Regeling vervallen per 01-01-2010

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg

Geldend van 01-01-2004 t/m 31-12-2009

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2003;

gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen, d.d. 24 september 2003

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76m en artikel 217 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen;

b e s l u i t :

  • 1.

    in te trekken

    • -

      de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leidschendam zoals laatstelijk vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Leidschendam op 29 maart 1999, nummer 5266;

    • -

      de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Voorburg zoals laatstelijk vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Voorburg op 25 januari 2001, raadsnummer 2000/10768;

  • 2.

    vast te stellen de navolgende Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg;

  • 3.

    dit besluit als referendabel aan te merken.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder

  • a.

    minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

  • b.

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • c.

    school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs;

  • d.

    school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs; school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • e.

    nevenvestiging: deel van een school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • f.

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • g.

    programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • h.

    overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • i.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor vergoeding van een voorziening of voor vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

  • j.

    aanvraag: verzoek om vergoeding van een voorziening of om vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding;

  • k.

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

  • l.

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

  • m.

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • n.

    noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • o.

    gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • p.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f en 210, negende lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • q.

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

  • r.

    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u en artikel 225 eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • s.

    beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u tweede lid van de Wet op het voorgezet onderwijs en artikel 225, tweede lid van de wet op het voorgezet onderwijs;

  • t.

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u en artikel 225, vierde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

    • 1

      nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

    • 2

      uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • 3

      gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • 4

      verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • 5

      terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1° tot en met 4° omschreven voorziening;

    • 6

      inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • 7

      inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • 8

      medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;

  • b.

    aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • c.

    onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • d.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • e.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

  • f.

    huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a1 en a2, kan een aanvraag worden ingediend voor een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding. Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

  • 1. Bij toekenning van een van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van vergoeding voor de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

  • 2. De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A. De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

  • 3. Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a1, a2, a6, a7° en a8.

    Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, a3° a4, a5 en sub b, c, d, e en f; dit geldt ook voor de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3.

  • 4. Indien voor de voorzieningen als bedoeld in artikel 2 onder a1° en a2° aantoonbaar sprake is van extra, locatiegebonden bouwkosten, kan op verzoek van het bevoegd gezag een opslag worden verstrekt boven de toepasselijke genormeerde vergoedingsbedragen.

Artikel 5 Informatieverstrekking

  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan burgemeester en wethouders gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening. Bij de gegevensverstrekking wordt zo nodig gebruikgemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden onderscheiden in:

    • a.

      basisgegevens, zijnde gegevens die eenmalig in hun geheel worden verstrekt en vervolgens alleen in geval van wijziging worden gemeld bij burgemeester en wethouders;

    • b.

      periodieke gegevens, zijnde gegevens die regelmatig door het bevoegd gezag dienen te worden verstrekt.

  • 3. De in het tweede lid onder a. genoemde basisgegevens omvatten:

    • gegevens over het bevoegd gezag, bestaande uit naam, adres, denominatie en vestigingsplaats, alsmede een opgave van een contactpersoon inzake aangelegenheden aangaande de huisvesting;

    • gegevens over de onder het beheer van het bevoegd gezag staande school of scholen die geheel of gedeeltelijk gehuisvest zijn in een gebouw gelegen in de gemeente, bestaande uit het Brinnummer, naam, adres, onderwijssoort en eventuele onderwijsafdelingen en, voor zover van toepassing, de aanduiding of de school bestaat uit een hoofdvestiging met een of meer nevenvestigingen;

    • gegevens over de bij de school of nevenvestiging in gebruik zijnde gebouwen gespecificeerd per gebouw, bestaande uit:

      • -

        het adres;

      • -

        de status van het gebouw zijnde hoofdgebouw of dislocatie;

      • -

        de bouwaard zijnde permanent of noodlokaal;

      • -

        het bouwjaar zijnde het oorspronkelijk bouwjaar of, ingeval het gebouw bestaat uit in verschillende jaren gebouwde delen, de bouwjaren onderscheiden naar gebouwdeel met de daarbij behorende bruto vloeroppervlakte;

      • -

        de bruto vloeroppervlakte van het gebouw uitgedrukt in m²;

      • -

        de genormeerde en feitelijke capaciteit van het gebouw voor zover bestemd voor een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, te bepalen aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel A en B;

    • gegevens over de omvang van het medegebruik uitgedrukt in het aantal groepen voor zover het een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs betreft, en het aantal in medegebruik genomen m² voor zover het voortgezet onderwijs betreft, te verstrekken door de hoofdgebruiker van het gebouw waarin het medegebruik plaatsvindt;

    • gegevens over het adres, het stichtingsjaar en de oppervlakte van de oefenzaal indien een bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of school voor voortgezet onderwijs eigenaar is van een gymnastiekruimte.

  • 4. De in het tweede lid onder b genoemde periodieke gegevens omvatten:

    • een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijk teldatum staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw gelegen op het grondgebied van de gemeente;

    • een afschrift van een tussentijdse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat staat ingeschreven op de school in verband met een groei van het aantal leerlingen;

    • indien de school gedeeltelijk is gehuisvest in een of meer locaties op het grondgebied van de gemeente, een opgave van het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum per locatie.

    De onder 1 en 2 vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag tegelijkertijd met de opgave aan de minister verstrekt aan burgemeester en wethouders. De onder 3 vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag gevoegd bij de jaarlijkse opgave als bedoeld onder 1.

  • 5. Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

    • de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

    • de aanduiding van de gymnastiekruimte of ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;

    • de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

  • 6. In aanvulling op de in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde gegevens verstrekken de bevoegde gezagsorganen op verzoek van burgemeester en wethouders alle inlichtingen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening. Hieronder kunnen in ieder geval zijn begrepen:

    • een oordeel over de juistheid en volledigheid van door burgemeester en wethouders voorgelegde gegevens die betrekking hebben op het bevoegd gezag;

    • inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het opmaken van de staat van het onderhoud als bedoeld in artikel 37;

    • gegevens betreffende de onderhoudssituatie en de onderhoudsplanning van lesgebouwen en gymnastiekruimtes.

Hoofdstuk 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6 Indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij burgemeester en wethouders. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Indien de aanvraag niet voor 1 februari is ingediend, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen. Het besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet-behandelen onvolledige aanvraag

  • 1. De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    • d.

      welke voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

  • 2. In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6 tot en met 8 en artikel 2, onder d, e en f;

    • b.

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1 tot en met 4;

    • c.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, uit aanpassing aan de buitenzijde van een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs of uit herstel van een constructiefout;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is;

    • e.

      een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.

    Bij de rapportage als bedoeld onder c wordt gebruikgemaakt van het door burgemeester en wethouders vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

  • 3. Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid delen burgemeester en wethouders dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

  • 4. Indien een door burgemeester en wethouders in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager onverwijld aan burgemeester en wethouders een afschrift van de opgave als bedoeld in artikel 5, vierde lid onder 1. Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, delen burgemeester en wethouders dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluit de raad de aanvraag niet te behandelen.

  • 5. Een besluit om ingevolge het derde lid de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na het verstrijken van de daarin genoemde termijn. Een besluit om ingevolge het vierde lid de aanvraag niet te behandelen wordt binnen vier weken na het nemen van de daarin genoemde beslissing bekendgemaakt aan de aanvrager.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Burgemeester en wethouders verstrekken ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geven burgemeester en wethouders daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1. Na het in behandeling nemen van een aanvraag door burgemeester en wethouders, kan de aanvraag voor 1 mei volgend op de datum als genoemd in artikel 6, door de aanvrager nader worden toegelicht. De toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de aanvrager of op verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2. Indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is, treden burgemeester en wethouders voor de in het eerste lid genoemde datum in overleg met de aanvrager indien zij van oordeel zijn dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast

    Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag dan geven burgemeester en wethouders dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3.

    Burgemeester en wethouders geven in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1. Alvorens burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad doen met betrekking tot het programma en het overzicht, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door burgemeester en wethouders vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders stellen de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4. Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van burgemeester en wethouders op deze zienswijzen, wordt door burgemeester en wethouders een verslag gemaakt. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen en wordt gevoegd bij het voorstel aan de raad.

  • 5. Indien een bevoegd gezag of burgemeester en wethouders een advies wensen van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of burgemeester en wethouders tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 6. De bevoegde gezagsorganen en burgemeester en wethouders worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 7. Burgemeester en wethouders zijn belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgen zij ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

  • 8. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door burgemeester en wethouders toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door burgemeester en wethouders bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordelen burgemeester en wethouders of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Burgemeester en wethouders geven dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

  • 9. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Burgemeester en wethouders informeren de raad over dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bedrag, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

  • 1. De raad stelt als onderdeel van de gemeentebegroting het bedrag vast dat beschikbaar is voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bedrag kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening. Het programma en het overzicht worden door de raad tegelijkertijd met de gemeentebegroting vastgesteld.

  • 2. Indien de gemeentebegroting niet uiterlijk op 31 december wordt vastgesteld van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan worden het bedrag, het programma en het overzicht, afzonderlijk van de gemeentebegroting, uiterlijk op 31 december vastgesteld.

  • 3. Indien ten tijde van de vaststelling van de gemeentebegroting het bedrag, het programma en het overzicht nog niet kunnen worden vastgesteld, dan vindt de vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht plaats op uiterlijk 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

  • 4. Indien de uiterste datum als genoemd in het tweede en het derde lid voor de vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht wordt overschreden, worden de aangevraagde en in behandeling genomen voorzieningen geacht voor vergoeding in aanmerking te zijn gebracht. Voor de hoogte van de vergoeding is dan het gestelde in artikel 4 in samenhang met bijlage IV bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt dan volgens het bepaalde in paragraaf 2.4.

Artikel 12 Inhoud programma

  • 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover de raad heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past de raad de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

    Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt de raad, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

  • 2. Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan de raad bij de vaststelling van het programma afwijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

  • 3. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door de raad aangegeven:

    • a.

      het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    • b.

      het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;

    • c.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht

  • 1 Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2 Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bedrag, programma enoverzicht

  • 1. De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door burgemeester en wethouders van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

  • 2. De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 15 Overleg en wijze van uitvoering

  • 1. Binnen vier weken na de datum van vaststelling van het programma treden burgemeester en wethouders in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

    • b.

      het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

    • c.

      een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop door burgemeester en wethouders toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.

  • 2 Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.

  • 3 De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de aanvrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming of geen overeenstemming is bereikt.

  • 4 Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, nemen burgemeester en wethouders binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, delen burgemeester en wethouders binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

  • 1. Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij burgemeester en wethouders.

  • 2. Binnen zes weken na ontvangst beslissen burgemeester en wethouders over de instemming met de bouwplannen en de desbetreffende begroting en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Burgemeester en wethouders kunnen, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip.Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, delen burgemeester en wethouders de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stellen burgemeester en wethouders eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar oordeel van burgemeester en wethouders ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4. De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven, als naar het oordeel van burgemeester en wethouders, dat niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Burgemeester en wethouders doen hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

  • 5. De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.De beslissing van burgemeester en wethouders als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Nadat burgemeester en wethouders met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin hebben ingestemd, legt de aanvrager, met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan burgemeester en wethouders over de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening.Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen.

  • 7. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Burgemeester en wethouders kunnen bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of

artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op vergoeding

  • 1. De aanspraak op vergoeding van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan burgemeester en wethouders is gezonden.

    De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd.

    De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.

  • 2 Wanneer de in het eerste lid genoemde termijnen dreigen te worden overschreden, zal op initiatief van burgemeester en wethouders tijdig voor 1 oktober een overleg met de aanvrager plaatsvinden over de voortgang van de betrokken activiteiten. De aanspraak op vergoeding vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager voor 1 oktober een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij burgemeester en wethouders tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Burgemeester en wethouders beslissen voor 15 oktober over het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag om vergoeding van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan, gericht aan de raad, worden ingediend bij burgemeester en wethouders. Hierbij wordt zo nodig gebruik gemaakt van een door de raad vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

  • 1. De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6 tot en met 8 en artikel 2 onder d, e en f;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

  • 2 Indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij burgemeester en wethouders. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 21 Tijdstip beslissing

  • 1 De gemeenteraad beslist binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag of binnen twaalf weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door burgemeester en wethouders.

  • 2 Indien een beschikking niet binnen twaalf weken kan worden gegeven, stelt de raad de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 22 Inhoud beslissing

  • 1 De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien de raad heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past de raad de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2 De beslissing van de raad kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3 Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt de raad welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. Bij de beschikking stelt de raad vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan de raad moet zijn toegezonden. De datum waarop een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, ligt niet eerder dan zes maanden na de datum van de beschikking van de raad.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treden burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.

Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij overeenkomstig van toepassing, met uitzondering van de in het tweede lid van artikel 16 genoemde termijn van zes weken. Hiervoor moet worden gelezen drie weken.

Artikel 24 Vervallen aanspraak vergoeding

  • 1 Indien niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan de raad, vervalt de aanspraak op vergoeding. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De aanspraak op vergoeding vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij de raad tot verlenging van de termijn.

  • 3 Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op vergoeding op totdat de raad op het verzoek heeft beslist. Indien de raad het verzoek inwilligt, noemt de raad een nieuwe datum waarop de aanspraak op vergoeding vervalt. Indien de raad het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

Hoofdstuk 4 Vergoeding kosten bouwvoorbereiding

Artikel 25 Aanvraag

  • 1. Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij burgemeester en wethouders voor een vergoeding van de kosten van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

  • 2. De aanvraag wordt gedaan voor 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de vergoeding gewenst wordt. Hierbij wordt zo nodig gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school ten behoeve waarvan de vergoeding wordt gewenst;

    • d.

      de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

    • e.

      het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

    • f.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

    • g.

      indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw: een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt;

    • h.

      een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid.

    Bij de rapportage als bedoeld onder g wordt zo nodig gebruik gemaakt van het door burgemeester en wethouders vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

  • 4. Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, delen burgemeester en wethouders dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stellen hem in de gelegenheid om voor 15 maart de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde en vijfde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag

  • 1 Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting is het gestelde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Alvorens burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad doen met betrekking tot het besluit over de aanvraag om een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding, treden zij in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. De leden twee, drie en vier van artikel 10 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Beschikking op aanvraag

  • 1. De raad neemt op het tijdstip als bedoeld in artikel 11 een beslissing over de aanvraag.

  • 2. De aanvraag wordt toegewezen indien en voorzover:

    • a.

      er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

    • b.

      de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

    • c.

      er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3 Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in de beschikking vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en burgemeester en wethouders.

  • 4 Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

Artikel 28 Vervallen aanspraak vergoeding

De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet voor 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk gestart is met de bouwvoorbereiding en niet voor 1 oktober daaropvolgend informatie is verstrekt aan burgemeester en wethouders waaruit dit blijkt.

Hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

  • a.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze en

  • d.

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

  • e.

    er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

  • 1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

    • a.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

    • b.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs (met uitzondering van een zelfstandige school voor praktijkonderwijs), indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van Bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van Bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten. Voor een zelfstandige school voor praktijkonderwijs (niet zijnde een afdeling voor praktijkonderwijs) is het bepaalde in lid a van dit artikel van toepassing.

  • 2. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

    • a.

      wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs indien de som van het aantal klokuren gebruik dat wordt vergoed op grond van artikel 38 minder is dan 40 klokuren;

    • b.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van Bijlage III, Deel B blijkt dat de benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

    • c.

      wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

  • 1. Burgemeester en wethouders gaan niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestings-capaciteit.

  • 3. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

    • a.

      als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst is gelegen bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt;

    • b.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag,

    • c.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest, tenzij uit een oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken

Artikel 32 Overleg en mededeling

  • 1 Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voeren zij daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2 Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3 Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voeren zij daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4 Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5 De schriftelijke mededeling van burgemeester en wethouders als bedoeld in de tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal groepen in het primair onderwijs of het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot vordering indien:

  • a

    er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 30;

  • b

    er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 35 Overleg en mededeling

  • 1. Alvorens over te gaan tot vordering voeren burgemeester en wethouders overleg met het bevoegd gezag.

  • 2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar de mening van burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3. Binnen vier weken na afloop van het overleg doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van burgemeester en wethouders over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur

Artikel 36 Toestemming burgemeester en wethouders

  • 1. Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan burgemeester en wethouders.

  • 2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3. Burgemeester en wethouders verlenen de toestemming niet indien:

    • a.

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs of regelgeving;

    • b.

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

  • 4. Burgemeester en wethouders nemen binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit en zenden dat aan het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1 Nadat een gebouw of terrein niet meer door het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2 Indien er, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3 De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van burgemeester en wethouders na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4 Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan burgemeester en wethouders betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 4 Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Gebruik en vergoeding gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 38 Omvang en vergoeding gebruik

  • 1. De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt.

    Voor een basisschool wordt het maximaal aantal klokuren dat voor vergoeding in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B en bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van zes jaar en ouder. Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor vergoeding in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B, en bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal en ten hoogste 2,25 klokuur per groep leerlingen van zes jaar en ouder.

  • 2 Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks een vergoeding. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage IV, deel A, op basis van de door het desbetreffende bevoegd gezag ingevolge artikel 5, derde lid, onder 5, verstrekte gegevens. Het maximaal aantal voor vergoeding in aanmerking komende klokuren wordt op grond van het eerste lid vastgesteld. Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer andere scholen voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs wordt voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd.

  • 3 Burgemeester en wethouders keren de ingevolge het tweede lid vastgestelde jaarlijkse vergoeding in driemaandelijkse termijnen uit aan het bevoegd gezag als bedoeld in het tweede lid, waarbij de eerste termijn aanvangt aan het begin van het schooljaar.

Artikel 39 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

  • 1. De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in artikel 5, vijfde lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 2. Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 3. Burgemeester en wethouders nemen bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    • b.

      het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de desbetreffende school als eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

    • c.

      het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 4. Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

    • b.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

    • c.

      een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

    • d.

      voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge artikel 38, eerste lid voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

    Burgemeester en wethouders nemen het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 5. Het voorstel tot inroostering wordt door burgemeester en wethouders binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen van scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

  • 5 Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stellen burgemeester en wethouders voor 15 juni volgend op de genoemde datum in het tweede lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien burgemeester en wethouders daarbij afwijken van een of meer in het overleg als bedoeld in het vijfde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

  • 6 Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de desbetreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van burgemeester en wethouder over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 40 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 41 Indexering

Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 42 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 oktober 2003.

De griffier
De voorzitter