Verordening op de beplanting in Leiderdorp 2005

Geldend van 15-09-2005 t/m heden

Intitulé

Verordening op de beplanting in Leiderdorp 2005

De raad der gemeente Leiderdorp;

gelezen het voorstel van 27 september 2005, nr. 131;

gezien het advies van commissie 2 van 23 augustus 2005;

gelet op het bepaalde in artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 13, lid 4 en 17 van de Boswet;

besl u i t:

vast te stellen de

Verordening op de beplanting in Leiderdorp 2005

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    Beplanting: alle houtopstanden en overige al dan niet overblijvende gewassen, waaronder begrepen heesters, struiken, bloemen en planten;

  • b.

    Een houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen;

  • c.

    Een boom: een houtachtig overblijvend gewas, waarvan de dwarsdoorsnede van de stam, of ingeval dit gewas meer stammen heeft de dwarsdoorsneden van één van de stammen, ten minste 20 cm, gemeten op 1,30 m boven het maaiveld, bedraagt. In afwijking van het hiervoor gestelde kan de dwarsdoorsnede kleiner zijn dan 20 cm gemeten op 1,30 m centimeter boven het maaiveld, indien sprake is van:

    • ·

      Een monumentale boom of bijzondere beschermwaardige houtopstand als bedoeld in artikel 6;

    • ·

      Een houtopstand onderdeel uitmakend van de Hoofdgroenstructuur;

    • ·

      Een houtopstand in het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht als bedoeld in artikel 13, 18 en 20;

  • d.

    Een boom in het openbaar gebied: een boom staande op grond van overheden, bijvoorbeeld gemeente, provincie, waterschap of rijkswaterstaat;

  • e.

    Een particuliere boom: een boom staande op grond van een particulier, bijvoorbeeld een burger, bedrijf, stichting of vereniging;

  • f.

    Hakhout: één of meer bomen, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • g.

    Een monumentale boom: een bijzondere beschermwaardige houtopstand met een relatief hoge leeftijd, ouder dan 80 jaar, en met een bijzondere schoonheid- of zeldzaamheidswaarde, of een bijzondere functie voor de omgeving;

  • h.

    Een bijzonder waardevolle boom: een bijzondere beschermwaardige houtopstand ouder dan 50 jaar, en met een bijzondere dendrologische, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde;

  • i.

    Hoofdgroenstructuur: vastgestelde opbouw en onderlinge samenhang van beplanting in een bepaald gebied, in relatie tot het desbetreffende gebied die is vastgelegd in het geldende Groenstructuurplan Leiderdorp;

  • j.

    De bebouwde kom: het ingevolge het bepaalde in artikel 1, vijfde lid, van de Boswet door de gemeenteraad van Leiderdorp genomen besluit, waarbij voor de toepassing van de Boswet en deze verordening de grenzen van de bebouwde kom zijn vastgesteld en welk besluit is goedgekeurd door Provinciale Staten van Zuid-Holland;

  • k.

    De boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs voor bomen;

  • l.

    Bomenfonds: het gemeentelijk fonds voor onderhoud en instandhouding van bijzonder waardevolle private houtopstanden;

  • m.

    Herplantfonds: het gemeentelijk fonds voor uitbreiding van houtopstanden;

  • n.

    Het vellen: het rooien, met inbegrip van het verplanten van houtopstand, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

  • o.

    Het knotten en/of kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takken bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

  • p.

    Het dunnen: periodiek noodzakelijke vellingen binnen een houtopstand, ter bevordering van de leefbaarheid van de overblijvende houtopstanden, waarbij het natuurlijk verloop van het desbetreffende milieu in stand blijft;

  • q.

    Een ruimtelijke ontwikkeling: een ontwikkeling in de openbare ruimte, zoals de bouw van woningen en andere gebouwen, de aanleg of het verleggen van een weg, het leggen van kabels en leidingen, het herinrichten van een gebied, die grote invloed kan hebben op deze openbare ruimte;

  • r.

    Een Quick-scan: rapportage met inventarisatiegegevens van kenmerkende ‘groene’ elementen binnen en nabij de projectgrenzen en een effectenstudie van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de aangetroffen elementen;

  • s.

    Een Groentoets: een quick-scan uitgebreid met een plan van aanpak voor mitigerende en compenserende maatregelen om ervoor te zorgen dat de effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkeling op de kwaliteit van het groen op en nabij de locatie van de ontwikkeling niet zal afnemen en liefst nog zal toenemen;

  • t.

    Iepenziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • u.

    Iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de stoorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmaeus;

  • v.

    Ecologische verbindingszone: een natuurlijke verbinding tussen belangrijke, kwetsbare en bijzonder waardevolle natuurgebieden.

Artikel 2 Toegestane afstand tussen houtopstanden en de grenzen van naburige erven

De toegelaten afstand als bedoeld in artikel 42, lid 1 en 2 van Boek 5 van het BurgerlijkWetboek bedraagt voor bomen een halve meter en voor heesters en heggen nihil.

Artikel 3 Bescherming beplanting in de openbare ruimte

  • 1. Het is verboden om beplantingen, die in de openbare ruimte staan:

    • a.

      te plukken, te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • b.

      daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door de eigenaar opgedragen boomverzorgende taken.

  • 2. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een houtopstand in de openbare ruimte aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van burgemeester en wethouders.

Artikel 4 Bestrijding van iepenziekte

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren van verspreiding van de iepenziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      Indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      De iepen ter plaatse te ontbasten en de bast te vernietigen;

    • c.

      De niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepenziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    • a.

      Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren;

    • b.

      Het verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter;

    • c.

      Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het onder a. van dit lid gestelde verbod.

Artikel 5 Kapverbod

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze wordt geëxploiteerd als bedoeld in artikel 15 van de Boswet.

  • 3. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      Houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving van Burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in de artikel 13,19 en 20 van deze verordening;

    • b.

      Het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      Het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • d.

      Het vellen van een particuliere houtopstand die niet op de lijst met bijzonder waardevolle bomen staat of niet geveld wordt in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling;

    • e.

      Houtopstand, waarvoor ontheffing is verleend zoals bedoeld in artikel 13;

    • f.

      Houtopstand die geplant zijn in boombakken met een bodem, wanneer deze tijdelijk verplaatst moet worden.

Hoofdstuk 2 Monumentale en bijzonder waardevolle bomen

Artikel 6 Lijst met bijzonder waardevolle bomen

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen een lijst vast met bijzonder waardevolle bomen en houtopstanden. De lijst vermeldt de plaatselijke en kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van de houtopstand. Zonodig wordt een kaart bijgevoegd met daarop aangeduid de beschermde houtopstand. De eigenaar van de op deze lijst geplaatste houtopstand wordt van deze plaatsing zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis gesteld.

  • 2. De in het eerste lid genoemde lijst bevat in ieder geval de bomen voorkomend in het landelijk Register van Monumentale Bomen van de landelijke Bomenstichting, eventueel aangevuld met lokale bijzonder waardevolle bomen en houtopstanden.

  • 3. De eigenaar van een houtopstand die op de lijst staat vermeld, is verplicht schriftelijk aan de gemeente melding te doen van:

    • De eigendomsoverdracht van de houtopstand;

    • Het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand anders dan door velling op grond van een verleende vergunning.

    De mededeling dient te geschieden onmiddellijk na de eigendomsoverdracht c.q. het geheel of gedeeltelijk tenietgaan.

  • 4. Ten behoeve van groot onderhoud aan bijzonder waardevolle bomen bestaat de mogelijkheid tot aanspraak op tegemoetkoming in kosten middels financiering uit het Bomenfonds.

Artikel 7 Adviezen en inspraak

  • 1. Alvorens burgemeester en wethouders tot vaststelling of wijziging van de lijst met bijzonder waardevolle bomen overgaat, wint zij omtrent haar voornemen advies in bij instellingen die:

    • De bescherming van bomen en houtopstanden tot hun statutaire doelstelling hebben en;

    • In de gemeente een breed maatschappelijk draagvlak hebben.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de wijziging wordt veroorzaakt door:

    • Het bepaalde in artikel 6, lid 2;

    • De uitvoering van een rechterlijke uitspraak;

    • De verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 5, lid 1;

    • Een door de burgemeester op grond van artikel 10, lid 6 gegeven toestemming.

Hoofdstuk 3 De vergunning

Artikel 8 Vereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag

  • 1. De vergunning moet schriftelijk en gemotiveerd, onder bijvoeging van een situatieschets, worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Wanneer door of namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan burgemeester en wethouders een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningsaanvraag.

Artikel 9 Beslistermijn

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag voor een vergunning binnen 8 weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is dan wel de aanvraag overeenkomstig het verzoek van burgemeester en wethouders is aangevuld.

  • 2. Zij kunnen de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste 8 weken verlengen.

  • 3. De beslissing op een aanvraag van een vergunning tot vellen kan worden opgeschort als de aanvraag is ingediend in samenhang met de realisatie van een ander vergunningplichtig werk, zolang op die andere vergunningaanvraag niet is beslist.

Artikel 10 Het besluit op een aanvraag

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.

  • 2. Een vergunning wordt geweigerd indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden van behoud van houtopstand:

    • Natuur- en milieuwaarden;

    • Landschappelijke waarden;

    • Cultuurhistorische waarden;

    • Waarden van stads- en dorpsschoon;

    • Waarden voor recreatie en leefbaarheid.

  • 3. In beginsel wordt geen vergunning verleend voor houtopstanden voorkomend op de vastgestelde lijst van bijzonder waardevolle bomen, als bedoelt in artikel 6.

  • 4. In beginsel wordt geen vergunning verleend indien velling in strijd is met de Flora- en Faunawet, de Habitatrichtlijnen of andere regelgeving inzake natuurbescherming.

  • 5. De burgemeester kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang. De burgemeester kan in verband hiermee voorschriften stellen.

Artikel 11 Vervaltermijn vergunning

  • 1. De vergunning tot vellen als bedoeld in deze verordening vervalt indien daarvan niet binnen maximaal één jaar na het onherroepelijk zijn van de vergunning gebruik is gemaakt.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in uitzonderlijke gevallen beslissen tot eenmalige verlenging van de termijn zoals genoemd in het eerste lid, met zes maanden na een gemotiveerd verzoek van de vergunninghouder.

Artikel 12 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant met als doel het ontstaan van een vergelijkbare houtopstand als die, waarvoor de vergunning is verleend.

  • 2. Indien niet ter plaatse kan worden herplant, kan tot de aan een vergunning tot vellen te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat een geldelijke bijdrage gestort dient te worden in het gemeentelijk herplantfonds.

  • 3. De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 1 genoemde minimum maat.

  • 4. In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 5. Tot aan de vergunning tot vellen te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van de houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken mag worden overgegaan nadat vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures ten aanzien hiervan onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd zijn.

  • 6. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren aanwijzingen ter bescherming van nabijgelegen houtopstand.

Hoofdstuk 4 De groentoets

Artikel 13 Besluit

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen in geval van ruimtelijke ontwikkelingen ontheffing verlenen van het in artikel 5 gestelde kapverbod na goedkeuring van de quick-scan of groentoets.

  • 2. Het besluit om de in het eerste lid genoemde ontheffing te verlenen dient tegelijk en integraal met de beslissing op ruimtelijke ordeningsprocedures genomen te worden.

  • 3. De groentoets wordt goedgekeurd indien er:

    • geen andere bevredigende oplossing bestaat om de kenmerkende ‘groene’ elementen te handhaven, en

    • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten, en

    • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van het type beplanting.

Artikel 14 Procedure

  • 1. De quick-scan of groentoets wordt als onderdeel van de procedure van de ruimtelijke ordening die benodigd is voor de realisatie van de ruimtelijke ontwikkeling gezien.

  • 2. De beslistermijnen vallen samen met de procedure van de ruimtelijke ordening die benodigd is voor de realisatie van de ruimtelijke ontwikkeling.

Artikel 15 Vereisten

  • 1. Een groentoets omvat in ieder geval een duidelijke beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling, de locatie van het project en een reële planning en wordt opgesteld door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de ‘groene’ elementen te beschikken.

  • 2. Per locatie moet aangegeven zijn welke kenmerkende ‘groene’ elementen aanwezig zijn.

  • 3. Indien de onder lid 2 genoemde elementen binnen het project kunnen worden ingepast en geen beschermende maatregelen tijdens de werkzaamheden benodigd zijn om de elementen te kunnen handhaven dan is de quick-scan voldoende.

  • 4. Leidt het realiseren van het plan of de uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die het onmogelijk maken om de kenmerkende ‘groene’ elementen te handhaven dan moet de quick-scan uitgebreid worden tot een volwaardige groentoets.

Artikel 16 Vervaltermijn ontheffing

  • 1. De ontheffing van het kapverbod als bedoeld in artikel 13 vervalt indien daarvan niet binnen maximaal één jaar na het onherroepelijk zijn van de ontheffing gebruik is gemaakt.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in uitzonderlijke gevallen beslissen tot eenmalige verlenging van de termijn zoals genoemd in het eerste lid met zes maanden na een gemotiveerd verzoek van de ontheffinghouder.

Artikel 17 Standaardvoorschriften

  • 1. Tot de aan de ontheffing te verbinden voorschriften zal behoren het standaardvoorschrift dat niet tot vellen mag worden overgegaan en de ontheffing pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt van de procedure van de ruimtelijke ordening die benodigd is voor de realisatie van de ruimtelijke ontwikkeling. Indien gedurende deze bezwaartermijn een bezwaarschrift is ingediend, wordt de ontheffing pas van kracht één week nadat op dat bezwaarschrift is beslist.

  • 2. Tot de aan de ontheffing te verbinden voorschriften zal behoren het standaardvoorschrift dat tenminste drie werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden een schriftelijke melding aan de afdeling Gemeentewerken gedaan moet worden en dat er voor aanvang van de werkzaamheden met een ambtenaar van de afdeling Gemeentewerken ter plekke een schouw moet worden uitgevoerd.

  • 3. Tot de aan de ontheffing te verbinden voorschriften zal behoren het standaardvoorschrift dat tenminste twee werkdagen voor de beëindiging van de werkzaamheden een schriftelijke melding aan de afdeling Gemeentewerken gedaan moet worden en dat er met een ambtenaar van de afdeling Gemeentewerken ter plekke moet worden nageschouwd.

Artikel 18 Bijzondere voorschriften

  • 1. Tot de aan de ontheffing te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen maatregelen ter bescherming van te handhaven beplanting worden genomen.

  • 2. Tot de aan de ontheffing te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen bomen en/of heesters verplant moeten worden binnen de projectgrenzen.

  • 3. Tot de aan de ontheffing te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant met als doel het ontstaan van vergelijkbaar openbaar groen als die, welke verdwijnt ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling.

  • 4. Indien niet ter plaatse kan worden herplant, kan tot de aan een ontheffing te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat een geldelijke bijdrage gestort dient te worden in het gemeentelijke herplantfonds.

  • 5. De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 1 genoemde minimum maat.

  • 6. In het voorschrift bedoeld in het eerste lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

Hoofdstuk 5 De aanschrijving

Artikel 19 Aanschrijving tot het verwijderen, snoeien en/of opbinden van beplanting

Indien beplanting hinder en/of gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid dan wel anderszins een gevaar oplevert voor de openbare orde en veiligheid kunnen burgemeester en wethouders de zakelijk gerechtigde en/of degene die daartoe bevoegd is, aanschrijven tot

het verwijderen, het snoeien en/of opbinden van deze beplanting binnen een daartoe te stellen termijn en overeenkomstig door hen te geven aanwijzingen.

Artikel 20 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning ingevolge artikel 5, lid 1 of ontheffing ingevolge artikel 13, lid 1 is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. De verplichting en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 1 van deze verordening genoemde minimummaat.

  • 3. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 4. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig worden bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • Overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

    • Een quick-scan, waarin wordt aangegeven wat de effecten, ook op de langere termijn, op de kwaliteit van de houtopstand zullen zijn, op te stellen en aan te bieden.

Hoofdstuk 6 Straf- en slotbepalingen

Artikel 21 Schadevergoeding

Burgemeester en wethouders beslissen op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een vergunning tot vellen op grond van artikel 17, juncto artikel 13 lid 4, van de Boswet.

Artikel 22 Strafbepaling

Overtredingen van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde of de op grond van deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak: artikel 3, artikel 4, artikel 5, artikel6, lid 3, artikel 10, lid 1, artikel 12, artikel 13, artikel 17, artikel 18, artikel 19 en artikel 20. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.

Artikel 23 Toezicht

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: opsporingsambtenaren van de politieregio Hollands-Midden en de handhaver APV;

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen.

Artikel 24 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van bekendmaking;

  • 2. Op datzelfde tijdstip vervalt de Verordening op de beplantingen 1998 en de Nota ‘Herplant Bomen’ d.d. 14 augustus 2004.

Artikel 25 Overgangsbepaling

  • 1. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de verordening als genoemd in artikel 24, lid 2, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt de aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze verordening afgehandeld;

  • 2. Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift betreffende een besluit genomen op grond van de verordening dan wel beleidsregel zoals genoemd in artikel 24, lid 2 van deze verordening wordt beslist met toepassing van de verordening en beleidsregel zoals genoemd in artikel 24, lid 2 van deze verordening;

  • 3. Zolang de in artikel 6, lid 1 genoemde lijst met monumentale en bijzonder waardevolle bomen nog niet is vastgesteld door burgmeester en wethouders, is hoofdstuk 2 van de Verordening nog niet van kracht en dient bij het verbod van artikel 11, lid 3, bij gebreke van een vastgestelde lijst met monumentale en bijzonder waardevolle bomen, per geval bekeken te worden welke houtopstanden vallen onder het begrip monumentale en bijzonder waardevolle bomen;

  • 4. Zolang er nog geen subsidieverordening ten behoeve van het Bomenfonds zoals bedoeld in artikel 1, sub l is vastgesteld, is artikel 6, lid 4 van deze verordening nog niet van kracht.

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening op de beplantingen inLeiderdorp 2005.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van Leiderdorp op 10 oktober 2005
de voorzitter, M.Zonnevylle
de griffier, mw. J.C. Zantingh

Artikelsgewijze toelichting Verordening op de beplantingen in Leiderdorp 2005

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

  • c.

    Boom. Afbakening van het begrip boom is van belang in verband met het aangeven van de ondergrens van de bescherming. De minimale diktemaat is de meest gangbare en meest heldere vorm van afbakening. Andere vormen, zoals het vrijgeven van bepaalde boomsoorten of gebieden (erven, tuinen of wijken), leiden sneller tot misverstanden en vergissingen. Er is hier bewust onderscheid gemaakt tussen ‘private’ en ‘publieke’ bomen. De aanduiding ‘publieke bomen’ betekent alle bomen van overheden, bijvoorbeeld provincie, hoogheemraadschap of rijkswaterstaat. De aanduiding ‘private bomen’ betekent alle bomen van particuliere burgers, maar ook bomen van bedrijven, stichtingen of verenigingen. Voor private bomen is gekozen voor het kapvergunningvrij stellen van de houtopstand, tenzij deze voorkomt op de lijst met bijzonder waardevolle bomen en tenzij de houtopstand geveld moet worden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling om invulling te geven aan de wens de hoeveelheid regels en bureaucratie te verminderen en de verantwoordelijkheden en zeggenschap van burgers en samenleving te versterken. Voor publieke bomen is gekozen voor de maat van minimaal 20 cm. Enerzijds vanwege het algemene belang van bomen in openbaar gebied en anderzijds vanwege het waarborgen van inspraakmogelijkheden van belanghebbenden. De betrokkenheid van burgers bij bomen in hun straat is immers groot en indien de gemeente deze publieke bomen eveneens kapvergunningvrij maakt, zal dit op veel onbegrip stuiten en zal de afstand tussen burger en overheid verder worden vergroot.

Door de minimale doorsnede en de meerstammigheid zullen zeer oude struiken ook juridisch beschermd zijn. Beeldbepalende heesters of klimplanten, als ook pas geplante herdenkings- of toekomstbomen, die niet de minimale doorsnede hebben, kunnen óf binnen de hoofdgroenstructuur staan óf opgenomen zijn in de lijst met bijzonder waardevolle bomen en op deze wijze beschermd zijn. Zie verder artikel 6 en 7.

  • b.

    Houtopstand. Het kernbegrip van deze verordening, waarop het kapverbod en de vergunningplicht van toepassing zijn. Door dit begrip consequent centraal te stellen

wordt duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan bomen alleen.

Boomvormer. Een boomvormer is een houtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken. Een boomvormer kan uitgroeien tot een boom, een meerstammige boom of een boomachtige struik. In het alledaagse spraakgebruik heefteen boom één of slechts enkele stammen. Om de natuur bestaat er echter eengeleidelijke overgang: heester – struik – struikachtige boom – (meerstammige) boom.

Hakhout. Één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

Houtwal. Lijnvormige bosaanplant hoofdzakelijk bestaande uit inheemse heesters, struiken en boomvormers.

(lint)begroeiing. Vanwege de grote ecologische waarde van dergelijke begroeiingen (bijv. een meidoorn- of mispelhaag) is bescherming hiervan een noodzaak. Er staat “begroeiing” in plaats van beplanting om ook spontaan opgeslagen groen bescherming te kunnen bieden.

Bosplantsoen. Aanplant van jong bos, bestaande uit hoofdzakelijk heesters, struiken en boomvormers.

Struweel. Een begroeiing van hoofdzakelijk inheemse soorten heesters en struiken.

Heg. Een lintvormige aanplant van heesters of struiken, al dan niet in een vormgesnoeid, met een minimale lengte van 3 meter.

Klimplant. Verhoutend, overblijvend gewas dat zich hecht aan een dragend element, zoals een wand of muur. Bedoeld zijn beeldbepalende verticale begroeiingen van één of meer klimplanten van meer dan twee verdiepingen hoog.

Dodebomen. Met ‘zowel vitaal als afgestorven’ is bedoeld ook het vellen van dode of bijna dode bomen vergunningplichtig te maken. Hiermee kan voorkomen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar er voor zorgt dat een gezonde boom dood gat of ‘bij vergissing’ een gezonde boom kapt. Het kan tevens wenselijk zijn om dode bomen te bewaren vanwege hun ecologisch waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten in nestelen.

  • i.

    Hoofdgroenstructuur.Vastgestelde opbouw en onderlinge samenhang van beplanting in een bepaald gebied, in relatie tot het desbetreffende gebied die is vastgelegd in het geldende Groenstructuurplan Leiderdorp.

  • k.

    Monetaireboomwaarde. De Richtlijnen van de Nederlandse Vereniging vanTaxateurs van Bomen en houtige gewassen (NVTB, Postbus 683, 7300 AK Apeldoorn, tel. 055-5999449) voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de prijsindexcijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen. De richtlijnen gelden als de meest deskundige methodiek voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend. Het spreekt overigens voor zich dat bomen ook vele andere waarden dan monetaire waarde kunnen vertegenwoordigen.

  • l.

    &m. Bomenfonds/ herplantfonds: het is noodzakelijk om het fonds t.b.v. subsidie voor bijzonder waardevolle bomen gescheiden te houden van de gelden die de gemeente ontvangt bij financiële herplantplicht. Uit rechtspraak met betrekking tot herplant blijkt namelijk dat de gelden ontvangen bij financiële herplant alleen voor herplant ingezet kunnen worden. Daarom wordt er een bomenfonds en een herplantfonds in het leven geroepen.

  • n.

    Vellen. Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het instandhouden door periodieke snoei van de door kandelaberen ofknotten ontstane kroonvorm is niet vergunningplichtig. Het verwijderen vanhoofdwortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen. Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in houtopstand eveneens vergunningplichtig.

  • s.

    Groentoets. Waardevolle houtopstanden worden regelmatig (ernstig) beschadigd of vernietigd door bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen en het andere groen, waardoor ze niet ingepast of (onherstelbaar) beschadigd raken. De groentoets moet zorgen voor een onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze toets moet de boomtechnische kwaliteit waarborgen en een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven garanderen. De resultaten van deze toets kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.

  • v.

    Ecologische verbindingszone:Een ecologische verbindingszone is gunstig voor plant en dier. Ze maken nieuwe plantengroei mogelijk en stellen dieren in staat zichbeter te verplaatsen. Vooral diersoorten waarbij migratie noodzakelijk is om te overleven gaan erop vooruit. Het ontbreken van ecologische verbindingen kan ertoe leiden dat bepaalde natuurgebieden met hun leefgemeenschappen geïsoleerd raken. Voor bepaalde diersoorten betekent dit een bedreiging in hun voortbestaan.

Artikel 2 Toegestane afstand tussen houtopstanden en de grenzen van naburige erven

De leden één en twee van artikel 42 Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek geeft het bekende verwijderingsrecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen ene halve meter van de erfgrenslijn. Maar in artikel 5:42 lid 2 is in afwijking van het oude B.W. toegevoegd: “tenzij ingevolge een verordening of plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten”. Daarom is in deze verordening dit artikel toegevoegd dat de erfgrensafstand aanzienlijk verkleind. Met “nihil” voor heggen en heesters is bedoeld deze natuurlijke wijze van erfbegrenzing te beschermen en tot de normale standaard te maken. Vele bomen en heesters zullen door deze afstandsverkleining beter beschermd, misschien wel gespaard worden. De juridische mogelijkheden voor burenruzies zijn hiermee enigszins verminderd.

Artikel 3 Bescherming beplanting in de openbare ruimte

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft derhalve geen toelichting

Artikel 4 Bestrijding van iepenziekte

De bast is het levende weefsel onder de schors en het is noodzakelijk de gehele bast te verwijderen. Belangrijk is dat na velling ter plaatse wordt ontbast, om potentieel broedhout en verspreiding van de besmetting te voorkomen. Onder artikel 4 lid 1 is al kort toegelicht dat dit voor iepenziekte nodig is geworden nu het Besluit bestrijding iepenziekte is opgeheven en de Minister de gemeenten zelf de bevoegdheid heeft gelaten om tegen deze ziekte op te treden. Optreden is dringend gewenst om nog enige iepen in ons land over te houden.

Artikel 5 Kapverbod

1. Dit verbod is in verschillende opzichten ruimer dan het lijkt. Vellen is meer dan alleen omzagen en houtopstand is meer dan alleen een boom (zie artikel 1)

2. De bevoegdheid tot het instellen van een verbod tot vellen bij gemeentelijke verordening wordt in artikel 15 van de Boswet beperkt. Deze beperking heeft inhoudelijk betrekking op de in artikel 15 lid 2 Boswet genoemde houtopstand:

  • a.

    Populieren of wilgen als wegbeplantingen of éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

  • b.

    Fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

  • c.

    Fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • d.

    Kweekgoed;

  • e.

    Houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

    • -

      Ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

    • -

      Ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totaal aantal rijen.

De zinsnede “die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd” bedoelt de alle hiervoor genoemde uitzonderingen conform de Memorie van Toelichting op de Boswet te beperken tot bomen met een aantoonbare economisch doel en te onderscheiden van sierbomen. Bij vrucht- of fruitbomen, zijn sierbomen die vruchten

dragen dus wel kapvergunningplichtig. Onder het kapverbod valt het houden en de economische exploitatie van (vrucht)bomen niet.

3.Er is gekozen voor het verplicht stellen van een standaard inventarisatie van aanwezige beplantingen als vast onderdeel van iedere ruimtelijke ontwikkeling. Juist in het ontwerpstadium kunnen bouw- en aanlegplannen nog worden gewijzigd en aangepast aan aanwezige en te behouden beplantingen.

Door het tegelijkertijd beslissen op de groentoets en de bouwvergunning wordt vermeden dat de gemeente zichzelf in moeilijke situaties manoeuvreert, bijvoorbeeld het

redelijkerwijze niet meer of slechts gedeeltelijk aanvullend kunnen zijn van een kapvergunning op de reeds afgegeven bouwvergunning. Het komt voor dat gemeenten “groene” voorwaarden in hun bouwvergunning stellen (hoewel ons dit juridisch dubieus lijkt aangezien dergelijke behoud/herplantvoorwaarden bij de kapvergunning/groentoets behoren).

Dit sluit goed aan bij de wens van het rijk om de besluitvorming voor alle benodigde

vergunningaanvragen te ‘synchroniseren’, zodat de bestuursorganen de aanvragen kunnen afstemmen en in samenhang kunnen behandelen. Zo kunnen tegenstrijdige beslissingen worden voorkomen.

Voor particuliere bomen is bewust gekozen voor het kapvergunningvrij stellen van de houtopstand, tenzij deze voorkomt op de lijst met bijzonder waardevolle bomen en tenzij de houtopstand geveld moet worden in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling. Veel van deze aanvragen gaan over een enkele boom die te groot is geworden voor de tuin waarin hij staat. In deze gevallen wordt volgens de oude verordening van 1998 slechts in enkele gevallen geen kapvergunning afgegeven. Daarom is het kapverbod voor particuliere bomen beperkt tot de bijzonder waardevolle bomen en vellen ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling.

Voor houtopstand geplant in een boombak met bodem is gekozen om deze vergunningsvrij te stellen voor het tijdelijk verplaatsen van deze houtopstand omdat deze verplaatsing mogelijk is zonder dat dit ten koste gaat van de groeiplaats van de houtopstand door de boombakconstructie. Wanneer het echter gaat om half open boombakken die het mogelijk maken dat de houtopstand ook in de ondergrond, al dan niet bestaande uit bomengrond, met zijn wortels kan groeien, is het niet meer mogelijk om deze bakken tijdelijk opzij te zetten zonder dat dit ten koste gaat van de groeiplaats van de houtopstand. In deze gevallen kan geen sprake zijn van uitzondering op het kapverbod. De optie van houtopstand beplant in half open boombakken is daarom niet vergunningsvrij.

Hoofdstuk 2 Monumentale bomen

Artikel 6 Lijst met bijzonder waardevolle bomen

1.De lijst met bijzonder waardevolle bomen bevat bijzondere beschermwaardige bomen en andere houtopstanden. De lijst kan houtopstanden bevatten met een kleinere dwarsdoorsnede dan in artikel 1 genoemd. Op deze wijze kan (landschappelijk) waardevolle houtopstand, zoals beeldbepalende Rododendrons, magnolia’s of klimplanten of nieuw aangeplante herdenkingsbomen met een kleinere diktemaat toch bescherming genieten.

Duurzaam behoud van houtopstanden op de lijst van bijzonder waardevolle bomen heeft een hoge prioriteit. De houtopstand is extra beschermd doordat alleen bij hoge uitzondering een kapvergunning wordt verleend.

Dit artikel geeft een aantal algemene richtlijnen waaraan een lokale monumentale bomenlijst minimaal moet voldoen. Het is belangrijk om de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en het kadastraal en het kadastraal perceelsnummer te weten.

2.De mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor groot onderhoud aan particuliere bijzonder waardevolle bomen is opgenomen om particulieren te stimuleren het (achterstallig) groot onderhoud aan de bomen te laten uitvoeren. Bijzonder waardevolle bomen moeten regelmatig gecontroleerd worden en vragen bijzonder onderhoud. Dit is vaak prijzig. Middels de subsidieregeling kan de gemeente ertoe bijdragen dat de waardevolle bomen vitaal blijven.

Ook zal het draagvlak bij particulieren voor de lijst vergroot worden. Mensen zijn nu eenmaal eerder geneigd hun boom voor te dragen voor de lijst met bijzonder waardevolle bomen als er een klein voordeel uit te halen valt.

Artikel 7 Adviezen en inspraak

Dit artikel is opgenomen vanwege het algemene belang van de aanwezigheid van bijzonder waardevolle bomen in de gemeente en anderzijds vanwege het waarborgen van inspraakmogelijkheden van belanghebbenden. De betrokkenheid van burgers bij bijzonder waardevolle bomen is immers groot.

Hoofdstuk 3 De vergunning

Artikel 8 Vereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag

Schriftelijke aanvraag voor de uitgebreide procedure is vanzelfsprekend noodzakelijk. Een situatieschets, op te stellen door de aanvrager, blijkt in de praktijk nodig aangezien men anders een tweede maal de kapvergunning voor een andere houtopstand zou kunnen gebruiken.

Artikel 9 Beslistermijn

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 10 Het besluit op een aanvraag

Dit artikel bevat de criteria, die in ieder besluit inzake een aanvraag tot vellen genoemd moeten worden. Stilzwijgend wordt ervan uitgegaan dat (te) zieke of gevaarlijke bomen altijd voor vergunning in aanmerking zullen komen. Ervaring leert dat de algemene termen waarin hier genoemde weigeringsgronden gesteld zijn nadere uitwerking behoeven van criteria voor boombelang en verwijderingbelang. Deze criteria zijn in een afwegingsmodel (checklist) geplaatst dat als instrument wordt gehanteerd bij de beoordeling van de aanvraag. De beslissing op de aanvraag moet waar mogelijk verwijzen naar beleidsbesluiten. Ook de door derdebelanghebbenden ingediende zienswijzen moeten meegewogen worden.

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 3:46 – 3:50 en 4:82 – 4:84) dient de motivering van het besluit van Burgemeester en wethouders te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels zoals bestemmings-, groen-, bomen-, of landschapsplannen en bijbehorende (beschermings)categorieën en beleidskaarten.

Met Habitatrichtlijn is bedoeld de EU richtlijn van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (92/43).

Artikel 11 Vervaltermijn vergunning

Dit artikel blijkt nodig te zijn om misbruik van (zeer) oude kapvergunningen tegen te gaan.

Artikel 12 Bijzondere vergunningsvoorschriften

Herplantplicht. De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte. Uit de rechtspraak naar aanleiding van de herplantplicht blijkt dat beleidsmatige uitwerking van aard en omvang van de herplantplicht

noodzakelijk is. De gemeente heeft als beleidsuitgangspunt dat voor elke gevelde boom of struik in principe een nieuwe boom of struik terug moet komen. Als dit ter plaatse niet mogelijk is, wordt het groen elders in het dorp gecompenseerd, zodat het dorp een blijvend groene leefomgeving voor de burgers vormt;

Andere werken. Lid 5 verwoordt de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om de vergunningverlening afhankelijk te stellen van andere vergunningplichtige werken en de uitvoering daarvan. Soms kan in een eerdere fase dan bij vergunning om te vellen al tot een aanhouding van het kapbesluit besloten worden op grond van artikel 10 van deze verordening. Uitvoering van deze bepalingen is afhankelijk van de wijze waarop de communicatie tussen de verschillende sectoren is geregeld. Ook hiervoor is een beleidsmatige uitwerking gewenst.

Hoofdstuk 4 Groentoets

Artikel 13 Besluit

1. Besluit wordt tegelijk en integraal met beslissing op procedure van de ruimtelijke ordening genomen door Burgemeester en wethouders.

2. Dwingende redenen van groot openbaar belang. De toetsing van dit criterium houdt onder meer in dat sprake moet zijn van een algemeen belang en dus niet van een particulier belang of het belang van enkelingen.

Dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen bijvoorbeeld zijn:

  • 1.

    Aanleg en versterking van dijken, zandsuppletie en andere maatregelen tegen overstromingen;

  • 2.

    Verbetering van de werkgelegenheid (door bijvoorbeeld de aanleg van een bedrijventerrein);

  • 3.

    Voorzien in woningbehoefte;

  • 4.

    Verbetering van infrastructuur uit oogpunt van verkeersveiligheid of betere bereikbaarheid;

  • 5.

    Natuurontwikkeling of sanering met het oog op voor het milieu wezenlijk gunstige effecten en dergelijke.

Deze opsomming is niet beperkend. Er zijn ook andere gevallen denkbaar waarbij sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang. Een financieel goedkopere oplossing, als ook andere oplossingen reëel zijn, wordt niet aangemerkt als een

dwingende reden van groot openbaar belang. Verder is van belang dat dit criterium wordt

getoetst, los van de andere criteria. Als de vraag of sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang ontkennend moet worden beantwoord, zijn de andere criteria niet meer relevant en wordt de groentoets niet goedgekeurd en geen ontheffing afgegeven.

Als er geen reële alternatieven zijn en er wel sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en daarom wordt overwogen om ontheffing te verlenen, zullen compenserende maatregelen worden voorgeschreven, als mitigerende maatregelen niet afdoende blijken. Is compensatie noodzakelijk maar niet mogelijk op de locatie dan kan financiële compensatie worden voorgeschreven.

Steeds zal als voorwaarde worden gesteld dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat kenmerkende ‘groen’ elementen als gevolg van ingrepen geveld moeten worden.

Compensatie en verplaatsing worden altijd beschouwd als uiterste redmiddelen, die pas toegepast worden als alle mogelijkheden om schade te voorkomen benut zijn.

3.Plannen en projecten die reeds de gehele procedure van de ruimtelijke ordening hebben doorlopen zonder rekening te houden met kenmerkende ‘groene’ elementen komen vaak

niet in aanmerking voor het verkrijgen van een ontheffing of lopen grote vertraging op.

Dergelijke plannen zullen in veel gevallen alsnog ingrijpend moeten worden aangepast.

Vaak moet alsnog een onderzoek naar alternatieven worden uitgevoerd en een plan van aanpak voor mitigerende en compenserende maatregelen worden opgesteld, alvorens men in aanmerking kan komen voor een ontheffing.

Artikel 14 Procedure

Beslistermijnen. Doordat de quickscan en groentoets als onderdeel van de procedure van de ruimtelijke ordening wordt gezien vallen de beslistermijnen samen met die van de procedure van de ruimtelijke ordening die benodigd is voor de realisatie van de ruimtelijke ontwikkeling om zo tot een integraal besluit te kunnen komen

De besluitvorming en belangenafweging op de ontheffing op het kapverbod en de bouwvergunning zullen zo integraal en gelijktijdig plaats vinden. Hierdoor wordt vermeden dat de gemeente zichzelf in moeilijke situaties manoeuvreert, bijvoorbeeld het redelijkerwijze niet meer of slechts gedeeltelijk aanvullend kunnen zijn van een kapvergunning op de reeds afgegeven bouwvergunning.

Dit sluit bovendien goed aan bij de wens van het rijk om de besluitvorming voor alle benodigde vergunningaanvragen te ‘synchroniseren’, zodat de bestuursorganen intern en

extern de aanvragen kunnen afstemmen en in samenhang kunnen behandelen. Zo kunnen tegenstrijdige beslissingen worden voorkomen.

Artikel 15 Vereisten

Een schriftelijke aanvraag voor deze uitgebreide procedure is vanzelfsprekend noodzakelijk. De aanvraag bevat in ieder geval een duidelijke omschrijving van het te realiseren plan of de geplande werkzaamheden, een tekening van de locatie. Verder moet bij de aanvraag antwoord gegeven worden op de volgende vragen:

• Welke kenmerkende ‘groene’ elementen komen in en nabij het plangebied voor en waar precies? (= inventarisatie)

• Leidt het realiseren van het plan of de uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die in strijd zijn met het in artikel 5 gestelde kapverbod? (=effectenstudie)

• Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig aangepast worden dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate worden gepleegd?

• Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten ontheffing op het kapverbod vereist?

‘groene’ elementen. We onderscheiden de volgende groene elementen: bos; bosplantsoen; struweel, boomweide; bomenrij; solitaire boom; sierplantsoen; hagen; rietvegetatie; ruigte, weide; ruw gras; gazon; water; harde oever; zachte oever.

Bos. 1. Het eindstadium van een lange successiereeks, waarin lang levende

(climax)houtsoorten bepalend zijn

2.Een verzameling bomen met ontwikkelde etages van kruid- en struiklaag, hetzij in natuurstaat of aangelegd, veelal in grote eenheden onder te verdelen naar het snelgroeiende zachthout en het duurzame hardhout

Bosplantsoen. Aanplant van jong bos, hoofdzakelijk bestaande uit heesters, struiken en boomvormers.

Struweel. Begroeiing van enige omvang (minimaal 15 m breed), die voornamelijk uit struiken bestaat, die minimaal 1, maar meestal 2 tot 5 m hoog zijn. Een struweel heeft meestal een dichte structuur met veel doornige soorten, zoals meidoorn (Crataegus), sleedoorn (Prunus spinosa) en hondsroos (Rosa canina)

Boomweide. Grasland met bomen

Bomenrij. Opgaande beplanting als rij geplant in verharding, gras of onderbegroeiing

Solitaire boom. Opgaande beplanting als solitair geplant in verharding, gras of onderbegroeiing

Sierplantsoen. Sierbeplantingen die voor het grootste deel bestaan uit uitheemse en/of gecultiveerde soorten

Hagen. Een lintvormige aanplant van heesters of struiken, al dan niet in een vorm gesnoeid, met een minimale lengte van 3 meter.

Rietvegetatie. Begroeiing die bestaat uit riet, in stand gehouden door 1 x per 2 jaar maaien

Ruigte. Begroeiing die voornamelijk bestaat uit meerjarige, hoog opschietende kruiden, in stand gehouden door 1x per 2 tot 5 jaar maaien

Weide. Begroeiing die bestaat uit meerjarige kruidachtige soorten, waarin de grassen het grootste aandeel hebben, in stand gehouden door begrazing of één of meerdere

keren per jaar maaien

Ruw gras. Grasvegetatie met een hoogte van minimaal 50 mm en maximaal 80 mm, in stand gehouden door één of meerdere keren per jaar maaien

Gazon. Grasvegetatie met een hoogte van maximaal 50 mm, in stand gehouden door ca. 22 keer per jaar maaien

Water. Een sloot, vijver of andere waterpartij

Zachte oever. Oever met natuurvriendelijke inrichting, bijvoorbeeld in de vorm van plas- en/of drasberm. Een plasberm is een natte oeverstrook die langs de eigenlijke

watergang wordt aangelegd, tot 10-15 cm onder het gemiddelde waterpeil, waar ruigere oeverbegroeiing groeit. Een drasberm is een zelfde oeverstrook, alleen ondieper, maximaal 10 cm boven het gemiddelde waterpeil, waar natte graslandbegroeiing tot ontwikkeling kan komen.

Harde oever. Oever met kunstmatige bescherming, bijvoorbeeld in de vorm van betuining of damwand

Ruimtelijke ingrepen kunnen op verschillende schaal effecten hebben op kenmerkende

‘groene’ elementen. Het meest duidelijke effect is vernietiging van een element door vergraving of bebouwing. Ook ingrepen op enige afstand kunnen de fysieke kenmerken van een deel van de groeiplaats zo veranderen dat deze zijn functie verliest. Verandering van de grondwaterstand of waterkwaliteit kan leiden tot het ongeschikt worden van de groeiplaats voor bepaalde plantensoorten. Door verstoring door licht en de aanwezigheid van mensen

en verkeer kan de kwaliteit van de groeiplaats afnemen. Deze invloeden kunnen tot op ca. honderd meter van de geplande ingreep effecten teweeg brengen. Al deze effecten kunnen leiden tot verstoring van de groeiplaats. Om indirecte effecten goed te kunnen beoordelen zullen eventueel andere deskundigen onderdelen van de beoordeling voor hun rekening moeten nemen, bijvoorbeeld ten aanzien van hydrologie.

De verordening is gericht op het duurzaam in stand houden van waardevolle houtopstanden en kenmerkende ‘groene’ elementen. Niet elke aantasting van (de groeiplaats van) een

‘groen’ element leidt tot significante negatieve effecten op die duurzame instandhouding. Van belang hierbij is de omvang van het element. Wanneer de omvang niet significant afneemt

en wanneer het element zijn functie niet verliest kan een ingreep worden toegestaan. Er moet dan wel eerst ontheffing verleend worden.

Bij de beoordeling van de impact op de waardevolle houtopstanden en kenmerkende

‘groene’ elementen kan onderscheid gemaakt worden tussen de aanlegfase en de gebruiksfase. In de aanlegfase treedt vaak verstoring op door bouwactiviteiten. Tijdelijke verstoring door licht en tijdelijke opslag van materialen zijn hier voorbeelden van. Als zo’n effect tot een korte periode beperkt is, hoeft het niet te leiden tot blijvende effecten. Verstoring in gebruiksfase heeft een permanent karakter. De kans dat blijvende negatieve effecten op houtopstanden of ‘groene’ elementen optreden is dan groter.

Artikel 16 Vervaltermijn ontheffing

Dit artikel blijkt nodig te zijn om misbruik van (zeer) oude ontheffingen tegen te gaan.

Artikel 17 Standaardvoorwaarde

Dit artikel is bedoeld om te vermijden dat de kenmerkende ‘groene’ elementen al feitelijk verwijderd zijn voordat derden kennis van de ontheffing hebben kunnen nemen. Aansluiting is gezocht met formuleringen en systematiek uit de rechtspraak en de afstemming van de

bouwvergunning op de milieuvergunning. Om tussentijdse kap trachten te voorkomen tijdens de beroepstermijn dient een verzoek tot voorlopige voorziening te worden ingediend bij de afdeling bestuursrechtspraak van de rechtbank.

Ter voorkoming van het direct verwijderen na het ongegrond verklaren van de bezwaren, is een termijn van één week vastgesteld waarin geen groen elementen verwijderd mogen worden en de bezwaarmakers de mogelijkheid hebben een beroepschrift en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen.

Het tweede en derde lid zijn opgenomen om erop toe te kunnen zien dat de bijzondere voorschriften ook daadwerkelijk worden nageleefd. Een melding en schouw vooraf maakt het mogelijk eventuele gebreken nog te laten aanpassen voordat er onherstelbare schade aan in stand te houden houtopstanden is toegebracht. Naschouw is noodzakelijk om effecten die door de ruimtelijke ontwikkeling zijn ontstaan en in de toekomst het voortbestaan van de in stand te houden houtopstanden kunnen bedreigen tijdig te signaleren en weg te laten nemen door de ontheffinghouder. Dit komt de kwaliteit van het groen rondom de ruimtelijke ontwikkelingen alleen maar ten goede.

Artikel 18 Bijzondere voorschriften

Instandhoudingsplicht. De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte.

Verplantplicht. De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte.

Herplantplicht. De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte. Uit de rechtspraak naar aanleiding van de herplantplicht blijkt dat beleidsmatige uitwerking van aard en omvang van de herplantplicht noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 De aanschrijving

Artikel 19 Aanschrijving tot het verwijderen, snoeien en/of opbinden van beplanting

Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe

te passen ex artikel 125 Gemeentewet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien. Indien iemand een dergelijke last krijgt opgelegd, is geen kapvergunning vereist. Artikel 5, derde lid, onder a, geeft namelijk aan dat het verbod om zonder vergunning van het college een houtopstand te vellen of doen vellen niet geldt in die gevallen dat dit gebeurt in het kader van een opgelegde last.

Artikel 20 Herplant-/instandhoudingsplicht

Voorschriften. Herplantvoorschriften moeten concreet en eenduidig zijn en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven mits dit in het gangbare beleid past. De wijze waarop de zelfstandige herplant- en instandhoudingsplicht wordt uitgevoerd, vraagt dus om beleidsmatige uitwerking. Deze uitwerking kan deel uitmaken van een breder opgezet handhavingsbeleid. Factoren die daarbij een rol spelen, zijn de ernst van de overtreding, de mate van (on)verantwoordelijkheid die aan de overtreder kan worden toegekend en de feitelijke mogelijkheden tot uitvoering van een herplant. Onder het

handhavingsbeleid vallen ook de richtlijnen voor het effectief uitvoeren van de strafvervolging door de politie.

Financiële herplant. Een financiële herplantplicht moet daadwerkelijk voor herplant elders gebruikt worden blijkens de rechtspraak en niet voor extra snoeien of iets dergelijks. Bovendien moet die herplant zo nabij als mogelijk uitgevoerd worden.

Hoofdstuk 6 Straf- en slotbepalingen

Artikel 21 Schadevergoeding

De Boswet schrijft voor dat een gemeentelijke verordening dit artikel moet bevatten, hoewel uit de (gepubliceerde) rechtspraak geen enkel geval van een schade-uitkering op grond van dit artikel bekend is. Rechters lijken niet snel (onredelijk) nadeel aanwezig te achten indien een vergunning om te vellen geweigerd wordt.

Artikel 22 Strafbepaling

De op grond van dit artikel ingestelde strafvervolging laat onverlet de mogelijkheid van het instellen door burgemeester en wethouders van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan bomen of houtopstand.

Ratio. De strafmaatbepalingen zijn de basis voor aangifte bij de politie en eventuele strafvervolging door justitie. De bepalingen zijn overeenkomstig de grenzen van de Gemeentewet vastgesteld. Soms kan de rechter overgaan tot bijzondere maatregelen, zoals publicatie van een vonnis of voordeeltoekenning (d.w.z. dat justitie afziet van strafvervolging indien verdachte de schade vergoedt).

Samenloop. Ook een samengaan met andere delicten (vernieling van eigendom, belediging van personen, enz.) is vaak aanleiding om een illegale kap of beschadiging door justitie aan te laten pakken.

Artikel 23 Toezicht

De wijze waarop toezicht plaats dient te vinden is geregeld in afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 24 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 25 Overgangsbepaling

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 26 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.