Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Leiderdorp 2014

Geldend van 01-01-2014 t/m heden

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

Lid1.

In dit Besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      Verordening: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Leiderdorp;

    • b.

      Eigen auto: auto die op naam staat van belanghebbende of zijn partner, waarbij minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs;

    • c.

      Vervoerswaarde: het aantal kilometers per kalenderjaar dat belanghebbende met de tegemoetkoming kan reizen en waarop de berekening van de hoogte van de voorziening zoveel mogelijk is afgestemd;

    • d.

      Verzamelinkomen:Het gezamenlijke bedrag van het inkomen uit werk en woning (box 1), het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3), zoals opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001. Het verzamelinkomen wordt vastgesteld door de Belastingdienst;

    • e.

      Woonvoorzieningen: Elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het heffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte een voorziening slechts dan als woonvoorziening wordt aangemerkt indien zij: is gericht op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen of een uitraasruimte betreft;

    • f.

      Vervoersvoorziening: Een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij het zich lokaal verplaatsen ondervindt;

    • g.

      Rolstoel: Een voorziening die kan bestaan uit:

    • 1.

      een rolstoel voor verplaatsingen binnen de woonruimte, dan wel verplaatsing in en rondom de woning;

    • 2.

      een aanpassing aan de rolstoel;

    • 3.

      onderhoud of reparatie aan de rolstoel;

    • 4.

      een sportrolstoel of onderhoud en reparatie aan de sportrolstoel.

      • h.

        Peiljaar: Het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het jaar waarin de maatschappelijke ondersteuning, het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming daarvoor is verleend;

      • i.

        Collectief Vraagafhankelijk Vervoer: Het openbaar vervoersysteem voor de regio Holland Rijnland dat op verzoek van de passagier het vervoer van deur tot deur regelt;

      • j.

        Echtgeno(o)te: Een echtgeno(o)te zoals bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de Wet

Lid 2.

Alle begrippen, die in dit Besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening, het Besluit maatschappelijke ondersteuning en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 De te bereiken resultaten: een schoon en leefbare woning, beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Artikel 2: Toekenning persoonsgebonden budget

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting vindt plaats op verzoek van belanghebbende nadat deze uitdrukkelijk is geïnformeerd over de voor- en nadelen hiervan.

Artikel 3: Omvang van het persoonsgebonden budget

De omvang van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden bedraagt:

  • a.

    € 16,50 per uur wanneer het om ondersteuning in categorie A gaat;

  • b.

    € 20,50 per uur wanneer het om ondersteuning in categorie B gaat en de ondersteuning geboden wordt door een daartoe opgeleid persoon.

Artikel 4: Uitbetaling van het persoonsgebonden budget

Lid 1.

Het persoonsgebonden budget wordt na toekenning bij wijze van voorschot per maand uitbetaald.

Lid 2.

Tot betaling van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt overgegaan nadat de budgethouder een overeenkomst tot het verstrekken van hulp bij het huishouden heeft overlegd.

Artikel 5: Verantwoording van het persoonsgebonden budget

Lid 1.

De controle op de besteding van het persoonsgebonden budget vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar

Lid 2.

De budgethouder moet voor de controle op de besteding van het persoonsgebonden een overzicht van de salarisadministratie en een overeenkomst voor het verstrekken van hulp bij het huishouden aan het college overleggen, indien het college daarom verzoekt.

Artikel 6: Controle van het persoonsgebonden budget

Lid 1.

De steekproef zoals genoemd in artikel 22 van de Verordening heeft een omvang van tenminste 10% van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

Lid 2.

Bij verstrekkingen voor hulp bij het huishouden vanaf € 7.500,-, zal de controle voor 100% plaatsvinden. De controle vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar.

Lid 3.

De verantwoording over het persoonsgebonden budget vindt plaats over het totaal van het toegekende bedrag van desbetreffend kalenderjaar, inclusief de betaalde eigen bijdrage.

Lid 4.

Voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden geldt, dat over 1,5% van het bedrag, met een minimum van € 100,00 en tot een maximum van € 250,00 per jaar geen verantwoording hoeft te worden afgelegd.

Lid 5.

Indien uit de controle blijkt dat het persoonsgebonden budget niet is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, kan het college op grond van artikel 30 van de Verordening besluiten het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Lid 6.

Indien het persoonsgebonden budget geheel dan wel een gedeelte daarvan niet is besteed in de betreffende periode of het betreffende kalenderjaar, is de aanvrager verplicht dit terug te betalen.

Artikel 7: Weigering persoonsgebonden budget

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met besteding en verantwoording van het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 3 Te bereiken resultaat: een geschikte woning

Artikel 8: Omvang van het persoonsgebonden budget

Lid 1.

Het persoonsgebonden budget omvat de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst-compenserende te verstrekken voorziening in natura of ten hoogste het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

Lid 2.

Het persoonsgebonden budget kan indien nodig worden aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten. Onder instandhoudingkosten worden verstaan: de kosten die noodzakelijk zijn om de verstrekte voorziening in stand te houden, in het bijzonder de kosten van onderhoud en reparatie en, voor zover noodzakelijk, de verzekeringskosten. De kosten bedragen 7% van het verstrekte persoonsgebonden budget met een maximum van € 250,- per jaar.

Artikel 9: Omvang van de financiële tegemoetkoming

Lid 1.

De financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting bedraagt:

  • a.

    € 1.975,- indien het een belanghebbende betreft die op advies van het college naar een geschikte woning verhuist;

  • b.

    € 4.050,- indien een belanghebbende op verzoek van het college ten behoeve van een persoon met beperkingen zijn woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft vrijgemaakt.

Lid 2.

De financiële tegemoetkoming in de noodzakelijk geachte kosten van tijdelijke huisvesting die door de aanvrager worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de door belanghebbende nog te betrekken woonruimte kan alleen worden verstrekt voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woonruimteaanpassing niet bewoond kan worden en belanghebbende dubbele woonlasten heeft.

Lid 3.

Een financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting wordt alleen verstrekt als de aanvrager redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.

Lid 4.

De termijn gedurende welke een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het tweede lid wordt verstrekt bedraagt ten hoogste zes maanden.

Lid 5.

De financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van:

  • a.

    € 718,79 per maand indien de tijdelijke huisvesting zelfstandige woonruimte betreft ofwel de te verlaten woonruimte langer moet worden aangehouden;

  • b.

    € 360,70 per maand indien de tijdelijke huisvesting niet-zelfstandige woonruimte betreft.

Lid 6.

De financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering wordt gebaseerd op de daarvoor geldende NIBUD normen. De definitieve vaststelling vindt plaats aan de hand van overgelegde rekeningen. De definitief toegekende financiële tegemoetkoming bedraagt niet meer dan de genoemde NIBUD normen.

Artikel 10: Uitbetaling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming

Lid 1.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonruimteaanpassing, huurderving en het verwijderen van woningaanpassingen wordt verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte.

Lid 2.

Een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget in de kosten van verhuizing en inrichting, tijdelijke huisvesting en woonvoorzieningen worden verstrekt aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Lid 3.

De financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget wordt na verzending van de beschikking beschikbaar gesteld door storting op rekening van belanghebbende dan wel de eigenaar van de woonruimte. Uitzondering hierop vormt de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting. Deze wordt op declaratiebasis uitbetaald.

Artikel 11: Verantwoording van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming

Lid 1.

Verantwoording van het persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming door de budgethouder aan het college vindt plaats binnen drie maanden na dagtekening van het besluit. Uitzondering hierop vormt de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting. Deze tegemoetkoming wordt op declaratiebasis verstrekt en heeft een geldigheidsduur van maximaal twee jaar.

Lid 2.

De budgethouder dient ter verantwoording een origineel aankoop- en betalingsbewijs alsmede het door hem afgesloten onderhouds- en servicecontract te overleggen.

Lid 3.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college besluiten om, op verzoek van de budgethouder, uitstel van verantwoording te verlenen indien daar goede redenen voor zijn.

Artikel 12: Controle persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming

Lid 1.

De steekproef zoals genoemd in artikel 22 van de Verordening heeft een omvang van tenminste 10% van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten.

Lid 2.

Verstrekkingen van een voorziening vanaf € 10.000,- worden altijd gecontroleerd. De controle vindt plaats na realisatie van de verstrekking.

Lid 3.

Indien uit de controle blijkt dat het persoonsgebonden budget niet is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, kan het college op grond van artikel 30 van de Verordening besluiten het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Hoofdstuk 4 Te bereiken resultaat: Zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 13: Omvang van het persoonsgebonden budget bij koop en huur

Lid 1.

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel omvat twee bestanddelen: een eenmalige vergoeding voor de aanschaf inclusief standaard fabrieksopties (A) en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel verzekering (B). Het persoonsgebonden budget bedraagt, rekening houdend met de kosten voor verzekering en onderhoud voor de gehele gebruiksperiode, als bedoeld in het vierde lid, ten hoogste:

Soort voorziening

Totaal

(A+B)

Aanschaf

(A)

Verzekering en

onderhoud voor

hele periode (B)

1

duwwandelwagen voor continu

gebruik

€ 3.450,-

€ 2.950,-

€ 500,-

2

handbewogen rolstoel voor

incidenteel/kortdurend gebruik

€ 525,-

€ 400,-

€ 125,-

3

handbewogen rolstoel voor (semi-)permanent/algemeen gebruik

€ 1.375,-

€ 1.125

€ 250,-

4

handbewogen rolstoel voor

actief gebruik

€ 2.600,-

€ 2.100,-

€ 500,-

5

elektrische rolstoel voor (semi-)permanent gebruik, primair binnen, maar ook om het huis

€ 9.000,-

€ 6.600,-

€ 2.400,-

6

elektrische rolstoel voor

(semi-)permanent gebruik, primair buiten, maar ook binnenshuis

€10.250,-

€ 7.900,-

€ 2.350,-

Lid 2.

Indien belanghebbende het persoonsgebonden budget aanwendt voor het huren van een rolstoel, ontvangt hij per kalenderjaar het in het eerste lid genoemde totaalbedrag (A + B), gedeeld door het aantal gebruiksduurjaren als bedoeld in het vierde lid. Bij overlijden of verhuizen van belanghebbende of het niet meer adequaat zijn van de rolstoel wordt het persoonsgebonden budget stopgezet.

Lid 3.

Bij de verstrekking van het persoonsgebonden budget stelt het college een programma van eisen voor de rolstoel beschikbaar.

Lid 4.

Het college hanteert een gebruiksduur van 7 jaar voor een rolstoel.

Lid 5.

Belanghebbende is verplicht om gedurende de gebruiksduur de via het persoonsgebonden budget aangeschafte rolstoel voldoende te laten onderhouden.

Lid 6.

Belanghebbende is verplicht om gedurende de gebruiksduur voor de via het persoonsgebonden budget aangeschafte elektrische rolstoel tenminste een aansprakelijkheidsverzekering (eerste drie jaar all risk) af te sluiten.

Lid 7.

Het college vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de rolstoel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte. Hierbij geldt het in het eerste lid genoemde maximum.

Lid 8.

De jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van een rolstoel wordt voor de eerste keer verstrekt in het jaar volgend op het jaar van aanschaf.

Lid 9.

De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen worden voor 100% vergoed.

Lid 10.

Indien vast staat dat belanghebbende de rolstoel niet meer gebruikt, is hij gehouden deze aan het college in eigendom over te dragen dan wel de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van belanghebbende binnen de gebruiksduur van de voorziening rust deze verplichting op de erfgenamen van belanghebbende.

Lid 11.

Indien vanwege medische redenen binnen 7 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel.

Lid 12.

Indien degene aan wie een persoonsgebonden budget voor een rolstoel is toegekend, binnen 7 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel gevorderd, tenzij het college van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt.

Lid 13.

De restwaarde van de rolstoel wordt als volgt bepaald:

Bij verhuizing of overlijden van

belanghebbende of niet meer adequaat

zijn van de voorziening

Restwaarde als percentage

van verstrekt aanschaf-gedeelte van het PGB

~ in het eerste jaar

85%

~ in het tweede jaar

70%

~ in het derde jaar

55%

~ in het vierde jaar

40%

~ in het vijfde jaar

25%

~ in het zesde jaar

10%

Artikel 14: Omvang van de financiële tegemoetkoming voor de sportrolstoel

Lid 1.

Een persoon met beperkingen kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering van een sportrolstoel, indien hij zonder deze sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Lid 2.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de aanschaf, het onderhoud, de reparatie en verzekering van een sportrolstoel bedraagt € 2.500,-.

Lid 3.

Een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf, het onderhoud, de reparatie en verzekering van een sportrolstoel wordt slechts eenmaal per drie jaar verstrekt.

Artikel 15: Uitbetaling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget wordt na verzending van de beschikking beschikbaar gesteld door storting op rekening van belanghebbende.

Artikel 16: Verantwoording van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming

Lid 1.

Verantwoording van het persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming door de budgethouder aan het college vindt plaats binnen drie maanden na dagtekening van het besluit.

Lid 2.

De budgethouder dient ter verantwoording een origineel aankoop- en betalingsbewijs alsmede het door hem afgesloten onderhouds- en servicecontract te overleggen.

Lid 3.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college besluiten om, op verzoek van de budgethouder, uitstel van verantwoording te verlenen indien daar goede redenen voor zijn.

Artikel 17: Controle persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming

Lid 1.

De steekproef zoals genoemd in artikel 22 van de Verordening heeft een omvang van tenminste 10% van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten.

Lid 2.

Indien uit de controle blijkt dat het persoonsgebonden budget niet is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, kan het college op grond van artikel 30 van de Verordening besluiten het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Hoofdstuk 5 Te bereiken resultaat: Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Artikel 18: Voorzieningen als algemene voorziening in natura en als persoonsgebonden budget

Lid 1.

  • 1.

    Het college verstaat onder een algemene voorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening: het gebruik van een gemaximeerd aantal zones met het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer regio Holland Rijnland (CVV) tegen een eigen betaling met daarbij een vrij besteedbaar bedrag dat voor vervoer als genoemd onder artikel 18 lid 3 sub 1a tot en met 1f, en voor het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer.

  • 2.

    De eigen betaling bij het gebruik van het CVV bedraagt:

    • a.

      voor personen jonger dan 65 jaar € 0,71 per zone + 1 opstapzone;

    • b.

      voor personen ouder dan 65 jaar € 0,46 per zone + 1 opstapzone.

Lid 2.

Het college verstaat onder een vervoersvoorziening in natura een al dan niet aangepaste voorziening in de vorm van:

  • a.

    een scootmobiel;

  • b.

    een gesloten buitenwagen;

  • c.

    een auto;

  • d.

    een ander verplaatsingsmiddel.

Lid 3.

Het college verstaat onder een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

  • 1.

    een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van:

  • a.

    een taxi;

  • b.

    een eigen auto of vervoer door derden;

  • c.

    een combinatie van a en b;

  • d.

    een rolstoeltaxi;

  • e.

    een voor rolstoelgebruik aangepast vervoermiddel, niet zijnde een taxi;

  • f.

    een combinatie van d en e;

  • g.

    een bruikleenauto / buitenwagen met verbrandingsmotor;

  • h.

    een ander verplaatsingsmiddel dan onder a t/m g genoemd.

  • 2.

    een tegemoetkoming in de kosten van:

  • a.

    een gehandicapte parkeerkaart en / of –plaats;

  • b.

    aanpassing van de eigen auto;

  • c.

    aanpassing van een ander verplaatsingsmiddel.

  • 3.

    een tegemoetkoming in de kosten een voorziening in de vorm van:

  • a.

    een scootmobiel;

  • b.

    een gesloten buitenwagen;

  • c.

    een auto;

  • d.

    een ander verplaatsing middel.

Artikel 19: Omvang van de financiële tegemoetkoming

Lid 1.

De vervoerswaarde van de individuele dan wel collectieve voorzieningen is gesteld op 2.000 kilometer per kalenderjaar.

Lid 2.

De tegemoetkoming voor het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer bedraagt op jaarbasis maximaal:

  • a.

    voor gebruik van het CVV 384 zones

  • b.

    voor vervoer vrij besteedbaar € 288,-

Lid 3.

De financiële tegemoetkoming voor individueel vervoer bedraagt op jaarbasis maximaal:

  • a.

    voor vervoer per taxi € 1.860,-

    (2.000 kilometer, eigen bijdrage € 0,16 per kilometer)

  • b.

    voor vervoer per eigen auto € 576,-

    (2.000 kilometer à € 0,28)

  • c.

    voor een combinatie van a en b:

voor de taxi (1.000 kilometer) € 930,-

plus voor de auto (1.000 kilometer) € 288,-

  • d.

    voor een rolstoeltaxi € 2.832,-

    (2.000 kilometer, eigen bijdrage € 0,16 per kilometer)

  • e.

    voor een voor rolstoelgebruik aangepast vervoermiddel € 576,-

(2.000 kilometer à € 0,28)

f.voor een combinatie van d en e:

voor de rolstoeltaxi (1.000 kilometer) € 1.416,-

plus voor rolstoelgebruik aangepast vervoermiddel (1.000 km) € 288,-

e.voor een bruikleenauto/buitenwagen met verbrandingsmotor € 240,-

e. (2.000 kilometer à € 0,12)

Lid 4.

De hoogte van de gemaximeerde tegemoetkoming als bedoeld in het tweede en derde lid kan naar boven en naar beneden worden vastgesteld indien de individuele vervoersbehoefte daartoe aanleiding geeft.

Lid 5.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming, zoals vermeld in artikel 19 lid en lid 3, wordt voor belanghebbenden tot 16 jaar gesteld op een percentage van de in het tweede en derde lid van dit artikel genoemde bedragen, namelijk:

a.0% voor belanghebbenden tot 4 jaar; b. 25% voor belanghebbenden van 4 tot 6 jaar; c. 50% voor belanghebbenden van 6 tot 12 jaar; en d. 75% voor belanghebbenden van 12 tot 16 jaar.

Artikel 20: Wijzigen omvang bij echtparen

Lid 1.

Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer maar wel van het CVV en tenminste één van hen ervoor kiest om af te zien van aanspraak op de in artikel 18.1 genoemde voorzieningen, wordt aan ieder van hen 50% toegekend van de in artikel 19.2 genoemde vergoeding.

Lid 2.

Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer, maar wel van het CVV wordt aan hen ieder maximaal toegekend:

  • a.

    100% van het aantal zones voor het gebruik van het CVV; en

  • b.

    50% van het in artikel 19.2 vrij besteedbare bedrag.

Lid 3.

Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik maken van het regulier openbaar vervoer en tenminste één van hen geen gebruik kan maken van het CVV, wordt aan elk van hen 50% van het maximumbedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer als genoemd in artikel 18.3 sub 1, toegekend als het vervoerspatroon samenvalt en 75% indien dit niet of niet geheel het geval is.

Artikel 21: Wijzigen omvang bij meerdere vervoersvoorzieningen

De vergoeding in de kosten van vervoer, als genoemd in artikel 18.1 en 18.3 sub 1 wordt gesteld op 50% van het maximumbedrag voor deze voorziening indien belanghebbende gebruik kan maken van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, dan wel een eigen of andere vervoersvoorziening.

Artikel 22: Omvang van het persoonsgebonden budget

Lid 1.

Het persoonsgebonden budget omvat de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst-compenserende te verstrekken voorziening in natura of ten hoogste het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

Lid 2.

Het persoonsgebonden budget kan indien nodig worden aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten. Onder instandhoudingkosten worden verstaan: de kosten die noodzakelijk zijn om de verstrekte voorziening in stand te houden, in het bijzonder de kosten van onderhoud en reparatie en, voor zover noodzakelijk, de verzekeringskosten. De kosten bedragen 7% van het verstrekte persoonsgebonden budget met een maximum van € 250,- per jaar.

Artikel 23: Omvang van het persoonsgebonden budget voor scootmobielen koop en huur

Lid 1.

Het persoonsgebonden budget voor een scootmobiel omvat twee bestanddelen: een eenmalige vergoeding voor de aanschaf inclusief standaard fabrieksopties (A) en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering (B). Het persoonsgebonden budget bedraagt, rekening houdend met de kosten voor verzekering en onderhoud voor de gehele gebruiksperiode, als bedoeld in het derde lid, ten hoogste:

a.voor een scootmobiel voor gebruik in de woonomgeving (8 km/uur):

€ 2.350,- (A)+ € 950,- (B) = € 3.300,-;

b.voor een scootmobiel voor gebruik in de woonomgeving (10 km/uur):

€ 2.700,- (A)+ € 1.100,- (B) = € 3.800,-;

c.voor een scootmobiel voor langere afstanden en intensief gebruik (15 km/uur):

€ 3.600,- (A)+ € 1.350,- (B) = € 4.950,-.

Lid 2.

Indien de belanghebbende het persoonsgebonden budget aanwendt voor het huren van een scootmobiel, ontvangt hij per kalenderjaar het in het eerste lid genoemde totaalbedrag (A + B), gedeeld door het aantal gebruiksduurjaren als bedoeld in het vierde lid. Bij overlijden of verhuizen van de belanghebbende of het niet meer adequaat zijn van de scootmobiel wordt het persoonsgebonden budget stopgezet.

Lid 3.

Bij de verstrekking van het persoonsgebonden budget stelt het college een programma van eisen voor de voorziening beschikbaar.

Lid 4.

Het college hanteert een gebruiksduur van 7 jaar voor een scootmobiel.

Lid 5.

De belanghebbende is verplicht om gedurende de gebruiksduur de via het persoonsgebonden budget aangeschafte scootmobiel voldoende te laten onderhouden.

Lid 6.

De belanghebbende is verplicht om gedurende de gebruiksduur voor de via het persoonsgebonden budget aangeschafte scootmobiel tenminste een aansprakelijkheidsverzekering (eerste drie jaar all risk) af te sluiten.

Lid 7.

Het college vergoedt alleen de werkelijk gemaakte kosten van de aanschaf van de scootmobiel op basis van aankoopbewijs of vooruitbetaald op basis van een offerte.

Lid 8.

De meerkosten die verband houden met noodzakelijke individuele aanpassingen worden voor 100% vergoed.

Lid 9.

De jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van een scootmobiel wordt voor de eerste keer verstrekt in het jaar volgend op het jaar van aanschaf.

Lid 10.

Indien vast staat dat belanghebbende de scootmobiel niet meer gebruikt, is hij gehouden deze aan het college in eigendom over te dragen dan wel de restwaarde ervan te vergoeden. Bij overlijden van belanghebbende binnen de gebruiksduur van de scootmobiel rust deze verplichting op de erfgenamen van belanghebbende.

Lid 11.

Indien vanwege medische redenen binnen 7 jaar opnieuw een persoonsgebonden budget voor een scootmobiel wordt aangevraagd, dan wordt deze eventueel verstrekt onder inhouding van het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte scootmobiel.

Lid 12.

Indien degene aan wie een persoonsgebonden budget voor een scootmobiel is toegekend, binnen 7 jaar verhuist, dan wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte scootmobiel gevorderd, tenzij het college van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt.

Lid 13.

De restwaarde van de scootmobiel wordt als volgt bepaald:

Bij verhuizing of overlijden van

belanghebbende of niet meer adequaat

zijn van de scootmobiel

Restwaarde als percentage

van verstrekt aanschaf-gedeelte van het Pgb

~ in het eerste jaar

85%

~ in het tweede jaar

70%

~ in het derde jaar

55%

~ in het vijfde jaar

40%

~ in het vierde jaar

25%

~ in het zesde jaar

10%

Artikel 24: Uitbetaling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming

Lid 1.

Het persoonsgebonden budget wordt na verzending van de beschikking beschikbaar gesteld door storting op rekening van belanghebbende.

Lid 2.

De financiële tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 19 en artikel 23 worden na toekenning op declaratiebasis uitbetaald.

Artikel 25: Verantwoording van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming

Lid 1.

Verantwoording van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming door de budgethouder aan het college vindt plaats binnen drie maanden na dagtekening van het besluit.

Lid 2.

De budgethouder dient ter verantwoording een origineel aankoop- en betalingsbewijs alsmede het door hem afgesloten onderhouds- en servicecontract te overleggen.

Lid 3.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het college besluiten om, op verzoek van de budgethouder, uitstel van verantwoording te verlenen indien daar goede redenen voor zijn.

Artikel 26: Controle persoonsgebonden budget

Lid 1.

De steekproef zoals genoemd in artikel 22 van de Verordening heeft een omvang van tenminste 10% van het aantal verstrekte persoonsgebonden budgetten.

Lid 2.

Indien uit de controle blijkt dat het persoonsgebonden budget niet is besteed aan het doel waarvoor het verstrekt is, kan het college op grond van artikel 30 van de Verordening besluiten het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 27: Categorieën van hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden kan door het college worden verstrekt op grond van de volgende

categorieën:

a.Categorie A: Op de woning gerichte huishoudelijke werkzaamheden, indien noodzakelijk

aangevuld met werkzaamheden gericht op de persoonlijke eigendommen.

b.Categorie B: Categorie A, aangevuld met organisatie van de huishouding in verband met

chronische ziekte of beperking, indien noodzakelijk ook aangevuld met het verzorgen en

opvangen van jonge kinderen en eventueel aangevuld met activiteiten bij een

ontregelde huishouding.

Artikel 28: Huishoudelijke hulp in natura

Lid 1.

Het college maakt voor de uitvoering van de aan de aanvrager toegekende hulp bij het huishouden in natura gebruik van het Dynamisch Selectiemodel voor de toewijzing van één van de door het college gecontracteerde zorgaanbieders.

Lid 2.

Belanghebbende kan uitsluitend voorafgaand aan de toewijzingsprocedure van het Dynamisch Selectiemodel de keuze maken de hulp in natura te wijzigen in een persoonsgebonden budget.

Lid 3.

De aanvrager heeft het recht om voorafgaand aan de toewijzingsprocedure van het Dynamisch Selectiemodel één voorkeur en één afkeur voor een zorgaanbieder uit te spreken.

Lid 4.

De uitgesproken voorkeur en afkeur worden meegenomen in de toewijzingsprocedure via het Dynamisch Selectiemodel.

Lid 5.

Belanghebbende kan aan de uitgesproken voorkeur als bedoeld in het derde lid geen onvervreemdbaar recht ontlenen bij de uitvoering van de toewijzingsprocedure via het Dynamisch Selectiemodel.

Lid 6.

Indien de rechthebbende de via het Dynamisch Selectiemodel toegewezen zorgaanbieder weigert, kan het college de rechthebbende uitsluiten van toegang tot de voorziening voor de duur van maximaal één jaar.

Artikel 29: Omvang van de eigen bijdrage

Lid 1.

De kostprijzen voor de voorziening hulp bij het huishouden als bedoeld in artikel 23 van de Verordening is voor:

  • a.

    Hulp bij het huishouden Categorie A natura € 17, 7 0 per uur ;

  • b.

    Hulp bij het huishouden Categorie B natura € 2 2 , 00 per uur .

    Lid 2.

    De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van hulp bij het huishouden zoals bedoeld in artikel 23 van de Verordening bedraagt:

    a.voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar:

    € 19,00 vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan

    € 23.295,00 het bedrag van € 19,00 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 23.295,00;

    b.voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder:

    € 19,00 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan

    € 16.456,00 het bedrag van € 19,00 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.456,00;

    • c.

      voor de gehuwde personen waarvan tenminste één van beiden jonger is dan 65 jaar: € 27,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 29.174,00 het bedrag van € 27,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 29.174,00;

    • d.

      voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn: € 27,20 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 22.957,00 het bedrag van € 27,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.957,00.

    Bovenstaande bedragen worden jaarlijks geïndexeerd op basis van door het ministerie van VWS aangegeven parameters.

Artikel 30 Niet opleggen eigen bijdrage

De eigen wordt niet opgelegd voor zover:

  • a.

    Binnen twee jaar na aanvang van de maatschappelijke ondersteuning voor de te betalen eigen bijdrage geen beschikking dan wel voorlopige beschikking tot vaststelling van deze bijdrage is verzonden;

  • b.

    Binnen een jaar nadat de aanbieder van de maatschappelijke ondersteuning, de naam, het adres en de woonplaats alsmede de omvang van de maatschappelijke ondersteuning heeft aangeleverd bij de op grond van artikel 16 van de Wet aangewezen rechtspersoon, deze rechtspersoon de naam, het adres en de woonplaats niet heeft teruggevonden in de gemeentelijke basisadministratie;

  • c.

    De persoon voor wie de maatschappelijke ondersteuning is bedoeld, jonger is dan 18 jaar.

Artikel 31 Weigering persoonsgebonden budget

Lid 1.

Geen persoonsgebonden budget wordt toegekend indien het woningaanpassingen van bouwkundige of woontechnische aard aan een huurwoning betreft.

Lid 2.

Geen persoonsgebonden budget wordt toegekend indien de vervoersvoorziening collectief vervoer betreft.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 32 Hardheidsclausuele

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen dit Besluit, indien toepassing daarvan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 33 Beleidsregels

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van dit Besluit.

Artikel 34 Citeertitel en inwerkingtreding

  • a.

    Dit Besluit wordt aangehaald als: 'Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Leiderdorp 2014'.

  • b.

    Dit Besluit treedt in werking op 1 januari 2014.

  • c.

    Met inwerkingtreding van dit Besluit komt het 'Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Leiderdorp 2013 (versie maart 2013)’ te vervallen.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 17 december 2013.

Het College van Burgemeester en wethouders,

De secretaris, de burgemeester,