Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leidschendam-Voorburg 2009

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leidschendam-Voorburg 2009

Burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg

Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006 nummer 351, het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006 nummer 450 en de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leidschendam-Voorburg 2009;

Besluit vast te stellen:

Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leidschendam-Voorburg 2009.

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager en geldt voor de duur van de indicatie.

  • 2. De verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats onder de voorwaarden dat de aanvrager of diens gemachtigde:

    • a.

      een voorziening in staat is te selecteren op basis van een programma van eisen en

    • b.

      in staat is de voorziening te onderhouden.

  • 3. De verstrekking van een persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp bij het huishouden vindt plaats onder de voorwaarden dat de aanvrager of diens gemachtigde:

    • a.

      kan bepalen door wie, wanneer, waar en hoe de benodigde zorg wordt verleend;

    • b.

      personeel kan werven;

    • c.

      een zorgverlener kan uitbetalen;

    • d.

      een administratie kan bijhouden;

    • e.

      verantwoording kan afleggen als bedoeld in artikel 1.5. van dit besluit.

  • 4. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien: op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager dusdanige problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget dat het toekennen niet tot het beoogde resultaat zal leiden.

  • 5. Het persoonsgebonden budget dient binnen één maand na toekenning worden besteed aan het doel waarvoor deze verstrekt is.

  • 6. Het persoonsgebonden budget dient besteed te worden aan een adequate voorziening of een kwalitatief verantwoorde dienstverlening (hulp bij het huishouden). Onder een adequate voorziening of een kwalitatief verantwoorde dienstverlening wordt verstaan: “een voorziening of dienstverlening waarmee de beperking(en) voor de budgethouder wordt verminderd of opgeheven en de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie wordt behouden of bevorderd.

  • 7. .

    • a.

      In plaats van de goedkoopst compenserende geïndiceerde voorziening kan de budgethouder met het persoonsgebonden budget overgaan tot de aanschaf van een luxueuser middel, mits deze voorziening de beperking(en) van de budgethouder verminderd of opheft en de zelfredzaamheid wordt behouden of bevorderd.

    • b.

      Indien op een luxueuser uitgevoerde voorziening onderdelen zitten die meer en/of hogere onderhouds- en reparatiekosten vergen dan de geïndiceerde voorziening, zijn deze meerkosten voor rekening van de budgethouder.

  • 8. .

    • a.

      In de beschikking wordt een termijn vermeld waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt. Deze termijn is gelijk aan de technische levensduur van een voorziening en bedraagt, met uitzondering van hulp bij het huishouden, vijf jaar. De budgethouder wordt geacht hiermee minimaal gedurende deze periode te kunnen gebruikmaken van een compenserende voorziening.

    • b.

      Na afloop van de gestelde termijn wordt pas een nieuw persoonsgebonden budget dan wel voorziening verstrekt wanneer de technische levensduur van de voorziening is verstreken.

  • 9. .

    • a.

      Als de budgethouder de voorziening of dienstverlening binnen de gestelde periode waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt niet langer gebruikt of niet meer geschikt is, dient de budgethouder dit direct te melden aan de gemeente.

    • b.

      De budgethouder dient het persoonsgebonden budget naar rato terug te betalen of de gemeente te verzoeken de voorziening over te nemen. Als de gemeente daarmee instemt, gaat het eigendom over naar de gemeente. De budgethouder ontvangt hiervoor geen vergoeding.

    • c.

      Het onder b genoemde geldt ook als de budgethouder binnen de gestelde periode waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt verhuist naar een andere gemeente.

    • d.

      In geval van overlijden dienen de erven ofwel het persoonsgebonden budget naar rato terug te betalen of de voorziening over te dragen aan de gemeente.

  • 10. De budgethouder is verplicht om desgevraagd de volgende gegevens aan het college te verstrekken:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie/declaratieformulier;

    • d.

      zorgovereenkomst(en).

  • 11. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats door middel van steekproefsgewijs controle waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 50% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

Artikel 2 .Hoogte van een persoonsgebondenbudget

  • 1. .

    • a.

      De hoogte van een persoonsgebonden budget ten behoeve van hulp bij het huishouden bedraagt € 17,84 per uur. Indien de gestelde indicatie niet uit hele uren bestaat, wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget naar rato berekend.

    • b.

      De uitbetaling vindt per kwartaal plaats, in de eerste maand van het kwartaal.

  • 2. De hoogte van een persoonsgebonden budget ten behoeve van een rolstoel bedraagt 100% van de kosten die de gemeente betaalt aan de gecontracteerde leveranciers.

  • 3. De hoogte van een persoonsgebonden budget ten behoeve van een open/gesloten buitenwagen bedraagt 100% van de kosten die de gemeente betaalt aan de gecontracteerde leveranciers.

  • 4. De hoogte van een persoonsgebonden budget ten behoeve van een ander verplaatsingsmiddel als bedoeld in artikel 30, sub b onder 6 Vmo bedraagt 100% van de kosten die de gemeente betaalt aan de gecontracteerde leveranciers.

  • 5. De hoogte van een persoonsgebonden budget ten behoeve van een woonvoorziening bedraagt 100% van de kosten die de gemeente betaalt aan de leveranciers.

  • 6. De uitbetaling van een persoonsgebonden budget voor een eenmalige voorziening vindt plaats op vertoon van een factuur.

  • 7. .

    • a.

      De hoogte van een persoonsgebonden budget ten behoeve van de instandhoudingskosten bedraagt 100% van de kosten die de gemeente betaalt aan de leveranciers, tenzij het betreft kosten voor een voorziening als bedoeld in bijlage II van het Besluit.

    • b.

      De kosten ten behoeve van de ondersteuning van de Sociale VerzekeringsBank (SVB) worden rechtstreeks door de gemeente aan de SVB betaald.

  • 8. .

    • a.

      De budgethouder is verplicht om ten behoeve van een rolstoel en een open/gesloten buitenwagen een onderhoudscontract af te sluiten met een leverancier voor minimaal in de beschikking genoemde periode.

    • b.

      In geval van een elektrische rolstoel en een open/gesloten buitenwagen dient de budgethouder ook een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering (WA) af te sluiten gedurende in de beschikking genoemde periode.

    • c.

      De onder a en b genoemde kosten bedragen 100% van de kosten die de gemeente betaalt aan de gecontracteerde leveranciers.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 3. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1. Bij de vaststelling van de eigen bijdragen en eigen aandeel zijn de regels in hoofdstuk IV van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing.

  • 2. Onder inkomen wordt verstaan, het inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2. van het Besluit maatschappelijk ondersteuning.

  • 3. Het CAK is bevoegd voor het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage en eigen aandeel en int de eigen bijdrage en eigen aandeel.

Artikel 4. Eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten ten aan zien van hulp bij het huishouden en woonvoorzieningen

  • 1. Bij alle individuele voorzieningen die in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 2. Indien de individuele voorziening bestaat uit een financiële tegemoetkoming wordt, een eigen aandeel vastgesteld.

  • 3. Lid 1 is niet van toepassing op rolstoelen.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 5. Definitie hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden kan uit de volgende activiteiten bestaan:

  • a.

    schoonmaakwerkzaamheden (dagelijkse en wekelijkse onderhoud van de woning);

  • b.

    schoonmaakwerkzaamheden met lichte ondersteuning bij het huishouden (werkzaamheden onder 1 aangevuld met zorg voor voeding, boodschappen doen en een signaalfunctie, aandacht voor sociale hygiëne in huis);

  • c.

    schoonmaakwerkzaamheden met begeleiding bij de organisatie bij het huishouden (werkzaamheden onder 1 aangevuld met hulp bij de organisatie van het huishouden (wie doet wat) schoonmaken van de woning, hulp bij het inkopen van levensmiddelen en beheer van de voorraad; noodzakelijke opvang van jonge kinderen; stimuleren bij het (deels) zelf uitvoeren van huishoudelijke activiteiten.

Artikel 6. Protocol indicatiestelling hulp bij het huishouden en gebruikelijke zorg

Bij de indicatiestelling voor hulp bij het huishouden zijn de protocollen voor hulp bij het huishouden (bijlage III) en gebruikelijke zorg (bijlage IV) van dit Besluit toepassing.

Artikel 7.

Ondersteuning van de mantel zorger bestaat uit:

  • a.

    informatie;

  • b.

    advies;

  • c.

    steun als vastgelegd in bijlage V van dit Besluit.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 8. Financiële tegemoetkoming/persoonsgebonden budget

  • 1. De financiële tegemoetkoming ten behoeve van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, een uitraaskamer en huurderving wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte

  • 2. De financiële tegemoetkoming in de kosten van een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten, een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening, onderhoud, keuring, reparatie en tijdelijke huisvesting wordt uitbetaald aan de aanvrager.

  • 3. De financiële tegemoetkoming wordt verleend op voorwaarde dat de getroffen voorzieningen op voldoende wijze worden verzekerd.

  • 4. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie wordt slechts verleend indien de woonvoorziening in het kader van de verordening, de verordening voorzieningen gehandicapten dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend, zoals vermeld in bijlage II van dit Besluit.

  • 5. Een financiële tegemoetkoming wordt slechts verleend indien:

    • a.

      aan door het college aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte, waar de woningaanpassing wordt verricht en;

    • b.

      aan deze personen inzicht wordt geboden in bescheiden en/of tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en;

    • c.

      aan deze personen de gelegenheid is geboden tot controleren van de woningaanpassing.

  • 6. Wanneer een beschikking met betrekking tot het treffen van bouwkundige aanpassingen in de woning wordt afgegeven, kunnen ter zake van de uitvoering van de beschikking de volgende kosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komen:

    • a.

      de aanneemsom ( hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening, indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen vervalt de loonkosten;

    • b.

      het architectenhonorarium, indien dit noodzakelijk is, tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA;

    • c.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • d.

      de leges voor de bouwvergunning, voor zover de bouwvergunning betrekking heeft op het treffen van de voorziening;

    • e.

      de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

    • f.

      de door burgemeester en wethouders schriftelijk goedgekeurde kostenverhoging, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

  • 7. Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van uitsluitend de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte, indien zonder aanpassingen de huidige adequate woonruimte voor de aanvrager ontoegankelijk blijft:

    • a.

      het verbreden van toegangsdeuren;

    • b.

      het aanbrengen van elektrische deuropeners;

    • c.

      de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woningen in het gebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

    • d.

      het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

    • e.

      het aanbrengen van een trapleuning bij een portiekwoning;

    • f.

      het plaatsen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het gebouw;

    • g.

      het aanbrengen van een traplift, indien het een gemeenschappelijke ruimte betreft die afgesloten kan worden van de openbare weg en onder de voorwaarde dat de eigenaar en de medegebruikers van de betrokken ruimte schriftelijk te kennen hebben gegeven hiermee in te stemmen.

  • 8. Voor de vaststelling van de hoogte van de herinrichtingskostenvergoeding wordt aangesloten bij het Prijzenboek bijzondere bijstand Leidschendam-Voorburg. De verhuis- en inrichtingskosten betreft een financiële tegemoetkoming vergoeding. De verhuis- en inrichtingskosten is enkel van toepassing wanneer het primaat verhuizen is opgelegd.

    • a.

      De hoogte van de vergoeding voor verhuiskosten wordt bepaald op grond van de werkelijke gemaakte kosten met een maximum van € 1.250,--. Uitbetaling vindt plaats aan de aanvrager na overleg van de factuur van het verhuisbedrijf of het autoverhuurbedrijf.

    • b.

      De vergoeding voor de herinrichtingskosten is als volgt.

      Een kamer woning € 611.50

      Twee kamer woning € 1,223.00

      Toeslag per extra slaapkamer € 282.00

  • 9. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van een woning bedraagt maximaal € 5136,-- .

  • 10. De maximale aanpassingskosten ten aanzien van de woonwagen of het woonschip als bedoeld in artikel 25 van de verordening bedraagt € 5136,--.

  • 11. De hoogte van een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten is alleen mogelijk indien de woning is aangepast voor een bedrag van minimaal € 7.130,-- en bedraagt de kale huurprijs van de woonruimte met een maximum van de aftoppingsgrens genoemd in de Wet op de huurtoeslag.

  • 12. De financiële tegemoetkoming voor een ADL-hond bedraagt:

    • a.

      een vaste bijdrage in de kosten van voeding en de jaarlijkse inentingen tegen parvo en hondsdolheid ter grootte van € 435,-- per jaar;

    • b.

      de werkelijke kosten van behandeling door een dierenarts, anders dan die voor bovengenoemde entingen;

    • c.

      de kosten van de eigen bijdrage aan de verstrekker van de hond tot een maximum € 25,-- dan wel de koopsom tot een maximum van € 567,--.

  • 13. Een woningeigenaar wordt geacht zorg te dragen voor onderhoud en reparatie van zijn/haar woning. Er is op een bepaaldt moment sprake van afschrijving. Bij aanvragen voor aanpassingen in badkamer en/of keuken wordt rekening gehouden met een algemeen gebruikelijke component afschrijving. De hoogte van de algemeen gebruikelijke component afschrijving is:

    Ouderdom keuken of badkamer* hoogte percentage

    Van 0 tot 5 jaar 0%

    Van 5 tot 10 jaar 16%

    Van 10 tot 20 jaar 33%

    Van 20 tot 30 jaar 66%

    Vanaf 30 jaar 100%

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 9. Inkomensgrenzen

    • a.

      De grens waarboven geen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 27 sub d van de verordening wordt verstrekt voor een vervoersvoorziening, bedraagt € 31.382,-- of hoger.

    • b.

      Het jaarinkomen als bedoeld in artikel 31, lid 1 onder b van de verordening bedraagt € 31.382,--

    • c.

      Het jaarinkomen als bedoeld in artikel 31, lid 1 onder c van de verordening bedraagt € 29.536,--

    • d.

      Het jaarinkomen als bedoeld in artikel 31, lid 1 onder d van de verordening bedraagt € 27.690--

  • 1. Voor het gebruik van een eigen auto, een auto in bruikleen of een auto van derden; gebruik van een taxi of regiotaxi; komen maximaal 1500 kilometers op jaarbasis voor vergoeding in aanmerking.

  • 2. Voor gebruik van een eigen auto, een auto in bruikleen of een auto van derden, bedraagt de financiële tegemoetkoming € 0,19 per kilometer.

  • 3. Voor gebruik van de regiotaxi bedraagt de financiële tegemoetkoming € 0,28 per kilometer.

  • 4.

    • a.

      Indien de medische situatie van de aanvrager aanleiding is om gebruik te maken van specifiek individueel vervoer, bedraagt de financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi € 0,36 per kilometer.

    • b.

      Indien de medische situatie van de aanvrager aanleiding is om gebruik te maken van een rolstoeltaxi, bedraagt de financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi € 0,58 per kilometer.

  • 5. In het geval de aanvrager in het bezit is van een open elektrische buitenwagen, kan de financiële tegemoetkoming maximaal 50% gekort worden op het aantal kilometers als bedoeld in dit artikel.

  • 6. De uitbetaling van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in dit hoofdstuk, wordt jaarlijks in gelijke termijnen betaalbaar gesteld.

  • 7. De inkomensgrens waarboven een auto of met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, bedraagt € 31.382,--

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 10. Sportrolstoel

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 2.120,-- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Artikel 11

Onder een rolstoelvoorziening wordt ook verstaan de kosten van noodzakelijke accessoires.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 12. Advies Centrum Indicatiestelling Zorg

Indien de aanvraag handelt om een persoon die niet eerder een aanvraag heeft ingediend en het betreft een voorziening waarvan de kosten naar verwachting een bedrag van € 5.000,-- te boven zal gaan wordt advies gevraagd bij het Centrum Indicatiestelling Zorg.

Artikel 13. Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek indien van toepassing aandacht besteedt aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 12 april 2011.
G. Brinkman, MBA drs. J.W. van der Sluijs
secretaris, burgemeester

Bijlage I Aantal m2 waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden gegeven ingevolge artikel 26 van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Leidschendam-Voorburg 2009

Ingevolge artikel 26 Vmo is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 dat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek (zie onderstaande tabel gemaximaliseerd.

1a Aantal m2 waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning

soort vertrek

aantal m2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek

aantal m2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

woonkamer

30

6

keuken

10

4

eenpersoons slaapkamer

10

4

tweepersoons slaapkamer

18

4

toiletruimte

2

1

badkamer

- wastafel-ruimte

2

1

- doucheruimte

3

2

entree/gang/hal

5

2

berging

6

4

1b Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogtse voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2.

Bijlage II Maximale vergoeding van kosten van onderhoud, keuring en reparatie van liften

Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) van keuring, onderhoud en reparatie aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.

a stoelliften;

b plateauliften;

c platformliften;

d woonhuisliften;

e de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

f elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:

Keuring

Keuring van liften

Beginkeuring

Kosten excl. BTW

Frequentie periodieke keuring

Kosten excl. BTW

Plateaulift

Ja

€ 189,-

1x per 1,5 jr.

€ 162,-

Platformlift

Ja

€ 237,-

1x per 1,5 jr.

€ 162,-

Woonhuislift

Ja

€ 300,-

1x per 1,5 jr.

€ 162,-

In de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten voor de keuring door het Lifteninstituut (voorrijkosten + keuringstarieven).

Onderhoud

Onderhoud van

Frequentie

Kosten excl. BTW

Stoellift

1x per jaar

€ 185,00

Plateaulift

1x per jaar

€ 275,00

Platformlift

1x per jaar

€ 275,00

Woonhuislift

1x per jaar

€ 400,00

Bijlage III Protocol bij de indicatiestelling voor hulp bij het huishouden

1.1. Wanneer wordt hulp bij het huishouden geïndiceerd?

Hulp bij het huishouden (HH) wordt geïndiceerd als iemand beperkingen ondervindt in het kunnen verzorgen van het huishouden waardoor disfunctioneren van het huishouden dreigt. Dat kan zich uiten in (dreigende) vervuiling van de woning of kleding, verwaarlozing of ontreddering van zichzelf of afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis en buitenshuis belemmerd wordt.

1.2 Onderdelen van hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden(HH) kan de volgende activiteiten bestaan:

a. schoonmaakwerkzaamheden

- dagelijks of wekelijks onderhoud van de woning

- verzorging van textiel (wassen en strijken)

- bed opmaken

b. schoonmaakwerkzaamheden met lichte ondersteuning bij het huishouden

- uitvoeren van werkzaamheden onder 1

- zorg voor voeding

- het doen van boodschappen

- het uitvoeren van een signaalfunctie (aandacht voor hygiëne in huis)

c. schoonmaakwerkzaamheden met begeleiding bij de organisatie bij het huishouden

- uitvoeren van de werkzaamheden als vermeldt onder 2 aangevuld met hulp bij de organisatie van het huishouden (wie doet wat)

- hulp bij het beheer en inkopen van levensmiddelen

- stimuleren bij het (deels) zelf uitvoeren van huishoudelijke activiteiten

- noodzakelijke opvang en verzorging van gezonde kinderen

- (enige) begeleiding aan informele zorgers

1.3. Schoonmaakwerkzaamheden met begeleiding bij de organisatie bij het huishouden.

De stelregel is dat begeleiding bij HH gericht is op motiveren, aansturen, instrueren en zo nodig overnemen van het huishouden. Er is daarbij sprake van een gebrek in het organisatievermogen van de cliënt en eventueel zijn huisgenoten dat is ingegeven door het fysiek uitvallen van degene die dat normaliter op zich neemt.

Schoonmaakwerkzaamheden met begeleiding bij de organisatie bij het huishouden dient niet verward te worden met de AWBZ functies Ondersteunende Begeleiding (OB) en/of Activerende Begeleiding(AB). OB is aan de orde wanneer er structurele regieproblemen zijn die zich uiten op meerdere gebieden van het dagelijks leven en de sociale redzaamheid in het algemeen in het geding is. AB is aan de orde als min of meer duurzame verbetering van het functioneren in het algemeen wordt beoogd.

Als de nadruk ligt op organisatie van het onderhoud van de woning en het overnemen van enige activiteiten op het gebied van het huishouden dient HH te worden geïndiceerd.

Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen van invloed zijn op het vermogen van andere leden uit het huishouden om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op het huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen is instructie mogelijk. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor een beperkte tijd (zes weken), waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd. Het doel is stimulering van de zelfredzaamheid.

In het geval dat iemand doelgerichte training nodig heeft in onder meer huishoudelijke vaardigheden met als doel het dagelijkse functioneren te verbeteren op meer gebieden dan alleen het huishouden, is een methodische aanpak daarbij noodzakelijk. In dat geval geldt AB in het kader van de AWBZ als dominante functie.

1.4. Cliënt en huisgenoten zijn primair zelf verantwoordelijk

De cliënt en huisgenoten (leefeenheid) zijn zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Een indicatie voor hulp bij het huishouden is er als aanvulling op eigen mogelijkheden. (Zie verder bijlage IV, richtlijn gebruikelijke zorg)

Als mensen zelfstandig (woongroepen, kamerverhuur) op één adres wonen en gemeenschappelijke ruimten delen, wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van de woongroep.

De eventuele indicatie voor HH betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager en, indien alle bewoners zorgbehoevend zijn, een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten. Bijvoorbeeld: in een woonvorm voor mensen met een verstandelijke beperking die een gemeenschappelijke woonruimte delen en niet in staat zij geheel zelfstandig huishoudelijke klussen te doen, worden alle bewoners naar behoefte geïndiceerd voor HH. Als één van de medebewoners wel in staat is de huishoudelijke taken uit te voeren, hoeft deze persoon niet de huishoudelijke taken over te nemen van zijn huisgenoten die dat niet kunnen. Zij worden immers ieder voor hun aandeel geïndiceerd voor HH.

1.5. Voorliggende en algemene voorzieningen

De Wmo beschouwt een aantal voorzieningen als voorliggend: dat wil zeggen dat wanneer een adequate oplossing wordt geboden door het gebruik van deze voorziening, deze optie voorgaat op een indicatie HH. Op dit moment valt te denken aan de AWBZ en de Zorgverzekeringswet (dit is geen limitatieve opsomming).

In de verordening hebben algemene voorzieningen het primaat, voor zover zich in redelijkheid geen ernstige beletselen voordoen.(Denk aan bijvoorbeeld: niet daawerkelijk beschikbare aanbod van algemene voorzieningen) Tot de algemene voorzieningen behoren(niet limitatieve lijst):

- kinderopvang (kinderopvang, overblijfmogelijkheden op school, voor- en naschoolse opvang, zorgverlof)

- oppascentrale

- maaltijddienst;

- boodschappendienst.

- sociale alarmering

1.6. Particuliere huishoudelijke hulp

De indicatiesteller is verplicht onderzoek te doen naar alle aanwezige formele en informele zorg. Al aanwezige particuliere hulp wordt door de indicatiesteller meegenomen in de beoordeling

1.7. Revalideren

Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen naar mening van de arts nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel geen HH worden geïndiceerd. HH kan in zo´n situatie anti-revaliderend werken. Wel kan HH naast een te volgen behandeling of revalidatie worden geïndiceerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Zo´n indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van de behandel- of revalidatietraject.

1.9. Technische hulpmiddelen

Er is geen indicatie voor HH als het problemen afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van alle aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van een hulp. Hulpmiddelen kunnen gefinancierd worden uit andere regelingen, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (bv Zorgverzekeringswet). Zonodig kan de cliënt gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/ het organiseren van het huishouden.

De cliënt kan voor de tijd dat de hulpmiddelen er niet zijn in aanmerking komen voor HH (dit is dus een vorm van overbrugging)

1.10. Spoedzorg

Het kan voorkomen dat een spoedzorg noodzakelijk is. Dat kan in de volgende situaties het geval zijn:

- ontslag uit een ziekenhuis of instelling is alleen mogelijk als in de thuissituatie hulp bij het huishouden geregeld is;

- plotselinge uitval van een ouder met (jonge) kinderen in het geval van een éénoudergezin of uitval van beide ouders zorgt voor ontreddering van het gezin;

- de zorgvrager heeft een zeer korte, bekende levensverwachting en hulp bij het huishouden is daardoor noodzakelijk.

In dergelijke situaties is sprake van een spoedsituatie en dient binnen 24 uur zorg door een zorgaanbieder geleverd te worden zonder dat er een indicatie heeft plaatsgevonden. Binnen 14 dagen nadat de spoedzorg is ingezet dient het CIZ of de gemeente een indicatie te hebben gesteld.

Indien de mantelzorger onverwachts uitvalt kan er ook sprake zijn van een spoedsituatie. In dat geval is een (nieuwe) indicatie niet nodig (er is immers al een indicatie gesteld).

In deze situatie dient (indien er geen andere mogelijkheden zijn) binnen 24 uur zorg door een zorgaanbieder geleverd te worden.

Bijlage IV Protocol gebruikelijke zorg

1.1. De omgeving als wegingsfactor

De Wmo is aanvullend op de mogelijkheden die de zorgvrager heeft om op eigen kracht zijn probleem op te lossen.

In het indicatieonderzoek naar beperkingen en participatieproblemen van zorgvragers wordt daarom altijd de fysieke en sociale omgeving van de vrager meegenomen in de afweging.

1.2. Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Indien er sprake is van kamerverhuur of een woonvorm voor mensen met een verstandelijke beperking geldt dat niet als de leefeenheid (muv eventuele gemeenschappelijke ruimten).

De leefeenheid van de zorgvrager die een beroep doet op HH blijft altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Dat betekent dat van de leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken.

Van een volwassen gezonde huisgenoot wordt verwacht dat naast een volledige baan of opleiding een huishouding gevoerd kan worden. Het hebben van een baan of het volgen van een opleiding staat leveren van gebruikelijke zorg niet in de weg.

Gebruikelijke zorg gaat voor op andere activiteiten van de leden van de leefeenheid. Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er wordt dus geen indicatie gesteld wanneer er sprake is van gebruikelijke zorg.

1.2.1. Bijdrage van kinderen aan het huishouden

Ingeval de leefeenheid van de zorgvrager ook bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

- kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden;

- kinderen tussen 5 jaar en 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschappen doen, kleding in de wasmand gooien;

- kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

1.2.2. Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als “niet gewend zijn om” of “geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen(niet geleerd hebben) leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken.

Indien hiervoor een motivatie aanwezig is, kan er een tijdelijke indicatie worden gesteld voor zes weken voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd ( > 80 jaar) kan, indien nodig, hulp voor zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.

1.2.3. Opvang en verzorging van gezonde kinderen bij uitval van een van de ouders

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van een van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.

Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind.

Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van regelingen voor zorgverlof. De indicatiesteller onderzoekt, in het geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg opgevangen kan worden.

Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed.( de zgn. voorliggende voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden ( gebruik van kinderopvang/crèche voor de oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk).

Zijn deze mogelijkheden al maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurende overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan de HH worden ingezet. Voorstructurele opvang voor kinderen wordt geen HH ingezet.

Voor de verzorging van kinderen kan, zonodig wel HH worden ingezet.

1.2.4. Uitval van ouder in het geval van een alleenstaande ouder

Indien er sprake is van uitval van de ouder in het geval van een alleenstaande ouder, of beide ouders ondervinden beperkingen in opvang en verzorging van de kinderen, wordt eerst nagegaan wat mantelzorg opvangt en welke voorliggende voorzieningen ingezet kunnen worden ( zie 1.2.3.).

Indien de indicatiesteller zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbar zijn of zijn uitgeput is bij uitval van de ouder (of beide ouders) afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een indicatie voor HH mogelijk voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (max. 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.

Bijlage V Protocol ondersteuning van de mantelzorger bij hulp bij het huishouden

1.1. Mantelzorg

Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorg bereidt en in staat mag worden geacht deze zorg te leveren.

Hierbij speelt de draagkracht van de mantelzorger een rol. Deze is niet voor iedereen gelijk. Voor de ene persoon zal het bieden van één uur zorg per dag het maximum zijn dat hij kan dragen terwijl voor de andere de grens hoger kan liggen. Deze verschillen worden mede bepaald door op persoonlijke omstandigheden van de mantelzorger (leeftijd, gezinssituatie, eigen gezondheid etc.)

Bij de indicatiestelling wordt eerst objectief de vraag naar ondersteuning vastgesteld, dus eerst de professionele zorg en pas daarna wordt rekening gehouden met de eventuele zorg die door mantelzorgers worden geboden. Dit geeft aan dat de mantelzorg geen voorliggende voorziening is.

Mantelzorg wordt in het indicatieproces dus alleen meegenomen als deze feitelijk aanwezig is.

1.2 Ondersteuning van de mantelzorger

Bij het indicatieproces kan de mantelzorger aangeven of hij ondersteuning nodig heeft om mantelzorg te kunnen bieden.

De ondersteuning van de gemeente bij het helpen zoeken naar adequate oplossingen zal in de eerste instantie bestaan uit informatie, advies en steun.

Met het geven van informatie en advies wordt gedoeld op het wegwijs maken van de mantelzorgers welke organisaties zich thans bezig houden met mantelzorgondersteuning en welke diensten zij bieden. Daarnaast wordt de mantelzorger bekend gemaakt met diverse vormen van materiële steun (bv fiscale mogelijkheden) en hulpmiddelen die thans beschikbaar zijn (bv tilliften, medicijnendoos etc.).

Ten aanzien van de steunfunctie zal hulp worden geboden bij verheldering van de ondersteuningsvraag.

1.3. Betrekken van de huisgenoten/mantelzorgers bij het indicatieonderzoek

Indien er sprake is van huisgenoten, die gebruikelijke zorg dan wel mantelzorg leveren, dient de indicatiesteller die huisgenoten altijd persoonlijk te horen. Op die manier kan de indicatiesteller correct inventariseren welke taken de huisgenoot/mantelzorger uitvoert. Een externe mantelzorger wordt ook gehoord in het indicatieonderzoek.

Indien de zorgvrager een zeer korte, bekende levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid van de zorgvrager worden afgeweken van de normering van gebruikelijke zorg.