Regeling vervallen per 01-07-2010

Verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren 2009

Geldend van 01-10-2009 t/m 30-06-2010

Intitulé

Verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren 2009

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

gezien het voorstel van het college d.d. 25 augustus 2009 (Disnr. 2009/21675 ) ;

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 12 van de Wet investeren in jongeren;

overwegende, dat het noodzakelijk is om tot de datum waarop de verordeningen bedoeld in de Wet investeren in jongeren in werking treden, voor een beperkte periode regels te stellen die waarborgen dat de uitvoering van de wet zoveel mogelijk in overeenstemming met de Wet werk en bijstand en de in dat kader vastgestelde verordeningen plaatsvindt;

b e s l u i t :

vast te stellen de navolgende Verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren 2009

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet investeren in jongeren;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.

HOOFDSTUK 2 TOEPASSELIJKHEID VERORDENINGEN WWB

Artikel 2 Werkleeraanbod

De regels met betrekking tot de inhoud van het werkleeraanbod, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de wet, luiden als volgt:

  • 1.

    De voorzieningen die op grond van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Leidschendam-Voorburg 2005 aan personen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet werk en bijstand, kunnen worden aangeboden, kunnen door het college worden ingezet voor het vaststellen van de inhoud van het werkleeraanbod.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kunnen de volgende voorzieningen niet worden ingezet:

    • a.

      onbeloonde additionele arbeid;

    • b.

      premies voor werkaanvaarding of scholing;

    • c.

      vrijlating van inkomsten, en

    • d.

      onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk.

Artikel 3 Het verlagen van de inkomensvoorziening

  • 1. De regels met betrekking tot het verlagen van de inkomensvoorziening, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de wet, luiden als volgt:

    • 1.

      Voor de toepassing van artikel 41, eerste lid, van de wet, zijn de artikelen 2 – met uitzondering van de zinsnede “tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel” in het eerste lid -, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg 2005 van overeenkomstige toepassing.

    • 2.

      Voor het verlagen van de inkomensvoorziening als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, zijn de artikelen 11, 12 en 13 van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg 2005 van overeenkomstige toepassing.

    • 3.

      Voor het verlagen van de inkomensvorming als gevolg van schending van de overige verplichtingen, bedoeld in artikel 45, van de wet, is artikel 14 van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg 2005 van overeenkomstige toepassing.

    • 4.

      Voor het verlagen van de inkomensvoorziening als gevolg van zeer ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de wet, is artikel 15 van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien de raad besluit het raadsvoorstel tot vaststelling van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg 2009 vast te stellen, luiden de regels met betrekking tot de verlaging van de inkomensvoorziening, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de wet, met ingang van de datum van inwerkingtreding van die verordening als volgt:

    • 1.

      Voor de toepassing van artikel 41, eerste lid, van de wet, zijn de artikelen 2 –met uitzondering van de zinsnede “tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel” in het eerste lid-, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg 2009 van overeenkomstige toepassing.

    • 2.

      Voor het verlagen van de inkomensvoorziening als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, zijn de artikelen 11 en 12 van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg 2009 van overeenkomstige toepassing.

    • 3.

      Voor het verlagen van de inkomensvoorziening als gevolg van schending van de overige verplichtingen, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de wet, is artikel 13 van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg 2009 van overeenkomstige toepassing.

    • 4.

      Voor het verlagen van de inkomensvoorziening als gevolg van zeer ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 41, van de wet, is artikel 14 van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik

De regels met betrekking tot het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van de wet, luiden als volgt:

  • 1.

    De in de Verordening bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik Wet werk en bijstand 2005 gestelde regels, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Cliëntenparticipatie

De regels met betrekking tot de wijze waarop jongeren of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van de wet, luiden als volgt:

  • 1.

    De in de verordening Particiaptieraad Leidschendam-Voorburg 2008 gestelde regels betreffende de deelraad Sociale Zaken, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Het verhogen en verlagen van de norm

De regels met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel e, van de wet, luiden als volgt:

  • 1.

    De in de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg 2009 gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8 Inwerkingtreding en geldigheidsduur

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2009.

  • 2. De artikelen 2 tot en met 6 van deze verordening vervallen ieder voor zich op de datum van inwerkingtreding van de specifiek op het desbetreffende artikel betrekking hebbende verordening in het kader van de wet. De verordening geldt totdat de artikelen 2 tot en met 6 allen zijn komen te vervallen.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tijdelijke regels wet investeren in jongeren 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg van 22 september 2009,
de griffier, de voorzitter,
mr. G.A. van Egmond, drs. J.W. van der Sluijs

TOELICHTING

ALGEMENE TOELICHTING

Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (Wet WIJ) in werking. Het college is belast met de uitvoering van de Wet WIJ. De gemeenteraad daarentegen dient op grond van artikel 12 van de Wet WIJ een vijftal verordeningen vast te stellen. Het vaststellen van een gemeentelijke verordening is echter een proces dat tijd vergt, temeer als daaraan een proces van beleidsvorming vooraf moet gaan. In het kader van de Wet WIJ dient het ontwikkelen van een visie en beleid met betrekking tot de verschillende onderdelen van de wet, maar in het bijzonder over de invulling van het werkleeraanbod zorgvuldig te geschieden. Het is daarom alleszins denkaar dat de gemeente er niet in slaagt om voor 1 oktober 2009 de verordening vast te kunnen stellen. Om recht te doen aan de behoefte om het daaraan gekoppelde besluitvormingsproces zorgvuldig te kunnen doorlopen, verdient het overweging om een tijdelijke regeling vast te stellen, waarmee tot de datum waarop de verordeningen in werking treden voldaan wordt aan de opdracht tot regelstelling. Deze verordening is daarvan de uitwerking. Deze verordening voorziet in (tijdelijke) regels als bedoeld in artikel 12 Wet WIJ, met betrekking tot:

  • ·

    de inhoud van het werkleeraanbod;

  • ·

    het verlagen van de inkomensvoorziening;

  • ·

    het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • ·

    de betrokkenheid van jongeren bij de uitvoering van de wet en

  • ·

    het verhogen of verlagen van de norm of de toeslag.

Het uitgangspunt van deze tijdelijke verordening is dat daarmee gerealiseerd wordt dat de Wet WIJ in eerste aanleg zoveel mogelijk in overeenstemming met de WWB wordt uitgevoerd op de onderdelen, waarvoor een verordeningsplicht geldt. Dat sluit enerzijds aan bij de al bestaande uitvoeringspraktijk en anderzijds bij het uitgangspunt dat de Wet WIJ op de onderdelen normensystematiek, maatregelen, vaststellen inkomen en vermogen, terug- en invordering en verhaal, identiek zou moeten zijn aan de WWB. Met het vaststellen van deze verordening wordt de bestaande uitvoeringspraktijk in het kader van de WWB dus zoveel mogelijk voortgezet voor jongeren die een beroep doen op een werkleeraanbod in het kader van de Wet WIJ. De wijze waarop dat vormgegeven is, is dat waar dit mogelijk is, de betreffende WWB-verordening of bepalingen uit die verordening van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze spreken voor zich. Ter verbetering van de leesbaarheid wordt de Wet investeren in jongeren in deze verordening aangeduid met ‘de wet’.

Artikel 2 Werkleeraanbod

Het simpelweg bepalen dat de Re-integratieverordening WWB van overeenkomstige toepassing is, kan knelpunten opleveren. Omdat met de Wet WIJ een recht op werkleeraanbod wordt gerealiseerd en een paradigmawisseling is beoogd, is het uitgangspunt en daarmee ook de inhoud van de nog vast te stellen “Verordening met betrekking tot de inhoud van het werkleeraanbod” duidelijk afwijkend van de Re-integratieverordening WWB. Het gaat immers niet langer om een niet afdwingbare aanspraak op voorzieningen (artikel 10 WWB), maar om een afdwingbaar recht op een werkleeraanbod. Onderdelen van de Re-integratieverordening die in ieder geval wel bruikbaar zijn, zijn de bepalingen die zien op de inhoud van de aan te bieden voorzieningen. Met het eerste lid wordt de inzetbaarheid van die voorzieningen voor het college ten behoeve van jongeren binnen het kader van de Wet WIJ gerealiseerd. Uitzonderingen daarop zijn vermeld in het tweede lid. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de aldaar genoemde voorzieningen niet kunnen ingezet voor jongeren, omdat hun afstand tot de arbeidsmarkt nog niet zodanig groot is dat dergelijke voorzieningen beschikbaar zouden moeten worden gesteld, ter invulling van het werkleeraanbod.

Artikel 3 Het verlagen van de inkomensvoorziening

Het wettelijk kader voor het verlagen van de inkomensvoorziening wijkt enigszins af van het kader dat geldt voor het verlagen van de bijstand. De bevoegdheid om de bijstand te verlagen wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (artikel 18, tweede lid WWB) ontbreekt in de Wet WIJ. Daar staat tegenover dat in artikel 45 van de Wet WIJ een aantal verplichtingen is geformuleerd, dat niet met zoveel woorden in de WWB is vastgelegd, maar wel aanleiding kan geven tot verlaging. Het betreft de verplichtingen die betrekking hebben op het vaststellen en uitvoeren van het werkleeraanbod. Omdat deze verplichtingen overeenkomsten vertonen met de verplichting om gebruik te maken van een voorziening als bedoeld in artikel 10 WWB, worden de regels die daarover in de Afstemmingsverordening WWB zijn vastgelegd, van overeenkomstige toepassing verklaard.

Daarvan uitgaande zijn in artikel 3 de volgende onderdelen van de Afstemmingsverordening van overeenkomstige toepassing verklaard:

  • ·

    algemene bepalingen (bijvoorbeeld over samenloop);

  • ·

    regels over schending van de inlichtingenplicht;

  • ·

    regels met betrekking tot zeer ernstige misdragingen en

  • ·

    regels ten aanzien van de schending van de verplichting om gebruik te maken van voorzieningen.

Artikel 4 Het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik

De regels die zijn gesteld in de Verordening misbruik en oneigenlijk gebruik Wet werk en bijstand 2005 kunnen zonder problemen van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de Wet WIJ. Het beleid op het gebied van het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik kan eveneens toegepast worden op jongeren. De regels die in die verordening gesteld worden, worden dan ook van overeenkomstige toepassing verklaard op de Wet WIJ.

Artikel 5 Cliëntenparticipatie

De wijze waarop jongeren betrokken worden bij de uitvoering van de Wet WIJ kan op voorhand op dezelfde wijze geschieden als in de WWB. Sinds 1 juli 2008 wordt de cliëntenparticipatie voor onder meer belanghebbenden met een WWB-uitkering behartigd door de Participatieraad Leidschendam-Voorburg. De participatieraad is onderverdeeld in twee deelraden: de deelraad Maatschappelijke Ondersteuning en de deelraad Sociale Zaken. De deelraad Sociale Zaken is het orgaan dat cliëntenparticipatie behartigt op de terreinen van de afdeling Sociale Zaken. Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van de Verordening Participatieraad Leidschendam-Voorburg, voor zover het de deelraad Sociale Zaken betreft, wordt gerealiseerd dat de vormen van participatie die in de verordening zijn vastgelegd en de daarvoor gestelde regels evenzeer voor jongeren gelden.

Artikel 6 Het verhogen en verlagen van de norm

Het wettelijk kader in de Wet WIJ met betrekking tot het verhogen of verlagen van de norm of de toeslag is niet identiek met dat van de WWB. De leeftijdsverlaging voor 21- en 22-jarigen is uit de WWB geschrapt (artikel 29 WWB). Aanpassing van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Leidschendam-Voorburg 2009 kan echter pas plaatsvinden met ingang van 1 oktober 2010, omdat jongeren die op 30 september 2009 een algemene bijstandsuitkering ontvangen, die nog houden tot uiterlijk 1 oktober 2010. Omdat voor het overige het wettelijk kader binnen de WWB en de Wet WIJ identiek is, kan de Toeslagenverordening in zijn geheel van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Artikel 7 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Het is van belang om een regeling op te nemen die voorziet in de bevoegdheid van het college om eventuele leemtes op te vullen en besluiten te nemen in de geest van de Wet WIJ en deze verordening, indien onverhoopt blijkt dat daar toch niet expliciet in is voorzien. Bedacht moet daarbij wel worden dat deze bepaling geen grondslag vormt voor het nemen van een belastend besluit. Daarvoor moet een eenduidige en expliciet benoemde concrete grondslag in regelgeving zijn opgenomen.

In de bevoegdheid om afwijkende besluiten te nemen in geval van onbillijkheden van overwegende aard is voorzien in het tweede lid. Niet altijd valt volledig uit te sluiten dat een grofmazige ‘van overeenkomstige toepassing verklaring’ onder omstandigheden nadelig kan uitwerken voor een jongere. In dergelijke gevallen moet het mogelijk zijn om van deze verordening afwijkende besluiten te nemen die in het voordeel van de jongere zijn.

Artikel 8 Inwerkingtreding en geldigheidsduur

De inwerkingtreding van deze verordening valt samen met de inwerkingtreding van de Wet WIJ Omdat het een tijdelijke regeling betreft, is voorzien in een horizonbepaling. De invoering van de Wet WIJ in de gemeente Leidschendam-Voorburg wordt voorbereid door een projectgroep Wet WIJ. In de planning van de projectgroep is voorzien dat de definitieve verordeningen in het kader van de wet worden opgeleverd voor behandeling in de raad van april 2010. Daarom is in deze verordening de bepaling opgenomen dat de onderscheiden artikelen in deze verordening hun geldigheid verliezen op het moment dat de door de raad vast te stellen verordeningen op grond van de Wet WIJ in werking treden. Deze verordening verliest zijn geldigheid in het geheel op het moment dat alle artikelen waarvoor in deze verordening tijdelijk regels worden gesteld, door het in werking treden van de definitieve door de raad vast te stellen verordeningen op grond van de Wet WIJ, zijn vervallen.