Verordening voorzieningen gehandicapten 2006

Geldend van 01-01-2006 t/m heden

Intitulé

Verordening voorzieningen gehandicapten 2006

De Raad der gemeente Leiderdorp;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 november 2005, nr. ;

Gezien het advies van commissie 1 van 8 december 2005;

B e s l u i t:

De Verordening voorzieningen gehandicapten 2006 met ingang van 1 januari 2006 vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van verordening voorzieningen gehandicapten 2005.

'Verordening voorzieningen gehandicapten 2006 '.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Wet

De Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) (Staatsblad 1993, 545, laatstelijk gewijzigd bij Wet van 27 september 2001, Stb. 2001, 481).

b.Voorziening

Een woonvoorziening, een vervoervoorziening of een rolstoelvoorziening;

c. Woonruimte

  • 1.

    een woning met uitzondering van kamers die zelfstandig verhuurd worden;

  • 2.

    een woonwagen op een standplaats als bedoeld in de Woning- en Huisvestingswet;

  • 3.

    een woonschip op een ligplaats, zijnde een woonschip en een ligplaats als bedoeld in de Huisvestingswet;

  • 4.

    een verblijf van een binnenschip;

d. Woonvoorziening

Elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt en waarvan de kosten niet meer bedragen dan het in het artikel 5 lid 1 sub a van de Wet genoemde bedrag, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt indien de voorziening:

  • 1.

    gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen; of

  • 2.

    een uitraasruimte betreft, als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder e van de Wet;

e.Vervoervoorziening

Een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het vervoer buitenshuis ondervindt;

f. Ergonomische belemmering

Bouwkundige of woontechnische belemmering, die aantoonbaar in de weg staat bij het normale gebruik van de woonruimte en die rechtstreeks ondervonden wordt als gevolg van lichamelijke functionele beperkingen van de belanghebbende. Eén en ander voor zover de belemmering niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen;

g.Hoofdverblijf

De woonruimte waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven, dan wel zal zijn ingeschreven dan wel het feitelijke woonadres indien de gehandicapte met een briefadres staat ingeschreven;

h.Gemeenschappelijke ruimte(n)

Gedeelte(n) van een woongebouw, niet-behorende tot de onderscheiden woonruimten, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

i.Inkomen

  • 1.

    Het bruto-inkomen exclusief vakantietoeslag, inclusief de overhevelingstoeslag van de gehandicapte indien deze 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft;

  • 2.

    Het gezamenlijk bruto-inkomen exclusief vakantietoeslag, inclusief de overhevelingstoeslag van de ouders of pleegouders van de gehandicapte indien deze jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 van de Wet;

  • 3.

    Het gezamenlijk bruto-inkomen exclusief vakantietoeslag, inclusief de overhevelingstoeslag van de gehandicapte en zijn echtgenoot indien de gehandicapte een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 7 van de Wet;

verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies, met uitzondering van de procentuele premie voor de verplichte ziekenfondsverzekering en vermeerderd met inkomsten uit alimentatie en de van toepassing zijnde heffingskortingen;

j.Inrichting

1.Een inrichting als bedoeld in artikel 8 lid 2, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) (Staatsblad 1967, nr. 617);

k.Norminkomen

  • 1.

    Voor gehandicapten jonger dan 65 jaar wordt het norminkomen gesteld op anderhalf maal de bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 21 sub c van de Wet werk en bijstand;

  • 2.

    Voor gehandicapten ouder dan 65 jaar wordt het norminkomen gesteld op anderhalf maal de bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 22 sub c en d van de Wet werk en bijstand;

  • 3.

    Voor gehandicapten die permanent in een inrichting verblijven wordt het norminkomen gesteld op anderhalf maal de bijstandsnorm voor gehuwden inclusief vakantie-uitkering, als bedoeld in artikel 23 sub b van de Wet werk en bijstand.

l.Peildatum

De eerste dag van de maand waarin de aanvraag is gedaan en in geval van verlenging van en eerder verstrekte voorziening, de eerste dag van het kalenderjaar waarin sprake is van verlenging;

m.Gemaximeerde vergoeding

Het bedrag dat ten hoogste wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens;

n.Financiële tegemoetkoming

Een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening;

o.Forfaitair bedrag

Een vastgesteld bedrag dat wordt verstrekt los van de werkelijke kosten van een voorziening;

p.Collectief Vraagafhankelijk Vervoer Leidse Regio (OV-taxi Leidse Regio)

Het openbaar vervoerssysteem voor de Leidse Regio dat op verzoek van de passagier het vervoer regelt van deur tot deur;

q.Leidse Regio

De gemeenten Alkemade, Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Voorschoten en Zoeterwoude;

r.Regulier openbaar vervoer

Het openbaar vervoer via vaste netlijnen en op vaste tijden;

s.Basis OV-tarief

Het tarief per zone in het regulier openbaar vervoer, waarbij geen rekening is gehouden met een lager tarief voor specifieke groepen

t. Eigen auto

Auto die op naam staat van de aanvrager of zijn/haar partner, waarbij minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs; de term 'gemaximeerde kosten' is gewijzigd naar 'Financiële tegemoetkoming'.

u. Echtgeno(o)t(e)

Een echtgeno(o)t(e) als bedoeld in artikel 1 lid 2 en 3 van de Wet;

v.Vervoer door derden

Vervoer per auto van de gehandicapte door particulieren, niet zijnde de gehandicapte

zelf;

w. Pleegouders

Verzorgenden die kinderbijslag ontvangen voor het pleegkind

Paragraaf 2 Bereik van de verordening

Artikel 1.2 Voorwaarden voor verstrekking

Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

  • a.

    deze in overwegende mate op het individu is gericht;

  • b.

    deze geschikt en langdurig noodzakelijk is om diens belemmeringen op het gebied van het wonen of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen, op te heffen of aanzienlijk te verminderen;

  • c.

    deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als een adequate voorziening kan worden aangemerkt. Indien er de keuze is tussen meerdere adequate voorzieningen, zal die voorziening of een financiële tegemoetkoming worden verstrekt die niet duurder/hoger is dan noodzakelijk;

  • d.

    de kosten van de voorziening in redelijke verhouding staan tot de resterende technische levensduur van de woonruimte, het vervoermiddel of de rolstoel.

Artikel 1.3 Uitsluitingen

Geen voorziening wordt toegekend:

  • a.

    indien de voorziening algemeen gebruikelijk is;

  • b.

    indien op grond van enige andere (wettelijke) regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst aanspraak op de voorziening bestaat;

  • c.

    voor zover de ondervonden belemmeringen in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Paragraaf 3 De procedure met betrekking tot toekenning, herziening, beëindiging en terugvordering van voorzieningen

Artikel 1.4 De aanvraag

  • 1. De aanvraag om een voorziening wordt door of namens de gehandicapte ingediend.

  • 2. Voor het indienen van een aanvraag voor een voorziening en het verstrekken van gegevens wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier.

Artikel 1.5 Onderzoek en advies

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie de aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en / of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt een daartoe door hem aangewezen adviesinstantie, als bedoeld in artikel 9a van de AWBZ, om advies indien het handelt om een aanvraag voor een voorziening die naar verwachting een bedrag van € 20.420,00 te boven zal gaan.

  • 3. Het college kan met de adviesinstantie, bedoeld in het tweede lid, nadere afspraken maken over aan te wijzen voorzieningen, waarop het tweede lid van overeenkomstige toepassing is.

  • 4. Het college kan advies vragen over een verzoek om een voorziening. De adviseur dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden: medische kennis op het niveau van een arts, sociale kennis, ergonomische kennis en technische kennis.

Art. 1.6 Inlichtingen

  • 1. De gehandicapte is verplicht aan het college of aan de deskundige adviseur alle gegevens te verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 2. De gehandicapte dient op verzoek van het college aan te tonen, door middel van rekeningen, kwitanties, betaalbewijzen en dergelijke, dat de voorziening is aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt.

Artikel 1.7 Wijziging in de situatie

  • 1. Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is toegekend, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2. Het college is bevoegd de gehandicapte, na toekenning van een voorziening op grond van deze verordening, op te roepen teneinde vast te stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot toekenning van de voorziening ongewijzigd zijn.

Artikel 1.8 Gronden voor weigering

Het college weigert de gevraagde voorziening in ieder geval indien:

  • a.

    de aanvrager niet behoort tot de doelgroep van de Wet;

  • b.

    niet voldaan wordt aan de in deze verordening genoemde voorwaarden;

  • c.

    de gevraagde voorziening naar het oordeel van het college niet medisch noodzakelijk is;

  • d.

    de gehandicapte de voorziening reeds heeft gerealiseerd voordat een besluit is genomen op de aanvraag en indien niet meer kan worden achterhaald of een voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is;

  • e.

    een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van feiten of omstandigheden die niet aan de gehandicapte zijn toe te rekenen.

  • f.

    Indien in de persoon gelegen factoren een adequaat en verantwoord gebruik van een voorziening belemmeren.

Artikel 1.9 Eisen aan de beschikking

  • 1. Indien een voorziening wordt toegekend, wordt in de beschikking vermeld:

    • a.

      de voorwaarden waaraan rechthebbende dient te voldoen alvorens tot verstrekking kan worden overgegaan;

    • b.

      de aard en omvang van de voorziening;

    • c.

      voor welk doel de voorziening aangewend dient te worden.

  • 2. Indien een voorziening voor bepaalde tijd wordt verstrekt, wordt in de beschikking tevens de geldigheidsduur vermeld.

Artikel 1.10 Beëindiging en terugvordering

  • 1. Het college kan een voorziening beëindigen indien:

    • a.

      niet voldaan is aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      de voorziening is verleend op grond van door betrokkene onjuiste of onvolledig verstrekte inlichtingen;

    • c.

      indien blijkt dat de voorziening niet wordt aangewend voor het doel waarvoor deze is verleend.

  • 2. Een verleende voorziening wordt van de gehandicapte teruggevorderd bij de in het eerste lid onder a, b en c bedoelde gevallen, dan wel indien een voorziening is verstrekt waarvan betrokkene redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat deze (deels) ten onrechte is verleend.

Paragraaf 4 Hoogte van financiële tegemoetkomingen, forfaitaire bedragen en gemaximeerde vergoedingen

Artikel 1.11 Hoogte bedragen

Het college stelt de hoogte van de in deze verordening genoemde voorzieningen vast in het Financieel Besluit voorzieningen gehandicapten.

HOOFDSTUK 2 WOONVOORZIENINGEN

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 2.1 Soorten woonvoorzieningen

  • 1. Het college kan één of meer van de volgende woonvoorzieningen verstrekken, zoals:

    • a.

      verhuizing en inrichting;

    • b.

      woonruimteaanpassing;

    • c.

      woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard;

    • d.

      woningsanering

    • e.

      kosten in verband met woonruimteaanpassing:

      • ·

        onderhoud, keuring en reparatie;

      • ·

        tijdelijke huisvesting;

      • ·

        huurderving;

      • ·

        verwijderen van woonvoorzieningen.

  • 2. Het college verstrekt de in het eerste lid onder a genoemde voorziening en de onder e genoemde kosten van onderhoud en keuring in de vorm van een gemaximeerde vergoeding.

  • 3. Het college verstrekt de in het eerste lid onder b, c, d en e genoemde voorzieningen, exclusief de onder e genoemde kosten van onderhoud en keuring, als financiële tegemoetkoming.

  • 4. Het college kan de in het eerste lid onder b genoemde voorziening ook als gemaximeerde vergoeding verstrekken en de in het eerste lid, onder c, genoemde voorziening ook als voorziening in natura verstrekken.

Artikel 2.2 Uitbetaling woonvoorziening

  • 1. De voorziening, vermeld in artikel 2.1 lid 1 sub b en e, uitgezonderd tijdelijke huisvesting, wordt verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte.

  • 2. De voorziening, vermeld in artikel 2.1 lid 1 sub a, c en de onder e genoemde tijdelijke huisvesting, wordt verstrekt aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Artikel 2.3 Uitsluitingen

  • 1. Een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 wordt niet verstrekt indien en voor zover het voorzieningen betreffen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, inrichtingen, vakantiewoningen, tweede woningen, onzelfstandige woonruimten, woonruimten waarvan door hun bestemming bij voorbaat vaststaat dat deze slechts tijdelijk zullen worden bewoond en specifiek op gehandicapten en/of ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • 2. Een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a en b wordt niet verstrekt, indien en voor zover:

    • a.

      de ondervonden ergonomische belemmeringen voortvloeien uit de aard van de in de woonruimte gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woonruimte;

    • b.

      ten tijde van het betrekken van de woonruimte voorzienbaar was dat in deze woonruimte ergonomische belemmeringen zouden worden ondervonden;

    • c.

      de gehandicapte zijn huidige woonruimte zonder recht of titel bewoont.

Paragraaf 2 Verhuizing en inrichting

Artikel 2.4 Het recht op een vergoeding in de verhuis- en inrichtingskosten

Het college verstrekt slechts een vergoeding in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub a, indien in de te verlaten woonruimte aantoonbare objectieve beperkingen ten gevolge van ziekte en gebrek worden ondervonden, dan wel op basis van deskundigenonderzoek blijkt dat deze beperkingen op korte termijn zullen worden ondervonden en deze beperkingen in de te betrekken woonruimte niet of nauwelijks aanwezig zijn. Een toekenning van een vergoeding als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub a heeft een geldigheidsduur van maximaal twee jaar. Verlenging van deze termijn is mogelijk indien het college daartoe op grond van een nader onderzoek besluit.

Artikel 2.5 Andere voorwaarden voor verstrekking van een vergoeding in de verhuiskosten, inrichtingskosten en de kosten van woningsanering

  • 1. Het college verstrekt slechts een vergoeding in de verhuis- en inrichtingskosten, indien:

    • a.

      de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag bij het college is ingediend;

    • b.

      de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      de gehandicapte verhuist vanuit of naar een woonruimte die geschikt is om het gehele jaar door te worden bewoond;

    • d.

      de gehandicapte niet verhuist naar een AWBZ-inrichting of een andere onzelfstandige woonruimte.

  • 2. Het college kan een vergoeding verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub a aan een persoon die ten behoeve van een gehandicapte een aangepaste woonruimte ontruimt.

  • 3. Het college verstrekt een financiële tegemoetkoming in de kosten voor woningsanering als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub d, indien:

    • a.

      de noodzaak hiertoe, vanwege caraklachten in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt, is vastgesteld;

    • b.

      er bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking geen sprake was van een (verwachte) noodzaak tot woningsanering;

    • c.

      niet eerder voor de aanvrager op grond van de Wet of een andere regeling de huidige woning is gesaneerd;

    • d.

      de woningsanering niet heeft plaatsgevonden voordat het college op de aanvraag heeft beschikt;

    • e.

      de woningsanering is aangevraagd binnen één jaar nadat voor de eerste maal een allergie voor huisstofmijt is vastgesteld.

Paragraaf 3 Woonruimteaanpassing

Artikel 2.6 Het recht op woonruimteaanpassing

Het college verstrekt slechts een vergoeding in de kosten van woonruimteaanpassing indien de aanpassing leidt tot opheffing of aanzienlijke vermindering van de ergonomische belemmeringen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt en

  • ·

    een verhuizing niet te realiseren is, of

  • ·

    een verhuizing duurder is dan een woonruimteaanpassing, of

  • ·

    een verhuizing vanwege sociale omstandigheden naar het oordeel van het college niet gewenst is.

Artikel 2.7 Voorwaarden voor het verstrekken van een woonvoorziening

  • 1. Het college verstrekt slechts een woonvoorziening indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. Het college verstrekt geen woonvoorziening zoals genoemd in artikel 2.1 sub b en c waarvan de kosten gelijk zijn of meer bedragen dan het in artikel 5 lid 1 sub a van de Wet genoemd bedrag, tenzij weigering van die voorziening zou leiden tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.

  • 3. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een voorziening worden verstrekt voor het aanpassen van één woonruimte indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig deze woonruimte bezoekt. Tevens dient de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft te verklaren, dat haar niet bekend is dat reeds eerder een woonruimte bezoekbaar gemaakt is. De voorziening betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de woonruimte. Hieronder wordt verstaan dat de gehandicapte een adequate toiletvoorziening, slaapvoorziening en verblijfsruimte (woonkamer) kan bereiken. De gemeente waar de aan te passen woning zich bevindt draagt zorg voor de verstrekking.

Artikel 2.8 Aanvang werkzaamheden en bezichtiging van de woonruimte in verband met woonruimteaanpassing

  • 1. Het college verstrekt slechts de in artikel 2.6 bedoelde voorziening, indien:

    • a.

      met de werkzaamheden waarop de voorziening betrekking heeft, geen aanvang is genomen voordat het college positief heeft beslist op de aanvraag;

    • b.

      door het college aangewezen personen op één of meer door hen te bepalen tijdstippen toegang is geboden tot dat gedeelte van de woonruimte waar de woonruimteaanpassing wordt verricht;

    • c.

      deze personen inzage wordt gegeven in de bescheiden en tekeningen welke betrekking hebben op de woonruimteaanpassing en de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woonruimteaanpassing.

  • 2. Het college kan van het bepaalde in het eerste lid onder a afwijken, indien bijzondere spoedeisende medische omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 2.9 Woonruimteaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

  • 1. Het college kan een voorziening verstrekken voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten indien zonder deze voorziening de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft. Deze aanpassingen betreffen:

    • a.

      het verbreden van de toegangsdeuren;

    • b.

      het aanbrengen van voorzieningen in verband met de bediening van de deuren;

    • c.

      de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw mits de woningen te bereiken zijn met een rolstoel;

    • d.

      drempelhulpen of vlonders;

    • e.

      het aanbrengen van extra trapleuning bij een portiekwoning;

    • f.

      een opstelplaats voor een rolstoel/scootermobiel bij de toegangsdeur van het woongebouw;

    • g.

      een combinatie van de onder a tot en met f genoemde voorzieningen.

  • 2. Wanneer nieuwbouwwoningen of bestaande woningen een bestemming hebben/krijgen om (uitsluitend) te worden bewoond door mensen van 55 jaar of ouder, worden de in lid 1 genoemde voorzieningen niet verstrekt. Dergelijke voorzieningen dienen door de eigenaar/vereniging van eigenaren te worden aangebracht.

Artikel 2.10 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken in de noodzakelijk geachte kosten van tijdelijke huisvesting die door de gehandicapte worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte, alleen voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woonruimteaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2. Een financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting wordt alleen verstrekt als de gehandicapte redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.

  • 3. De termijn gedurende welke een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, bedraagt ten hoogste zes maanden.

  • 4. In de in het eerste lid bedoelde gevallen kan alleen een financiële tegemoetkoming worden verstrekt als deze kosten worden gemaakt in verband met:

    • a.

      tijdelijk betrekken van een woonruimte;

    • b.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Artikel 2.11 Kosten in verband met huurderving

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving verstrekken, indien ten gevolge van de huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte sprake is van verlies van huurinkomsten.

  • 2. De termijn gedurende welke een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, bedraagt ten hoogste zes maanden.

  • 3. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is gelijk aan de noodzakelijk te maken huurkosten met een maximum gelijk aan de restwaarde van de aangebrachte woonvoorzieningen.

Artikel 2.12 Verwijdering van woonruimteaanpassing waarvoor een overheidsbijdrage is verstrekt

Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van verwijdering van een woonruimteaanpassing als de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar is.

Artikel 2.13 Woonwagen

Het college verstrekt slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

  • a.

    de woonwagen niet ouder dan tien jaar is en de technische levensduur van de

    woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen bij de gemeente op de standplaats stond ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening; en

  • d.

    de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.

Artikel 2.14 Woonschip

Het college verstrekt slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • a.

    het woonschip niet ouder dan tien jaar is en nog een technische levensduur heeft van nog minimaal vijf jaar;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 2.15 Binnenschip

Het college verstrekt slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1 lid 2 onderdeel V van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

a.in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; en

bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het Metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste vijftien ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan twaalf personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 2.16 Terugbetalingsregeling

De eigenaar/bewoner, die krachtens deze of een volgende verordening een financiële tegemoetkoming ontvangt in de kosten van het treffen van een woonvoorziening in de vorm van een uitbouw aan de woning en die binnen een periode van zeven jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen één week na het passeren van de akte burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De door de gemeente gesubsidieerde kosten die zijn vergoed ten gevolge van de aanpassing, dienen aan de gemeente te worden teruggestort.

­- voor het eerste jaar: 100% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

­- voor het tweede jaar: 85% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

­- voor het derde jaar: 70% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

­- voor het vierde jaar: 55% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

-­ voor het vijfde jaar: 40% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

­- voor het zesde jaar: 25% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

­- voor het zevende jaar: 10% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;

HOOFDSTUK 3 VERVOERVOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Soorten vervoervoorzieningen

Het college kan een vervoervoorziening verstrekken, bestaande uit:

  • 1.

    • a.

      een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de OV-taxi,

    • b.

      met daarbij een financiële tegemoetkoming dat voor vervoer als genoemd onder artikel 3.1 lid 2 sub a tot en met f en/of voor de OV-taxi kan worden aangewend;

    • c.

      een financiële tegemoetkoming voor de meerkosten van het CVV voor personen van 65 jaar en ouder. Deze extra vergoeding bestaat uit het verschil tussen het basis OV-tarief per zone bij gebruik van de OV-taxi en het OV-tarief per zone dat geldt voor een persoon in het bezit van een 65+ pas bij gebruik van het regulier openbaar vervoer. Het verschil wordt vergoed over maximaal het aantal zones dat is verreden met gebruikmaking van de onder a bedoelde vergoeding.

    • d.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto.

  • 2.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van:

    • a.

      een taxi;

    • b.

      eigen auto of vervoer door derden;

    • c.

      een combinatie van a. en b.;

    • d.

      een rolstoeltaxi;

    • e.

      een voor rolstoelgebruik aangepast vervoermiddel; niet zijnde een taxi

    • f.

      een combinatie van d. en e.;

    • g.

      een bruikleenauto / buitenwagen met verbrandingsmotor;

    • h.

      een ander verplaatsingsmiddel dan de in sub a, b of c genoemde.

  • 3.

    een tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      a een invalidenparkeerkaart en/of -plaats;

    • b.

      b aanpassing van de eigen auto;

    • c.

      c aanschaf en/of aanpassing van een ander verplaatsingsmiddel.

  • 4.

    een al dan niet aangepaste voorziening in natura in de vorm van:

    • a.

      a een open elektrische buitenwagen/scootermobiel;

    • b.

      b een gesloten buitenwagen;

    • c.

      c een auto;

    • d.

      d een ander verplaatsingsmiddel.

  • 5.

    een combinatie van de onder of binnen 1, 2, 3 en 4 vermelde vervoervoorzieningen.

Artikel 3.2 Het recht op een vervoervoorziening

  • 1. Het college verstrekt slechts een vervoervoorziening wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek daartoe nopen.

  • 2. Het college verstrekt slechts een vervoervoorziening als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 en 2 en de voorziening als bedoeld in artikel 3.1 lid 3 sub c, indien het inkomen niet meer bedraagt dan het norminkomen als bedoeld in artikel 1.1 sub k.

  • 3. Het college houdt bij de verstrekking van een vervoervoorziening rekening met de individuele vervoersbehoefte.

  • 4. Het college verstrekt geen voorziening als bedoeld in artikel 3.1 indien gebruik kan worden gemaakt van het regulier openbaar vervoer.

  • 5. Het college verstrekt slechts een voorziening als bedoeld in artikel 3.1 lid 2 als geen gebruik kan worden gemaakt van de OV-taxi.

  • 6. De gehandicapte kan slechts voor een voorziening als bedoeld in artikel 3.1 lid 3 sub b en lid 4 sub c in aanmerking komen, indien geen van de overige in artikel 3.1 genoemde voorzieningen als adequaat kan worden aangemerkt.

  • 7. De gehandicapte kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub d kiezen door af te zien van aanspraak op de in artikel 3.1 lid 1 sub a, b en c genoemde voorzieningen.

  • 8. De gehandicapte kan slechts voor een voorziening als bedoeld in artikel 3.1. lid 4 sub a, b en d in aanmerking komen als hij over een adequate stalling beschikt. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- en aanschafkosten van de verwachte gebruiksduur van de betreffende voorziening.

Artikel 3.3 Bepalingen ten aanzien van de verstrekking

  • 1. Het vrij besteedbare bedrag als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub b en in artikel 3.1 lid 2 sub a en d is - voor zover dit gebruikt wordt voor de OV-taxi - bestemd voor de meerkosten van de OV-taxi ten opzichte van het regulier openbaar vervoer. Bij de berekening van deze meerkosten wordt uitgegaan van het basis OV-tarief.

  • 2. Met betrekking tot een verstrekking in natura wordt een bruikleenovereenkomst gesloten.

  • 3. De beschikking tot toekenning van een voorziening, als genoemd in artikel 3.1 lid 1 en 2, kan voor een bepaalde tijd worden gegeven.

  • 4. De gemaximeerde vergoeding in de kosten van vervoer, als genoemd in artikel 3.1 lid 1 en 2, wordt gesteld op 50% van het maximumbedrag voor deze voorziening indien er tevens een verplaatsingsmiddel als genoemd in artikel 3.1 lid 3 sub c of lid 4 sub a, b of d, wordt of is toegekend.

  • 5. Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer en ten minste één van hen geen gebruik kan maken van de OV-taxi, wordt aan elk van hen 50% van het maximumbedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer, als genoemd in artikel 3.1 lid 2 sub a of b, toegekend als het vervoerspatroon samenvalt en 75% wanneer dit niet (geheel) het geval is.

  • 6. Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer maar wel van de OV-taxi, wordt aan hen ieder:

    • a.

      het bedrag toegekend als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 sub a;

    • b.

      50% toegekend van het in artikel 3.1 lid 1 sub b bedoelde bedrag;

  • 7. Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer maar wel van de OV-taxi en ten minste één van hen kiest om af te zien van aanspraak op de in artikel 3.1 lid 1 sub a, b en c genoemde voorzieningen, wordt aan ieder van hen 50% toegekend van de in artikel 3.1 lid 1 sub d bedoelde vergoeding.

  • 8. Als één van de echtgenoten geen gebruik kan maken van het regulier openbaar vervoer, dan wordt deze voor de toepassing van artikel 3.1 lid 1 en 2 aangemerkt als alleenstaande.

HOOFDSTUK 4 ROLSTOELEN

Artikel 4.1 Soorten rolstoelen

Het college kan een rolstoelvoorziening verstrekken die kan bestaan uit:

  • 1.

    een voorziening in natura in de vorm van een handbewogen of elektrische (duw)rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel binnen én buiten de woonruimte, dan wel aanpassingen daaraan;

  • 2.

    een forfaitair bedrag ten behoeve van de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

  • 1. Een gehandicapte komt voor een rolstoel in aanmerking wanneer hij/zij door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek in belangrijke mate op een rolstoel is aangewezen en hulpmiddelen op grond van de AWBZ een onvoldoende oplossing bieden.

  • 2. Geen rolstoel voor verplaatsing binnenshuis wordt toegekend voor de periode van verblijf in een inrichting.

  • 3. De gehandicapte kan in aanmerking komen voor een sportrolstoel indien de gehandicapte zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 4.3 Bepaling ten aanzien van de verstrekking

Met betrekking tot een verstrekking in natura als bedoeld in artikel 4.1 wordt een bruikleenovereenkomst gesloten.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de verordening, indien strikte toepassing ervan zou tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.

Artikel 5.2 Onvoorziene situaties

In gevallen waarin de bepalingen van deze verordening niet voorzien, neemt het College een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 5.3 Uitvoering

  • a. De uitvoering van deze verordening berust bij het College van burgemeester en wethouders;

  • b. Ter uitvoering van deze verordening kan het College, gehoord het advies van de Raad, nadere regels stellen.

  • c. Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen, zoals neergelegd in het Financieel Besluit voorzieningen gehandicapten, verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek of de Nea-norm

Artikel 5.4 Overgangsbepaling

Aanvragen om toekenning van een voorziening welke betrekking hebben op een periode voor 1 januari 2006 zullen worden behandeld volgens de 'Verordening voorzieningen gehandicapten 2005

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening voorzieningen gehandicapten 2006'

Artikel 5.6 Inwerkingtreding

  • a.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2006;

  • b.

    Met inwerkingtreding van deze verordening komt de 'Verordening voorzieningen gehandicapten 2005' per 1 januari 2006 te vervallen

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van

De raad van Leiderdorp op 19 december 2005,

De voorzitter, M.Zonnevylle

de griffier, mw. J.C. Zantingh

Toelichting op de Verordening voorzieningen gehandicapten 2004:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

artikel 1.1 Begripsbepalingen

Onder k is het begrip norminkomen aangepast aan de nieuwe artikelen van de Wet Werk en Bijstand (WWB). In de oude verordening werd niet specifiek verwezen naar de gehuwdennorm. Dit is in de nieuwe verordening gerepareerd. In de uitvoering werd overigens al wel de juiste norm gehanteerd.

Overige artikelen ongewijzigd.

Hoofdstuk 2. Woonvoorzieningen

Artikelen zijn niet gewijzigd.

Hoofdstuk 3. Vervoersvoorzieningen

Algemeen ten aanzien van de vervoervoorzieningen.

De oude vervoersvergoedingensystematiek bleek vatbaar voor misverstanden in de uitvoering en in de verwachtingen van gebruikers. Dit leidde in de Leidse regio tot een verschillende uitvoering en in sommige situaties tot een onbedoelde kostenstijging. Om die reden is gekozen voor een transparanter vervoersvergoedingensystematiek en daarbij een heldere afbakening van de bevoegdheden van het college van B&W met betrekking tot de vervoerskosten in het Financiëel Besluit (artikel 3.3.9. Artikel 3.3.10 is als gevolg van het vervallen van 3.3.9 overbodig geworden).

Er is duidelijker aangegeven welke (combinaties van) vervoersvoorzieningen bij de verordeningswijziging 2005 zijn beoogd (artikel 3.1.2 sub a / h).

Er is besloten een duidelijker terminologie te gebruiken voor de term 'gemaximeerde kosten’. Het begrip 'Financiële tegemoetkoming' drukt helderder uit dat het bij vervoersvoorzieningen gaat om de hoogte van de te vergoeden kosten. Deze wijziging heeft geen juridische gevolgen (artikel 3.1.1 sub a, b, c en d en artikel 3.1.2).

Op grond van het vorenstaande zijn in de verordening de aangegeven technische wijzigingen noodzakelijk geworden.

In hoofdstuk 3, Vervoersvoorzieningen zijn de volgende artikelen gewijzigd of vervallen:

artikel 3.1.1 a, b,c, d zijn gewijzigd

artikel 3.1.2 a t/m d is gewijzigd a t/m h

artikel 3.3. nummering gewijzigd als gevolg van wijziging artikel 3.1.2

artikel 3.3.9 –vervallen-

artikel 3.3.10 –vervallen-

artikel 5.gewijzigd als gevolg van het vaststellen van een nieuwe verordening

Artikel 3.1.1

  • a.

    de term 'gemaximeerde kosten' is gewijzigd naar 'Financiële tegemoetkoming'.

    'Uit te betalen aan de exploitant van de OV-taxi' is vervallen. Het betreft uitvoering en dit hoort thuis in het Financieel Besluit.

  • b.

    de term 'gemaximeerde kosten' is gewijzigd naar 'Financiële tegemoetkoming'.

    De nummering bij het hier genoemde artikel 3.1 lid 2 enz. is vanwege de gewijzigde opsomming in artikel 3.1.2 hernummerd.

  • c.

    de term 'gemaximeerde kosten' is gewijzigd naar 'Financiële tegemoetkoming'.

  • d.

    de term 'gemaximeerde kosten' is gewijzigd naar 'Financiële tegemoetkoming'.

Artikel 3.1.2

De term 'gemaximeerde kosten' is gewijzigd naar 'Financiële tegemoetkoming'.

a t/m h: De verschillende vervoersvergoedingen combinaties zijn duidelijker aangegeven dan in het oude artikel.

Artikel 3.3.

Vanwege het gewijzigde artikel 3.1.2 dient de nummering aangepast te worden.

  • 9.

    De koppeling tussen de maximaal te vergoeden vervoerskosten voor de eigen auto, taxi of vervoer door derden met de financiele tegemoetkoming voor de OV-taxi is verdwenen. De bepalingen over de hoogte van de financiele tegemoetkomingen behoren in het Financieel Besluit. Lid 9 kan hiermee vervallen.

  • 10.

    Vanwege het vervallen van lid 9 is ook lid 10 overbodig. De onderdelen van lid 10 worden ook geregeld in lid 5.

Hoofdstuk 4. Rolstoelen.

Artikelen zijn niet gewijzigd.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

De slotbepalingen waren in de oude verordening in een artikel 5.1 vervat. Nu de verordening opnieuw in zijn geheel is vastgesteld zijn de slotbepalingen meer in lijn gebracht met de wijze waarop recent andere verordeningen zijn vastgesteld. Er zijn derhalve aparte artikelen opgenomen voor de hardheidsclausule, onvoorziene omstandigheden, citeertitel, uitvoering, inwerkingtreding en overgangsbepalingen. Inhoudelijk is er niet veel gewijzigd ten opzichte van de oude verordening.

De artikelen 5.1 tot en met 5.6. worden voldoende duidelijk geacht.