Regeling vervallen per 01-01-2004

Verordening op de heffing en de invordering van rioolrechten 2003

Geldend van 01-01-2003 t/m 31-12-2003

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van rioolrechten 2003

De raad der gemeente Leiderdorp;

gelezen het voorstel van 5 november 2002, nr. 230;

gezien het advies van commissie 1 van 18 november 2002;

gelet op het bepaalde in artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Verordening op de heffing en

de invordering van rioolrechten 2003

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt:

  • a.

    onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater begrepen;

  • b.

    onder afvalwater verstaan water en stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering;

  • c.

    onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende zaak.;

  • d.

    onder nutsbedrijf verstaan N.V. Hydron Zuid - Holland;

  • e.

    onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening van het waterleiding-bedrijf betrekking heeft.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. Onder de naam ‘rioolrechten’ worden geheven: een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een eigendom – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3 – ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.

Artikel 3 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de rechten geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd.

  • 2. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het einde van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of is gepompt.

  • 3. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 4. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voor- zien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

      De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opge-pompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5. Indien de belastingplichtige aantoont dat een substantieel deel van de voor de berekening van het recht in aanmerking te nemen hoeveelheid afvalwater niet door middel van de gemeentelijke riolering is afgevoerd, wordt op verzoek van de belastingplichtige voor de berekening van de aanslag de hoeveelheid afgevoerd water verminderd met de op ander wijze afgevoerde hoeveelheid afvalwater.

Artikel 5 Belastingtarieven

Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt voor elke volle eenheid van een kubieke meter afvalwater EUR 0,33.

Artikel 6 Belastingjaar

  • 1. Het belastingjaar loopt in de gevallen waarin de heffing plaatsvindt door middel van de afre-kennota van het nutsbedrijf van 1 april tot en met 31 maart.

  • 2. In andere gevallen dan in het eerste lid bedoeld is het belastingjaar gelijk aan het kalender-jaar.

Artikel 7 Voorlopig gevorderde bedragen

Na de aanvang van het belastingjaar kunnen van de belastingplichtige maandelijks voorlopige bedragen worden gevorderd tot ten hoogste her bedrag waarop de verschuldigde rioolrechten over het belastingjaar vermoedelijk worden vastgesteld. Als kennisgeving van voorlopige ge-vorderde bedragen wordt aangemerkt de voorschotnota of afrekennota van het nutsbedrijf of de kennisgeving op andere wijze van betaling van de voorschotbedragen.

Artikel 8 Wijze van Heffing

  • 1. Het recht wordt geheven bij wege van een gedagtekende, schriftelijke kennisgeving. Als kennisgeving wordt aangemerkt de afrekennota van het nutsbedrijf. Als dagtekening van de kennisgeving geldt in dat geval de dagtekening van de afrekennota. Ingeval aan de belas-tingplichtige geen afrekennota wordt verzonden, wordt als kennisgeving van het gevorderde bedrag aangemerkt de door de gemeente verzonden schriftuur.

  • 2. Ingeval het recht niet wordt geheven op de wijze als genoemd in eerste lid, wordt het recht geheven bij wege van aanslag.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is verschuldigd bij het begin van het belasting-jaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, in de loop van het belastingjaar aanvangt, is het recht verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na het tijdstip van aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaan-den overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander eigendom in gebruik neemt.

Artikel 10 Termijnen en wijze van betaling

  • 1. Het voorlopig gevorderde bedrag, alsmede het definitief gevorderde bedrag moet worden voldaan tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop het voorschotbedrag, onderschei-denlijk het definitief verschuldigde bedrag van de afrekening van het nutsbedrijf moet worden voldaan.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid moet ingeval het gevorderde bedrag blijkt uit de door de gemeente verzonde schriftuur dit bedrag worden voldaan in 2 gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt een maand na de dagtekening van de kennisgeving en de tweede een maand later.

  • 3. Het recht dat bij wege van aanslag wordt geheven moet worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

Artikel 11 Machtiging tot overdracht van bevoegdheden

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van schriftelijke toestemming met betrekking tot het verdagen van de uitspraak op het bezwaarschrift voor ten hoogste een jaar.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan een of meer gemeenteambtenaren aan-wijzen die in hun plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enig wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van rioolrechten.

Artikel 12 Verzenden van aanslagen

Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de terpostbezorging of uit-reiking van aanslagbiljetten, ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 199 ( Stbl. 221) voor de betrokken in artikel 212, tweede lid, van de Gemeentewet (Stbl. 1994, 762) be-doelde gemeenteambtenaar een andere gemeente ambtenaar in de plaats treedt.

Artikel 13 Nakoming van verplichtingen

De verplichtingen als bedoeld in de artikelen 47, 49 en 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stbl. 1959, 301) en in de artikelen 58 en 60 van de Invorderingswet 1990, danwel bedoeld of van toepassing verklaard in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 246a van de Gemeentewet,gelden mede jegens de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren van de gemeentelijke belastingen.

Artikel 14 Rente

  • 1. Het bepaalde in Hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990 inzake invorderingsrente vindt toepassing op de invordering van deze rechten.

  • 2. De ministeriele regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 vindt daarbij overeenkomstig toepassing

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De “Verordening rioolrechten 2002” van 10 december 2001 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekend-making.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening rioolrechten 2003”

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van
de raad van Leiderdorp op 9 december 2002,
de plv.voorzitter, R.F. Thunnissen
de griffier, mw. J.C. Zantingh