Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening op de heffing en invordering van Reclamebelasting 2018 (Leidschendam Centrum en Oud-Voorburg)

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2018

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van Reclamebelasting 2018 (Leidschendam Centrum en Oud-Voorburg)

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

Gelet op artikel 227 van de Gemeentewet;

Besluit vast te stellen:

De Verordening op de heffing en invordering van Reclamebelasting 2018 (Leidschendam Centrum en Oud-Voorburg)

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    reclameobject: een openbare aankondiging in letters, symbolen of kleuren, of een combinatie daarvan, zichtbaar vanaf de openbare weg;

  • b.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij directe of indirecte steun vindt in of op de grond;

  • c.

    onroerende zaak: de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

  • d.

    jaar: een kalenderjaar;

  • e.

    vestiging: een gebouw, of deel daarvan, dat door één organisatie of bedrijf wordt gebruikt.

Artikel 2 – Gebiedsomschrijving

Deze verordening is van toepassing binnen het gebied Leidschendam Centrum en Oud-Voorburg in de gemeente Leidschendam-Voorburg zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaarten. In geval van discrepantie tussen de kaart en de gebiedsomschrijving is de kaart bepalend.

Artikel 3 – Belastbaar feit

Onder de naam ‘reclamebelasting’ wordt, onder de bij deze verordening gestelde voorwaarden, binnen het gebied als bedoeld in artikel 2, een directe belasting geheven voor een openbare aankondiging die zichtbaar is vanaf de openbare weg.

Artikel 4 – Belastingplicht

  • a.

    De reclamebelasting wordt geheven van de gebruiker van de onroerende zaak, waarop en waarbij al dan niet met vergunning, één of meer reclameobjecten worden aangetroffen, dan wel van degene ten behoeve van wie de openbare aankondiging is aangebracht.

  • b.

    Ingeval van niet zelfstandige objectdelen van een onroerende zaak waarin verschillende gebruikers zijn gevestigd zonder duidelijke objectafbakening (zoals bijvoorbeeld bij een bedrijfsverzamelgebouw het geval kan zijn), kan de aanslag reclamebelasting ten name worden gesteld van de verhuurder van deze onroerende zaak.

  • c.

    De verhuurder van de onroerende zaak zoals genoemd in artikel 4 onder b is bevoegd de reclamebelasting naar evenredigheid te verhalen op de gebruikers van de onroerende zaak.

Artikel 5 – Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • a.

    De reclamebelasting wordt geheven per onroerende zaak.

  • b.

    Voor het gebied Leidschendam Centrum is de heffingsmaatstaf een vast bedrag van € 200,00 vermeerderd met een bedrag dat afhankelijk is van de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar.

    Het tarief bedraagt € 2,60 per € 1.000,00 aan WOZ-waarde

    De reclamebelasting bedraagt maximaal € 975,00

  • c.

    Voor het gebied Oud-Voorburg is de heffingsmaatstaf een bedrag dat afhankelijk is van de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar.

    Het tarief bedraagt € 3,25 per € 1.000,00 aan WOZ-waarde

    De reclamebelasting bedraagt maximaal € 1500,00

  • d.

    Indien onder b. en c. met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

  • e.

    Indien de vastgestelde WOZ-waarde in het betreffende jaar naar beneden wordt bijgesteld, wordt de aanslag ambtshalve verminderd indien de lagere WOZ- waarde leidt tot een lager belastingbedrag voor de reclamebelasting.

Artikel 6 – Belastingtijdvak

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 – Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • a.

    De reclamebelasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • b.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • c.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 8 – Wijze van heffing

De reclamebelasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 – Vrijstellingen

De reclamebelasting wordt niet geheven voor openbare aankondigingen:

  • a.

    die korter dan 13 weken aanwezig zijn;

  • b.

    waarvoor op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst betaling aan de gemeente moet geschieden dan wel een vergoeding aan de gemeente verschuldigd is;

  • c.

    die kunnen worden aangemerkt als algemene bewegwijzering waarmee een algemeen belang wordt gediend;

  • d.

    die door de gemeente of in opdracht van de gemeente is geplaatst of aangebracht, indien en voor zover de openbare aankondiging geschiedt ter uitvoering van de publieke taak;

  • e.

    die door (semi-)overheden of culturele, maatschappelijke of daarmee gelijk te stellen lichamen met ideële doelstellingen zijn aangebracht en betrekking hebben op activiteiten die uitsluitend een cultureel, maatschappelijk, charitatief of ideëel belang dienen;

  • f.

    aangebracht door of namens winkeliersverenigingen of centrummanagement, waarbij het reclameobject uitsluitend bestaat uit een vlag, banier of zuil met de naam van de winkeliersvereniging of het centrummanagement;

  • g.

    aangebracht op bouwterreinen, voor zover deze opschriften rechtstreeks betrekking hebben op de op dat terrein in uitvoering zijnde bouwwerkzaamheden;

  • h.

    die door politieke partijen zijn aangebracht en die een ideëel belang dienen;

  • i.

    die onderdeel uitmaken van voor de verkoop of verhuur bestemde artikelen en producten in een etalage of in de winkel;

  • j.

    betrekking hebbend op openbare verkoop, verkoop of verhuur van onroerende zaken, indien deze aanwezig zijn in de onmiddellijke nabijheid van de te verkopen of te verhuren zaak;

  • k.

    aangebracht op scholen, zorginstellingen, ziekenhuizen, kerken en moskeeën, en die betrekking hebben op de functie van het gebouw;

  • l.

    het hebben van niet tot reclame dienende aanwijzingen voor het publiek op brievenbussen en telefooncellen;

  • m.

    die uit cultureel, maatschappelijk, charitatief of ideëel belang zijn aangebracht door (semi-)overheden of cultureel-maatschappelijke instellingen of stichtingen en verenigingen;

  • n.

    objecten van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

  • o.

    geldautomaten van banken.

Artikel 10 – Betalingstermijnen

  • a.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moet de aanslag worden betaald in één termijn, welke vervalt 3 maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • b.

    In afwijking van artikel 10, onder a geldt zolang in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde bedragen kunnen worden afgeschreven van de betaalrekening van de belastingplichtige door middel van automatische betalingsincasso, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel termijnen als er na de maand die is vermeld in de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste drie en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.

  • c.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 – Kwijtschelding

Bij de invordering van de reclamebelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 - Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen met betrekking tot de heffing en invordering van de reclamebelasting.

Artikel 13 – Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De “Verordening Reclamebelasting 2017 vastgesteld bij raadsbesluit van 8 november 2016 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2018.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening Reclamebelasting 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg d.d. 31 oktober 2017.

de griffier, de voorzitter,

mr. G.A. van Egmond, K. Tigelaar

Bijlage Gebied Leidschendam Centrum

afbeelding binnen de regeling

Bijlage Gebied Oud-Voorburg

afbeelding binnen de regeling