Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg

Geldend van 18-06-2022 t/m heden

Intitulé

Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg,

gezien het voorstel van het college d.d. 27 oktober 2009 (registratienr. raadsvoorstel 2009/27190);

gelet op:

- de verplichting die is opgenomen in artikel 140 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 134 van de Wet op de expertisecentra en artikel 96g van de Wet op het voortgezet onderwijs om - indien de gemeente zelf geen openbare scholen in stand houdt en de gemeente uitgaven wil doen voor het onderwijs aan die scholen welke uitgaven niet door het Rijk worden bekostigd- bij verordening een regeling daarvoor vast te stellen;

- de artikelen XIII, XV en XVII van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden, artikel 5 van de Gemeentewet en hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht;

- de uitkomst van het op 1 oktober 2009 gevoerde Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) met vertegenwoordigers van de schoolbesturen.

B E S L U I T:

vast te stellen de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

  • b.

    schoolbestuur: het bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde in de gemeente gelegen openbare of bijzondere school, of, voorzover in deze verordening is bepaald, van een nevenvestiging waarvan de hoofdvestiging is gelegen in een andere gemeente;

  • c.

    school: een school voor basisonderwijs, een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of een school voor voortgezet onderwijs:

    • -

      een school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

    • -

      een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, zoals bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

    • -

      een school voor voortgezet onderwijs: een school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsondewijs en voor praktijkonderwijs.

  • d.

    nevenvestiging: een deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra, artikel X van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • e.

    voorziening: een voorziening, zoals opgenomen in de bijlagen ‘Voorzieningen’ behorende bij deze verordening;

  • f.

    aanvullende voorziening: een door het college vastgestelde nieuwe voorziening, waarmee de verordening tijdelijk wordt aangevuld;

  • g.

    indieningsdatum: uiterste moment, zoals opgenomen in de bijlagen ‘Voorzieningen’ vandeze verordening, waarvoor een aanvraag voor een voorziening voor het eerste daaropvolgende tijdvak moet zijn ingediend;

  • h.

    toekenningscriteria: de omstandigheden, zoals opgenomen in de bijlagen ‘Voorzieningen’ van deze verordening, waaronder een schoolbestuur in aanmerking komt voor een voorziening of een aanvullende voorziening;

  • i.

    tijdvak: periode, zoals opgenomen in de bijlagen ‘Voorzieningen’ van deze verordening, waarvoor een voorziening wordt toegekend;

  • j.

    subsidieplafond: een bedrag, zoals bedoeld in artikel 4:22 van de wet, dat beschikbaar is voor een voorziening of een aanvullende voorziening;

  • k.

    feitelijke beschikbaarstelling: de beschikking van het college, waarbij een voorziening of een aanvullende voorziening in natura beschikbaar wordt gesteld;

  • l.

    subsidievaststelling: een beschikking van het college, zoals bedoeld in artikel 4:42 van de wet (Awb);

  • m.

    subsidieverlening: de beschikking van het college, waarbij een voorwaardelijke financiële aanspraak ontstaat op het subsidiebedrag voor een voorziening of een aanvullende voorziening.

  • n.

    wet : de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Subsidieplafond en verdelingsregels

  • 1. De raad kan voor een voorziening een subsidieplafond vaststellen. Hierbij bepaalt de raad hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 2. De raad maakt het subsidieplafond en de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag, uiterlijkzes weken voor de indieningsdatum aan de schoolbesturen bekend. De indieningsdatum die voor een voorziening geldt, is opgenomen bij de omschrijving van de voorzieningen in de bijlagen behorende bij deze verordening.

Artikel 3 Aanvullende voorziening

  • 1. Het college kan bepalen dat de verordening tijdelijk wordt aangevuld met een voorziening.

  • 2. Het college stelt de toekenningscriteria vast waaronder aanspraak bestaat op de aanvullende voorziening.

Artikel 4 Jaarlijks overzicht

Jaarlijks vóór 1 juli zendt het college aan de schoolbesturen een overzicht van de op basis van deze verordening toegekende voorzieningen. Het overzicht omvat de periode van 1 juni van het voorafgaande jaar tot en met 31 mei van het jaar van toezending.

Hoofdstuk 2 Procedures

Paragraaf 2.1 Aanvraag voorzieningen en weigeringsgronden

Artikel 5 Toevoegen, wijzigen en intrekken

Een wijziging van de verordening die leidt tot het toevoegen, wijzigen of intrekken van een voorziening, wordt uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum bekendgemaakt door het college.

Artikel 6 Indienen aanvraag

  • 1. Het schoolbestuur dat een voorziening voor het eerste daaropvolgend tijdvak wenst, dient vóór de indieningsdatum een aanvraag in bij het college. De indieningsdatum is niet van toepassing indien voor de voorziening is bepaald dat een indieningsdatum niet is voorgeschreven. Indien de aanvraag niet voor de indieningsdatum is ingediend, kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. De aanvraag vermeldt:

    • a.

      de naam en het adres van het schoolbestuur;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de gewenste voorziening;

    • d.

      de naam van de school en de onderwijssoort indien de voorziening is bestemd voor een school;

    • e.

      een motivering dat wordt voldaan aan de toekenningscriteria.

  • 3. Bij het ontbreken van een of meer gegevens deelt het college dit schriftelijk mee aan het schoolbestuur. Daarbij krijgt het schoolbestuur de gelegenheid om binnen drie weken na de datum van verzending van de mededeling de gegevens schriftelijk aan te vullen. Indien het schoolbestuur de ontbrekende gegevens niet binnen deze termijn verstrekt, beslist het college de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 7 Beslissingstermijn

  • 1. Het college beslist binnen twaalf weken na de indieningsdatum op de aanvraag. Indien ten aanzien van een voorziening geen indieningsdatum is voorgeschreven, beslist het college binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college kan de termijn van twaalf weken met vier weken verlengen.

    Hierbij geeft het college de reden voor de verlenging aan.

  • 3. Het college stelt binnen twee weken na de datum van de beschikking op de aanvraag het

    schoolbestuur hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Het college weigert de voorziening in ieder geval indien:

  • a.

    de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van de verordening;

  • b.

    niet is voldaan aan één van de toekenningscriteria;

  • c.

    door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

Paragraaf 2.2 Aanvraag aanvullende (spoedeisende) voorziening en weigeringsgronden

Artikel 9 Indienen aanvraag aanvullende (spoedeisende) voorziening

  • 1. Het schoolbestuur dat een aanvullende voorziening wenst, dient een aanvraag in bij het college.

  • 2. Op de aanvraag is artikel 6, tweede en derde lid van toepassing.

Artikel 10 Beslissingstermijn

Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken na de verstrekking van de aanvullende gegevens. Binnen twee weken na de datum van de beschikking stelt het college het schoolbestuur hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 11 Weigeringsgronden

Het college weigert de aanvullende voorziening in ieder geval indien:

  • a.

    de gevraagde voorziening geen aanvullende voorziening, zoals bedoeld in artikel 3 is;

  • b.

    niet is voldaan aan een van de toekenningscriteria.

Paragraaf 2.3 Toekennen, uitvoeren beschikking subsidieverlening, intrekken of wijzigen en verbod vervreemden

Artikel 12 Inhoud beschikking tot toekennen en betalen

  • 1. De beschikking van het college tot toekenning van een voorziening of een aanvullende voorziening kan inhouden:

    • a.

      feitelijke beschikbaarstelling van de voorziening of

    • b.

      een subsidieverlening of

    • c.

      een subsidievaststelling.

  • 2. De beschikking bevat:

    • a.

      het tijdvak en het doel waarvoor de voorziening is toegekend;

    • b.

      de wijze waarop het schoolbestuur de voorziening dient uit te voeren.

  • 3. De beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling bevat voorts:

    • a.

      het bedrag van de subsidie of indien de beschikking tot subsidieverlening het bedrag niet vermeldt, het bedrag waarop de subsidie ten hoogste wordt vastgesteld;

    • b.

      het bedrag van het voorschot of de wijze van vaststelling daarvan indien de beschikking tot subsidieverlening bepaalt dat het college een voorschot verleent;

    • c.

      voor zover van belang de wijze waarop rekening en verantwoording door het schoolbestuur wordt afgelegd aan het college;

    • d.

      de bepaling dat de wet van toepassing is en voorzover van belang welke afzonderlijke bepalingen of afwijkingen hierop van kracht zijn.

  • 4. De betaling van het subsidiebedrag vindt plaats binnen zes weken na de subsidievaststelling.

Artikel 13 Uitvoeren beschikking tot verlenen subsidie

  • 1. Na een beschikking tot subsidieverlening dient het schoolbestuur uiterlijk acht weken na afloop van het tijdvak waarvoor de voorziening is toegekend een aanvraag tot subsidievaststelling in. Het college stelt de subsidie ambtshalve vast indien de aanvraag achterwege blijft.

  • 2. Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie toont het schoolbestuur aan dat de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen als genoemd in artikel 12 zijn nagekomen.

  • 3. Indien het schoolbestuur niet of niet voldoende aantoont dat de verplichtingen zijn nagekomen, deelt het college dit schriftelijk mee aan het schoolbestuur. Hierbij geven zij aan op welke onderdelen het schoolbestuur aanvullende informatie moet verschaffen. Daarbij krijgt het schoolbestuur de gelegenheid om binnen drie weken na ontvangst van de mededeling de gevraagde informatie schriftelijk te verschaffen. Indien het schoolbestuur de gevraagde informatie niet binnen deze termijn verstrekt, stelt het college de subsidie ambtshalve vast.

Artikel 14 Vaststellen subsidie volgend op verlenen

  • 1. Het college beslist binnen acht weken na de indiening van de aanvraag als bedoeld in artikel 13 of binnen acht weken na de verstrekking van de aanvullende informatie.

  • 2. Het college betaalt het subsidiebedrag onder verrekening van de betaalde voorschotten, overeenkomstig de subsidievaststelling. De betaling vindt plaats binnen zes weken na de subsidievaststelling.

Artikel 15 Intrekken of wijzigen beschikking tot feitelijk beschikbaarstellen of vaststellen subsidie en terugvorderen

Ten aanzien van het beleid tot intrekking, wijziging, stopzetting of verlaging van de afgegeven subsidiebeschikking dan wel terugvordering van gegeven subsidie is titel 4:2 van de wet van toepassing.

Artikel 16 Intrekken of wijzigen beschikking tot subsidieverlening

  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan het college een beschikking tot subsidieverlening intrekken of ten nadele van het schoolbestuur wijzigen, indien:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    • b.

      de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen;

    • c.

      de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    • d.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip van toekenning van de voorziening, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 17 Verbod tot vervreemden

Vervreemding door het schoolbestuur van op basis van deze verordening toegekende voorzieningen, is niet toegestaan zonder toestemming van het college tenzij sprake is van een overdracht van voorzieningen aan een ander schoolbestuur als gevolg van samenvoeging van het desbetreffende schoolbestuur met een ander schoolbestuur.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 18 Verstrekken informatie

Het schoolbestuur verstrekt op verzoek van het college nadere gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 19 Beslissen college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen - de uitvoering van de verordening betreffende - waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 20 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg.

  • 2. Deze verordening treedt in werking de dag na de dag van bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van
de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg
van 15 december 2009.
De griffier, De voorzitter
mr. G.A. van Egmond, drs. J.W. van der Sluis

Bijlage

Algemene en artikelsgewijze toelichting op de ‘Verordering materiële financiële gelijkstelling onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg’.

Algemene toelichting

De wortels van de huidige overschrijdingsregeling vinden zijn grondslag in de onderwijspacificatie van 1917. De financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs vormde hiervan het sluitstuk en werd uitgewerkt in de Lageronderwijswet 1920 en in een later stadium andere onderwijswetgevingen. Deze wettelijke regeling is sindsdien - ondanks de diverse wijzigingen van de onderwijswetten - hetzelfde gebleven. De financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs vloeit voort uit het zevende lid van artikel 23 van de Grondwet dat als volgt luidt:

‘Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de bij de wet te stellen voorwaarden voldoet, wordt naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd.

De wet stelt voorwaarden vast, waarop voor het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs bijdragen uit de openbare kas worden verleend’.

Uitgangspunt van deze bepaling is dat op het moment dat een gemeente meer besteedt aan het openbaar onderwijs dan zij aan rijksvergoeding ontvangt, zij het meerdere automatisch moet doorbetalen aan het bijzonder onderwijs in de gemeente. Dit wordt wel aangeduid met de formele financiële gelijkstelling. De formele financiële gelijkstelling komt dus voor bij integraal bestuur in de relatie tussen het openbaar en het bijzonder onderwijs. De formele financiële gelijkstelling is uitgewerkt in de artikelen 142-147 WPO, de artikelen 134-139 WEC en de artikelen 96g-96r WVO.

De gemeente Leidschendam-Voorburg heeft op 1 april 2006 het bevoegd gezag van het openbaar onderwijs overdragen aan de Stichting r.-k. en Openbaar Primair Onderwijs PANTA RHEI. Op dat moment is ook het openbaar onderwijs in financiële zin losgekoppeld van de gemeente. Voor het openbaar onderwijs ontstaat dan gelijkertijd dezelfde bestuurlijke verhouding met het gemeentebestuur als de bestuurlijke verhouding tussen gemeente en het bijzonder onderwijs.

De gemeentelijke keuze om het openbaar onderwijs te verzelfstandigen heeft ook gevolgen voor de werking van de formele financiële gelijkstelling: omdat de gemeente geen openbaar onderwijs meer in stand houdt, vervalt de wettelijke verplichting de kosten van het openbaar onderwijs vast te stellen. In de situatie dat het openbaar onderwijs is verzelfstandigd en de gemeente voornemens is aan de schoolbesturen een (aanvullende) gemeentelijke vergoeding beschikbaar te stellen, is het bepaalde in artikel 6 van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO), artikel 6 van de Wet op de Expertisecentra (WEC) en artikel 77 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) van toepassing, te weten:

‘Ten laste van geen andere openbare kas dan van het Rijk en gemeente worden geen scholen in stand gehouden, noch uitgaven voor een school gedaan. Gemeenten doen geen uitgaven voor een niet door de gemeente in stand gehouden school dan krachtens de wet’.

De wet kent hiervoor de regeling materiële financiële gelijkstelling onderwijs, die is uitgewerkt in artikel 140 van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO), artikel 134 van de Wet op de Expertise Centra (WEC) en artikel 96g van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO).

Indien de gemeente uitgaven wil doen voor scholen die zij niet in stand houdt moet de raad op grond van deze artikelen een verordening vaststellen, waarin de wettelijke regeling materiële financiële gelijkstelling is uitgewerkt. Deze verordening is gebaseerd op de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Artikelsgewijze toelichting

Aanhef

In de aanhef wordt aangegeven op welke bepaling uit de verschillende wetgevingen deze verordening is gebaseerd. Indien de gemeente zelf geen openbare school in stand houdt en de gemeen­te wenst aanvullend eigen beleid te voeren, is de wettelijke grondslag van de verordening artikel 140 van de WPO, artikel 134 van de WEC en artikel 96g van de WVO (voor zover de desbetreffende

on­derwijssoorten binnen de gemeente aanwezig zijn).

Artikel 1 Begripsbepaling

Dit artikel bevat de gebruikelijke begripsomschrijvingen. Hieronder volgt een toelichting op de belangrijkste begripsbepalingen.

b. Schoolbestuur

De begripsbepaling van het schoolbestuur omvat twee delen:

  • 1.

    schoolbestuur van een in de gemeente gelegen school (openbaar en bijzonder). Het begrip schoolbestuur omvat zowel het schoolbestuur van het open­baar als bijzonder onderwijs dat een in de gemeente gelegen school in stand houdt.

  • 2.

    schoolbestuur van een nevenvestiging waarvan de hoofdvestiging is gelegen in een andere gemeente. De wet stelt dat nevenvestigingen voor de toepassing van de verorde­ning vallen onder de verordening van de gemeente van de hoofdvestiging (zie bijvoorbeeld artikel 140, zesde lid van de WPO). Dit betekent dat het schoolbestuur van een nevenvestiging die zich bevindt in de gemeente Leidschendam-Voorburg, maar waarvan de hoofdvestiging is gelegen in bijvoorbeeld de gemeen­te Den Haag (Leidschenveen), in beginsel altijd voorzieningen kan aanvragen voor de neven­vestiging op basis van de verordening van de gemeente Den Haag.

d.Nevenvestiging

De gemeenteraad kan echter besluiten dat in de gemeente Leidschendam-Voorburg gelegen neven­vestigingen van scholen waarvan de hoofdvestiging is gelegen in een andere gemeente (bijvoorbeeld Den Haag), in aanmerking komen voor één of meer voorzienin­gen die via de verordening worden opengesteld. Dit betekent dat het schoolbestuur van de nevenvestiging ook in gemeente Leidschendam-Voorburg voor één of meerdere voorzieningen een aanvraag op basis van de verordening van de gemeente Leidschendam-Voorburg kan indienen. De raad kan per voorziening bepalen of de voorziening openstaat voor nevenvestigingen in deze gemeente, waarvan de hoofdvesti­ging is gelegen in een andere gemeente. De raad heeft de moge­lijkheid om dit in de bijlage per voorziening aan te geven.

e. Voorziening

De voorzieningen die op grond van deze verordening kunnen worden aangevraagd, zijn opgenomen in de bijlagen behorende bij deze verordening. In de bijlagen wordt een bepaald stramien gehanteerd aan de hand waar­van het begrip ‘voorziening’ kan worden ingevuld. Het stramien kan worden gezien als een `checklist' voor het formuleren van voorzienin­gen en bestaat uit:

I Aanduiding van de voorziening;

II Indieningsdatum;

III Periode waarvoor de voorziening wordt toegekend;

IV Toekenningscriteria waaronder een bevoegd gezag in aanmerking komt voor een voorziening;

V Wijze van toekenning met eventueel daarbij behorende berekeningseenheid;

VI Subsidieplafond;

VII Verantwoording.

Uit de beschrijving van een voorziening in de bijlagen kan een school­bestuur dus opmaken of het in beginsel in aanmerking komt voor een bepaalde voorziening en zo ja, op welke wijze de bekostiging vervol­gens plaatsvindt. De verordening is zo geredigeerd dat het college van burgemeester en wethouders - behoudens de weigeringsgronden in de verordening zelf - op basis van de omschrijving van de voorziening bepaalt of een schoolbestuur al dan niet in aanmerking komt voor een voorziening. De omschrijving van de omstandigheid kan dus ook elementen bevatten als levensvatbaar­heid van de school, een bepaling dat een nevenvestiging van een in een andere gemeente gelegen school in aanmerking kan komen voor de voorziening of dat de voorziening alleen openstaat voor hoofdge­bouwen, of juist alleen voor nevenvestigingen etc.

f. Aanvullende voorziening

De wet biedt de mogelijkheid dat de raad besluit dat het college van burgemeester en wethouders de verordening tijdelijk kan aanvullen met nieuwe voorzieningen (zie bijvoorbeeld artikel 140, vierde lid, van de WPO). Binnen de verordening wordt het college deze mo­gelijkheid geboden.

g. Indieningsdatum

De indieningsdatum die voor een voorziening geldt, is opgenomen bij de omschrijving van de voorzieningen in de bijlagen. De indieningsdatum zal mede afhankelijk zijn van het tijdvak waarvoor de voorziening wordt toegekend. Het merendeel van de voorzieningen is gekoppeld aan het tijdvak `schooljaar' (1 augustus tot 1 augustus). Voordat het tijdvak begint zal de aanvraagprocedu­re moeten zijn afgerond. Een indieningsdatum van 1 februari zal voor de meeste voorzieningen een adequate datum zijn. Met 1 februari wordt ruimte gegeven om de aanvraagprocedure af te handelen voor het begin van het schooljaar en wordt tevens voorzien in de mogelijk­heid om aan te sluiten bij de gemeentelijke begrotingscyclus.

h. Toekenningscriteria

In de bijlagen bij deze verordening worden als onderdeel van de voor­zieningen de omstandigheden geformuleerd op basis waarvan bevoegde gezagsorganen in aanmerking kunnen komen voor het toekennen van een voorziening. De omstandigheid waarin de school moet verkeren, is beschreven aan de hand van toekenningscriteria. Indien een school­bestuur niet verkeert in de benoemde omstandigheid - oftewel niet voldoet aan de toekenningscriteria voor een specifieke voorziening - komt het schoolbestuur dus niet in aanmerking voor de aangevraagde voorziening.

i. Tijdvak

Het tijdvak is de periode waarvoor de voorzieningen worden toegekend. De voorzieningen hebben in het algemeen te maken met activiteiten die een relatie hebben met het onderwijsproces waardoor de koppe­ling met een schooljaar voor de hand ligt. Het tijdvak zal dan één of meerdere schooljaren omvatten. Voor sommige voorzieningen kan het echter wenselijk zijn om niet het schooljaar, maar het kalenderjaar als uitgangspunt te nemen. Deze mo­gelijkheid wordt geboden door in de verordening niet een vast tijdvak op te nemen, maar per voorziening het tijdvak vast te stellen. Het stra­mien van de bijlagen biedt hiertoe de mogelijkheid. Bij de desbetreffende voorzieningen in de bijlagen dient te worden aangegeven voor welk tijd­vak de voorziening wordt toegekend. De indieningsdatum kan vervol­gens op het tijdvak worden afgestemd.

j. Subsidieplafond

Een toekenning van een voorziening in de vorm van financiële mid­delen is een subsidie. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht bestaat de mogelijkheid om voor subsidies een subsidieplafond in te stellen. Dit instrument wordt in de verordening opgenomen om de beheersbaarheid van de uitgaven te kunnen regelen.

k. Feitelijke beschikbaarstelling

Een voorziening kan in beginsel op twee wijzen ter beschikking wor­den gesteld. Ten eerste kan de voorziening ‘in natura’ ter beschikking worden gesteld. Het verstrekken van een voorziening ‘in natura’ is geen subsidie. Derhalve is in dat geval titel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing. In de verordening wordt in dit verband de term `fei­telijke beschikbaarstelling' gehanteerd. Ten tweede kan de voorzie­ning in de vorm van ‘financiële middelen’ ter beschikking worden ge­steld.

l. Subsidievaststelling

Bij het beschikbaar stellen van financiële middelen gaat het altijd om een subsidie waarop hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Met de subsidievast­stelling ontstaat een definitieve aanspraak op de subsidie. De subsi­die kan direct na een aanvraag van een schoolbestuur worden vastgesteld.

Artikel 2 Subsidieplafond en verdelingsregels

Eerste lid

Met het oog op de beheersbaarheid van de uitgaven kan de gemeen­teraad bepalen dat een subsidieplafond wordt vastgesteld voor bepaal­de voorzieningen. De raad dient expliciet in de bijlagen op te nemen of per voorziening een subsidieplafond wordt gehanteerd en wat de hoog­te van het plafond is.

Indien de raad bepaalt dat voor een voorziening een subsidieplafond geldt, dienen ook verdelingsregels te worden opgesteld.

Tweede lid

Schoolbesturen dienen tijdig op de hoogte te zijn onder welke voor­waarden zij voorzieningen kunnen aangevragen. Met deze be­paling zijn schoolbesturen zes weken voor de indieningsdatum op de hoogte welke subsidieplafonds en verdelingsregels worden gehanteerd. Deze bepaling volgt ook uit de Algemene wet bestuursrecht, waarin wordt bepaald dat het subsidieplafond wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

Artikel 3 Aanvullende voorziening

Eerste lid

In dit artikel wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die de wet biedt aan het college van burgemeester en wethouders om de verordening tijdelijk aan te vullen met een of meerdere voorzieningen (artikel 140, vierde lid, WPO, artikel 134, vierde lid, WEC, artikel 96g, vierde lid WVO, of artikel 96h, vierde lid, WVO). De wet zelf bepaalt vervolgens dat de gemeenteraad binnen 12 we­ken na het besluit van het college van burgemeester en wethouders om de verorde­ning tijdelijk aan te vullen beslist over de bekrachtiging ervan. Indien de gemeenteraad niet binnen 12 weken beslist, wordt de aanvulling gelijkgesteld met een aanvulling die is bekrachtigd. Een afwijzing door de gemeenteraad van een dergelijke aanvulling heeft geen gevolgen voor aanvragen waarop reeds is beslist of die reeds zijn ingediend en die voorzieningen betreffen waarop de aanvulling betrekking heeft. Op het moment dat bekrachtiging door de raad heeft plaatsgevonden of de termijn van 12 weken is verstreken, wordt de aanvullende voor­ziening opgenomen in de bijlagen bij de verordening. Naast vorenstaande procedure bepaalt de wet dat de aanvulling bin­nen een week na het besluit van het college van burgemeester en wethouders om de verordening tijdelijk aan te vullen, aan de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen moet worden gezonden.

Een aanvulling - zoals bedoeld in artikel 3 - is doorgaans bedoeld om in geval van calamiteiten snel een voorziening open te kunnen stellen. Vanwege de spoedeisendheid is er ten aanzien van deze voorziening geen indieningstermijn opgenomen. Nadat de gemeenteraad de voor­ziening heeft bekrachtigd of nadat de termijn van 12 weken is verstre­ken en de voorziening van rechtswege is bekrachtigd, kan de voorzie­ning alleen nog worden aangevraagd via de reguliere aanvraagproce­dure ex artikel 6. Immers, de aanvullende voorziening is na bekrach­tiging door de raad (of nadat de termijn van 12 weken is verstreken) een reguliere voorziening geworden.

Het college van burgemeester en wethouders kan - vanwege een spoedeisend be­lang - ook op verzoek van één of meer bevoegde gezagsorganen besluiten om de verordening aan te vullen met een voorziening. Een verplichting is dit echter niet. Het gaat om aanvullend gemeentelijk beleid. Een schoolbestuur kan dus niet afdwingen dat het college van burgemeester en wethouders de verordening tijdelijk aanvult met een voorziening.

Tweede lid

Het tweede lid stelt dat het college van burgemeester en wethouders dient aan te geven onder welke omstandigheden schoolbesturen in aanmerking kunnen komen voor de voorziening. Het ligt voor de hand dat hierbij het stramien van de bijlagen wordt gevolgd. Op deze wijze kan - indien de raad de voorziening bekrachtigt - op relatief eenvoudige wijze de voorziening worden ingepast in de verordening.

Artikel 4 Jaarlijks overzicht

De wet stelt dat het college van burgemeester en wethouders verplicht is om jaar­lijks een overzicht bekend te maken van de op grond van de verorde­ning toegekende voorzieningen. Dit moet gebeuren in een van over­heidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. In de verordening is ervoor gekozen om de bevoegde gezagsorganen die vallen onder de reikwijdte van deze verordening, rechtstreeks te informeren over de op grond van de verordening toegekende voorzieningen. Hiermee wordt een praktische invulling gegeven aan de mogelijkheid om via ‘een andere geschikte wijze' het overzicht te publiceren. In de praktijk kan dit erop neer komen dat in het kader van het regu­liere overleg tussen de gemeente en de schoolbesturen een dergelijk overzicht wordt toegezonden. Het college van burgemeester en wethouders dient een overzicht te geven van voor­zieningen die in de afgelopen 12 maanden zijn toegekend. Dit over­zicht bevat:

  • 1.

    de ‘reguliere' voorzieningen die zijn toegekend voor het eerste daar­opvolgende tijdvak (waarover immers in de periode van 1 juni van het voorafgaande jaar tot en met 31 mei van het jaar van toezen­ding is beslist);

  • 2.

    eventuele aanvullende voorzieningen waarover in het afgelopen jaar is beslist.

Artikel 5 Toevoegen, wijzigen en intrekken

Op het moment dat de raad voor de eerste keer de verordening vast­stelt, wordt tegelijkertijd in de bijlage bij de verordening een aantal voorzieningen opgenomen. De raad kan te allen tijde de verordening wijzigen. Om richting schoolbesturen tijdig duidelijk te maken welke voorzieningen onder welke condities kunnen worden aangevraagd, is bepaald dat zes weken voor de indieningsdatum wijzigingen van de verordening - die leiden tot een wijziging met betrekking tot de voor­zieningen - moeten worden bekendgemaakt.

De raad kan op het moment dat de voorziening wordt gewijzigd of toegevoegd, bepalen dat een andere indieningsdatum wordt gehan­teerd, eventueel alleen voor het eerste jaar. De andere datum wordt dan opgenomen in de bijlagen bij de desbetreffende voorziening. Het intrekken van een voorziening verdient extra aandacht. Het in­trekken van een voorziening moet ‘tijdig' worden bekendgemaakt. Afhankelijk van bijvoorbeeld de duur van de subsidie, de bedragen en de consequenties voor schoolbesturen dient een redelijke termijn te worden gehanteerd. Als variant zou het zelfs wenselijk kunnen zijn om een afbouwrege­ling te treffen, in die zin dat in de loop van een aantal jaren steeds minder subsidie ter beschikking wordt gesteld.

Artikel 6 Indienen aanvraag

Eerste lid

Een schoolbestuur dat een voorziening wenst, kan deze voorziening aanvragen bij het college van burgemeester en wethouders. Dit moet geschieden voor de indieningsdatum, zoals die is geformuleerd in de bijlage van de ge­wenste voorziening. Voorzieningen worden in het algemeen toegekend voor schooljaren.

Tweede lid

Bij de aanvraag dient een aantal gegevens dat noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag te worden gevoegd. De bepaling is opgebouwd uit een opsomming van enkele gegevens die bij elke aan­vraag moet worden vermeld. Uit de omschrijving van de voorziening in de bijlage kan namelijk worden opgemaakt welke toekenningscri­teria gelden en daarmee welke additionele gegevens noodzakelijk zijn om te beoordelen of een schoolbestuur in de omstandigheid verkeert dat het aanspraak kan maken op een voorziening.

Derde lid

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft voor dat het bestuurs­orgaan - voordat kan worden overgegaan om de aanvraag buiten be­handeling te laten - het schoolbestuur de mogelijkheid moet hebben om de aanvraag binnen een redelijke termijn te completeren. In dit lid is een termijn van drie weken opgenomen. Indien het schoolbestuur geen gebruik maakt van deze termijn, of nog onvoldoende informatie geeft, voorziet de verordening er in dat het college van burgemeester en wethouders de desbetreffende aanvraag buiten behandeling laat. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt bovendien dat een besluit van het college van burgemeester en wethouders om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager moet worden bekend gemaakt. De bekendmaking vindt plaats binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 7 Beslissingstermijn

Eerste lid

Nadat aanvragen voor een of meerdere voorzieningen voor de indie­ningsdatum zijn ingediend, beschikt het college van burgemeester en wethouders binnen 12 weken op de aanvraag. De termijn is zo gekozen dat binnen deze termijn de verzoeken die on­volledig zijn nog kunnen worden gecompleteerd (ingevolge artikel 6, derde lid, dient het schoolbestuur binnen drie weken de aanvraag te completeren). Tevens wordt in dit lid bepaald dat in die gevallen waarin geen indie­ningsdatum wordt gehanteerd, de termijn waarbinnen het college van burgemeester en wethouders een beschikking moet afgeven op 12 weken na ontvangst van de aanvraag wordt gesteld.

Tweede lid

Indien het college van burgemeester en wethouders dit noodzakelijk acht, kan de termijn van 12 weken, met vier weken worden verlengd. Dit moet gemotiveerd worden medegedeeld aan de betrokken schoolbesturen.

Artikel 8 Weigeringsgronden

In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen die het college van burgemeester en wethouders in ieder geval in acht neemt bij het afgeven van een beschikking op een aanvraag om in aanmerking te komen voor een voorziening.

In de weigeringsgrond genoemd in onderdeel a (‘de gewenste voorziening is geen voorziening in de zin van deze verordening') komt tot uitdrukking dat de voorzie­ningen die in de verordening zijn opgenomen uitdrukkelijk limitatief zijn. Daarnaast dienen aanvragen te worden getoetst aan de toekennings­criteria, zoals deze per voorziening zijn vastgesteld. De bijlagen bij de verordening bevatten de voorzieningen en een omschrijving van de om­standigheid waaronder een schoolbestuur in aanmerking komt voor de voorziening. Indien een aanvraag van een schoolbestuur tot toe­kenning van een voorziening niet voldoet aan één of meerdere van de toekenningscriteria, dient de gewenste voorziening te worden gewei­gerd. In onderdeel c is de mogelijkheid opgenomen om een voorziening te weigeren als de subsidie die is gemoeid met het ter beschikking stel­len van de voorziening is uitgeput.

Artikel 9 Indiening aanvraag aanvullende (spoedeisende) voorziening

Eerste lid

Dit lid voorziet in de mogelijkheid dat een schoolbestuur een aanvul­lende voorziening kan aanvragen. Vanwege het spoedeisende karak­ter van deze voorzieningen is niet gekozen voor een bepaalde indie­ningstermijn. Op het moment dat een aanvullende voorziening is be­krachtigd door de gemeenteraad - of indien de gemeenteraad niet bin­nen 12 weken beslist - is de aanvullende voorziening een reguliere voorziening in de zin van de verordening en kan deze voorziening al­leen nog maar op basis van artikel 6 worden aangevraagd.

Tweede lid

Zie toelichting artikel 6, tweede en derde lid.

Artikel 10 Beslissingstermijn

Dit artikel volgt grotendeels het stramien van de besluitvormingspro­cedure ten aanzien van de reguliere voorzieningen (artikel 7). Wel zijn de termijnen ingekort, omdat het in het algemeen zal gaan om spoed­eisende voorzieningen in geval van calamiteiten. Bepaald is dat het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken beschikt op een aanvraag dan wel binnen vier weken nadat aan­vullende gegevens zijn verstrekt door het schoolbestuur. Binnen twee weken na de datum van de beschikking dient het school­bestuur schriftelijk op de hoogte te worden gebracht van de beschik­king van burgemeester en wethouders.

Artikel 11 Weigeringsgronden

In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen die het college van burgemeester en wethouders in ieder geval in acht neemt bij het afgeven van een be­schikking op een aanvraag om in aanmerking te komen voor een aan­vullende voorziening.

Artikel 12 Inhoud beschikking tot toekennen en betalen

Eerste lid

In beginsel kan op twee wijzen een voorziening ter beschikking wor­den gesteld: in ‘natura' of ‘financiële middelen' die het schoolbestuur vervolgens moet(en) aanwenden voor de realisatie van de toegekende voorziening. Indien financiële middelen ter beschikking worden ge­steld, gaat het altijd om een subsidie in de zin van de Awb. Bij het ter beschikking stellen van subsidies, kunnen op grond van de verordening twee lijnen wor­den gevolgd.

Het bestuursorgaan kan meteen overgaan tot het vast­stellen van een subsidie. Het schoolbestuur aan wie de voorziening wordt toegekend, krijgt hiermee een definitieve aanspraak op de sub­sidie.

De gemeente heeft echter ook de mogelijkheid de vaststelling van een subsidie voor een voorzie­ning vooraf te laten gaan door een beschikking tot subsidieverlening.

Het college van burgemeester en wethouders maakt dan gebruik van de mogelijkheid om eerst een voorwaardelijke aanspraak op een subsi­die open te stellen (de subsidieverlening) en pas later definitief de hoogte van de subsidie vast te stellen (de subsidievaststelling).

Om de volgende reden is voor deze twee lijnen gekozen. Voor de meeste voorzieningen ligt een directe vaststelling van de sub­sidie voor de hand, omdat hiermee een aanzienlijke vermindering van de bestuurslasten wordt bewerkstelligd. Het direct vaststellen van de subsidie ligt voor de hand bij relatief eenvoudige voorzieningen, waar­van het subsidiebedrag vooraf kan worden bepaald en voor voorzie­ningen waarvoor een subsidieplafond geldt. Immers, bij een subsidie­plafond is de hoogte van de subsidie bekend bij de toekenning.

Het hanteren van het systeem van verlening voorafgaand aan de vast­stelling ligt voor de hand bij voorzieningen waarbij het om relatief grote bedragen gaat (bijvoorbeeld personeel) en bij voorzieningen waarbij de hoogte van het subsidiebedrag bij de toekenning nog niet vaststaat (bijvoorbeeld indien in de periode tussen verlening en vaststelling nog activiteiten moeten worden uitgevoerd waarvan de hoogte van de sub­sidie afhankelijk is).

Tweede lid

De beschikking tot toekenning van een voorziening dient in ieder ge­val een aantal elementen te bevatten. De beschikking bevat de periode waarvoor de voorziening is toege­kend, een omschrijving van de wijze waarop het schoolbestuur uitvoe­ring dient te geven aan de voorziening en een omschrijving van het doel waarvoor de voorziening ter beschikking is gesteld. De wijze van uitvoering kan meer of minder gedetailleerd zijn. De wijze van uitvoe­ring is een verplichting waaraan het schoolbestuur moet voldoen. Indien het schoolbestuur niet aan deze verplichtingen voldoet, kan de voorziening geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd op grond van artikel 15.

Derde lid

In dit lid is bepaald dat een beschikking tot subsidie­vaststelling een aantal extra gegevens dient te bevatten. Ten eerste dient het bedrag van de subsidie te worden aangegeven. Deze bepaling volgt uit de Awb. De middelen die worden toegekend zijn doeluitkeringen. Het college van burgemeester en wethouders mag dan ook verlangen dat het schoolbestuur aangeeft dat de toegekende middelen zijn besteed aan het doel waar­voor ze zijn bestemd. In de beschikking kan dan ook worden verwoord op welke wijze het schoolbestuur verantwoording dient af te leggen over de besteding van middelen.

Een beschikking tot subsidieverlening hoeft niet het subsidiebedrag te bevatten. Indien de beschikking niet het bedrag vermeldt, dient het maximaal toe te kennen bedrag te worden vermeld.

Het college van burgemeester en wethouders kan na een beschikking tot subsidie­verlening, voorschotten verlenen. Indien het college van burgemeester en wethouders dit wenst, dient in de beschikking tot subsidieverlening te worden ver­meld dat er sprake is van bevoorschotting en dient tevens de hoogte van het voorschot, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald, be­kend te worden gemaakt.

Artikel 13 Uitvoeren beschikking tot verlenen subsidie

Nadat een schoolbestuur een beschikking tot subsidieverlening heeft ontvangen, kan de beschikking tot uitvoering worden gebracht. Met het aanvragen van de subsidievaststelling vraagt het schoolbestuur van de school om de aanspraak tot vergoeding om te zetten in een definitieve vaststelling van het bedrag. Op deze wijze wordt door het schoolbestuur van de school aangegeven dat voldaan is aan de verplichtingen, zoals deze zijn geformuleerd door het college van burgemeester en wethouders en wordt rekening en verantwoording afgelegd. Het college van burgemeester en wethouders kan deze rekening en verantwoording toetsen alvorens over te gaan tot de definitieve subsidievaststelling.

Eerste en tweede lid

Het schoolbestuur dient uiterlijk acht weken na afloop van het tijdvak waarvoor de voorziening is toegekend een aanvraag tot subsidievast­stelling in te dienen. Het initiatief van de aanvraag ligt bij het schoolbestuur. Hoewel het gebruik van de term ‘aanvraag’ doet vermoeden dat het gaat om een aan­merkelijke bestuurslast, komt de aanvraag feitelijk neer op het afleggen van verantwoording door het schoolbestuur aan het college van burgemeester en wethouders. Het gaat nadrukkelijk niet om een aanvraag, zoals bepaald in artikel 6, eerste lid. Afhankelijk van de soort voorziening kan de verantwoording meer of minder zwaar worden aangekleed. De wijze van verantwoording volgt uit de beschikking van het college van burgmeester en wethouders tot subsidieverle­ning. Indien het schoolbestuur een dergelijke aanvraag niet, of niet op tijd indient, kan het college van burgemeester en wethouders de subsidie ambtshalve vaststellen. Het college van burgmeester en wethouders kan onder omstandighe­den de subsidie (ambtshalve) vaststellen op nul euro, bijvoorbeeld indien het schoolbestuur geen rekening en verantwoording aflegt en het de voorziening ook niet heeft gerealiseerd. De beschikking tot ambts­halve vaststelling van de subsidie vormt dan vervolgens de basis van waaruit een mogelijke terugvordering van betaalde voorschotten kan plaatsvinden.

Derde lid

Dit lid voorziet in een procedure als bij de aanvraag blijkt dat een of meer gegevens ontbreken.

Indien het schoolbestuur de ontbrekende gegevens niet binnen de ge­stelde termijn verstrekt, wordt de subsidie wederom ambtshalve vastge­steld (vgl. het eerste lid).

Artikel 14 Vaststellen subsidie volgend op verlenen

Eerste lid

In dit lid wordt de termijn aangegeven die het college van burgemeester en wethouders in acht dient te nemen bij het beschikken op de aanvraag tot subsidie­vaststelling.

Tweede lid

Het tweede lid bevat de basis voor de uitbetaling van het subsidiebedrag, waarbij een verrekening van het subsidiebedrag met een eventueel be­taald voorschot mogelijk is.

Het subsidiebedrag wordt binnen zes weken na de subsidievaststelling betaald.

Artikel 15 Intrekken of wijzigen beschikking tot feitelijk beschikbaarstellen of vaststellen subsidie en terugvorderen

In dit artikel wordt kortheidshalve verwezen naar de Algemene wet bestuursrecht (Awb): deze wet kent een uitgebreide subsidietitel (4:2). In het kader van deregulering is het wenselijk de Awb rechtstreeks toe te passen.

Artikel 16 Intrekken of wijzigen beschikking tot subsidieverlening

Dit artikel regelt de intrekking of wijziging met terugwerkende kracht van de beschikking tot subsidieverlening, zolang de subsidie nog niet is vastgesteld. Het artikel bevat een limitatieve opsomming van vier intrekkings- en wijzigingsgronden, die alle verband houden met omstandigheden bij de subsidie-ontvanger. Het kan enerzijds gaan om een sanctie, maar ook om herstel van onjuistheden die niet uitsluitend voor rekening van het college van burgmeester en wethouders behoren te komen. Het artikel biedt de mogelijkheid om de subsidie lager vast te stellen.

Artikel 17 Verbod tot vervreemding

Met dit artikel wordt voorkomen dat bepaalde aan een schoolbestuur toegekende voorzieningen worden vervreemd door het schoolbestuur zonder dat toestemming van het college van burgemeester en wethouders is verkregen. Uitzondering wordt gemaakt voor een bestuursoverdracht. Bij een bestuursoverdracht vindt formeel ook een vervreemding van de voor­zieningen plaats. Hiervoor is echter geen toestemming van het college van burgemeester en wethouders noodzakelijk.

Artikel 18 Verstrekken informatie

In deze bepaling is voorzien in de mogelijkheid dat het college van burgemeester en wethouders nog nadere gegevens aan het schoolbestuur kan vra­gen. Weliswaar voorziet de verordening in een procedure voor die si­tuatie dat een aantal gegevens ontbreekt bij de aanvraag, maar er kan ech­ter ook een situatie ontstaan waarin het college van burgemeester en wethouders om een nadere toelichting vraagt van hetgeen bij de aanvraag aan gege­vens is bijgevoegd. Ook is het mogelijk dat het college van burgemeester en wethouders tijdens de uitvoering nadere gegevens wenselijk acht, bijvoor­beeld indien het college van burgemeester en wethouders toepassing wil geven aan de mogelijkheid om de (toekenning van een) voorziening in te trek­ken of te wijzigen.

De artikelen 19 en 20 behoeven geen toelichting.

Bijlage

Bijlage Voorziening ‘verduurzaming onderwijshuisvesting’

I Aanduiding van de voorziening:

Beschikbaar stellen van cofinanciering door middel van een subsidie aan de schoolbesturen voor het primair en voortgezet onderwijs met een maximale hoogte van 50% van de investeringskosten ten behoeve van een samenhangend pakket uit te voeren duurzaamheidsmaatregelen in een bestaand schoolgebouw. De duurzaamheidsmaatregelen moeten bijdragen aan het reduceren van het energieverbruik en/of het verbeteren van het binnenklimaat.

II Datum indienen aanvraag:

De schoolbesturen voor primair en voortgezet onderwijs dienen uiterlijk 15 oktober, in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de investeringen worden gepleegd, een daartoe strekkende onderbouwde subsidieaanvraag in bij het college van burgemeester en wethouders. Voor het jaar 2022 kan tot 1 augustus 2022 nog een aanvraag worden ingediend.

III Periode waarvoor de voorziening wordt toegekend:

De voorziening (subsidie) wordt door middel van een beschikking toegekend in het kalenderjaar waarvoor de voorziening is aangevraagd.

IV Criteria voor het vaststellen van een voorziening:

  • 1.

    De aanvraag moet betrekking hebben op een bestaand onderwijs gebouw in eigendom van het aanvragende schoolbestuur.

  • 2.

    Onder maatregelen met betrekking tot het reduceren van energieverbruik worden onder meer verstaan: isolatie van de bouwkundige schil, compartimentering van gebouw en installaties en efficiënte installaties met een vraag-gestuurde regeling.

  • 3.

    De maatregelen met betrekking tot het verbeteren van het binnenklimaat betreffen onder meer: ventilatiesystemen conform de adviezen van het RIVM, verwarming, koeling en het terugdringen van het energieverbruik. Bij de subsidieaanvraag dient de aanvrager de status van het huidige ventilatiesysteem te omschrijven en een plan van aanpak te overleggen op welke wijze de ventilatie-installatie op orde zal worden gebracht.

  • 4.

    De maatregelen vormen onderdeel van een plan van aanpak door middel van een energieconcept. Hierin worden besparingsdoelstellingen en/of duurzaamheidsambities nader uitgewerkt.

  • 5.

    De aanvraag moet voorzien zijn van offertes die betrekking hebben op de te nemen maatregelen met een toelichting op het te behalen duurzaamheidsresultaat per maatregel.

  • 6.

    De kosten voor het opstellen van een plan van aanpak door middel van een energieconcept door een onafhankelijk adviseur komen eveneens voor 50% in aanmerking voor een gemeentelijke subsidie (maximale advieskosten € 15.000,-).

  • 7.

    Het aanbrengen van zonnepanelen en LED verlichting valt buiten de scope van deze voorziening.

  • 8.

    Verbeteringen van de luchtverversing komt voor een aanvraag in aanmerking mits sprake is van een energiezuinig ventilatiesysteem met warmte terugwinning (ten minste conform Frisse Scholen klasse C).

  • 9.

    Maatregelen die betrekking hebben op het uitvoeren van (achterstallig) onderhoud aan het schoolgebouw komen niet in aanmerking voor subsidie.

V Wijze waarop de voorziening wordt toegekend:

  • 1.

    De voor 1 augustus 2022 en voor 15 oktober voor de kalenderjaren daarop ingediende aanvragen worden voor het desbetreffend kalender jaar door de gemeente beoordeeld op compleetheid (en haalbaarheid mede gelet op de vervaltermijnen van de aangeleverde offertes);

  • 2.

    Er wordt een overzicht opgesteld van de ingediende aanvragen. Vervolgens wordt berekend of alle aanvragen in het desbetreffende kalenderjaar in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage van 50% gelet op het subsidieplafond (zie VII Afstemmingsoverleg).

  • 3.

    De toegekende aanvragen worden voor 90% als voorschot uitgekeerd .Op basis van een kostenopgave en financiële verantwoording van de uitgevoerde maatregelen wordt de definitieve subsidie van de gemeente vastgesteld.

VI Subsidieplafond:

Er is sprake van een jaarlijks subsidieplafond. De maximale bedragen die

voor de totale voorziening beschikbaar worden gesteld zijn:

voor het kalenderjaar 2022: € 432.500

voor het kalenderjaar 2023: € 432.500

voor het kalenderjaar 2024: € 432.500

VII Afstemmingsoverleg:

Jaarlijks wordt er met de schoolbesturen (op overeenstemming gericht) overleg gevoerd over de inzet, prioritering en toekenning van de beschikbare middelen door de gemeente. Dit overleg wordt gevoerd aan de hand van ingediende aanvragen en in lijn met de uitgangspunten en planning van het Integraal Huisvestingsplan.

VIII Duur van de voorziening:

De voorziening is gekoppeld aan de duur van het bestedingsplan inzet bestemmingsreserve duurzaamheid en energietransitie. In het bestedingsplan is in beginsel voor de periode tot 2050 geld gereserveerd voor de voorziening. Elke vier jaar wordt het subsidieplafond met de maximale bedragen voor de begrotingsjaren daarna vastgesteld.

IX Verantwoording:

De voorziening ziet toe op de besteding van de daartoe door de gemeenteraad beschikbaar gestelde middelen als extra impuls voor de verduurzaming van de onderwijshuisvesting.

Periodiek wordt de gemeenteraad geïnformeerd over de besteding van de gelden aan de hand van een overzicht van de toegekende bedragen en de daarmee uitgevoerde maatregelen.