Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening op de heffing en invordering van Rioolheffing 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2021

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van Rioolheffing 2021

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

Gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

Besluit vast te stellen:

De Verordening op de heffing en invordering van Rioolheffing 2021

Artikel 1 - Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • b.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • c.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.

Artikel 2 – Aard van de belasting

  • 1.

    Onder de naam 'rioolheffing' wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

    • a.

      de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

    • b.

      de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van degene die een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersdeel

  • 2.

    Voor het gebruikersdeel wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4. Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5 - Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per perceel en naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd, op basis van de verbruiksgegevens van het waterleidingbedrijf.

Artikel 6 - Belastingtarieven

  • 1.

    De belasting bedraagt per perceel: € 180,00

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid bedraagt de belasting per perceel voor iedere kubieke meter water boven de 400 m3: € 0,31

Artikel 7 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van de volgende percelen:

  • a.

    een onroerende zaak in aanbouw;

  • b.

    een perceel, niet in hoofdzaak een woning zijnde, met een bebouwde oppervlakte van minder dan 25 m2

  • c.

    straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige percelen, niet zijnde gebouwen, welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente.

Artikel 8 – Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 9 - Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 10 - Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar, of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt

Artikel 11 – Tijdstip en wijze van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen afvalstoffenheffing, hondenbelasting, rioolheffing en onroerende-zaakbelastingen en WOZ-beschikking worden betaald in één termijn, welke vervalt 3 maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt zolang in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen kunnen worden afgeschreven van de betaalrekening van de belastingplichtige door middel van automatische betalingsincasso, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel termijnen als er na de maand die is vermeld in de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste drie en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    In afwijking van het 1e en 2e lid geldt, voor de aanslagen rioolheffing die worden opgelegd bij een verbruik van meer dan 400 kubieke meters, één betalingstermijn, die vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 4.

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 12 – Overgangsrecht, Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De “Verordening Rioolheffing 2020”, vastgesteld bij raadsbesluit van 12 november 2019 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening Rioolheffing 2021'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg

d.d. 18 november 2020.

de griffier, de voorzitter,

mr.C.J. de Vries, K. Tigelaar