Beleidsregels terugvordering Participatiewet 2015 Gemeente Leiderdorp

Geldend van 01-01-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels terugvordering Participatiewet 2015 Gemeente Leiderdorp

Beleidsregels terugvordering Participatiewet 2015

Gemeente Leiderdorp

ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a.

    a.IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozewerknemers;

  • b.

    b.IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezenzelfstandigen;

  • c.

    c.Uitkering: bijstand voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet of inkomensvoorzieningop grond van de IOAW of IOAZ;

  • d.

    SUWI: de wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen

  • e.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • f.

    NVVK: Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet.

Artikel 2 Gebruik maken van wettelijke bevoegdheid

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54, derde en vierde lid vande Participatiewet, artikel 17, derde en vierde lid van de IOAW, artikel 17, derde en vierde lid van deIOAZ.

  • b.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende uitkering zoals neergelegd in paragraaf 6.4 van deParticipatiewet, paragraaf 5 van de IOAW en paragraaf 5 van de IOAZ.

HERZIENING EN INTREKKING

Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

  • 1.

    Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

    • a.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid van de Participatiewet, of artikel 30 sub c, tweede en derde lid van de Wet SUWI, artikel 13, eerste en tweede lid van de IOAW, artikel 13, eerste en tweede lid van de IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering;

    • b.

      anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 2.

    Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

TERUGVORDERING

Artikel 4 Terugvordering

Onverminderd het bepaalde in artikel 58, eerste lid van de Participatiewet, artikel 25, eerste lid van de IOAW en artikel 25, eerste lid van de IOAZ wordt de uitkering teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

Artikel 5 Ten onrechte verleende uitkering

Burgemeester en wethouders vorderen de uitkering terug van de belanghebbende voor zover deze:

  • a.

    ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • c.

    voortvloeit uit gestelde borgtocht;

  • d.

    ingevolge artikel 52 Participatiewet bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op uitkering bestaat;

  • e.

    anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen;

  • f.

    anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

    • 1.

      de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover een uitkering is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 Participatiewet, artikel 8 van de IOAW, artikel 8 van de IOAZ beschikt of kan beschikken;

    • 2.

      een uitkering is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op diebestemming.

  • g.

    terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 6 Terugvordering van gezinsleden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 4 worden kosten van een uitkering, indien deze aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • 2.

    Indien de uitkering als gezinsuitkering aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid van de Participatiewet, artikel 30 sub c, tweede en derde lid van de Wet SUWI, artikel 13, eerste en tweede lid van de IOAW, artikel 13, eerste en tweede lid van de IOAZ niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de uitkering mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in artikel 31 Participatiewet, artikel 8 van de IOAW, artikel 8 van de IOAZ bij de verlening van deze uitkering rekening had moeten worden gehouden.

  • 3.

    Indien de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet SUWI, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Participatiewet, bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 4.

    de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de

terugbetaling van de kosten van de uitkering die worden teruggevorderd.

Artikel 7 Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

Onverminderd het bepaalde in artikel 58, eerste lid van de Participatiewet, artikel 25, eerste lid

van de IOAW en artikel 25, eerste lid van de IOAZ kunnen burgemeester en wethouders afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:

  • 1.

    het terug te vorderen bedrag lager is dan € 150;

  • 2.

    hiertoe een dringende reden aanwezig is;

  • 3.

    er sprake is van verrekening met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen of een andere uitkeringsinstantie. Burgemeester en wethouders volstaan met een schriftelijke kennisgeving aan belanghebbende;

  • 4.

    belanghebbende uit eigen beweging het gehele bedrag van de vordering heeft voldaan voordat een terugvorderingsbesluit is afgegeven en de vordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 eerste en tweede lid van de Participatiewet, artikel 30 sub c, tweede en derde lid van de Wet SUWI, artikel 13, eerste en tweede lid van de IOAW, artikel 13, eerste en tweede lid van de IOAZ. Burgemeester en wethouders volstaan met een schriftelijke kennisgeving aan belanghebbende.

KWIJTSCHELDING

Artikel 8 Kwijtschelding van vorderingen niet zijnde een vordering op grond van artikel 58, eerste lid van de Participatiewet, artikel 25, eerste lid IOAW of artikel 25, eerste lid IOAZ wegens schuldenproblematiek

In afwijking van de artikelen 4 en 5 kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering indien:

  • 1.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • 2.

    een schuldregeling wordt getroffen door een publieke schuldhulpverleningsorganisatie die lid is van de NVVK, en

  • 3.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • 4.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 9 Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Van kwijtschelding als bedoeld in artikel 8 wordt afgezien indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen tenzij de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 10 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt niet uitgevoerd voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 11 Intrekking kwijtscheldingsbesluit wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • 1.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • 2.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • 3.

    belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 12 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering, niet zijnde een vordering op grond van artikel 58, eerste lid van de Participatiewet, artikel 25, eerste lid IOAW of artikel 25 , eerste lid IOAZ, af te zien, indien belanghebbende:

    • a.

      gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan of niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog binnen een periode van zes weken heeft betaald en;

    • b.

      het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering niet te boven is gegaan.

  • 2. De belanghebbende die van mening is dat voor hem sprake is van een situatie als bedoeld in lid 1 kan zelf een schriftelijk verzoek indienen.

Artikel 13 Afzien van terugvordering wegens oninbaarheid

Burgemeester en wethouders kunnen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

Artikel 14 Geen kwijtschelding bij vordering gedekt door pand of hypotheek

Kwijtschelding als bedoeld in artikel 12 is niet mogelijk als de vorderingen door pand of hypotheek zijn gedekt.

INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND

Artikel 15 Wijze van invordering

  • a. De belanghebbende dient het bedrag ineens en terstond binnen 6 weken na dagtekening van het besluit te voldoen;

  • b. Wanneer hij niet kan voldoen aan het onder a. bepaalde kan de belanghebbende een verzoek doen om een minnelijke betalingsregeling te treffen.

Artikel 16 De afloscapaciteit voor vorderingen

  • Bij het treffen van een minnelijke regeling hanteert het college de volgende richtlijnen:

  • 1. De afloscapaciteit wordt vastgesteld op het volledige bedrag, dat resteert na toepassing van de beslagvrije voet, als bedoeld in artikel 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Voor belanghebbenden met een inkomen boven 100% van het sociaal minimum wordt de afloscapaciteit vastgesteld op het in lid 1 bedoelde bedrag, verhoogd met 50% van het inkomen boven 100% van het sociaal minimum tenzij de vordering is ontstaan door het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting ingevolge artikel 17, eerste lid Participatiewet, artikel 30 sub c, tweede en derde lid van de Wet SUWI, artikel 13, eerste en tweede lid, van de IOAW of artikel 13, eerste en tweede lid, van de IOAZ.

  • 3. Indien de vordering niet het gevolg is van het niet (geheel) nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid Participatiewet, artikel 30 sub c, tweede en derde lid van de Wet SUWI, artikel 13, eerste en tweede lid, van de IOAW of artikel 13, eerste en tweede lid, van de IOAZ en de uitkering is beëindigd in verband met uitstroom naar werk wordt, tot één jaar na beëindiging van de uitkering, de afloscapaciteit vastgesteld alsof het inkomen niet meer bedraagt dan 100% van het sociaal minimum.

Artikel 17 De betalingsverplichting

  • 1. Burgemeester en wethouders besluiten op basis van de door de belanghebbende verstrekte informatie en de bepalingen van artikel 16 van deze beleidsregels of er sprake is van een afloscapaciteit en zo ja, welk bedrag per maand dient te worden afgelost.

  • 2. Als belanghebbende gemotiveerd verzoekt om een herziening van het termijnbedrag en alle noodzakelijke gegevens daartoe heeft overgelegd, besluiten burgemeester en wethouders binnen vier weken na ontvangst van het verzoek de eerder genomen beslissing al dan niet te herzien.

  • 3. Burgemeester en wethouders informeren belanghebbende tenminste eenmaal per jaar schriftelijk over het actuele saldo van de vordering(en).

Artikel 18 Terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsbesluit delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mede:

  • a.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen uitkering wordt teruggevorderd;

  • b.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen uitkering dient terug te betalen;

  • c.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

Artikel 19 Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • 1. Het aflosbedrag, zoals medegedeeld in het terugvorderingsbesluit of dat met de belanghebbende op grond van een minnelijke regeling tot stand is gekomen, geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

  • 2. Ten minste één keer per twee jaar doen burgemeester en wethouders onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

Artikel 20 Verrekening en beslaglegging

  • 1.

    Voor belanghebbenden met een periodieke uitkering voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van de gemeente Leiderdorp wordt de betalingsverplichting bij voorkeur maandelijks verrekend met de periodieke uitkering.

  • 2.

    Bij beëindiging van de periodieke uitkering worden eventuele tegoeden ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan verrekend met de nog openstaande vordering.

  • 3.

    Toegekende uitstroompremies worden verrekend met openstaande vorderingen.

  • 4.

    Toegekende stimuleringspremies worden verrekend met openstaande vorderingen voor zover deze vorderingen het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid van de Participatiewet, artikel 30 sub c, tweede en derde lid van de Wet SUWI, artikel 13, eerste en tweede lid van de IOAW of artikel 13, eerste en tweede lid van de IOAZ.

  • 5.

    Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:

    • a.

      verrekening met de maandelijks verleende uitkering;

    • b.

      een vereenvoudigd derdenbeslag;

    • c.

      beslag via de deurwaarder;

    • d.

      een conservatoir beslag op goederen.

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 21 Rente en kosten

  • 1. Indien moet worden overgegaan tot verrekening of derdenbeslag, als bedoeld in artikel 20, tweede lid, wordt de vordering verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten. De kosten van invordering bedragen 10% van de vordering met een minimum bedrag van € 25,00 en een maximum van € 600,00.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing indien een vordering wordt overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder. In dat geval wordt de vordering verhoogd met de kosten van de deurwaarder.

Artikel 22 Brutering

  • 1. Wanneer de vordering niet in hetzelfde jaar waarover deze betrekking heeft wordt terugbetaald, wordt deze verhoogd met loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand of uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is;

  • 2. Deze loonbelasting en premies volksverzekeringen, alsmede de premie zorgverzekering, worden teruggevorderd, voor zover deze niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en tenzij de terugvordering de klant niet te verwijten is en er sprake is van onvoortvarendheid bij het college bij de verwerking van de tot de terugvordering leidende inlichtingen.

Artikel 23 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing van deze beleidsregels leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.

Artikel 24 Onvoorziene situaties

In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, nemen burgemeester en wethouders een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 25 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels terugvordering Participatiewet 2015.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Deze gewijzigde beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking en werken terug tot 1 januari 2015, onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels terugvordering WWB 2013.

Toelichting op de beleidsregels terugvordering Participatiewet 2015

Algemene toelichting

In de Algemene bijstandswet (Abw) was terugvordering van bijstand als verplichting in de wet opgenomen. Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand (WWB) op 1 januari 2004 is aan deze verplichting een einde gekomen en werd terugvordering een bevoegdheid van gemeenten. Leiderdorp maakt sindsdien gebruik van deze bevoegdheid en heeft beleidsregels voor de gemeentelijke uitvoering voor de terugvordering van bijstand opgesteld: de Beleidsregels terugvordering Participatiewet. De beleidsregels gelden ook voor de aan de Participatiewet verwante regelingen IOAW en IOAZ.

Vanaf 1 januari 2013 is terugvordering van fraudevorderingen op grond van de WWB (vanaf 1 januari 2015 gewijzigd in Participatiewet), IOAW en IOAZ weer verplicht geworden. Daarvoor is een nieuw artikel 58, lid 1 aan de wet toegevoegd. Ook de verrekening van deze vorderingen met een nog lopende uitkering is in de wet zelf (artikel 60, lid 4) verplicht gesteld. De beleidsregels

terugvordering zijn daarmee voortaan in de eerste plaats van toepassing op de niet-fraudevorderingen. Dit zijn alle vorderingen die niet zijn ontstaan door het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting van de belanghebbende. Om verwarring te voorkomen wordt waar dat nodig is nog wel verwezen naar artikel 58, lid 1 van de Participatiewet. In de IOAW en IOAZ zijn gelijkluidende artikelen opgenomen.

Uitgangspunt voor deze beleidsregels was en is dat ten onrechte verstrekte bijstand moet worden teruggevorderd. Terugvordering is daarmee een belangrijk instrument in het kader van het handhavingsbeleid voor de Participatiewet. Een instrument dat bijdraagt aan het behouden van maatschappelijk draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid. Daarnaast heeft terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget van het Inkomensdeel van de Participatiewet.

Per 1 januari 2009 waren de beleidsregels al aangescherpt om de inkomsten uit terugvordering te verhogen en het plegen van fraude met uitkeringen te ontmoedigen.

Artikelsgewijze toelichting

Daar waar hierna geen toelichting wordt gegeven worden de beleidsregels voldoende duidelijk geacht.

Artikel 2 Gebruik maken van wettelijke bevoegdheid

Vanaf 2004 is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand evenals het opschorten, herzien en intrekken van het recht op bijstand dat hier in de meeste gevallen aan vooraf gaat, een algehele bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Daarnaast gelden dezelfde bevoegdheden sinds 1 januari 2010, als gevolg van de Wet bundeling inkomensvoorzieningen gemeenten (Wet BUIG), ook voor ten onrechte verstrekte uitkeringen op grond van de IOAW en IOAZ. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheden tot herziening, intrekking en terugvordering in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels. Met de wijziging van 1 januari 2013 is de bevoegdheid tot herziening en intrekking niet veranderd.

Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Lid 1: Evenals terugvordering van de verstrekte uitkering (inkomensvoorziening of bijstand) is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit, een algehele bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 54, derde en vierde lid, Participatiewet en de gelijkluidende bepalingen in de IOAW, IOAZ, maar dwingend geformuleerd.

  • a.

    Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte een uitkering is verleend, dan wordt in alle gevallen het recht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht tegenover zowel de gemeente als UWV.

  • b.

    In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningbesluit aan de orde zijn.

Lid 2: Indien terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, kan dit lid van toepassing zijn. De vraag wat dringende redenen zijn is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden. De reden om af te zien van herziening of intrekking kan zowel met financiële als met niet financiële redenen te maken hebben. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van belanghebbende moet worden

beoordeeld. Dit lid strekt er dus niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om van herziening of intrekking af te zien.

Artikel 4 Terugvordering

Dit artikel is de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingbeleid. De uitkering wordt teruggevorderd als vermeld in deze beleidsregels.

Artikel 5 Ten onrechte verleende uitkering

De hier omschreven situaties waarin uitkering wordt teruggevorderd zijn inhoudelijk identiek aan de bepalingen ten aanzien van terugvordering in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer te veel of ten onrechte verstrekte uitkering moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften dwingend geformuleerd.

  • a.

    Een uitkering is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op uitkering bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient eerst een herzienings- of intrekkingbesluit te worden genomen (artikel 3).

  • b.

    Aan de uitkering die in de vorm van een geldlening is verleend moet in alle gevallen een terugbetalingsverplichting worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingbesluit genomen. Dit geldt alleen voor de Participatiewet. De IOAW en IOAZ kennen geen voorschotbepalingen.

  • c.

    Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) als de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker aan hem geleende geldsom. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58, tweede lid sub c, Participatiewet en de gemeentelijke regels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingbesluitnoodzakelijk.

  • d.

    Een voorschot wordt op grond van de artikelen 52 Participatiewet van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. De genoemde artikelen regelen dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms is verrekening van dit voorschot niet of niet volledig mogelijk. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van dezelfde, eerdergenoemde artikelen. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet is een afzonderlijk terugvorderingbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende uitkering.

  • e.

    Er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de uitkering bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij vooral om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningbesluit, bijvoorbeeld wanneer als gevolg van een administratieve vergissing ten onrechte uitkering is verleend. Als restrictie geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte uitkering ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar (artikel 5 onder g). f. Hier wordt gedoeld op situaties waarin ten onrechte een uitkering is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium al bijzondere bijstand of uitkering is ontvangen. Hiervoor gelden niet de restricties of de vervaltermijn genoemd onder e.

Artikel 6 Terugvordering van gezinsleden

Terugvordering van gezinsleden is een bevoegdheid van het college op grond van artikel 59 van de Participatiewet. De tekst van deze kan-bepaling is hier als dwingend voorschrift opgenomen

lid 2: Op grond van de terugvorderingbepalingen in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ kan de

verstrekte uitkering die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsuitkering is verleend, maar wel als zodanig verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: uitkering die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Lid 3: conform artikel 59 derde lid van de Participatiewet voorziet dit onderdeel in de mogelijkheid dat door het college kan worden teruggevorderd in de situatie dat er wel (terecht) gezinsbijstand is verleend, maar dat er desondanks sprake is van een verzwegen gezinslid.

Lid 4: Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat is (zijn) om (het volledige) bedrag terug te betalen, kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe moeten alle belanghebbenden die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar verrekenen. Hier ligt geen taak

voor de gemeente.

Artikel 7 Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

Lid 1.In dit onderdeel is voormalig artikel 78b Abw opgenomen: de zogenoemde kruimelbedragregeling. Bij een laag vorderingsbedrag kon van terugvordering worden afgezien. In de beleidsregels is een bedrag opgenomen van € 150,00. Dit bedrag is gebaseerd op de minimale uitvoeringskosten als de gemeente tot terugvordering overgaat. Indien er een vordering ontstaan is tot een maximum van € 150,00 wordt deze vordering volledig afgeboekt. De belanghebbende wordt hiervan niet in kennis gesteld, dit om het afgeven van een ‘verkeerd signaal‘ te voorkomen. Met nadruk is de kanbepaling opgenomen. Indien er namelijk sprake is van zeer verwijtbaar gedrag of

meerdere kleine vorderingen in een relatief korte periode dient de mogelijkheid tot terugvordering altijd aanwezig te zijn. In welke gevallen wel tot terugvordering zal worden overgegaan zal telkens een individuele afweging zijn. Voor fraudevorderingen geldt de regeling niet.

Lid 2. Dit lid maakt uitzondering mogelijk op alle in de beleidsregels genoemde verplichtingen om tot terugvordering over te gaan. Indien terugvordering te ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, dient toepassing van dit lid te worden overwogen. De vraag wat dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. Dit lid strekt er dus niet toe om een algemene of categoriale mogelijkheid te bieden om van terugvordering af te zien.

Lid 3. Indien er echter sprake is van verrekening met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) of andere uitkeringsinstantie wordt er wel teruggevorderd van het UWV of andere instantie maar om pragmatische redenen geen formeel terugvorderingbesluit verstuurd. De belanghebbende wordt wel schriftelijk van de verrekening met het UWV of andere instantie in kennis gesteld.

Lid 4. Dit onderdeel ziet op de situatie dat er sprake is van een vordering, die niet verwijtbaar is, en waarbij belanghebbende de vordering uit eigen beweging al voldaan heeft, voordat het terugvorderingsbesluit bekendgemaakt is. Om pragmatische redenen en omwille van de klantvriendelijkheid wordt geen formeel terugvorderingbesluit genomen en verstuurd. De belanghebbende wordt alleen schriftelijk in kennis gesteld van het feit dat hij/zij de vordering in één keer heeft voldaan.

Artikel 8 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Waar in de beleidsregels een grond tot terugvordering is opgenomen, moet de uitkering worden teruggevorderd. Terugvordering is de regel, het ervan afzien de uitzondering. Een dergelijke uitzondering kan de situatie zijn waarin de belanghebbende een beroep doet op de gemeentelijke schuldhulpverlening. De wet verbiedt vanaf 1 januari 2013 om aan een schuldregeling mee te werken als één van de schulden een fraudeschuld is. Uitgangspunten voor de gehele of gedeeltelijke kwijtschelding zijn de volgende:

  • 1.

    Er is sprake van een problematische schuldsituatie.

  • 2.

    De schuldregeling zal door een erkende publieke schuldhulpverleningsorganisatie (doorgaans de Stadsbank) moeten plaatsvinden.

  • 3.

    Het besluit af te zien van terugvordering dient bij te dragen aan een structurele oplossing van de problematische schuldensituatie.

  • 4.

    Omwille van gelijkheid tussen schuldeisers onderling is uitgangspunt dat de gemeente in ieder geval betaling van een evenredig deel van de vordering tegemoet kan zien in vergelijking met de andere schuldeisers. Dit laatste betekent dat de gemeente, al dan niet als bemiddelende instantie, er rekening mee dient te houden dat in ieder geval een verdeelsleutel wordt gevonden waaruit dat blijkt. Het is ongewenst dat gemeenten zouden afzien van terugvordering in een situatie waarin een of meer schulden buiten de schuldregeling blijven voortbestaan. Hierdoor zullen vroeger of later opnieuw problemen ontstaan, terwijl de doelstelling juist is om bij te dragen aan een definitieve oplossing voor de problematische schuldsituatie van belanghebbende.

Artikel 9 Afzien van kwijtschelding wegens schuldproblematiek

Vorderingen welke door pand of hypotheek zijn gedekt, nemen een bijzondere positie in. De gemeente zal als pand of hypotheekhouder in principe niet in een minnelijke schuldregeling kunnen meegaan, voor zover van de gemeente zou worden gevraagd een deel van de uitkering niet terug te vorderen. Het betreft hier immers situaties waarin zonder pand of hypotheek geen uitkering zou zijn verleend (bijvoorbeeld krediethypotheek of uitkeringsverlening aan een zelfstandige). Als de schuld niet geheel kan worden voldaan uit de opbrengst van het goed waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan de gemeente in de hierboven geschetste situatie voor dat deel eventueel toch meegaan met de minnelijke regeling.

Artikel 10 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegensschuldenproblematiek

Een besluit zoals bedoeld in artikel 8 treedt pas in werking nadat een schuldregeling door de overige schuldeisers is geaccordeerd en aan de onder artikel 8 genoemde vereisten voldoet. Wanneer een schuldregeling uiteindelijk niet tot stand komt wordt het besluit om tot kwijtschelding over te gaan ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd volgens artikel 11.

Artikel 11 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

De in dit artikel gegeven opsomming van situaties die leiden tot intrekking van een besluit tot kwijtschelding is limitatief. Dit betekent dat na het zich voordoen van een of meerdere feiten de verplichting tot terugvordering op grond van artikel 4 herleeft. Dit brengt met zich mee dat de gemeente in het kader van de schuldsaneringsregeling bij de besluitvorming met betrekking tot het afzien van terugvordering een voorbehoud dient te maken voor deze omstandigheden. Genoemde situaties kunnen zich tijdens de looptijd van de schuldregeling voordoen en vinden (met uitzondering van lid 1) hun oorzaak in het gedrag van de belanghebbende zelf.

Artikel 12 Kwijtschelding na voldoen aan de betalingsverplichting

Voor niet-fraudevorderingen geldt dat minimaal drie jaar aan de betalingsverplichtingen moet zijn voldaan. Kwijtschelding van fraudevorderingen is mogelijk op grond van artikel 58, lid 7 van de Participatiewet, artikel 25, luid 6 IOAW/IOAZ . Hoofdregel is dan dat tien jaar aan de betalingsverplichting moet zijn voldaan.

Artikel 13 Afzien van terugvordering wegens oninbaarheid

Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan een persoon van wie de verblijfplaats onbekend is of aan een persoon die zich definitief in een land heeft gevestigd waarmee Nederland geen executieverdrag heeft. Een ander voorbeeld is de schuld die na 5 jaar onbetaald is gebleven vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit bij belanghebbende. Het gaat hier om de situatie, waarin de gemeente, de reële verwachting heeft dat de incassoactiviteiten niets meer zullen opleveren. De gemeente zal bij het besluit om af te zien van terugvordering de afweging moeten maken of nog op enig moment valt te verwachten dat de belanghebbende zijn schuld zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost en zicht bestaat dat aan de betalingsverplichting zal worden voldaan.

Artikel 14 Geen kwijtschelding bij vordering gedekt door pand of hypotheek

Vorderingen welke door pand of hypotheek zijn gedekt, nemen een bijzondere positie in. De gemeente zal als pand of hypotheekhouder niet tot kwijtschelding kunnen overgaan, voor zover van de gemeente zou worden gevraagd een deel van de uitkering niet terug te vorderen. Het betreft hier immers situaties waarin zonder pand of hypotheek geen uitkering zou zijn verleend (bijvoorbeeld krediethypotheek of uitkeringsverlening aan een zelfstandige). Als de schuld niet geheel kan worden voldaan uit de opbrengst van het goed waarop pand of hypotheek is gevestigd, kan de gemeente voor het restant eventueel wel kwijtschelding verlenen.

Artikel 15 Wijze van invordering

Besluiten tot terugvordering die zijn bekendgemaakt in de periode van 1 juli 1997 tot 1 juli 2009 leverden een executoriale titel op. Dat wil zeggen dat zij zonder tussenkomst van de rechter ten uitvoer gelegd kunnen worden. Als de gemeente een executoriale titel heeft, kan de gemeente zelf beslag leggen op loon en uitkeringen. Kenmerkend voor dit zogenaamd ‘vereenvoudigd derdenbeslag’ is, dat het niet nodig is om een deurwaarder in te schakelen.

Lid 1 en 2: Op 1 juli 2009 is de 4e tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking getreden. Terugvorderingsbeschikkingen leveren sindsdien niet meer direct een executoriale titel op. Belanghebbenden krijgen nu eerst zes weken de gelegenheid om het teruggevorderde bedrag te betalen of een betalingsregeling af te spreken. Indien na deze periode geen reactie is binnengekomen, wordt binnen twee weken een aanmaning verstuurd. Als dit binnen twee weken geen reactie oplevert, kan er een dwangbevel worden verstuurd (of een inhouding op de uitkering plaatsvinden als de belanghebbende een uitkering ontvangt van de gemeente). Het dwangbevel levert dan wel weer een executoriale titel op.

Lid 3: Indien op enig moment blijkt dat de belanghebbende beschikt of kan beschikken over een vermogen waaruit de ten onrechte genoten uitkering ineens kan worden voldaan, moet de vordering ineens en terstond worden afgelost. Vermogensvrijlating en kwijtschelding conform de Participatiewet is hierbij niet van toepassing.

Artikel 16 De afloscapaciteit voor vorderingen

In dit artikel staat welke richtlijnen gelden bij het treffen van een minnelijke regeling.

Lid 1: De afloscapaciteit wordt in beginsel vastgesteld op het voor beslag vatbare bedrag na toepassing van de beslagvrije voet van het Wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering.

Lid 2: Indien de belanghebbende een inkomen heeft dat boven bijstandsniveau ligt, wordt de aflossingscapaciteit verhoogd met 50% van het meerinkomen. Er is hier bewust voor gekozen om een deel van het meerinkomen niet mee te nemen bij het berekenen van de afloscapaciteit. Achterliggende gedacht hierbij is dat de uitstroom naar werk ook voor een belanghebbende met schulden, financieel aantrekkelijk is. Bij fraudevorderingen geldt deze regel niet.

Lid 3: Vanuit dezelfde gedachte wordt voor belanghebbenden met niet verwijtbare schulden, als extra prikkel de aflossingscapaciteit het eerste jaar na uitstroom vastgesteld als in lid 1 van dit artikel. Eén jaar na uitstroom zal pas een nieuwe aflossingscapaciteit worden vastgesteld.

Artikel 17 De betalingsverplchting

Lid 1: Op basis van de inkomensgegevens van belanghebbende wordt vastgesteld of er sprake is van afloscapaciteit en zo ja hoeveel er dan per maand afgelost moet worden. In principe zijn de richtlijnen in artikel 16 hierbij leidend. Wanneer er echter naar het oordeel van het College sprake is van een billijk aanbod door de belanghebbende, kan het College ook een minnelijke regeling treffen die afwijkt van deze richtlijnen. Belangrijke criteria hierbij zijn de aard van de schuld (wel of niet verwijtbaar) en of de schuld binnen afzienbare termijn (< 2 jaar) zal zijn afgelost. De belanghebbende wordt van deze uitkomst schriftelijk in kennis gesteld.

Lid 2: Indien een belanghebbende het termijnbedrag niet meer kan voldoen, kan hij een gemotiveerd schriftelijk verzoek om herziening van het termijnbedrag indienen. Indien een belanghebbende in bezwaar gaat tegen een genomen besluit of tegen de door de opgelegde betalingsverplichting dient hij de verplichtingen zoals eerder zijn opgelegd na te komen totdat er een nieuw besluit is genomen (artikel 6:16 van de Awb).

lid 3: Belanghebbenden ontvangt één keer per jaar een zogenaamd saldo-overzicht. Hierop is te lezen wat het saldo van de vordering(en) op 1 januari en 31 december van het afgelopen jaar was en welke bedragen zijn afgelost, opgeboekt of afgeboekt.

Artikel 18 Terugvorderingsbesluit

In dit artikel is geregeld welke punten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingbesluit. Ook uit het oogpunt van rechtszekerheid hoort de belanghebbende te weten op welk bedrag en welke periode de vordering betrekking heeft, hoe de aflossing moet plaatsvinden en wat er gebeurt bij gebrekkige aflossing. Verder volgt uit het motiveringsbeginsel van de Awb dat de reden voor de terugvordering aan de belanghebbende bekend moet worden gemaakt.

Artikel 19 Verplichtingen met betrekking tot de invordering

Lid 1:Er wordt enkele malen gesproken over betalingsverplichtingen. Ter verduidelijking is hier opgenomen dat daarmee elk aflossingsbedrag wordt bedoeld, of dat nu eenzijdig in de terugvorderingsbeschikking is vastgesteld, of uit minnelijke schikking voortkomt.

Lid 2: Er zal regelmatig heronderzoek plaatsvinden naar de hoogte van het inkomen. Met welke frequentie dit gebeurt, zal mede afhankelijk zijn van de omstandigheden, zoals de hoogte van de vordering. De uitkomst van het heronderzoek is bepalend voor de eventuele wijziging van het aflossingsbedrag.

Artikel 20 Verrekening en beslaglegging

Lid 1 t/m 6: De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de belanghebbende tevens uitkering wordt verleend). Of, wanneer verrekening niet mogelijk is, door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag (artikel 479g Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering) nadat aan de belanghebbende door toezending per post een dwangbevel bekendgemaakt is. Daarnaast staat ook de “gewone” weg van executoriaal beslag open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.

De Awb bepaalt dat verrekening van een schuld met een uitkering alleen is toegestaan op basis van een wettelijk voorschrift. Hiertoe zijn bepalingen over verrekening opgenomen in de diverse wetten in de artikelen over terug- en invordering. Deze bepalingen maken het mogelijk om uitkeringen onderling met elkaar te verrekenen. Dat betekent dat een bijstandsschuld bijvoorbeeld mag worden verrekend met de IOAW-uitkering. Verrekening is alleen mogelijk voor zover de uitkering waarmee verrekend wordt, vatbaar is voor beslag. Een openstaande vordering mag dus niet worden verrekend met bijzondere bijstand.

De bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening mag overigens wel (op grond van artikel 48, vijfde lid, Participatiewet) met de algemene uitkering worden verrekend. Er hoeft geen sprake te zijn van verzuim, voordat het college tot verrekening van de vordering kan overgaan. Bij verrekening moet altijd de beslagvrije voet in acht worden genomen. Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 21 Rente en kosten

Lid 1: Als belanghebbende niet aan zijn betaalverplichting voldoet zal de gemeente andere invorderingsmaatregelen dienen te nemen. Het nemen van andere invorderingsmaatregelen - veelal door dwang, zoals beslag door een deurwaarder - brengt uiteraard kosten met zich mee. Voor diegene die niet aan de betalingsverplichting voldoet zullen de kosten van invordering in rekening worden gebracht. Onder kosten van invordering dient te worden verstaan: de kosten die gepaard gaan met de additionele werkzaamheden die noodzakelijk zijn om in geval van niet tijdige betaling tot invordering over te gaan. Dit houdt in dat alle kosten welke gepaard gaan met invordering nadat een belanghebbende niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan gerekend kunnen worden tot invorderingskosten. Hieronder vallen mede de kosten van het ambtelijke apparaat zoals het loon van de behandelende ambtenaar, administratie en informatiekosten. Het is niet exact aan te geven welke kosten de gemeente moet maken om een vordering te incasseren. Elke zaak is immers weer anders en heeft meer of minder tijd nodig. In zijn algemeenheid kunnen we wel stellen dat hoe hoger de schuld is hoe langer de periode van beslaglegging zal duren en dus hoe meer kosten hieraan zijn verbonden. Daarom bedragen de kosten een percentage van de terug te vorderen som. De hoogte van het percentage is een afgeleide van het percentage dat andere (commerciële) schuldeisers, deurwaarders, etc. hanteren. Zij brengen in de regel 15% van de hoofdsom als kosten in rekening. Omdat de gemeente geen commerciële instelling, is kunnen de

invorderingskosten worden vastgesteld op 10% van de hoofdsom met een minimum bedrag van € 25,00 en een maximum van € 600,00.

Lid 2: Om te voorkomen dat bij een belanghebbende de kosten van invordering van zowel de gemeente als de deurwaarder in rekening gebracht worden, is in dit lid bepaald dat er geen kosten door de gemeente opgelegd worden bij overdracht van de vordering aan een gerechtsdeurwaarder.

Artikel 22 Brutering

Lid 1: In de verschillende wetten is, voor zover van toepassing, het bruteren van de vordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid geformuleerd. Door deze bepaling met een dwingend karakter in de beleidsregels op te nemen brengt de gemeente tot uiting dat in alle gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.

Lid 2: Een uitzondering geldt voor die situatie waarin de terugvordering de klant niet verwijtbaar is, en er sprake is van onvoortvarendheid bij het college bij de verwerking van de tot de terugvordering leidende inlichtingen. De klant mag niet het nadeel ondervinden van te trage verwerking door de gemeente.