Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening verlagen van de inkomensvoorziening wet investeren in jongeren Leidschendam-Voorburg 2010

Geldend van 02-07-2010 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

Verordening verlagen van de inkomensvoorziening Wet investeren in jongeren Leidschendam-Voorburg 2010

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

gezien het voorstel van het college d.d. 20 april 2010

(registratienummer raadsvoorstel 2010/8710) ;

gelet op artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de Wet investeren in jongeren; artikel 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren; artikel 37 van de Wet inburgering; artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet;

Besluit:

vast te stellen de navolgende Verordening verlagen van de inkomensvoorziening Wet investeren in jongeren Leidschendam-Voorburg 2010.

HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht of de overige in deze verordening aangehaalde wetten.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet investeren in jongeren (Wij);

    • b.

      WWIK: de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars;

    • c.

      SUWI: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • d.

      het college: het college van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

    • e.

      de raad: de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

    • f.

      de jongere: de belanghebbende zoals bedoeld in artikel 2 van de wet;

    • g.

      inkomensvoorzieningsnorm: de op grond van de artikelen 26 tot en met 29 op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van de artikelen 30 tot en met 35 door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • h.

      waarschuwing: een besluit inhoudende een terechtwijzing zonder een verlaging van de inkomensvoorziening;

    • i.

      inburgeringsplichtige: persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering en die tevens kan worden aangemerkt als een persoon als is omschreven in artikel 1.2, onderdeel e, van deze verordening;

    • j.

      benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening;

    • k.

      verlaging: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41 van de wet;

    • l.

      zeer ernstige misdragingen: het op een dusdanige wijze benaderen of bejegenen van het college, dan wel van personen die in opdracht van het college de wet uitvoeren, dat deze zich op een fysieke of psychische wijze, dan wel een combinatie van beide, bedreigd voelen.

HOOFDSTUK 2 – VERLAGEN VAN HET RECHT OP INKOMENSVOORZIENING

Artikel 2 – Verlagen van de inkomensvoorziening

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 42 van de wet, verlaagt het college, in overeenstemming met deze verordening, het bedrag van de aan de belanghebbende toegekende inkomensvoorziening, indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, zoals bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de wet SUWI voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoend nakomt, dan wel zich tegenover het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Het college kan afzien van een verlaging van de inkomensvoorziening en volstaan met het geven van een waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een waarschuwing is gegeven.

  • 3. Het college ziet af van het verlagen van de inkomensvoorziening, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 4. Het college heroverweegt een besluit tot verlagen van de inkomensvoorziening binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt, voor zover het een verlaging van de inkomensvoorziening betreft die over een periode langer dan drie maanden is opgelegd.

Artikel 3 – Berekeningsgrondslag

De verlaging van de inkomensvoorziening wordt toegepast op de voor de belanghebbende van toepassing zijnde inkomensvoorzieningsnorm.

Artikel 4 – Het besluit tot het verlagen van de inkomensvoorziening

In het besluit tot het verlagen van de inkomensvoorziening worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd, de ingangsdatum van de verlaging en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 5 – Het horen van de belanghebbende

  • 1. Voordat een verlaging van de inkomensvoorziening wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de belanghebbende kan achterwege gelaten worden indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en

    • c.

      zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 – Afzien van het verlagen van de inkomensvoorziening

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 41, tweede lid, van de wet ziet het college af van het verlagen van de inkomensvoorziening indien:

    • a.

      de gedragingen meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een verlaging van de inkomensvoorziening wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

    • b.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het verlagen van de inkomensvoorziening op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 – Ingangsdatum

  • 1. De verlaging van de inkomensvoorziening wordt opgelegd binnen twee maanden volgend op de datum waarop het besluit tot het verlagen van de inkomensvoorziening aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging van de inkomensvoorziening met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de inkomensvoorziening nog niet is uitbetaald.

Artikel 8 – Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die naar aard betrekking hebben op dezelfde verplichting, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging is gesteld.

  • 2. Indien er sprake is van meerdere gedragingen die verschillende schendingen van de verplichtingen als genoemd in artikel 2 lid 1 met zich meebrengt, dan is sprake van cumulatie van verlagingen

HOOFDSTUK 3 – HET NIET NAKOMEN VAN VERPLICHTINGEN EX ARTIKEL 45 Wij

Artikel 9 – Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 45 van de wet worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Eerste categorie:

  • a.

    Het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling;

  • b.

    Het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • c.

    Het weigeren om op advies van een arts zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

Tweede categorie:

  • a.

    Het stellen van onredelijke eisen in verband met door de belanghebbende te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

  • b.

    Het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

  • c.

    Het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op arbeidsinschakeling;

  • d.

    Het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

Artikel 10 – De hoogte en de duur van het verlagen van de inkomensvoorziening

  • 1 De hoogte van de verlaging van de inkomensvoorziening wordt vastgesteld op:

    • a.

      20% van de inkomensvoorzieningsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      50% van de inkomensvoorzieningsnorm bij gedragingen van de tweede categorie.

  • 2. De duur van de verlaging van de inkomensvoorziening als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 3. In afwijking van het vorige lid kan de duur van de verlaging van de inkomensvoorziening worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging van de inkomensvoorziening is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie.

  • 4. Met een besluit waarmee een verlaging van de inkomensvoorziening is opgelegd, wordt het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.2 van deze verordening, gelijkgesteld.

HOOFDSTUK 4 – HET NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGEPLICHT

Artikel 11 – Schending inlichtingenplicht zonder benadeling van de gemeente

  • 1. Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een verlaging van de inkomensvoorziening opgelegd van 5% van de inkomensvoorzieningsnorm.

  • 2. De duur van de verlaging van de inkomensvoorziening als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan de duur van de verlaging van de inkomensvoorziening worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging van de inkomensvoorziening wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 4. Met een besluit waarmee een verlaging van de inkomensvoorziening is opgelegd, wordt het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.2 van deze verordening, gelijkgesteld.

Artikel 12 – Schending inlichtingenplicht met benadeling van de gemeente

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of het uitoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag toekennen van de inkomensvoorziening, wordt de verlaging van de inkomensvoorziening afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. De verlaging van de inkomensvoorziening als bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de inkomensvoorzieningsnorm;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de inkomensvoorzieningsnorm;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 40% van de inkomensvoorzieningsnorm;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 100% van de inkomensvoorzieningsnorm.

  • 3. De duur van de verlaging van de inkomensvoorziening, als bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

HOOFDSTUK 5 – ZEER ERNSTIGE MISDRAGINGEN

Artikel 13 – Indeling in vormen – Bij zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt onverminderd het bepaalde in artikel 2.2 van deze verordening, een verlaging van de inkomensvoorziening opgelegd.

  • 2. De verlaging van de inkomensvoorziening als bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij verbaal geweld (schelden): 10% van de inkomensvoorzieningsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij discriminatie: 10% van de Inkomensvoorzieningsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij intimidatie (uitoefenen van psychische druk): 50% van de inkomensvoorzieningsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij zaakgericht fysiek geweld (vernielingen): 50% van de inkomensvoorzieningsnorm gedurende een maand;

    • e.

      bij mensgericht fysiek geweld: 100% van de inkomensvoorzieningsnorm gedurende een maand.

  • 3. De hoogte van de verlaging van de inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 13.2, onderdelen a tot en met d, wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging van de inkomensvoorziening wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 4. De duur van de verlaging van de inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 13.2, onderdeel e, wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging van de inkomensvoorziening wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

HOOFDSTUK 6 – SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 – Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 15 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Artikel 16 – Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening verlagen van de inkomensvoorziening Wet investeren in jongeren Leidschendam-Voorburg 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de
gemeente Leidschendam-Voorburg van 23 juni 2010
de griffier, de plv. voorzitter,
mr. G.A. van Egmond, mr. A.J.W. van Baalen-van Eekelen

Toelichting

ALGEMEEN

1. – Nummering en formulering van de verordening

De nummering en formulering van deze verordening zijn zoveel mogelijk in overeenstemming met de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr.) van de VNG.

2. – Opbouw artikelen

In de artikelen wordt eerst de hoofdregel omschreven en daarna de uitzonderingen op de hoofdregel of een nadere definiëring van wat in de hoofdregel is omschreven.

3. - Gehanteerde begrippen

Wij hebben ervoor gekozen zoveel mogelijk gebruik te maken van het begrip belanghebbende.

Dit is in overeenstemming met voornoemde Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr.). Hierin wordt bepaald dat, met betrekking tot de terminologie van regelgeving, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden gevolgd. In artikel 1:2 Awb wordt onder het begrip belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtsreeks bij een besluit is betrokken. Zou hiervan worden afgeweken en worden gekozen voor het begrip bijstands- of inkomensgerechtigde dan zou daarvan een aparte begripsomschrijving dienen te worden opgenomen. De term belanghebbende is neutraler.

3. – De relatie met de Verordening werkleeraanbod 2010

De Verordening werkleeraanbod 2010en de Verordening verlagen van de inkomensvoorziening Wij zijn nauw met elkaar verbonden. De Wij legt het college de plicht op om jongeren een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod wordt door de Verordening werkleeraanbod 2010 gefaciliteerd. De jongere is verplicht het aanbod te aanvaarden en de verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn gekoppeld na te leven. Komt de jongere de verplichtingen niet na, dan vormt de Verordening verlagen van de inkomensvoorziening Wij het kader van de verlaging van de inkomensvoorziening. Beide verordeningen sluiten dus op elkaar aan.

INLEIDING VERORDENING VERLAGEN INKOMENSVOORZIENING Wij

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (Wij) in werking getreden. Evenals in de WWB geldt binnen de Wij een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden, de jongere is daartegenover verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid, Wij). Die verlaging geschiedt conform de regels die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd (artikel 12, eerste lid, onderdeel b, Wij). Dat is de Verordening verlagen van de inkomensvoorziening Wij Leidschendam-Voorburg 2010.

Reikwijdte Verordening verlagen inkomensvoorziening Wij

In afwijking van het uitgangspunt van de wetgever om de Wij zoveel mogelijk WWB-conform in te richten, is de in de Wij vastgelegde reikwijdte van de gemeentelijke Verordening verlagen inkomensvoorziening Wij beperkter van aard dan die in de WWB. Aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening kunnen minder uiteenlopende verplichtingen verbonden worden dan aan de bijstand. Het scala is beperkter van aard. De verplichtingen die op grond van artikel 41 Wij kunnen worden gesanctioneerd betreffen de inlichtingen-, medewerkings- en identificatieplicht (artikel 44 Wij), alsmede een aantal concreet benoemde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van een werkleeraanbod (artikel 45 Wij).

Een ander verschil tussen de Wij en de WWB is dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden als de jongere zich schuldig maakt aan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan, anders dan in de vorm van schending van één van de in artikel 41 Wij genoemde verplichtingen. Dat heeft tot gevolg dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden in geval van het onverantwoord interen van vermogen en bij verwijtbare werkloosheid, als deze gedragingen leiden tot het indienen van een aanvraag voor een werkleeraanbod. Het belang van duurzame arbeidsparticipatie van de jongere heeft in deze geprevaleerd boven het als verlaging van de inkomensvoorziening aanmerken van de bovengenoemde gedragingen. De Verordening verlagen inkomensvoorziening Wij heeft al met al dus een beperkter strekking en reikwijdte dan de Afstemmingsverordening WWB.

Verlagen is maatwerk

Hoewel de raad de regels stelt voor het verlagen van de inkomensvoorziening, is het verlagen van de inkomensvoorziening een vorm van maatwerk, waarmee het college is belast (zie ook Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p. 27). Evenals dat binnen de kaders van de WWB het geval is, dient de verlaging van de inkomensvoorziening afgestemd te worden op de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere. Het uitgangspunt wordt gevormd door de regels die ter zake door de raad zijn gesteld. In de Verordening verlagen inkomensvoorziening Wij zijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Die normering is echter niet absoluut. Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het college echter zonder meer verplicht om van verlaging af te zien (artikel 41, tweede lid, Wij). Vanwege het karakter van de inkomensvoorziening als minimuminkomen is tevens bepaald dat binnen maximaal drie maanden een heroverweging van de verlaging plaatsvindt, voor zover de verlaging van de inkomensvoorziening voor een periode langer dan drie maanden is opgelegd. Daarmee wordt gewaarborgd dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de jongere en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen blijft beschikken.

De term 'verlagen van de inkomensvoorziening'

Het verlagen van de inkomensvoorziening op grond van het feit dat de belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de Wij aangeduid als ‘het verlagen van de inkomensvoorziening’. Wij hebben ervoor gekozen om dit begrip ook als uitgangspunt voor deze verordening te nemen.

Verlaging of intrekking inkomensvoorziening?

Aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening zijn voor de jongere verplichtingen verbonden. Tegenover het recht op een werkleeraanbod en een eventuele inkomensvoorziening staat de verplichting van de jongere om mee te werken aan de totstandkoming daarvan, bijvoorbeeld door mee te werken aan een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden. Ook dient de jongere naar beste vermogen mee te werken aan het werkleeraanbod zodra dat vastgesteld is. Daarnaast geldt een inlichtingen-, medewerkings- en identificatieplicht. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 44, respectievelijk 45 van de Wij.

Komt de jongere een aan het werkleeraanbod verbonden verplichting verwijtbaar niet na, dan staan de gemeente diverse instrumenten ter beschikking. Betreft het een schending van verplichtingen die betrekking hebben op de aanvraagbehandeling, dan geldt het volgende: als de jongere in het geheel niet meewerkt aan het opstellen van een plan voor zijn arbeidsinschakeling en zo zijn arbeidsinschakeling belemmert, dan doet het college de jongere geen werkleeraanbod (artikel 17, vijfde lid, Wij). Bijgevolg heeft de jongere, zolang hij niet wenst te voldoen aan die verplichting, geen recht op inkomensvoorziening. Uit artikel 42, eerste lid, onderdeel c, Wij vloeit immers voort dat voor zover uit houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 niet wil nakomen, geen recht op inkomensvoorziening bestaat (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 39 en 40). Dit geldt in bredere zin ook voor andere gedragingen van de jongere waaruit kan worden afgeleid dat deze de aan het werkleeraanbod verbonden verplichtingen in het geheel niet wil nakomen. Is sprake van een minder ernstige schending van de verplichtingen met betrekking tot de totstandkoming van het werkleeraanbod, dan kan na toekenning van een werkleeraanbod de eventuele inkomensvoorziening verlaagd worden conform de gemeentelijke Verordening verlagen inkomensvoorziening Wij (artikel 41, eerste lid, Wij). Zo is het denkbaar dat de jongere wel wil meewerken, maar dat de medewerking onvoldoende is. In dat geval zou een verlaging van de inkomensvoorziening aan de orde kunnen komen.

TOELICHTING PER ARTIKEL

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

Lid 1

In aanwijzing 20 voor de decentrale regelgeving is bepaald dat voor lagere overheden met betrekking tot de terminologie in een regeling de Algemene wet bestuursrecht, de Provincie- of Gemeentewet en zo nodig de Europese en internationale regelgeving, wordt gevolgd. Daarbij geldt tevens dat regels uit een hogere wettelijke regeling niet worden herhaald in een provinciale of gemeentelijke regeling. Om hieraan tegemoet te komen is in het eerste lid bepaald dat alle begrippen die nader worden omschreven in de verordening dezelfde omschrijving hebben als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet investeren in jongeren (Wij) of de van toepassing zijnde wet. Deze systematiek zorgt in de uitvoeringspraktijk voor een uniforme hantering van de diverse begrippen.

Lid 2

De term ‘inkomensvoorzieningsnorm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm, inclusief een eventuele toeslag/verlaging. Deze begripsbepaling wordt opgenomen in een wetsvoorstel tot wijziging van de Wij, dat bij het parlement in behandeling is. In deze verordening lopen we alvast vooruit op deze wijziging.

Artikel 2 – Verlagen van de inkomensvoorziening

Lid 1

De wettelijke grondslag voor het opleggen van een verlaging van de inkomensvoorziening (artikel 41, eerste lid, Wij). Deze grondslag is omwille van de leesbaarheid, duidelijkheid en consistentie hier herhaald. Verwezen wordt naar artikel 42 Wij om aan te geven dat de gebiedende voorgeschreven verlaging van de inkomensvoorziening niets afdoet aan intrekking van de inkomensvoorziening vanwege intrekking van het werkleeraanbod. Als daartoe wordt besloten komt verlaging veelal niet meer aan de orde.

Lid 2

Een waarschuwing kan worden gegeven, als belanghebbende een verzuim binnen korte tijd al heeft hersteld voor een verlaging van de inkomensvoorziening is opgelegd en het opleggen daarvan contraproductief is. De waarschuwing wordt niet als zodanig benoemd in de wet. In bepaalde situaties kan het voorkomen dat gedragingen formeel gezien in strijd zijn met de verplichtingen van de Wij, maar dat bij de beoordeling van de gedraging wordt geconstateerd dat er in de situatie van belanghebbende sprake is van een incident en dat het direct verlagen van de inkomensvoorziening niet in verhouding staat tot het overige goede gedrag van belanghebbende. Het beoordelen van het verwijtbare gedrag leidt in deze gevallen niet tot een verlaging van de inkomensvoorziening. Volstaan kan worden met het geven van een schriftelijke waarschuwing. De waarschuwing is geen verlaging van de inkomensvoorziening, maar wordt wel betrokken bij de recidivebepalingen.

Lid 3

Het college ziet af van een verlaging van de inkomensvoorziening indien elke vorm van verwijtbaarheid aan de zijde van de jongere ontbreekt. Een gedraging op zich kan verwijtbaar zijn. Er kunnen omstandigheden zijn dat de jongere zich bijvoorbeeld kan beroepen op overmacht. Ook op grond van andere overwegingen kan het zijn dat de jongere geen verwijtbare handeling is aan te rekenen.

Artikel 3 – Berekeningsgrondslag

In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging van de inkomensvoorziening wordt opgelegd over de toepasselijke inkomensvoorzieningsnorm.

Artikel 4 – Het besluit tot het verlagen van de inkomensvoorziening

Het verlagen van de inkomensvoorziening vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan in het bijzonder het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder anderen in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd (artikel 3.7 Awb)

Artikel 5 – Het horen van de belanghebbende

Lid 1

In dit lid wordt het horen van de belanghebbende voordat een verlaging van de inkomensvoorziening wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven.

Lid 2

Dit lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6 – Afzien van het verlagen van de inkomensvoorziening

Lid 1

Naast de redenen genoemd in dit lid waarin afgezien kan worden van het verlagen van de inkomensvoorziening wordt verwezen naar artikel 41, tweede lid Wij, waarin is vastgelegd dat van het verlagen van de inkomensvoorziening wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Een reden om af te zien van een verlaging van de inkomensvoorziening is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden(verjaring). Wil een verlaging van de inkomensvoorziening effect hebben, is het nodig dat deze spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden is geregeld dat het college geen verlaging van de inkomensvoorziening oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaats gevonden. Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van 5 jaar. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag vast te stellen).

In individuele omstandigheden kan wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een verlaging van de inkomensvoorziening. Van dringende redenen is sprake als de gevolgen van het opleggen van een verlaging van de inkomensvoorziening onaanvaardbaar zijn. Dat vergt een beoordeling van de situatie van de jongere, maar daarvan zal niet spoedig sprake zijn.

Lid 2

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een verlaging van de inkomensvoorziening vanwege dringende reden is van belang in verband met recidive.

Artikel 7 – Ingangsdatum

Lid 1

In dit lid is vastgelegd dat een verlaging van de inkomensvoorziening wordt opgelegd binnen twee maanden na het besluit, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende inkomensvoorzieningsnorm.

Lid 2

Wanneer de inkomensvoorziening nog niet (volledig) aan de belanghebbende is uitbetaald, bijvoorbeeld als gevolg van een tijdelijke opschorting of tijdens de toekenningsfase van de inkomensvoorziening, kan het praktisch zijn om de inkomensvoorziening die nog moet worden uitbetaald te verlagen. Van deze mogelijkheid kan alleen gemotiveerd gebruik worden gemaakt.

Artikel 8 – Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een belanghebbende die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging, dan dient voor het toepassen van de verlaging te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste verlaging van toepassing is. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan iemand die te weinig solliciteert en die zich tijdens sollicitatiegesprekken negatief opstelt. Indien sprake is van schending van de meerdere verplichtingen door meerdere gedragingen, dan moeten in principe de afzonderlijke verlagingen opgeteld worden. Hierbij kan worden gedacht aan iemand die niet meewerkt aan een scholingstraject en tegelijkertijd niet voldoet aan de informatieplicht.

Artikel 9 – Indeling in categorieën

Uitgangspunt voor het onderbrengen van een verwijtbare gedraging in een categorie en de daarbij behorende hoogte en de duur van de verlaging van de inkomensondersteuning, is dat deze verlaging van de inkomensvoorziening een beoogd effect dient te sorteren. Het beoogd effect is dat de belanghebbende alsnog die verplichtingen nakomt en blijft nakomen welke nu eenmaal aan het verkrijgen en behouden van het recht op een werkleeraanbod en inkomensondersteuning verbonden zijn voor de duur dat belanghebbende niet in staat is om in zijn eigen kosten van het bestaan te voorzien. De hoogte en de duur van de verlaging van de inkomensondersteuning dienen daarom zodanig te zijn dat het traineren van al wat gericht is op het kunnen verwerven van betaald werk, waardoor belanghebbende zelf weer in het eigen bestaan kan gaan voorzien, geen voordeel meer oplevert.

Artikel 10 – De duur van de verlaging van de inkomensvoorziening

Lid 1

Hierin wordt de hoogte van de verlaging van de inkomensvoorziening geregeld, dit behoeft geen verdere toelichting.

Lid 2

De duur van de verlaging van de inkomensvoorziening is hierin vastgesteld op een maand.

Lid 3

Indien binnen één jaar na bekendmaking van het besluit waarmee een eerdere verlaging van de inkomensvoorziening is opgelegd, sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging van de inkomensvoorziening. Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien de jongere na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag, vertoont, zullen de hoogte en de duur van de verlaging van de inkomensvoorziening individueel moeten worden vastgesteld. Daarbij zal gekeken moeten worden naar de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de jongere. Een zwaardere verlaging van de inkomensvoorziening dan in geval van recidive is dan doorgaans verdedigbaar.

Artikel 11 – Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

In dit artikel worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:

Het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In die situatie is artikel 40, eerste lid Wij van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op een inkomensvoorziening opschorten en de jongere in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim herstellen. In dat geval is een verlaging van de inkomensvoorziening aan de orde.

Lid 1

Artikel 44 Wij: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente. Daardoor is het mogelijk dat er ten onrechte of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verstrekt of ten onrechte een werkleeraanbod is toegekend. Het is ook denkbaar dat het inlichtingenverzuim niet tot benadeling heeft geleid. In beide gevallen kan een verlaging van de inkomensvoorziening aan de orde zijn.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens bij een aanvraag niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening niet vaststellen. De inkomensvoorziening moet dan worden afgewezen. Het opleggen van een verlaging van de inkomensvoorziening is in dergelijke gevallen niet aan de orde.

Lid 2

Hierin wordt de duur van de verlaging van de inkomensvoorziening geregeld.

Lid 3

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een verlaging van de inkomensvoorziening vanwege dringende reden is van belang in verband met recidive.

Artikel 12 – Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

Lid 1

In artikel 44, eerste lid, Wij is bepaald dat de jongere op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of het recht op inkomensvoorziening.

Lid 2

De verlaging van de inkomensvoorziening wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan inkomensvoorziening dat als gevolg van de schending van de verplichting ten onrechte of te veel aan de jongere is betaald. De verlaging van de inkomensvoorziening wordt in de regel toegepast op de toekomstige inkomensvoorziening van de jongere maar kan ook met terugwerkende kracht worden opgelegd.

Artikel 13 – Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.

Er kan alleen een verlaging van de inkomensvoorziening worden opgelegd indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een werkleeraanbod en/of een inkomensvoorziening. In artikel 41, eerste lid Wij, wordt gesproken over ‘het zich tegenover het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en zijn ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een verlaging van de inkomensvoorziening. Het betreffen gedragingen die in het maatschappelijk verkeer in alle gevallen als onacceptabel worden beschouwd. Of dit ook ‘a contrario’ betekent dat geen verlaging van de inkomensvoorziening kan worden opgelegd als er sprake is van zeer ernstige misdragingen tegenover externe uitvoerders van de Wij, zoals het UWV WERKbedrijf, re-integratiebedrijven, opleidingsinstituten en dergelijke is niet duidelijk. De Centrale Raad van Beroep heeft zich daar tot dusver niet over uitgelaten.

Bij het vaststellen van de verlaging van de inkomensvoorziening in de situatie dat een jongere zich ernstig heeft misdragen, zal evenzeer gekeken moeten worden naar de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de jongere. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • -

    verbaal geweld (schelden);

  • -

    discriminatie;

  • -

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • -

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • -

    mensgericht fysiek geweld;

  • -

    combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.

In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een inkomensvoorziening). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld. Het opleggen van een verlaging van de inkomensvoorziening staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een verlaging van de inkomensvoorziening op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij politie.

Bij het vaststellen van de verlaging van de inkomensvoorziening in de situatie dat een belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar: de mate van verwijtbaarheid, en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende

Een verlaging van de inkomensvoorziening dient een beoogd effect te sorteren. Daarom zijn de verwijtbare gedragingen ondergebracht in twee categorieën. De zwaarte van de verlaging van de inkomensvoorziening – 20% of 50% van de inkomensvoorzieningsnorm – hangt samen met de ernst van de verwijtbare gedraging. Het beoogd effect is dat de belanghebbende alsnog die verplichtingen nakomt en blijft nakomen welke nu eenmaal aan het verkrijgen en behouden van het recht op een werkleeraanbod verbonden zijn voor de duur dat belanghebbende niet in staat is om in zijn eigen kosten van het bestaan te voorzien. De hoogte en de duur van de verlaging van de inkomensvoorziening dienen daarom zodanig te zijn dat het traineren van al wat gericht is op het kunnen verwerven van betaald werk, waardoor belanghebbende zelf weer in het eigen bestaan kan gaan voorzien, geen voordeel meer oplevert.

Voor de verschillende omschreven vormen van ernstige misdragingen worden in dit artikel de bijbehorende percentages en tijdseenheden gegeven. Deze spreken alle voor zich zodat zij hier niet verder worden toegelicht.

Artikel 14 – Uitvoering

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 15 – Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.

Artikel 16 – Citeerartikel

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.