Regeling vervallen per 26-05-2016

Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs

Geldend van 23-05-2013 t/m 25-05-2016

Intitulé

Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Nadere regels voorzieningenhuisvesting onderwijs

Gemeente Lelystad

Maart 2013

Inhoudsopgave

Inleiding

Hoofdstuk 2. Integraal Huisvestingsplan Onderwijs

IHP – planning

IHP – Uitvoering

Hoofdstuk 3. Meerjaren Onderhoudsplan Onderwijs

MOP – planning

MOP – uitvoering

Hoofdstuk 4 Gebruik gymzalen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

(inroostering gebruik)

Hoofdstuk 5 Vergoeding materiële instandhouding gymzalen

Hoofdstuk 6 Verzekering van onderwijshuisvestingsvoorzieningen en vergoedingen

in geval van schade

Hoofdstuk 7 Medegebruik en verhuur van schoolgebouwen

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Nadere regelsVoorzieningen Huisvesting Onderwijs

Inleiding

Sinds de decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting van het rijk naar gemeenten in 1997, dienen gemeenten te beschikken over een verordening waarin de regels en procedures betreffende onderwijshuisvestingsvoorzieningen zijn vastgelegd. Net als de meeste andere gemeenten is voor het opstellen van deze verordening in Lelystad gebruik gemaakt van een daartoe door de VNG opgestelde model-verordening.

In Lelystad is er echter, in overeenstemming met de betrokken bevoegde gezagsorganen, van meet af aan voor gekozen om voor wat betreft de te volgen procedures af te wijken van hetgeen hierover in de model-verordening is opgenomen. Deze afwijkende procedures zijn beschreven in het Handboek ‘Voorzieningen Huisvesting Onderwijs’, welke in 2008 integraal is toegevoegd aan de Verordening.

De essentie van de van de modelverordening van de VNG afwijkende procedures die in Lelystad worden gevolgd is een integrale en beleidsrijke invulling van de gemeentelijke taak op het gebied van de onderwijshuisvesting, inhoudende dat gemeente, bevoegde gezagsorganen en meer en meer ook andere instellingen gezamenlijk trachten te komen tot een zo goed mogelijk voorzieningenniveau in de stad. De diverse en soms tegenstrijdige belangen van de betrokken partijen kunnen daardoor goed worden afgewogen en gezamenlijk kan worden gestreefd naar de beste oplossingen. Het jaarlijks opstellen van een huisvestingsprogramma op basis van een door bevoegde gezagsorganen te volgen schriftelijke aanvraagprocedure, conform de VNG-modelverordening, leent zich niet goed voor de genoemde beleidsrijke en integrale invulling van de gemeentelijke taak. Daarnaast maakt deze procedure het moeilijker om flexibel op actuele situaties in te spelen en brengt het een grotere administratieve lastendruk met zich mee. Het is daarom gewenst de werkwijzen zoals de afgelopen jaren gevolgd te continueren

.

Sinds de vaststelling van de VHO in 2008 hebben echter een aantal ontwikkelingen plaatsgevonden die het noodzakelijk maken om de Verordening en bijbehorende procesregels voor onderwijshuisvestingsvoorzieningen te actualiseren. Deze ontwikkelingen betreffen:

  • -

    De aanpassing van de IHP-systematiek op de gemeentelijke begrotingscyclus

  • -

    De gewijzigde werkwijze ten aanzien van de meerjaren onderhoudsplanning onderwijshuisvesting

  • -

    De uitbesteding van het jaarlijks opstellen van het gymnastiekrooster;

  • -

    Vaststelling van het beleidskader Onderwijshuisvesting Primair Onderwijs.

De procedureregels betreffende onderwijshuisvestingsvoorzieningen zijn in de voorliggende Nadere regels op deze ontwikkelingen aangepast, zodanig dat met de vaststelling ervan een rechtmatige uitvoering kan plaatsvinden, zonder dat de essentie van de reeds bestaande werkwijzen wijzigt. Door de procedureregels voor de verschillende onderwijshuisvestingsvoorzieningen bovendien zo veel mogelijk bij elkaar te brengen in één document, wordt tevens beoogd de helderheid en leesbaarheid van de toetsingskaders voor onderwijshuisvestingsvoorzieningen te vergroten.

De bepalingen in deze Nadere regels zijn aanvullend op de bepalingen van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2013 en bedoeld om tijdig en juist te kunnen voorzien in de wettelijke taak om zowel het primair, voortgezet als speciaal onderwijs adequate huisvesting te bieden. Ze verschaffen duidelijkheid omtrent de (volgorde van) uit te voeren werkzaamheden en het tijdspad waarbinnen deze werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd. Daarnaast verschaffen ze helderheid over de (wijze van) beoordeling van aanvragen voor onderwijshuisvestingsvoorzieningen voor die zaken waarin de Wet en de Verordening niet of onvoldoende voorzien.

Achtereenvolgens zijn hieronder de Nadere regels weergeven voor de volgende processen:

Hoofdstuk 2 Integraal Huisvestingsplan Onderwijs;

Hoofdstuk 3 Meerjaren Onderhoudsplan Onderwijs;

Hoofdstuk 4 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs;

Hoofdstuk 5 Vergoeding materiële instandhouding gymzalen.

In deze Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs zijn daarnaast nadere bepalingen opgenomen voor:

Hoofdstuk 6 Verzekering van onderwijshuisvestingsvoorzieningen en vergoedingen in geval van schade.

Hoofdstuk 7 Verhuur en medegebruik van schoolgebouwen

In Hoofdstuk 8 tenslotte zijn enkele slotbepalingen voor de toepassing van deze Nadere regels opgenomen.

Voor zaken waarin deze Nadere regels niet voorzien, wordt verwezen naar de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de regionale expertisecentra en/of de Wet op het voortgezet onderwijs.

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1.

In deze Nadere regels wordt verstaan onder:

Raadde raad van de gemeente Lelystad;

College het college van de gemeente Lelystad;

Gemeente gemeente Lelystad;

Bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra  en de Wet op het voortgezet onderwijs  bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente

School: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs zoals bedoeld in de Verordening.

Verordening: de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2013 (VHO);

Voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van de

Verordening;

Aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening of

voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Verordening heeft ingediend;

Aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding;

Wet de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet op de expertisecentra (WEC), de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO).

Hoofdstuk 2. Integraal Huisvestingsplan Onderwijs

Het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs (IHP) is het instrument op basis waarvan de integrale afweging wordt gemaakt tussen de diverse huisvestingswensen van de bevoegde gezagsorganen en de gemeente. Het geeft inzicht in de huisvestingswensen in meerjarenperspectief en de bijbehorende benodigde gelden. Het IHP heeft betrekking op de voorzieningen die zijn omgeschreven in artikel 2 van de Verordening onder a, b, d, e en f en de bouwvoorbereiding zoals omschreven in artikel 3 van de Verordening. Het betreffen kort gezegd investeringen in nieuwbouw, uitbreiding, verplaatsing, het terrein, eerste inrichting en gebouwelijke aanpassingen, alsmede de bekostiging van bouwvoorbereiding daarvan.

Ten aanzien van het IHP -proces gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • -

    Het IHP wordt jaarlijks geactualiseerd;

  • -

    Het IHP heeft betrekking op een periode van tien jaar waarvan het eerste jaar (t) het jaar betreft waarin het IHP wordt vastgesteld (lopende jaar);

  • -

    Voor het eerste jaar (t) van de IHP-periode kan in principe uitsluitend bijstelling plaatsvinden binnen de vastgestelde financiële kaders;

  • -

    Nieuwe aanvragen voor voorzieningen worden in principe alleen meegenomen voor het eerstvolgende jaar (t+1) (of later) van de periode waarop het op te stellen IHP betrekking heeft;

  • -

    Vanaf het derde jaar(t+2) heeft het IHP heeft een intentioneel karakter. De hierin opgenomen voorzieningen geven geen garantie voor feitelijke realisatie ervan in het aangegeven jaar. De definitieve beoordeling van de noodzaak, omvang en kosten van te treffen voorzieningen vindt namelijk plaats bij de vaststelling van het IHP voorafgaande aan het jaar waarin de voorziening is gepland

  • -

    Wanneer voor het eerste jaar (t) van de betreffende IHP-periode voorzieningen noodzakelijk zijn gelet op de voortgang van het onderwijs en waarmee in de voorafgaande IHP ‘s nog geen rekening is gehouden, wordt voor deze voorzieningen een spoedprocedure gevolgd, conform hoofdstuk 3 van de Verordening.

  • -

    Het ‘overzicht’ van niet toe te kennen aanvragen (artikel 1 onder h van de Verordening) maakt integraal onderdeel uit van het IHP.

Bij de hieronder beschreven te volgen stappen in het IHP proces, wordt onderscheid gemaakt tussen de totstandkoming van het IHP - de planning - en de uitvoering van het IHP.

IHP planning

Artikel 2.1 Inventariseren – eerste IHP-overleg

  • a.

    Op initiatief van de gemeente vindt het eerste overleg plaats met de bevoegde gezagsorganen over het nieuw op te stellen IHP. Tijdens dit overleg komt aan de orde:

    • -

      eventuele bijstelling van de in het voorgaande IHP opgenomen plannen;

    • -

      nieuwe aanvragen van bevoegde gezagsorganen en nieuwe plannen van de gemeente op het gebied van onderwijshuisvesting;

  • b.

    De tijdens het overleg ingebrachte aanvragen en de gemaakte afspraken worden vastgelegd in een

verslag dat ter goedkeuring aan de betrokken bevoegde gezagsorganen wordt voorgelegd.

  • c.

    Bevoegde gezagsorganen dienen nieuw aangevraagde voorzieningen schriftelijk te onderbouwen conform artikel 5 en 8 van de Verordening;

  • d.

    De overleggen vinden plaats in september/oktober van elk jaar.

Artikel 2.2. Leerlingenprognose

  • a. Op basis van de 1 oktober leerlingentellingen wordt door de gemeente jaarlijks een leerlingenprognose opgesteld voor het primair onderwijs binnen de gemeente conform bijlage II van de Verordening ;

  • b. Leerlingenprognoses voor het speciaal en voortgezet onderwijs worden opgesteld voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van voor het IHP ingebrachte plannen.

  • c. Wanneer de 1 oktober -telgegevens niet direct openbaar beschikbaar worden gesteld door het ministerie dienen de bevoegde gezagsorganen voor de onder hun gezag vallende scholen deze gegevens binnen twee weken na bekendwording aan de gemeente beschikbaar te stellen.

  • d. De leerlingenprognose wordt ter controle voorgelegd aan de bevoegde gezagsorganen.

  • e. De leerlingenprognose wordt door het college vastgesteld als onderdeel van het IHP.

Artikel 2.3. Afstemmen – Tweede IHP-overleg

  • a. Op initiatief van de gemeente vindt opnieuw overleg plaats met de bevoegde gezagsorganen. De eerder geïnventariseerde aanvragen en de uit de leerlingenprognose blijkende capaciteitsopgaven worden nu in samenhang besproken en er vindt afstemming plaats over de in het IHP op te nemen voorzieningen.

  • b. De tijdens het overleg gemaakte afspraken en eventuele nieuw ingebrachte aanvragen worden vastgelegd in een verslag dat ter goedkeuring aan de betrokken bevoegde gezagsorganen wordt voorgelegd .

  • c. De overleggen vinden plaats in november/december van elk jaar.

  • d. Indien nodig vindt nader overleg plaats met individuele bevoegde gezagsorganen en/of voorzien bevoegde gezagsorganen hun plannen van een nadere onderbouwing (artikel 5 en 8 van de Verordening) tot uiterlijk 15 januari.

Artikel 2.4. IHP-concept

Op basis van de uitkomsten van de overleggen met de bevoegde gezagsorganen wordt een concept IHP

opgesteld door het college, waarin de aangevraagde voorzieningen in meerjarig perspectief worden geplaatst en worden voorzien van een beleidsmatige, juridische en financiële onderbouwing.

Artikel 2.5. Op Overeenstemming Gericht Overleg

  • a. Er wordt overleg gevoerd over het IHP met de bevoegde gezagsorganen conform artikel 10 van de

    Verordening.

  • b. Het overleg vindt plaats in de vergadering van de ‘Stuurgroep Talentontwikkeling’.

  • c. De Stuurgroep Talentontwikkeling stelt het concept IHP ongewijzigd vast of adviseert het college

    het te wijzigen.

  • d. Het advies wordt vastgelegd in de notulen van het overleg.

Artikel 2.6. Besluitvorming college en raad

  • a. Het college stelt het concept-IHP vast en betrekt daarbij het in de vergadering van de Stuurgroep Talentontwikkeling door de bevoegde gezagsorganen uitgebrachte advies.

  • b. Het college stuurt het concept-IHP ter kennisneming toe aan de raad.

  • c. De raad besluit over de beschikbaarstelling van de voor het eerstvolgende jaar (t+1) van het concept-IHP benodigde extra middelen en kredieten, bij het begrotingsproces voor het eerstvolgende jaar (t + 1);

  • d. Na het onder c. genoemde besluit, stelt het college het IHP vast.

  • e. In het geval van onvoorziene extra voorzieningen die nog in het lopende jaar gerealiseerd dienen te worden, niet zijnde spoedvoorzieningen conform hoofdstuk 3 van de Verordening1, vindt hierover separate besluitvorming plaats.

Artikel 2.7 Bekendmaken besluit IHP

Binnen vier weken na de datum van vaststelling van het IHP wordt het besluit tot vaststelling

inclusief het overzicht van toegekende en afgewezen voorzieningen door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen.

IHP – Uitvoering

Artikel 2.9 Overleg over wijze van uitvoering

  • a.

    Binnen vier weken na vaststelling van het IHP wordt overleg gevoerd tussen de gemeente en het betreffende bevoegd gezag over de wijze van uitvoering van een toegekende voorziening. Artikel 15 van de Verordening is hierbij van toepassing.

  • b.

    Tijdens dit overleg worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • -

      het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

    • -

      de termijn voor het gereedkomen van de voorziening;

    • -

      een eventuele andere wijze van uitvoering binnen het beschikbare budget en

      Indien het bouwheerschap bij het bevoegd gezag wordt belegd:

    • -

      de termijn(en) voor het indienen van het bouwplan en de begroting;

    • -

      de door het bevoegd gezag aan de gemeente te overleggen gegevens (artikel 5 van de

Verordening);

  • -

    de wijze van toetsing van het bouwplan en de begroting;

  • -

    de wijze en momenten waarop de gemeente geïnformeerd wordt over de voortgang van de

uitvoering van de voorziening;

  • -

    de wijze van en controle op de verantwoording van de besteding van de middelen;

  • -

    de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt. Bijlage IV deel A onder 5 en bijlage IV deel B

van de Verordening zijn hierbij van toepassing.

-de communicatie over het project met omwonenden en andere belanghebbenden .

Artikel 2.10.a Goedkeuring bouwplan (bouwheerschap bevoegd gezag)

  • a.

    Indien het bevoegd gezag het bouwheerschap van een toegekende voorziening op zich neemt, dient het bevoegd gezag het bouwplan inclusief financiële onderbouwing binnen de daarvoor gestelde termijn ter goedkeuring in bij de gemeente;

  • b.

    De procedure met betrekking tot de toetsing van het bouwplan is afhankelijk van de tijdens het overleg als bedoeld in artikel 2.9 gemaakte afspraken en kan betrekking hebben op het voorlopig ontwerp, het definitief ontwerp en/of het bestek.

  • c.

    De gemeente toetst het bouwplan conform de tijdens het overleg als bedoeld in artikel 2.9 afgesproken wijze en stelt vast of het voldoet aan de gestelde kaders;

  • d.

    Indien nodig voor de beoordeling van het bouwplan, voorziet het bevoegd gezag het bouwplan van een nadere onderbouwing.

  • e.

    Op basis van de toetsing wordt door het college, binnen zes weken na ontvangst van het bouwplan en de begroting besloten of wordt ingestemd met het bouwplan en wanneer de bekostiging aanvangt;

  • f.

    Het college kan, onder mededeling daarvan aan het betreffende bevoegd gezag, de beslistermijn verlengen met drie weken.

  • g.

    Het college deelt het besluit over het bouwplan binnen twee weken na de datum van het besluit mee aan het bevoegd gezag in een beschikking.

  • h.

    De genoemde termijnen gaan in op het moment dat alle voor de toetsing benodigde en als door de gemeente als afdoende beoordeelde documenten zijn ontvangen.

Toelichting op de uitgangspunten voor de toetsing van het bouwplan:

Het bevoegd gezag is er voor verantwoordelijk dat de plannen voldoen aan de algemene wettelijke eisen, de meer specifieke gebouwelijke eisen, eisen met betrekking tot toegankelijkheid, duurzaamheid, veiligheid, flexibel bouwen en arbeidsomstandigheden. Het bevoegd gezag is te allen tijde zelf geheel verantwoordelijk voor het aangaan van de verplichtingen hieromtrent en de daaraan verbonden consequenties. De hier bedoelde toetsing treedt niet in de plaats van de toetsing op de aanvraagvoor een bouwvergunning op basis van wetten als de Woningwet, de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Wet Milieubeheer, ARBO-wet, enzovoorts. De toetsing aan deze wetten behoort tot de verantwoordelijkheid van reeds bestaande uitvoeringsorganen binnen of buiten de gemeentelijke organisatie. Het bevoegd gezag zal met deze regelgeving bekend moeten zijn en aan de wettelijke verplichtingen moeten voldoen. De toetsing door de gemeente die hier aan de orde is, ziet toe op de gemeentelijke verantwoordelijkheid in het kader van onderwijshuisvestingsvoorzieningen (voortvloeiend uit de WPO, WEC en WVO en de Verordening) en op toetsing aan gemeentelijke beleid op dit gebied.

Artikel 2.10.b Overeenstemming bouwplan (bouwheerschap gemeente)

Indien het bouwheerschap van een toegekende voorziening bij de gemeente is belegd, wordt pas tot

uitvoering van het plan overgegaan indien met het bevoegd gezag overeenstemming is bereikt over het

bouwplan.

Artikel 2.11 Bekostiging

  • a. Tot maximaal 90% van het toegekende bedrag, vindt de beschikbaarstelling van de gelden zodanig plaats dat het bevoegd gezag kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortvloeiend uit de realisering van het goedgekeurde bouwplan;

  • b. De laatste 10% van het toegekende bedrag wordt eerst overgemaakt nadat het bevoegd gezag de verantwoording heeft ingediend conform artikel 2.12 en deze is vastgesteld door het college.

Artikel 2.12 Verantwoording

a.Binnen vijf maanden na oplevering van de voorziening dient het bevoegd gezag aan de gemeente schriftelijk te verantwoorden of is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de

totstandkoming van de voorziening en de bijbehorende inzet van middelen.

  • b.

    Voor zover tijdens het overleg als bedoeld in artikel 2.9 niet anders is overeengekomen dient de verantwoording te bestaan uit:

    • -

      een financieel verslag dat vergezeld gaat van een goedkeurende verklaring van een RA of AA

accountant bij uitgaven hoger dan € 250.000,00 of

-een financieel verslag dat vergezeld gaat van afschriften van facturen bij uitgaven lager dan

€ 250.000,00;

  • c.

    De gemeente kan ter plekke de uitvoering controleren;

  • d.

    Binnen twee maanden na ontvangst van de verantwoording wordt het bevoegd gezag schriftelijk

    geïnformeerd over de vaststelling van het voor de voorziening verleende budget en de uitbetaling

    van het eventuele restant budget.

Hoofdstuk 3. Meerjaren Onderhoudsplan Onderwijs

Het Meerjaren Onderhoudsplan Onderwijs is het instrument op basis waarvan de planning en uitvoering van onderhoudswerkzaamheden aan schoolgebouwen tot stand komt. Het onderhoud aan schoolgebouwen wordt gezien als een voorziening in de onderwijshuisvesting en valt – voor wat betreft het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs – onder de wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeente. De verantwoordelijkheid van de gemeente omvat evenwel alleen het zogenoemde ‘groot onderhoud’ van schoolgebouwen. De voorzieningen die onder dit begrip worden begrepen, zijn gedefinieerd in artikel 2, onder c., van de Verordening. Het overige (klein c.q. binnen-) onderhoud is een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Voor gebouwen waarin het Voortgezet Onderwijs is ondergebracht geldt dat al het onderhoud onder de verantwoordelijkheid van het betreffende bevoegd gezag valt.

Deze procesbeschrijving is van toepassing op de planning en uitvoering van onderhoudswerkzaamheden die onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen. Bij de hieronder beschreven te volgen stappen in het MOP proces, wordt onderscheid gemaakt tussen de planning van onderhoudswerkzaamheden en de uitvoering ervan.

Beiden zijn ondergebracht bij het gemeentelijk team Gebouwenbeheer.

MOP – planning

Artikel 3.1. (Her)inspectie gebouwen; actualisatie MOP

Het MOP is vastgelegd in een door de gemeente gehanteerd planningsprogramma . Een schoolgebouw

wordt minimaal 1 keer per drie jaar ge(her)inspecteerd. Op basis van de resultaten van deze

inspectie en een inventarisatie van de door de bevoegde gezagsorganen uitgevoerde werkzaamheden en eventueel geconstateerde gebreken wordt het MOP geactualiseerd.

Artikel 3.2. Instemming jaarschijf MOP en overleg

  • a.

    Eind februari worden de bevoegde gezagsorganen schriftelijk geïnformeerd over de onderhoudsplanning en de daarin opgenomen onderhoudswerkzaamheden voor het volgende jaar voor de in hun eigendom zijnde schoolgebouwen. Indien van toepassing ontvangen de bevoegde gezagsorganen voor deze gebouwen gelijktijdig een afschrift van de geactualiseerde meerjarenplanning.

  • b.

    De bevoegde gezagsorganen hebben tot uiterlijk 30 april de gelegenheid schriftelijk en onderbouwd eventuele bezwaren op de planning en de daarin opgenomen onderhoudswerkzaamheden aan de gemeente kenbaar te maken.

  • c.

    Indien voor 30 april geen reactie is ontvangen, wordt ervan uitgegaan dat over de planning en de daarin opgenomen onderhoudswerkzaamheden overeenstemming is.

  • d.

    Indien een bevoegd gezag voor eind april aangeeft niet akkoord te gaan met de planning en de daarin opgenomen onderhoudswerkzaamheden, vindt overleg plaats tussen de gemeente en het betreffende bevoegd gezag. Op basis van de beschikbare middelen en urgentie van de voorzieningen wordt gezamenlijk bekeken of de planning kan worden aangepast.

    • -

      Indien dit overleg niet leidt tot overeenstemming over de planning, wordt het bezwaar van het

betreffende bevoegd gezag als advies aan het college voorgelegd.

Artikel 3.3 Besluitvorming jaarschijf MOP

  • a.

    Het college besluit of de eventuele bezwaren van de bevoegde gezagsorganen worden overgenomen, besluit over de uit de MOP-voorziening te onttrekken middelen voor de uitvoering van de in het volgende jaar geplande onderhoudswerkzaamheden en stelt het MOP voor het volgende jaar vast. Op dit besluit is het begrotingsvoorbehoud zoals bedoeld in artikel 11 tweede lid van de Verordening van toepassing.

  • b.

    De raad besluit over de gemeentebegroting met daarin opgenomen de in het volgende jaar voor de uitvoering van het MOP benodigde middelen.

  • c.

    Het college stelt de bevoegde gezagsorganen binnen vier weken na vaststelling van de gemeentebegroting door de raad op de hoogte van de voor de het volgende jaar voor de uitvoering van het MOP beschikbaar gestelde middelen.

  • d.

    - Indien de raad de benodigde middelen voor de uitvoering van de in het volgende jaar geplande

onderhoudswerkzaamheden beschikbaar stelt overeenkomstig het onder a. bedoelde besluit, dan kunnen de bevoegde gezagsorganen de middelen aanvragen voor de voor volgende jaar in het MOP opgenomen onderhoudswerkzaamheden, conform de hieronder in artikelen 3.4 t/m 3.7 beschreven procedure.

-Indien de raad anders besluit, vindt overleg plaats tussen de gemeente en de bevoegde gezagsorganen overleg over de inzet van de beschikbare middelen en het vaststellen van de prioriteiten in het onderhoud.

MOP – uitvoering

Artikel 3.4 Goedkeuring uitvoeringsplan

  • a.

    Voor aanvang van de uitvoering van een toegekende voorziening dient het bevoegd gezag, indien deze het bouwheerschap op zich neemt, het uitvoeringsplan inclusief financiële onderbouwing ter goedkeuring voor te leggen aan de gemeente;

  • b.

    - Voor werkzaamheden die meer bedragen dan € 20.000,- dient het bevoegd gezag de financiële

onderbouwing te voorzien van ten minste drie offertes van verschillende aanbieders;

-de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt. Bijlage IV deel A onder 5 en bijlage IV deel B

van de Verordening zijn hierbij van toepassing.

  • c.

    De gemeente toetst het uitvoeringsplan en stelt vast of het voldoet aan de gestelde kaders.

  • d.

    Indien nodig voor de beoordeling van het uitvoeringsplan, voorziet het bevoegd gezag het uitvoeringsplan van een nadere onderbouwing, conform artikel 5 van de Verordening.

  • e.

    Op basis van de toetsing wordt door het college binnen zes weken na ontvangst van het uitvoeringsplan besloten of wordt ingestemd met de door het bevoegd gezag voorgestelde wijze van uitvoering en wanneer de bekostiging aanvangt;

  • f.

    Het college kan, onder mededeling daarvan aan het betreffende bevoegd gezag, de beslistermijn verlengen met drie weken.

  • g.

    Het college deelt het besluit over het bouwplan binnen twee weken na de datum van het besluit mee aan het bevoegd gezag in een beschikking.

  • h.

    De genoemde termijnen gaan in op het moment dat alle voor de toetsing benodigde documenten bij het college zijn ingediend.

Artikel 3.5. Bekostiging

  • a. Tot maximaal 90% van het toegekende bedrag, vindt de beschikbaarstelling van de gelden zodanig plaats dat het bevoegd gezag kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortvloeiend uit de realisering van het goedgekeurde uitvoeringsplan;

  • c. De laatste 10% van het toegekende bedrag wordt eerst overgemaakt nadat het bevoegd gezag de verantwoording heeft ingediend conform artikel 3.6 en deze is vastgesteld door het college.

Artikel 3.6. Verantwoording

a.Binnen 2 maanden na oplevering van de voorziening dient het bevoegd gezag aan de gemeente schriftelijk te verantwoorden of is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de

totstandkoming van de voorziening en de bijbehorende inzet van middelen.

  • b.

    De verantwoording dient te bestaan uit:

    • -

      een financieel verslag dat vergezeld gaat van een goedkeurende verklaring van een RA of AA

accountant bij uitgaven hoger dan € 250.000,00;

-een financieel verslag dat vergezeld gaat van afschriften van facturen bij uitgaven lager dan

€ 250.000,00;

  • c.

    De gemeente kan ter plekke de uitvoering controleren;

  • d.

    Binnen twee maanden na ontvangst van de verantwoording wordt het bevoegd gezag schriftelijk geïnformeerd over de vaststelling van het voor de voorziening verleende budget en de uitbetaling van het eventuele restant budget.

Artikel 3.7 Uitstel van toegekende voorzieningen

  • a. Bevoegde gezagsorganen kunnen de gemeente tot uiterlijk 30 november van het jaar waarin een toegekende voorziening is gepland, uitstel vragen voor de uitvoering van de voorziening.

  • b. Het uitstel wordt binnen twee weken schriftelijk verkregen mits het verzoek hiertoe binnen de onder a. genoemde termijn is ingediend.

  • c. Indien een toegekende voorziening niet is uitgevoerd in het jaar waarin dit is gepland en niet is voldaan aan het onder a. gestelde, wordt pas toestemming verleend voor het alsnog uitvoeren van de voorziening nadat de raad opnieuw heeft besloten de benodigde middelen beschikbaar te stellen.

Hoofdstuk 4 Gebruik gymzalen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs (inroostering gebruik)

Jaarlijks dient voor het gebruik van gymzalen door het basisonderwijs en (voorgezet) speciaal onderwijs een rooster te worden opgesteld voor de verdeling van de beschikbare capaciteit. Bevoegde gezagsorganen dienen hiertoe ieder jaar voor 1 april opgave te doen van het gewenste onderwijsgebruik van gymzalen in het dan volgende schooljaar. Deze opgave wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 7 van de Verordening, met dien te verstande dat voor de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde dit hoofdstuk wordt gevolgd. De in dit hoofdstuk opgenomen aanvullende bepalingen zijn aanvullend op de in artikel 34 van de Verordening opgenomen bepalingen. Ze zijn opgesteld om uitvoering te kunnen geven aan het in het kader van het ‘Visiedocument School, Sport en Bewegen (2010)’ genomen besluit van het college om - in overeenstemming met de betrokken bevoegde gezagsorganen - de inroostering van het gebruik van gymnastiekzalen onder te brengen bij Stichting SchOOL. De uitvoering van dit besluit gebeurt op basis van de volgende bepalingen:

Artikel 4.1 Stichting SchOOL stelt voor de inroostering van het gebruik van gymzalen voor het

basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs een procedure op, op basis waarvan kan worden voldaan aan het bepaalde in dit hoofdstuk.

Artikel 4.2 Stichting SchOOL stelt op basis van de ingediende aanvragen en op basis van de bepalingen zoals opgenomen in artikel 34 van de Verordening, een voorstel tot inroostering op van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymzalen.

Artikel 4.3 Uiterlijk twee weken voor aanvang van de zomervakantie voorafgaande aan het schooljaar waar het rooster betrekking op heeft, dient Stichting SchOOL het rooster voor het gebruik van gymzalen in bij de gemeente Lelystad. Het rooster dient vergezeld te gaan van:

  • a.

    een verklaring van Stichting SchOOL dat de bevoegde gezagsorganen die een aanvraag hebben ingediend akkoord zijn met het voorstel tot inroostering.

  • b.

    Indien de verklaring onder a. niet kan worden gegeven: een toelichting op het bezwaar van het bevoegd gezag dat niet heeft ingestemd en een motivatie van de reden van Stichting SchOOL om niet tegemoet te komen aan dit bezwaar.

Artikel 4.4 Het college stelt voor aanvang van de zomervakantie de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymzalen voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een bezwaar zoals bedoeld onder artikel 4.3.b. of indien het afwijkt van het voorstel van Stichting SchOOL dan wordt dit schriftelijk gemotiveerd in de onder artikel 4.5 bedoelde mededeling.

Artikel 4.5 Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar.

Hoofdstuk 5 Vergoeding materiële instandhouding gymzalen

In bijlage VI van de Verordening is de regeling ‘bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs’ opgenomen. In deze regeling wordt de hoogte en wijze van vergoeding geregeld voor het gebruik door het primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van gymnastiekruimten die in eigendom zijn van een bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school. Anders dan voor de gymnastiekruimten die door of vanwege de gemeente beschikbaar zijn voor het onderwijsgebruik, kan het bevoegd gezag bij de gemeente een vergoeding aanvragen voor de materiële instandhoudingskosten van de gymzaal door het onderwijsgebruik. In dit hoofdstuk is de procedure voor het aanvragen van deze vergoeding beschreven.

Artikel 5.1. Het bevoegd gezag dat eigenaar is van een gymzaal die wordt gebruikt voor het onderwijs dient jaarlijks uiterlijk 1 september een aanvraag in bij het college voor vergoeding van de kosten van materiële instandhouding van deze gymzaal in verband met het gebruik voor onderwijs in dat jaar;

Artikel 5.2 De aanvraag dient vergezeld te gaan van:

a.een opgave van het gebruik van de gymzaal door de onder het bevoegd gezag van het

bevoegd gezag vallende school. De opgave betreft maximaal het aantal klokuren dat op grond van bijlage VI van de Verordening voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt;

b.wanneer er sprake is van medegebruik van de gymzaal door een of meerdere scholen voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs, een opgave van het aantal klokuren medegebruik.

Artikel 5.3 Het college beslist over de hoogte van de vergoeding op basis van de bepalingen hierover in bijlage VI van de Verordening en deelt dit besluit schriftelijk mede aan de aanvrager binnen acht weken na ontvangst van de complete aanvraag.

Artikel 5.4 Binnen vier weken na verzending van het besluit wordt de vergoeding aan de aanvrager uitbetaald.

Hoofdstuk 6 Verzekering van onderwijshuisvestingsvoorzieningen en vergoedingen

in geval van schade

De gemeente kan op basis van artikel 92 van de Wet op Primair onderwijs, artikel 76 C van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 90 van de Wet op de expertisecentra worden aangesproken voor herstel van schade aan onderwijsgebouwen, onderwijsleerpakketten en meubilair als gevolg van bijzondere omstandigheden. In de navolgende artikelen is uitgewerkt hoe de gemeente met dit soort situaties omgaat.

Artikel 6.1 Begripsbepalingen

In aanvulling op de in hoofdstuk 1 opgenomen begripsomschrijvingen, wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

1.Inboedel:Alle roerende zaken in het schoolgebouw behorende tot het onderwijsleerpakket,

inclusief automatiseringsapparatuur, met uitzondering van:

  • a.

    Geld, waardepapieren, betaalcheques en betaalkaarten;

  • b.

    Onbewerkte edele metalen, ongezette edelgesteenten;

c.Motorrijtuigen, fietsen of bromfietsen, aanhangwagens en vaartuigen, alles met inbegrip van losse onderdelen en accessoires, tenzij deze zaken voorafgaand aan de schade door het bevoegd gezag schriftelijk zijn aangemeld bij de gemeente;

d.Bont, sieraden waaronder horloges, kunstvoorwerpen, collecties, voorwerpen van zeldzaamheidswaarde;

e.Speeltoestellen op niet openbaar toegankelijke schoolterreinen;

f.Automatiseringsapparatuur aanwezig binnen de school ouder dan drie jaar en niet bevestigd aan een wand of plafond conform de daarvoor geldende voorschriften.

2.Nieuwwaarde:Het bedrag benodigd voor het verkrijgen van nieuwe zaken van dezelfde soort en

kwaliteit.

Artikel 6.2 Door de gemeente te vergoeden schade en uitsluiting van schadevergoeding

1. Gedekte gebeurtenissen

De volgende gebeurtenissen zijn gedekt:

a.Schade aan gebouw en inboedel zoals beschreven in artikel 6.1 eerste lid tenzij dit in deze nadere

regels is uitgesloten.

b.Schade veroorzaakt doordat een dader zich de toegang tot het gebouw, waarin de inboedel zich

bevindt, heeft verschaft door inbraak gepleegd in bedoeld gebouw, alsmede de beschadiging

tengevolge van een en ander aan de inboedel gebracht. Dit geldt uitsluitend indien sporen van braak

aan de buitenzijde van het gebouw geconstateerd kunnen worden of - doch uitsluitend indien het

gebouw verhuurd is aan of mede in gebruik is bij derden, waardoor de verzekerde geen toezicht kan

uitoefenen op de aldus bij derden in gebruik zijnde gedeelte(n) van het gebouw – indien sporen van

braak geconstateerd kunnen worden aan het gedeelte van het gebouw, waarin de goederen/zaken aanwezig zijn.

c.Ten aanzien van de onder a en b van dit artikel genoemde dekking geldt voor los

automatiseringsapparatuur, zoals PC`s, beeldschermen, laptops aanwezig binnen de school, een

dekking indien de apparatuur aantoonbaar niet ouder is dan 3 jaar. Voor automatiseringsapparatuur

bevestigd aan een wand of plafond conform de daarvoor geldende voorschriften zoals bijvoorbeeld

beamers en digiborden, wordt een andere termijn gehanteerd, te weten de in de boekhouding

opgenomen afschrijvingstermijn. De school is zelf verantwoordelijk voor een overzicht van de

aangekochte apparatuur met de datum van aankoop inclusief (kopie) aankoopbewijs, alsmede een

boekhoudkundig overzicht ten aanzien van de afschrijving voor het automatiseringsapparatuur bevestigd

aan een wand of plafond conform de daarvoor geldende voorschriften.

2. Uitsluitingen

Uitgesloten is schade:

a.als sprake is van schuld of nalatigheid van het bevoegd gezag of personeel zowel onderwijzend als niet-

onderwijzend, door het bevoegd gezag aangesteld en/of daaraan ondergeschikt, zoals beschreven is in

boek 6, artikel 162 van het Burgerlijk Wetboek.

b.veroorzaakt door bewuste roekeloosheid, met opzet of goedvinden van het bevoegd gezag en/of het

personeel, zowel onderwijzend als niet- onderwijzend, door het bevoegd gezag aangesteld en/of

daaraan ondergeschikt.

c.wanneer bij het bevoegd gezag en/of personeel, zowel onderwijzend als niet- onderwijzend, door het

bevoegd gezag aangesteld en/of daaraan ondergeschikt, de dader (s) van de veroorzaakte schade

bekend is (zijn) zodat verhaal van de schade c.a. door het bevoegd gezag zelf mogelijk is.

d. veroorzaakt als gevolg van onvoldoende of door het bevoegd gezag uitgesteld onderhoud,

Artikel 6.3 Verplichtingen van het bevoegd gezag

1. Het bevoegd gezag zorgt ervoor dat:

a.Maatregelen zijn getroffen om inbraak, insluiping, diefstal en vernieling te voorkomen, bij voorkeur door

het schoolgebouw te beveiligen met een elektronisch inbraak- en doormeldsysteem.

b.De gemeente binnen 24 uur na constatering in kennis is gesteld van iedere gebeurtenis waaruit een

verplichting tot schadevergoeding kan ontstaan.

c.In geval van schade de politie direct is gewaarschuwd en de politie is verzocht om binnen twee

werkdagen een proces verbaal op te stellen.

d.Een afschrift van het in artikel 6.3, eerste lid, onderdeel c bedoelde proces-verbaal overlegd wordt bij het verzoek om vergoeding van de herstelkosten. Bij glasschade meldt de school de schade bij het door de gemeente aangewezen glaszettersbedrijf.

e.Desgevraagd alle van belang zijnde gegevens aan gemeente worden verstrekt, welke opgaven – zowel

mondeling als schriftelijk – kunnen strekken tot het bewijs van de oorzaak, toedracht en omvang van de

schade.

f.Volle medewerking wordt verleend bij de regeling en vaststelling van de schade en de aanwijzingen stipt worden opgevolgd.

g.Zodanige voorzorgsmaatregelen worden genomen dat schade zoveel mogelijk voorkomen of beperkt

wordt.

h.Alle nodige maatregelen of noodvoorzieningen worden getroffen om vervolgschade te voorkomen.

2. Verval van rechten

De aanspraak op schadevergoeding vervalt:

a.Indien het bevoegd gezag niet handelt conform artikel 6.3, eerste lid.

b.Indien het bevoegd gezag niet te goeder trouw handelt.

c.Indien opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt.

3. Herstel

Indien beschadigde goederen/zaken voor herstel vatbaar zijn, wordt de schade vastgesteld op het bedrag van de herstelkosten, tenzij deze de nieuwwaarde overstijgen.

4. Financiële afwikkeling ingeval van schade

a.Het bevoegd gezag dient, tenzij hierover met de gemeente schriftelijk afwijkende afspraken zijn

gemaakt, binnen 1 maand na constatering een aanvraag om schadevergoeding in bij de gemeente vergezeld van:

ØDe rekening(en) van de herstelkosten.

Øeen kopie van het opgestelde proces-verbaal, indien van toepassing.

b.De gemeente beslist zo spoedig mogelijk of de kosten van herstel c.q. vervanging door de gemeente

worden vergoed.

Artikel 6. 4. Bijzonderheden

1.De door de gemeente verzekerde waarde van de inventaris, op basis van nieuwwaarde, wordt voldoende geacht voor de maximale vergoeding voor de gehele inventaris in het schoolgebouw waarvoor  de gemeente de wettelijke verplichting heeft deze te vergoeden in geval van schade en tevens voor het deel dat door het bevoegd gezag zelf is aangeschaft. Indien het bevoegd gezag de verzekerde waarde onvoldoende acht, zal zij dit middels een taxatie rapport moeten aantonen.

2. Indien de schade minder bedraagt dan € 2.500,- , zal de schaderegeling geschieden zonder tussenkomst van de verzekeraar, maar in goed overleg met de gemeente.

3. Als de schade meer bedraagt dan € 2.500,-, zal de vaststelling van de grootte van de schade geschieden door inschakeling van de verzekeraar van de gemeente.

Artikel 6.5. Verhaal

Wanneer gelden door de gemeente of haar verzekeraar beschikbaar zijn gesteld ter voldoening van de geleden schade en na verloop van tijd de dader(s) van het gepleegde feit bekend wordt (worden), dan treedt de gemeente dan wel haar verzekering in alle rechten die het bevoegd gezag ter zake van die schade tegen derden mocht hebben.

Hoofdstuk 7 medegebruik en verhuur van schoolgebouwen

Bevoegde gezagsorganen van het basisonderwijs hebben sinds 1 augustus 2007 de verplichting om zorg te dragen voor de organisatie van buitenschoolse opvang wanneer ouders daarom vragen. Om deze verplichting vorm te geven, zijn de basisscholen in Lelystad een samenwerkingsrelatie aangegaan met een kinderopvangorganisatie. Bij de meeste basisscholen vindt buitenschoolse opvang (BSO) in de scholen zelf plaats. De lokalen worden dan verhuurd aan de kinderopvangorganisatie.

Voor het gebruik van leegstand maakt de Wet onderscheid in medegebruik en verhuur. Medegebruik van een leegstaand schoolgebouw kan alleen door onderwijspartijen of culturele, maatschappelijke of recreatieve instellingen die door de overheid worden bekostigd. Aan andere partijen wordt het schoolgebouw verhuurd en moet dan ook een commerciële huurprijs c.q. marktconforme huurprijs worden berekend. Dit betekent dat de huurprijs in ieder geval de stichtings- en exploitatiekosten moet dekken. Ook kinderopvang is sinds de inwerkingtreding van de Wet op Kinderopvang een commerciële activiteit. Gelet op de definitie van (mede-) gebruik is het voor gemeenten niet mogelijk om ruimte in een schoolgebouw in medegebruik te geven aan een kinderopvangorganisatie. In tabel 1 zijn de verschillen tussen medegebruik en verhuur weergegeven.

Artikel 7.1 Begripsomschrijvingen

In aanvulling op de in hoofdstuk 1 opgenomen begripsomschrijvingen, wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

  • 1.

    Medegebruik: medegebruik als bedoeld in de Wet.

  • 2.

    Verhuur: verhuur als bedoeld in de Wet

  • 3.

    Stichtingskosten: kapitaallasten (afschrijving en rente) en overige lasten (groot onderhoud, onroerende zaakbelasting en verzekeringspremie).

  • 4.

    Leegstand: a. leegstand als bedoeld in artikel 26 van de Verordening en

    • b.

      volgtijdelijke leegstand: ruimte in een schoolgebouw die buiten de reguliere

lestijden niet door de school in gebruik is.

  • 5.

    Commerciële activiteiten: activiteiten die niet door de overheid worden bekostigd, zoals kinderopvang.

  • 6.

    Commerciële instellingen: instellingen die commerciële activiteiten uitvoeren.

Artikel 7.2 Medegebruik

  • 1. Het bevoegd gezag dat eigenaar is van een schoolgebouw, heeft voor het in medegebruik geven van leegstand in dat gebouw, geen toestemming van het college nodig.

  • 2. Het is het bevoegd gezag niet toegestaan om leegstand in medegebruik te geven aan een commerciële instelling of ten behoeve van commerciële activiteiten, waaronder kinderopvang.

  • 3. De gemeente behoudt het recht een deel van de leegstand te vorderen ten behoeve van medegebruik door niet-commerciële activiteiten.

Artikel 7.3 Medegebruikstarieven

De medegebruikende instelling betaalt aan de eigenaar van het gebouw voor het gebruik van leegstand een vergoeding conform artikel 29 van de Verordening.

Artikel 7.4 Verhuur, verzoek tot verhuur en procedure

  • 1. Voor de verhuur van leegstaande ruimte(n) in schoolgebouwen waarvan bevoegd gezag eigenaar is, is toestemming van het college vereist.

  • 2. Het bevoegd gezag vermeldt in zijn verzoek om toestemming tot verhuur in ieder geval:

    • a.

      De naam van de huurder

    • b.

      Het gebouw waar de leegstand wordt verhuurd

    • c.

      Het aantal lokalen en ruimten dat verhuurd gaat worden

    • d.

      Welke activiteit in de verhuurde ruimte gaat plaatsvinden

    • e.

      De aanvangsdatum van de verhuur

    • f.

      De tijden waarop de huurder gebruikt gaat maken van de lokalen en ruimten.

  • 3. Het bevoegd gezag voegt bij het verzoek een plattegrond toe van het gebouw en arceert daarop het gedeelte dat verhuurd gaat worden

  • 4. Het college heeft overleg met het bevoegd gezag en toetst het verzoek aan regelgeving en nadere voorwaarden zoals genoemd in artikel 32 van de Verordening.

  • 5. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het verzoek om toestemming tot verhuur.

  • 6. Indien nodig geacht door het college vindt met het bevoegd gezag overleg plaats over het verzoek.

  • 7. Het bevoegd gezag sluit een huurovereenkomst met de huurder.

  • 8. Het bevoegd gezag zendt een afschrift van de ondertekende huurovereenkomst aan het college.

  • 9. Bij beëindiging van de huurovereenkomst of wijziging van de huursituatie stelt het bevoegd gezag het college hiervan per omgaande op de hoogte.

Artikel 7.5 Huurvergoeding

  • 1. Het bevoegd gezag brengt bij de huurder van leegstaande ruimte(n) in het schoolgebouw waarvan het bevoegd gezag eigenaar is, een marktconforme huurvergoeding in rekening.

  • 2. De hoogte van de huurvergoeding wordt door het bevoegd gezag (de verhuurder) bepaald en in rekening gebracht bij de huurder.

Artikel 7.6 vergoeding stichtingskosten

  • 1. Het bevoegd gezag (de verhuurder) betaalt de gemeente jaarlijks een vergoeding in de stichtingskosten van

    de verhuurde ruimte(n).

  • 2. De hoogte van de vergoeding in de stichtingskosten wordt door het college bepaald. De vergoeding bedraagt

    nooit meer dan de werkelijke stichtingskosten.

  • 3. De hoogte van de vergoeding in de stichtingskosten wordt bepaald op basis van:

    • a.

      De hoogte van de totale huisvestingslasten (rente, afschrijving, onderhoud, verzekering en belasting) per jaar per schoolgebouw.

    • b.

      Het aantal uur dat de huurder gebruik maakt van de betreffende ruimte(n).

    • c.

      De gemiddelde kosten per m2 per uur

  • 4. Voor 2013 is de vergoeding in de stichtingskosten vastgesteld op € 3,77 per uur per klaslokaal, ofwel

    € 0,033 per m2 per uur.

  • 5. De stichtingskosten worden jaarlijks geïndexeerd conform het voor het betreffende jaar door de raad

    vastgestelde indexeringspercentage voor de gemeentebegroting.

  • 6. De stichtingskosten worden eenmaal in de vijf jaar opnieuw door het college vastgesteld.

Artikel 7.7 Medegebruik en verhuur bij eigendom gemeente

  • 1. Indien de gemeente eigenaar is van een (school)gebouw, zal de gemeente een vergoeding voor het medegebruik doorberekenen aan de gebruikers naar rato van het gebruik van het gebouw met in achtneming van artikel 29 van de Verordening wanneer sprake is van medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie. De gemeente sluit met de medegebruiker een medegebruikersovereenkomst af.

  • 2. Voor de verhuur aan commerciële instellingen en/of ten behoeve van commerciële activiteiten, sluit de gemeente een huurovereenkomst af, waarmee de hoogte van en de betaling van de huurvergoeding wordt geregeld en de wijze waarop de kosten van het beheer, de exploitatie- en de stichtingskosten worden doorberekend.

Artikel 7.8 Vervangende huisvesting

Het college is nimmer verantwoordelijk voor het bieden van vervangende huisvesting aan een huurder wanneer de huurovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7.4, lid 7 en 7.7, lid 2, wordt beëindigd.

Artikel 7.9 Onderhoudsverplichtingen

Verhuur van leegstand ontslaat het bevoegd gezag niet van de onderhoudsverplichtingen zoals vermeld in de artikel 106 WPO, artikel 104 WEC en artikel 76q WVO. Indien er sprake is van nalatigheid op dit gebied, kan het college het bevoegd gezag aansprakelijk stellen voor de kosten van de gevolgschades.

Artikel 7.10 Aanpassingen aan het gebouw

  • 1. Voor aanpassingen aan het gebouw, inclusief die aanpassingen die verplicht zijn op grond van wet- en regelgeving, heeft de huurder toestemming nodig van het college. Dit geldt zowel wanneer de verhuurder het bevoegd gezag is als wanneer de verhuurder de gemeente is.

  • 2. Indien er ten behoeve van de verhuur aanpassingen, zoals bedoeld in lid 1 nodig zijn aan het gebouw, komen de kosten hiervan niet voor rekening van de gemeente.

  • 3. Na beëindiging van de huurovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7.4 lid 7 en 7.7, lid 2 dient de verhuurde ruimte in de oorspronkelijke staat (de staat van de ruimte bij aanvang van de huur) te worden opgeleverd.

  • 4. Het bevoegd gezag, het college en huurder kunnen andere afspraken maken en dit in de huurovereenkomst opnemen.

  • 5. Bij beëindiging van de verhuur worden de door de huurder gedane investeringen niet door het college vergoed, evenals de kosten om de leegstand in de oorspronkelijke staat terug te brengen.

Artikel 7.11 Overgangsbepaling

Het bevoegd gezag dat al leegstand verhuurt op het moment van inwerkingtreding van deze Nadere regels en waarvoor nog geen toestemming is gevraagd en verleend door het college hoeft niet alsnog toestemming te vragen. In deze gevallen zal de gemeente de stichtingskosten gaan vorderen op basis van de informatie die op dit moment bij de gemeente bekend is. Indien deze informatie niet klopt of wijzigt, is het bevoegd gezag verplicht dit door te geven aan de gemeente. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn op het hier bedoelde verhuur onverminderd van toepassing.

tabel 1

Tabel 1.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Ontheffing, hardheidsclausule, onvoorzien

a.Het college kan in individuele gevallen ontheffing verlenen van één of meerdere verplichtingen van deze

Nadere regels.

b.Indien naar het oordeel van het college in bijzondere individuele gevallen de toepassing van een artikel

van deze Nadere regels leidt tot een onbillijke situatie, dan is het college bevoegd hiervan af te wijken.

c.In gevallen, de uitvoering van deze Nadere regels betreffende, waarin deze Nadere regels noch de Verordening voorzien, beslist het college.

Artikel 8.2 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze Nadere regels kunnen worden aangehaald als: Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs’

  • 2. Deze Nadere regels treden in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking ervan.