rechtshandeling naar privaatrecht en publiekrecht. De gemeentelijke/nationale ombudsman moet klager echter niet ontvankelijk verklaren, indien het een gedraging betreft die onder de Wft valt.

Bij het formuleren van de mogelijkheid tot het indienen van een klacht is niet gerefereerd aan de begrippen van de Awb. Deze wet is immers niet van toepassing op de werkzaamheden van de Stadsbanken. Dat vanuit eenduidigheid hierbij toch de termijnen van de Awb worden gevolgd, vindt meer om praktische redenen plaats dan dat daartoe een wettelijke verplichting bestaat.

3.43 Artikelen 51 tot en met 53

Deze bepalingen vormen de zogenaamde slotbepalingen en bevatten onder meer een open eind regeling ten aanzien van zaken die niet in het Bankreglement zijn opgenomen. In gevallen waarin niet bij of krachtens de wet of het Bankreglement is voorzien, beslist het College naar redelijkheid en billijkheid.