Regeling vervallen per 01-10-2010

Monumentenverordening Leidschendam-Voorburg 2004

Geldend van 08-03-2006 t/m 30-09-2010

Intitulé

Monumentenverordening Leidschendam-Voorburg 2004

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

gelezen het desbetreffende voorstel van het college;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14 en 15 van de Monumentenwet 1988,

besluit:

1. (...)

2. vast te stellen de volgende "Monumentenverordening Leidschendam-Voorburg 2004"

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    monument:

    • a.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn cultuurhistorische waarde, betekenis voor de wetenschap of schoonheid;

    • b.

      terrein of gebied dat van algemeen belang is wegens een daar bovengronds aanwezige zaak en/of waarde als edoeld onder a;

  • 2.

    beschermd gemeentelijk monument:

    monument dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd monument is aangewezen;

  • 3.

    beschermd rijksmonument:

    monument, dat is beschermd ingevolge de Monumentenwet 1988 en is ingeschreven in de op grond daarvan vastgestelde registers;

  • 4.

    gemeentelijke monumentenlijst:

    de lijst waarop de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen monumenten, beeldbepalende panden en dorpsgezichten zijn geregistreerd;

  • 5.

    kerkelijk monument:

    monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • 6.

    monumentencommissie:

    De door burgemeester en wethouders ingestelde commissie of aangewezen instantie, met als taak hen op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het gemeentelijk monumentenbeleid. De monumentencommissie in deze gemeente maakt deel uit van de gecombineerde monumenten- en welstandscommissie. De monumentencommissie bestaat uit tenminste twee leden waaronder de ecretaris/voorzitter. De monumentencommissie heeft mandaat van de plenaire monumentencommissie om zelfstandig plannen positief te adviseren.

  • 7.

    bouwhistorisch onderzoek:

    een schriftelijke rapportage van het onderzoek naar de bouw- en bewoningsgeschiedenis van een monument, waarin ook zijn opgenomen:

    • ·

      een beschrijving en analyse van de bouwhistorische aspecten;

    • ·

      een waardering met conclusies;

    • ·

      een visie met aanbevelingen;

    • ·

      tekeningen en foto’s van de besproken aspecten.

  • 8.

    redengevende omschrijving:

    de omschrijving die ten grondslag ligt aan het aanwijzingsbesluit en die bestaat uit:

    algemene gegevens, een omschrijving van de bestaande toestand en een waardestelling.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 Beschermde gemeentelijke monumenten

Paragraaf 1 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, na toetsing aan de selectiecriteria besluiten een monument aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument. De selectiecriteria zijn: de cultuurhistorische waarde, de architectuurhistorische waarde, de ensemble waarde, de gaafheid en herkenbaarheid en de zeldzaamheid. Een besluit tot aanwijzing als gemeentelijk monument dient gebaseerd te zijn op een redengevende omschrijving.

  • 2. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan men hier van afwijken.

  • 3. Iedere eigenaar/zakelijk gerechtigde wordt door burgemeester en wethouders gehoord voordat het monument wordt aangewezen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing van een onroerend monument als beschermd gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch of archeologisch onderzoek wordt verricht.

  • 5. Voordat burgemeester en wethouders een kerkelijk monument aanwijzen, voeren zij overleg met de eigenaar.

  • 6. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 4 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen twaalf weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent de aanwijzing tot gemeentelijk monument binnen acht weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de aanvraag.

Artikel 5 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat tenminste de plaatselijke en kadastrale aanduidingen, een redengevende omschrijving van het beschermde gemeentelijke monument, de motivering die tot de aanwijzing heeft geleid en de datum van de aanwijzing.

  • 3. De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als eigenaar en/of zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

  • 4. De gemeentelijke monumentenlijst ligt voor een ieder ter inzage.

  • 5. Van deze lijst wordt een exemplaar ter kennisneming gezonden aan Gedeputeerde Staten, aan de Minister belast met de monumentenzorg en aan de Raad voor Cultuur die tevens op de hoogte worden gesteld van mutaties.

Artikel 6 Voorbescherming

  • 1. Met ingang van de datum van verzending van de schriftelijke mededeling aan de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde van het voornemen tot aanwijzing van een gemeentelijk monument, zijn de artikelen 9 t/m 13 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De voorbescherming is van kracht totdat burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen tot al dan niet aanwijzen als gemeentelijk monument. In ieder geval moet binnen 20 weken na de verzenddatum van het voornemen tot aanwijzing een beslissing zijn genomen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen de genoemde termijn van 20 weken met ten hoogste 20 weken verlengen, mits zij de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde daarvan in kennis stellen voor het verstrijken van de eerstgenoemde termijn van 20 weken.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 3, tweede lid, en artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 3. De intrekking van de aanwijzing wordt onder vermelding van de datum van ingang op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken of te verplaatsen;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te verstoren of te wijzigen;

    • c.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 10 De aanvraag

  • 1. De aanvraag van de vergunning als bedoeld in artikel 9, tweede lid, wordt schriftelijk ingediend bij burgemeester en wethouders. Daarbij moeten de op het aanvraagformulier vermelde bescheiden in vijfvoud worden overhandigd.

  • 2. Indien de complexiteit van de vergunning dit vereist, kan er om een bouwhistorisch onderzoek worden gevraagd.

  • 3. Van de in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, kan slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. De door burgemeester en wethouders ingevolge dat artikel te stellen termijn bedraagt ten hoogste vier weken.

  • 4. Ingeval toepassing is gegeven aan het vierde lid en de aanvrager naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de in het vierde lid bedoelde gegevens in voldoende mate heeft overlegd, verklaren zij de aanvraag ontvankelijk.

  • 5. Indien de aanvrager ontvankelijk is in zijn aanvraag, legt het college van burgemeester en wethouders de aanvraag voor eenieder ter inzage. De ter-inzage-legging wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt, waarbij mededeling wordt gedaan van de mogelijkheid om binnen een termijn van twee weken bezwaren in te dienen bij burgemeester en wethouders.

  • 6. Het college van burgemeester en wethouders brengen de ontvankelijke aanvraag en de daartegen ingebrachte bezwaren terstond ter kennis van de monumentencommissie.

Artikel 11 Advies van de monumentencommissie op de aanvraag

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen advies aan de monumentencommissie voordat zij beslissen op de ontvankelijk verklaarde vergunningaanvraag.

  • 2. Binnen zes weken na de adviesaanvraag brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

Artikel 12 Beslissing van burgemeester en wethouders op de aanvraag

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen binnen drie weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen negen weken na ontvangst van de ontvankelijke aanvraag, op de aanvraag van de vergunning.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de in het eerste lid genoemde termijn van negen weken met ten hoogste zes weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan in kennis stellen binnen de in het eerste lid genoemde termijn van negen weken.

  • 3. Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste of tweede lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 4. De monumentenvergunning blijft buiten werking indien er nog geen bouwvergunning is verleend voor die werkzaamheden waavoor de monumentenvergunning is verleend.

  • 5. Burgemeester en wethouders geven met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 9, tweede lid, dan met goedkeuring van de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

  • 6. Een vergunning ingevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende zes weken na de datum waarop zij op voorgeschreven wijze kenbaar is gemaakt of van rechtswege is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist.

  • 7. Burgemeester en wethouders maken de vergunningaanvraag en verlening op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 9, tweede lid, niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het ongewijzigd blijven van het monument zwaarder dient te wegen;

  • d.

    de vergunninghouder schriftelijk een verzoek tot intrekking indient;

  • e.

    niet binnen 1 jaar na inwerkingtreding van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

Hoofdstuk 3 Beschermde rijksmonumenten

Artikel 14 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen aan de monumentencommissie na afloop van de termijn van twee weken, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht positief geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 4 Schadevergoeding

Artikel 15 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van deze verordening;

    • b.

      voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument;

    • c.

      de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning te verlenen om graafwerk te verrichten in een archeologisch monument;

    • d.

      voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning voor het verrichten van graafwerk in een archeologisch monument,

    schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van de verzoeken zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 16 Strafbepaling

Een ieder, die handelt in strijd met artikel 9 van deze verordening, pleegt een strafbaar feit en wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 17 Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 18 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 16 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 19 Inwerkingtreding

  • 1 Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op 1 januari 2004.

  • 2 De monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Voorburg op 27 februari 1991 en van de gemeenteraad van Leidschendam op 2 juli 2001, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, vervalt op het moment dat de monumentenverordening Leidschendam-Voorburg 2004 in werking treedt.

  • 3 Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 4 De monumentenverordeningen zoals genoemd in het tweede lid, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervallen op de datum waarop het eerste lid toepassing vindt.

  • 5 Aanvragen om vergunning, in procedure zijnde aanwijzingen en voorbescherming op basis van de in het tweede lid genoemde vervallen verordeningen, die zijn ingediend en vastgesteld vóór de inwerkingtreding van de nieuwe verordening Leidschendam-Voorburg worden afgehandeld met inachtneming van de desbetreffende artikelen van de in het tweede lid genoemde verordeningen.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als `Monumentenverordening Leidschendam-Voorburg 2004'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering vande raad van de gemeente van 16 december 2003,
de griffier, mr. G.A. van Egmond,
de voorzitter, mr. M.A.P. van Haersma Buma