Beleidsregels voor beperkte afwijkingen van het bestemmingsplan 2013, tweede wijziging

Geldend van 17-03-2016 t/m heden

Het college van burgemeester en wethouders,

gelet op artikel 2.12, lid1, sub a onder 1 en 2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht jo.

artikel 4 Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht,

en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

besluit vast te stellen de navolgende

Beleidsregels voor beperkte afwijkingen van het bestemmingsplan 2013, tweede wijziging

Hoofdstuk 1 Aanleiding en toelichting Beleidsregels

1.1 Inleiding

Burgemeester en wethouders zijn veelal bevoegd gezag voor kleinschalige ontwikkelingen welke in strijd zijn met het bestemmingsplan. In deze beleidsnotitie wordt een toelichting gegeven wanneer het College bevoegd is om af te wijken. Vervolgens wordt aan de hand van de artikelen uit het Besluit omgevingsrecht de beleidsruimte beschreven. Waar mogelijk wordt aangegeven hoe deze beleidsruimte wordt toegepast.

Beleidsregels voor de bevoegdheden van het college om af te wijken van het bestemmingsplan.

1.2 Aanleiding

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo beoogt een betere en snellere dienstverlening van de overheid aan burgers en bedrijven. Door integrale vergunningverlening en handhaving ontstaat een doelmatige manier van werken.

Wie bijvoorbeeld een huis of schuur wil bouwen, verbouwen, oprichten of gebruiken, krijgt te maken met veel vergunningen en voorschriften voor wonen, ruimte en milieu met elk hun eigen criteria, procedures, ambtelijke loketten, afhandelingstermijnen, leges en toezichthouders. Door de invoering van de Wabo worden 26 vergunningen en 1600 formulieren ondergebracht in één vergunning, de zogenoemde omgevingsvergunning. Zo hebben burgers en ondernemers nog maar te maken met één vergunning, één loket, één besluit en één procedure. Bovendien kan de aanvraag digitaal worden ingediend via Omgevingsloket online (OLO).

In artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is geregeld dat voor een activiteit als bedoeld in 2.1, eerste lid onder c (activiteit strijdig met het vigerende bestemmingsplan) slechts een omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking (binnenplanse afwijking) o f in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Dat laatste is uitgewerkt in artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en wordt ook wel de ‘planologische kruimelregeling’ genoemd. Hiermee maakt de Wabo kleine afwijkingen van de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan mogelijk. Het is tenslotte niet praktisch om voor elke kleine afwijking het bestemmingsplan aan te passen. Dat duurt te lang en is ingewikkelder dan voor zulke ‘kruimels’ nodig is. Deze afwijkingsmogelijkheid is beperkt tot een door het rijk opgestelde lijst.

Het college kan bij kleinschalige ontwikkelingen afwijken het bestemmingsplan. Soms gebeurt dat op basis van regels die zijn opgenomen in het bestemmingsplan en anders op basis van de ‘kruimelregeling’

1.3 Beleidsregels voor activiteiten in strijd met het bestemmingsplan

Een omgevingsvergunning voor (binnenplanse) afwijkingen van het bestemmingsplan kan worden verleend. Er is dus sprake van een bevoegdheid en geen plicht. Burgemeester en wethouders kunnen voor de uitoefening van die bevoegdheid regels vaststellen. De bevoegdheid beleidsregels vast te stellen is in art 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen. Regels voor de uitoefening van de bevoegdheid om af te wijken van bestemmingsplan bepalingen leiden tot een eenduidige en consequente afhandeling van de aanvraag omgevingsvergunning. Bij de beoordeling van verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan worden de in deze nota opgenomen beleidsregels toegepast. Het beleid biedt duidelijkheid voor de aanvrager en vereenvoudigt de behandeling van de vergunning.

Consequente behandeling van aanvragen die afwijken van het bestemmingsplan door toepassing van beleidsregels.

1.4 Redenen wijziging

Het afwijkingenbeleid, ‘Beleidsregels voor beperkte afwijkingen van het bestemmingsplan 2013’, is na de verandering van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in november 2014 op onderdelen achterhaald. Tevens is er de wens om inhoudelijk het beleid aan te vullen. Ook is vanuit de uitvoering behoefte aan een meer themagewijze benadering waarin ook de afwegingsruimte van het college ruimer is geformuleerd.

De aanpassing van het beleid wordt gefaseerd uitgevoerd. De eerste aanpassing (juni 2015) introduceerde de thema’s ‘carports’ en ‘dakopbouwen’ een aangepaste flexibiliteitsregeling.

De nieuwe thema’s krijgen een andere vorm dan voorheen. In het beleid van 2013 stond slechts benoemd waaraan medewerking werd verleend. In de praktijk blijkt dit onvoldoende aan te sluiten op de wensen van aanvragers. Daarnaast voorziet het beleid onvoldoende in de rijkdom aan woningtypen, kapvormen en uitbreidingsmogelijkheden die in de naoorlogse wijken zijn gerealiseerd.

Daarom wordt het beleid nu vormgegeven in een driedeling waarin duidelijk is wat in principe wel of niet is toegestaan, en een middencategorie waarin het afwegingskader wordt gegeven voor medewerking. Zo kunnen ook nieuwe trends gevormd worden. (Ja, mits, nee)

In deze tweede wijziging van het afwijkingenbeleid worden enkele onvolkomenheden in de eerdere themabladen gecorrigeerd en worden enkele nieuwe themabladen toegevoegd: ‘Erkers, entreeportalen en luifels’, ‘Kap op een aan- of bijgebouw’ en ‘Dakterrassen’.

Het afwijkingenbeleid wordt stapsgewijs aangepast aan de laatste versie van de ‘kruimelregeling’. Het beleid wordt themagewijs aangevuld met een ‘ja, mits, nee’-principe. In deze tweede wijziging gaat het om de volgende thema’s:

- Erkers, entreeportalen en luifels,

- Kap op een aan- of bijgebouw,

- Dakterrassen.

1.5 De ‘kruimelregeling’ samengevat

In de kruimelregeling zoals opgenomen in artikel 4, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) worden tien verschillende afwijkingen van het bestemmingsplan geregeld. Voor de niet-ingewijde is het misschien lastig om hieruit op te maken wat de afwijkingen zijn en welke mogelijkheden het beleid hiervoor biedt. De meest voorkomende gevallen op een rijtje:

Uitbreiding van gebouwen waaronder woningen (lid 1 en 4)

Ondanks verruiming van het vergunningsvrij bouwen blijven sommige uitbreidingen aan en bij de woning nog steeds vergunningplichtig. Een dakkapel aan de voorzijde van de woning of een aanbouw van meer dan 4 meter aan de achterkant is vergunningplichtig. Vaak past een aanvraag binnen het bestemmingsplan (eventueel met een binnenplanse afwijking) en kan daarvoor een vergunning worden gegeven. Soms is echter het bestemmingsplan nog niet actueel en kan met toepassing van de “beleidsregels voor beperkte afwijkingen van het bestemmingsplan 2013” alsnog een omgevingsvergunning worden verleend.

Kleine bouwwerken (lid 2 en 3)

Ook biedt de kruimelregeling de mogelijkheid tot verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van kleine gebouwen voor nutsvoorzieningen en verkeersfuncties, zoals bijvoorbeeld transformatorgebouwen en bushokjes. De gebouwen kunnen maximaal 5 meter hoog zijn en 50m2 groot. Voor bouwwerken die niet onder de categorie gebouw vallen, zoals lichtmasten, kunstwerken, geluidsschermen en dergelijke is de bouwhoogte maximaal 10 meter.

Gebruiksverandering van gebouwen (lid 9)

Eén van de belangrijkste mogelijkheden van de kruimelregeling is het toestaan van gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan. Daarmee kan bijvoorbeeld een leegstaand schoolgebouw gebruikt worden als kantoor.

1.6 Binnenplanse afwijkingen in recente bestemmingsplannen

Bestemmingsplannen die recent zijn geactualiseerd zijn opgesteld met vergelijkbare regels. In die regels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen die afgestemd zijn op de eerdere beleidsregels. Voor deze binnenplanse afwijkingsbevoegdheden is ook het college bevoegd gezag. De toepassing van die afwijkingsmogelijkheden volgt daarom hetzelfde beleidskader. Overigens kan in een bestemmingsplan gekozen zijn voor maatwerk in de binnenplanse afwijkingen die verder gaan dan deze beleidsregels omdat het specifieke bestemmingsplan hier om vraagt (bijvoorbeeld afwijkingen voor functies in het buitengebied).

In deze actualisering wordt voor een beperkt deel van deze afwijkingsmogelijkheden beleid geformuleerd. Alleen voor binnenplanse afwijkingen die een directe relatie hebben met de mogelijkheden van de kruimelregeling zijn deze beleidsregels mede van toepassing.

Bescherming van Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Leiderdorp werkt in 2016 ook aan nieuw Erfgoedbeleid. In bestemmingsplannen is daarop al geanticipeerd door op sommige gebieden en locaties een bestemming of aanduiding ‘cultuurhistorie’ op te nemen. Voor die locaties is dus een extra vergunning nodig en geldt dus een aanvullend afwegingskader. De beleidsmatige invulling daarvan wordt in het Erfgoedbeleid opgenomen, voorzover dat niet al in de bestemmingsplantoelichting is opgenomen.

Hoofdstuk 2. Beleidsregels

Artikel 2.1 Beleid voor toepassing Artikel 4, Bijlage II Bor

Bij de beoordeling van verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan zullen voor wat betreft de afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2º, Wabo de hiernavolgende beleidsregels worden toegepast. Indien het bestemmingsplan na de inwerkingtreding van dit beleid is gemaakt zullen de mogelijkheden die deze regels bieden daarin zijn opgenomen. (Zowel direct als in de vorm van binnenplanse afwijkingen.)

In Artikel 4, Bijlage II Bor is het volgende geregeld:

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen op grond van het Besluit omgevingsrecht (artikel 4, bijlage II) in aanmerking:

1.een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

a.niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

b.de oppervlakte niet meer dan 150 m2:

Toepassing:

Voor de toepassing onder 1.a. wordt onderscheid gemaakt tussen woningen en andere gebouwen. Voor woningen wordt mogelijk gemaakt, voor zover niet mogelijk vanuit het bestemmingsplan:

bijbehorende bouwwerken, voorzover:

  • -

    de bebouwing meer dan 2 meter achter voorgevelrooilijn ligt, behalve voor carports, erkers, toegangsportalen en luifels (zie themabladen ‘Carports’ en ‘Erkers, entreeportalen en luifels’)

  • -

    meer dan 50% van het erf onbebouwd blijft

  • -

    aanbouwen niet meer dan 4 meter diep of breed zijn, gemeten vanuit respectievelijk de achtergevel of de zijgevel van het hoofdgebouw. Voor zijgevels grenzend aan de openbare weg geldt een maximale breedte van 3,5 meter.

  • -

    de goothoogte van aan- en uitbouwen aan zij- en achtergevel niet meer is dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,3 meter

  • -

    de bouwhoogte van vrijstaande bouwwerken niet meer is dan 3 meter

In bestemmingsplannen is dit vertaald naar bestemmingsvlakken voor ‘Wonen’ en ‘Tuin’. Binnen de bestemming ‘Tuin’ worden geen bouwwerken toegestaan. Voor de in de themabladen beschreven gevallen kan daarvan worden afgeweken.

Voor andere gebouwen (niet-zijnde woningen zoals kantoren, bedrijven) wordt meegewerkt aan uitbreidingen bij of aan het hoofdgebouw voorzover:

  • -

    de uitbreiding niet meer bedraagt dan 10% van het oppervlak danwel volume van het hoofdgebouw

  • -

    De voorgevelrooilijn of andere aan het openbaar gebied gelegen rooilijn niet wordt overschreden

2. een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m2.

Toepassing:

Aan dergelijke bouwwerken van algemeen nut wordt meegewerkt in overleg met de beheerder van de openbare ruimte.

3.een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 10 m , en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m2.

Toepassing:

Voor bouwwerken die voldoen aan de kenmerken van lid 3 kan vergunning worden verleend mits de noodzaak is aangetoond en de overwegingen om af te wijken zorgvuldig zijn onderbouwd.

4.een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;

Toepassing:

Dakkapellen

Voor het toestaan van dakkapel zijn in de Welstandsnota Leiderdorp (2010) duidelijke criteria geformuleerd. Deze criteria voor dakkapellen vormen de uitvoeringsregels waarbinnen medewerking kan worden verleend aan een omgevingsvergunning.

Dakopbouwen

Aan de uitbreiding van gebouwen met een extra bouwlaag wordt alleen meegewerkt als het bestaande bouwblok daar aanleiding toegeeft. Zo zijn er plekken waar de bestaande bebouwing 2 lagen zonder kap is en sinds langere tijd woningen worden uitgebreid met een kap of terugliggende dakopbouw. Als niet sprake is van een duidelijke trend moet de aanvraag worden beoordeeld aan de hand van het afwegingskader (Zie themabladen). Voor die situaties waar wel wordt meegewerkt geldt:

a. Gebouw, een woning of woongebouw zijnde

Voor dakopbouwen op hoofdgebouwen gelden de regels opgenomen in het Themablad ‘Dakopbouwen op hoofdgebouwen’

b. Kap op aangebouwd of vrijstaand bijgebouw

Binnen bestemmingsplannen wordt veelal de mogelijkheid geboden om een kap op aanbouwen en/of bijgebouwen te realiseren. Voor een kap op een aan- of bijgebouw geldt het themablad ‘Kap op een aan- of bijgebouw’.

c. Gebouw, geen woning of woongebouw zijnde

Afwijking verlenen voor een dakopbouw ten behoeve van een ander gebouw dan een woning of woongebouw (zoals een kantoor of een bedrijf) waarbij de hoogte van de opbouw maximaal 3 m en de oppervlakte daarvan maximaal 50 m2 bedraagt en waarbij qua visuele beleving zorgvuldig rekening wordt gehouden met eventueel aanwezige precedenten op naburige bedrijfsgebouwen. Slechts afwijking verlenen indien het een dakopbouw op een hoofdgebouw betreft en de noodzaak is aangetoond. De overwegingen om de omgevingsvergunning te verlenen worden zorgvuldig onderbouwd.

Dakterrassen

Voor dakterrassen gelden de regels opgenomen in het Themablad ‘Dakterrassen’

5.een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m.

Toepassing:

Afwijking wordt verleend overeenkomstig de beleidsnota ‘randvoorwaarden bij plaatsing van antenne in Leiderdorp’.

6.een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998.

Toepassing:

Leiderdorp heeft geen glastuinbouwbedrijven waarvoor deze afwijking van toepassing is.

7.een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

Toepassing:

Omdat de verwachting is dat dit zeer sporadisch voorkomt per geval bezien of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven.

8.het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied; 

Toepassing:

Eerst moet nog ervaring worden opgedaan waar dit voor wordt gebruikt, anders dan het in de toelichting op de Bor gegeven voorbeeld van parkeren in de bestemming Groen. Voor dat voorbeeld kan op basis van nu geldend beleid zoals het Groenstructuurplan met voorkomende aanvragen worden omgegaan.

9.het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;

Toepassing:

De wens om voor een beperkt gebouwoppervlak ander gebruik toe te staan dan in het bestemmingsplan is opgenomen komt regelmatig voor. Voor de Leiderdorpse praktijk gaat het bijvoorbeeld om het toestaan van een kantoor of winkel in een bedrijfspand. Daarnaast wordt het ook gebruikt om vormen van bedrijvigheid aan huis toe te staan op plekken waar dit nog niet in het bestemmingsplan is geregeld.

Bedrijvigheid aan huis binnen de bebouwde kom

Voor toepassing van de afwijkingsmogelijkheden voor een aan-huis-verbonden bedrijf geldt de regeling overeenkomstig nieuwe bestemmingsplannen, waarin wordt toegestaan:

A an huis verbonden beroep of bedrijf, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlakte van de gebouwen waarbij geldt dat:

  • 1.

    bedrijven maximaal in de categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan of bedrijven die voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

  • 2.

    de activiteit alleen in de woning of aangebouwde bijgebouw mag worden uitgeoefend;

  • 3.

    buitenopslag niet is toegestaan;

  • 4.

    geen detailhandel of horeca is toegestaan;

  • 5.

    er geen onevenredige toename van de verkeersbelasting in de omgeving mag optreden;

  • 6.

    er geen onevenredige druk op de bestaande parkeermogelijkheden bij de woning en in de omgeving van de woning mag ontstaan;

  • 7.

    de vestiging van een Bed & breakfast is toegestaan

Voor beroep-aan-huis geldt overigens dat deze wordt gezien als onderdeel van de woonbestemming. Daarvoor is dus geen aparte vergunning noodzakelijk. Om inzicht te geven in de reikwijdte van het begrip beroep-aan-huis is daarom in april 2013 een notitie opgesteld die als bijlage bij dit beleid is gevoegd. Voor bedrijf-aan-huis is wel een omgevingsvergunning nodig, omdat hierbij in ieder geval moet worden beoordeeld op de verkeersaspecten onder 5 en 6. Daarnaast wordt ook bekeken of de bedrijfsvoering in de woonomgeving past.

A an huis verbonden beroep of bedrijf in een vrijstaand bijgebouw

Voor een beroep-aan-huis of bedrijf-aan-huis is daarnaast vergunning nodig als het wordt gevestigd in een vrijstaand bijgebouw. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat hierbij het risico aanwezig is dat de bedrijfsvoering geen relatie (meer) heeft met de woonfunctie. Zo is een schuur of een garagebox die direct vanaf de openbare weg te bereiken is ook los van de woning te gebruiken. In dat geval is geen sprake van ‘aan-huis-verbonden’. Daarnaast voldoen veel vrijstaande bijgebouwen ook niet aan de eisen voor verblijfsruimte. In de aanvraag moeten die aspecten dus worden meegenomen.

In bestemmingsplannen is deze mogelijkheid als een aparte afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Daarvoor gelden dezelfde criteria als hierboven, met uitzondering de eis dat alleen de woning of aanbouw mag worden gebruikt. In bestemmingsplannen is daaraan toegevoegd:

- het gebruik heeft slechts een beperkte ruimtelijke uitstraling;

Voor het beoordelen van deze aanvullende voorwaarde is van belang dat het bijgebouw het karakter van een bijbehorend bouwwerk behoud. Het bijgebouw moet dus niet door gebruik of verschijningsvorm ervaren worden als een hoofdgebouw.

Andere wijzigingen van gebruik binnen de bebouwde kom

Voor toepassing van de afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van wijziging in het gebruik van bestaande opstallen geldt dat:

  • a.

    de nieuwe functie moet passen binnen de omgeving;

  • b.

    het nieuwe gebruik slechts een beperkte ruimtelijke uitstraling heeft;

  • c.

    er mag geen onevenredige toename van de verkeersbelasting en de parkeerdruk in de omgeving ontstaan. De parkeerbehoefte wordt op basis van het Parkeerbeleidsplan vastgesteld;

  • d.

    een omzetting van een functie naar wonen alleen kan binnen een gebied met een overwegende woonfunctie;

  • e.

    bij omzetting van een functie in detailhandel moet de detailhandelsfunctie passen binnen het gemeentelijke en/of het regionale detailhandelsbeleid.

  • f.

    zo nodig wordt advies gevraagd de Adviescommissie Detailhandel. Dit advies moet worden toegevoegd aan de aanvraag omgevingsvergunning.

  • g.

    bij omzetting van een functie in bedrijfsmatige activiteiten er een advies moet zijn van de Omgevingsdienst West Holland, ten aanzien van de milieueffecten van de bedrijfsvestiging op de omgeving.

10. het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was;

Toepassing:

Geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het wijzigen van het gebruik van een recreatiewoning voor permanente bewoning.

11.ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Toepassing:

Omdat de verwachting is dat dit zeer sporadisch voorkomt per geval bezien of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven.

Artikel 2.2 Begrippen

Voor het beleid gelden de begrippen zoals opgenomen in artikel 1 van Bijlage II van het Bor alsook de volgende begrippen:

aan huis verbonden beroep

zie bijlage 1

aan huis verbonden bedrijf

zie bijlage 1

Bed & breakfast

een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een Bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis en/of bijbehorende gebouwen en wordt geëxploiteerd door de huurders of eigenaren van het betreffende huis.

Bezonningsstudie op basis van TNO-norm

Om te kunnen beoordelen of sprake is van ‘onevenredige hinder door schaduwwerking’ is meestal een bezonningsstudie nodig. In de bezonningsstudie wordt de huidige situatie vergeleken met de te vergunnen situatie. Voor de aanvaardbaarheid kan in de meeste gevallen de ‘lichte’ TNO-norm worden gebruikt.

TNO norm bezonning – licht en streng

Er bestaan in Nederland geen formele wettelijke normen en eisen ten aanzien van de bezonning voor bebouwing. Gemeentes zijn daarom vrij om een eigen invulling te geven aan de eisen omtrent bezonning. Wel zijn er normen van TNO; een lichte norm en de strenge norm.

Om het toetsen aan deze norm mogelijk te maken is er een vast meetpunt bepaald. De bezonning wordt gemeten in het midden van de vensterbank aan de binnenzijde van het glas in de woonkamer op een hoogte van 75 cm boven het peil van de afgewerkte vloer van de betreffende verdieping.

De lichte norm

Een gebouw voldoet aan de lichte norm wanneer er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. Daarbij is het geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvind.

De strenge norm

Om te voldoen aan de streng norm moet er in de periode van 21 januari tot en met 22 november bezonning mogelijk zijn gedurende drie uren per etmaal. Ook hierbij is het geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvind

Artikel 2.3 Flexibiliteitsbepaling

Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd om af te wijken van deze beleidsregels, wanneer:

  • ·

    de strikte toepassing van deze beleidsregels voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die naar het oordeel van het college onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, of

  • ·

    deze de uitvoering van beleid, welk door de gemeenteraad is vastgesteld na de inwerkingtreding van deze beleidsregels, in de weg staat, of

  • ·

    deze beleidsregels niet voorzien in mogelijkheden die door wijziging van wet- en regelgeving ontstaan.

Hierbij wordt gesteld dat bij toepassing van de flexibiliteitsbepaling een afweging plaatsvindt, waarin wordt ingegaan op de door deze beleidsregels beoogde beleidsdoelen en de belangen van derden, waaronder omwonenden.

Artikel 2.4 Inwerkingtreding

Dit beleid treedt in werking op de eerste dag na de dag waarop zij op grond van de Algemene wet bestuursrecht is bekendgemaakt.

Artikel 2.5 Titel

Het beleid kan worden aangehaald met de citeertitel: “Beleidsregels voor beperkte afwijkingen van het bestemmingsplan 2013, 2de wijziging”

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp op 8 maart 2016. 

De burgemeester                                          De secretaris.

Bijlage 1 Beroep aan huis - een nadere verkenning

1. Inleiding

Een beroep aan huis kan door een ondernemer zonder vergunning gestart worden. Beroepen die aan huis uitgeoefend kunnen worden, zijn de zelfstandige of vrije beroepen, zoals bijvoorbeeld een fysiotherapeut. Er zijn wel voorwaarden verbonden aan een beroep aan huis en ook is er een verschil tussen een beroep of een bedrijf aan huis. In deze notitie wordt dit nader toegelicht.

2. Jurisprudentie

Hoofdregel: Beroep aan huis valt binnen de woonbestemming

In de bestemmingsplannen is de bepaling opgenomen dat het verboden is gronden en bouwwerken

te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de woonbestemming. Een ander gebruik dan

wonen is dan niet toegestaan.

In vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bepaald dat het

vestigen van een vrij beroep niet strijdig is met de woonbestemming en dus geen nadere

toestemming vereist. Hierbij geldt overigens wel de belangrijke voorwaarde dat de

woonbestemming in overwegende mate gehandhaafd moet blijven. Voor andere ondergeschikte

vormen van aan huis verbonden beroepen of bedrijven (niet zijnde een vrij beroep) geldt op grond

van jurisprudentie dat aan de hand van de aard, omvang en intensiteit per geval moet worden

bezien of de bedrijvigheid al dan niet in strijd is met de woonbestemming.

3. Beleid en bestemmingsplannen

Regels voor de vestiging van beroep en bedrijf aan huis worden opgenomen in bestemmingsplannen. In de meest recente bestemmingsplannen binnen Leiderdorp (W4, De Hoven, De Bloemerd) is het beroep aan huis geregeld door enerzijds de definitie, waarbij is gesteld dat de ruimtelijke uitwerking en uitstraling in overeenstemming moet zijn met de woonfunctie, anderzijds door een oppervlaktebeperking tot 30% op te leggen:

-Definitie

Het uitoefenen van een vrij of zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van

diensten op persoonlijk, zakelijk, administratief, educatief, juridisch, medisch,

therapeutisch, ontwerptechnisch, kunstzinnig gebied, of daarmee gelijk te stellen

activiteiten, waaronder een atelier, kapper, schoonheidsspecialiste, dat in of bij een

woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, dat niet krachtens een milieuwet

vergunning- of meldingplichtig is en waarbij de woning in overwegende mate de

woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met

de woonfunctie in overeenstemming is;

-Beperking oppervlakte tot 30% in de bestemming Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

b . aan huis verbonden beroep in de woning, c.q. aan- of uitbouw, mits de

oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlakte van de

gebouwen.

4. Criteria beroep aan huis

Verschil beroep en bedrijf aan huis

Een vrij of zelfstandig beroep is iets anders dan een bedrijfsmatige activiteit. Een bedrijfsmatige activiteit is in strijd met de woonbestemming. Dit betekent dat dan een omgevingsvergunning nodig is. Hiervoor wordt getoetst aan de gestelde voorwaarden in het bestemmingsplan en aan de overige regelgeving, zoals bijvoorbeeld het bouwbesluit.

Een beroep aan huis wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, zoals hierboven in de definitie omschreven. Ondersteunende functies om dit beroep uit te oefenen (bijv. administratief medewerker of assistent) zijn mogelijk binnen een beroep aan huis. Zodra echter meer mensen dit beroep in de woning gaan uitoefenen (niet zijnde: gebruikers van de woning), is er sprake van een bedrijfsmatige activiteit.

Bijvoorbeeld: een bewoner kan als kapper een beroep aan huis hebben, zodra hier echter meerdere mensen als kapper werkzaam zijn, betreft het een bedrijfsmatige activiteit als kapsalon waarvoor een vergunning aangevraagd moet worden. Ook een huisarts kan zijn beroep aan huis uitoefenen.

Een huisartspraktijk daarentegen is niet mogelijk als beroep aan huis, maar kan via een vergunning voor een bedrijf aan huis wel mogelijk gemaakt worden (binnen de gestelde voorwaarden).

Regels

Regels kunnen slechts aangeven hoe wij binnen de jurisprudentie invulling geven aan de vraag wanneer sprake is van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hier ligt nog enige interpretatievrijheid, al zal de Raad van State in

beroepszaken het eindoordeel geven over de toepassing daarvan. Het gebruik van een limitatieve lijst voor beroepen aan huis is daarom niet effectief en beperkt houdbaar. In plaats van een limitatieve lijst te gebruiken is een lijst met algemene criteria die als toetsingskader kunnen dienen om te bepalen of een beroep aan huis kan worden toegestaan bij de woonfunctie.

Op basis van de definitie, zoals ook opgenomen in de bestemmingsplannen, volgen hieronder de aspecten en criteria die van belang zijn bij een beroep aan huis:

a. Het uitoefenen van een vrij of zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten ..

Hierbij kan gedacht worden aan: op persoonlijk, zakelijk, administratief, educatief, juridisch,

medisch, therapeutisch, ontwerptechnisch, kunstzinnig gebied, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, waaronder een atelier, kapper, schoonheidsspecialiste;

b. ..dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er..

bewoner(s) met hoofdverblijf in de woning;

c. ..dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is..

d. ..en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt..

kleinschalige functie van ondergeschikte betekenis, de woning behoudt overwegend de

woonfunctie; max. 30% van het vloeroppervlakte van de gebouwen;

e. ..en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in

overeenstemming is.

Ruimtelijke uitstraling en visuele aspecten:

  • ·

    De woning moet als woning herkenbaar blijven.

  • ·

    De activiteit mag alleen inpandig worden uitgeoefend (buitenopslag is niet toegestaan).

  • ·

    Opschriften c.q. naamaanduidingen met betrekking tot de beroepsactiviteit dienen beperkt te zijn en in overeenstemming met het woonkarakter.

  • ·

    (Licht)reclame is niet toegestaan.

Ruimtelijke uitwerking:

  • ·

    Verkeer en parkeren: het uitoefenen van de beroepsmatige activiteit mag niet leiden tot een onaanvaardbare aantrekking van verkeer en/of parkeeroverlast voor de omgeving.

  • ·

    Geen detailhandel of horeca