Regeling vervallen per 27-09-2018

Beleids- en nadere regels jeugdhulp 2015

Geldend van 18-06-2015 t/m 26-09-2018

Intitulé

Beleids- en nadere regels jeugdhulp 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad,

gelet op de Jeugdwet,

Overwegende dat het college bevoegd is nadere regels vast te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze wet;

B E S L U I T:

Vast te stellen de hierna volgende beleids- en nadere regels jeugdhulp 2015.

In het beleidsplan jeugdhulp 2015 – 2019 ‘Kansrijk opgroeien in Lelystad’ is het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgesteld. Op grond van de Jeugdwet is de verordening Jeugdhulp Lelystad 2015 vastgesteld door de raad. In de verordening word verwezen naar nadere regels. In het nu voorliggende document staan deze regels alsmede de beleidsregels nader uitgewerkt.

Het beleidsplan jeugdhulp, de verordening en deze beleids- en nadere regels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Hoofdstuk 1 Algemene uitgangspunten

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In artikel 1.1. van de Jeugdwet en in artikel 1 van de Verordening Jeugdhulp Lelystad 2015 worden een aantal begrippen omschreven. Deze begrippen zijn voor zover zij voorkomen in dit besluit ook van toepassing op deze beleids- en nadere regels.

Hoofdstuk 2 Toegang tot jeugdhulp

Artikel 2 Beschikbare voorzieningen

  • 2.1 Het overzicht van de beschikbare overige (preventieve) en individuele voorzieningen is te vinden op http://www.lelystad.nl/decentralisatie.

  • 2.2. Het overzicht van de beschikbare voorzieningen wordt jaarlijks aan de hand van de inkoop tijdig bijgesteld.

Artikel 3 Jeugd- en gezinsteam

  • 3.1. Het jeugd- en gezinsteam is verantwoordelijk voor de inzet van jeugdhulp.

  • 3.2. Het jeugd- en gezinsteam is bereikbaar middels doorgeleiding via de basisvoorzieningen, huisartsen, medisch specialisten of jeugdartsen.

  • 3.3. Het jeugd- en gezinsteam kan op basis van signalen ook zelf contact zoeken met betrokkene(n).

Artikel 4 Toegang via gecertificeerde instelling, kinderrechter of openbaar ministerie

  • 4.1. De gecertificeerde instelling, de kinderrechter of het openbaar ministerie is gehouden aan de door de gemeente ingekochte jeugdhulp.

  • 4.2. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij bepaling van de in te zetten jeugdhulp deze af te stemmen met het Jeugd en Gezinsteam.

  • 4.3. Het jeugd- en gezinsteam is gehouden om de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten om de opgelegde maatregel uit te kunnen voeren.

Artikel 5 Woonplaatsbeginsel

  • 5.1. De verantwoordelijke gemeente is in beginsel de gemeente waar de ouder met gezag woont.

  • 5.2. Bij een verhuizing, een wijziging in het gezag of als de jeugdige meerderjarig wordt, verandert de situatie.

  • 5.3. Als ouders na een echtscheiding in verschillende gemeenten wonen en de jeugdige bij beide ouders woont, moet er een hoofdverblijf worden aangewezen. De rechter kan bij de scheidingsuitspraak het hoofdverblijf bepalen.

  • 5.4. Als het hoofdverblijf niet door de rechter is bepaald, geven de ouders aan wat het hoofdverblijf van de jeugdige is. Kunnen of willen de ouders dit niet aangeven dan gaan de twee desbetreffende gemeenten met elkaar in overleg.

Artikel 6 Ouderbijdrage jeugdhulp

  • 6.1. Een ouderbijdrage is verschuldigd voor alle jeugdhulp waarbij sprake is van verblijf buiten het gezin (gedurende een etmaal of een dagdeel).

  • 6.2. Er wordt geen ouderbijdrage geheven bij verblijf in een justitiële jeugdinrichting of bij voogdij of crisisplaatsing.

  • 6.3. De ouderbijdragen zijn inkomensonafhankelijk. De hoogte van het inkomen heeft geen invloed op de hoogte van de ouderbijdrage.

  • 6.4. De hoogte van de ouderbijdrage is wel afhankelijk van de leeftijd van het kind en van het aantal dagdelen en/of etmalen jeugdhulp.

  • 6.5. De ouderbijdrage wordt op aangeven van de gemeente geïnd door het CAK.

Hoofdstuk 3 Persoonsgebonden budget

Artikel 7 Financiële voorwaarden

  • 7.1. De hoogte van het Persoonsgebonden budget (PGB) voor professionele ondersteuning is gelijk aan maximaal 75% van de minimum voor adequate zorg in natura.

  • 7.2. Een PGB voor ondersteuning door een persoon behorend tot het sociale netwerk is gelijk aan maximaal 50% van de minimum voor adequate zorg in natura.

  • 7.3. Alle tarieven zijn inclusief reis- en administratiekosten, deze kosten worden niet separaat vergoed.

  • 7.4. Een PGB kan niet worden ingezet voor een feestdagenuitkering.

  • 7.5. Voor inwoners in de gemeente Lelystad geldt geen vrij besteedbaar bedrag.

  • 7.6. Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het PGB worden betaald.

  • 7.7. Het gebruik van het PGB in het buitenland is uitgesloten.

Artikel 8 Voorwaarden voor betrekken van Jeugdhulp van een persoon die behoort tot het sociale netwerk

  • 8.1.

    Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen en buren, vrienden of kennissen.

  • 8.2.

    Er sprake is van een langdurige, omvangrijke en frequente ondersteuningsvraag.

  • 8.3.

    Er kan gemotiveerd worden aangetoond dat de inzet van het PGB leidt tot een betere en effectievere ondersteuning die aantoonbaar doelmatig is.

  • 8.4.

    De motivatie wordt onderbouwd door een door de aanvrager opgesteld budgetplan.

  • 8.5.

    Het PGB kan niet worden ingezet voor behandeling en kortdurend verblijf door een persoon behorende tot het sociaal netwerk.

  • 8.6.

    Als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt deze persoon over de desbetreffende kwalificatie.

  • 8.7.

    De persoon, behorende tot het sociaal netwerk, heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 8.8.

    De persoon, behorende tot het sociaal netwerk, is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of ouders aan wie de jeugdhulpaanbieder jeugdhulp verleent.

    Een verklaring is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene is gaan werken voor de aanvrager.

  • 8.9.

    De kwaliteit van de voorziening moet voldoende zijn om de gestelde doelen in het hulpverleningsplan te kunnen realiseren. De geleverde voorziening wordt afgestemd met de persoonlijke situatie van de aanvrager en eventuele andere vormen van hulp/zorg in het gezin. De kwaliteit van hulp moet in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend en zijn afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige.

  • 8.10 .

    De persoon, behorende tot het sociale netwerk, doet melding van iedere calamiteit of geweld die bij de verlening van jeugdhulp of bij de uitvoering ervan plaatsvindt.

  • 8.11.

    De persoon stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen.

Artikel 9 Trekkingsrecht en rol SVB

  • 9.1. Er worden geen middelen rechtstreeks beschikbaar gesteld aan de PGB-houder.

  • 9.2. De middelen van het vastgestelde PGB worden door de gemeente overgedragen aan de SVB.

  • 9.3. De SVB zal op basis van declaratie de hulpverlenende instantie of persoon rechtstreeks bekostigen.

Hoofdstuk 4 Medezeggenschap

Artikel 10 Medezeggenschap cliëntenvertegenwoordigers en ingezetenen

  • 10.1.

    Een cliëntenraad die zich richt op de medezeggenschap met betrekking tot de uitvoering van de jeugdwet adviseert het college gevraagd en ongevraagd over de voorbereiding, vaststelling, uitvoering en evaluatie van het jeugdbeleid, conform hetgeen is vastgesteld bij verordening.

  • 10.2.

    Het college evalueert periodiek haar Jeugdbeleid, gedeeltelijk online en gedeeltelijk in een bijeenkomst waar ingezetenen gevraagd en ongevraagd het college kan adviseren.

  • 10.3.

    Wanneer het college in zijn besluitvorming afwijkt van het advies van een cliëntenraad die zich richt op de medezeggenschap met betrekking tot de uitvoering van de jeugdwet of het advies van de ingezetenen informeert het college desbetreffende hierover schriftelijk. Daarbij wordt aangegeven op welke gronden van het advies wordt afgeweken.

Hoofdstuk 5 Algemeen

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 13 Citeertitel

Deze beleids- en nadere regels worden aangehaald als ‘Beleids- en nadere regels jeugdhulp 2015’.

Lelystad, 16 december 2014.

Het college van de gemeente Lelystad,

de secretaris, de burgemeester,

Toelichting beleidsregels

Toegang tot jeugdhulp

Jeugd- en g ezinsteam

De jeugd- en gezinsteams zijn ten behoeve van de ondersteuning van jeugdigen en gezinnen met complexere problematiek. Zij ontwikkelen zicht tot zelfsturende teams die beschikken over diverse expertise, bestaan uit generalistische werkers en bewerkstelligen door het arrangeren van ondersteuning op maat dat een geringer beroep op dure specialistische zorg nodig is. De jeugd- en gezinsteam werken gebiedsgericht.

De hulpverleners van het jeugd- en gezinsteam gaan aan de slag als er signalen zijn van complexere problemen op meerdere leefgebieden of problemen bij meerdere gezinsleden. Samen met het gezin bepalen zij wat de ondersteuningsbehoefte is. Zij bieden de hulp in het gezin, passend en nabij. Er is één aanspreekpunt voor het gezin: één gezin, één plan, één regisseur. Zij regelen dat zwaardere of juist lichtere hulp wordt ingezet op het juiste moment.

Woonplaatsbeginsel

Bij het bepalen van het woonadres wordt aangesloten bij de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Als een jeugdige zelf, of zijn of haar gezagsdrager, niet heeft gezorgd voor de inschrijving in de BRP, moet hij of zij gewezen worden op zijn of haar wettelijke plicht om zich in te schrijven. Als er geen inschrijving in de BRP is, wordt gekeken naar het werkelijke verblijf van de gezagsdrager. Als de woonplaats van de gezagsdragers onbekend is, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag. Als de gezagsdrager(s) in het buitenland wonen en de jeugdige in Nederland verblijft, geldt het werkelijk verblijf van de jeugdige. Bij het in artikel 5.4 genoemde overleg tussen gemeenten hanteren zij daarbij het criterium: de verantwoordelijke gemeente is die gemeente waar de jeugdhulp in het belang van de jeugdige binnen zijn sociale netwerk (school, sport en vriendenkring) georganiseerd kan worden.

Ouderbijdrage jeugdhulp

Als een kind buiten het eigen gezin wordt verzorgd en opgevoed, of als het kind voor een dagdeel buitenshuis verblijft, dan wordt er een ouderbijdrage geheven. Ouders en voogden zijn verplicht te voorzien in het onderhoud van hun kinderen. Deze onderhoudsplicht blijft bestaan, ook als het kind buiten het gezin verblijft. Ouders en voogden betalen dan een bijdrage in de kosten van de jeugdhulp. Het maakt hierbij niet uit of dit met of zonder hun toestemming gebeurt. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) gaat voor gemeenten de vaststelling en de inning van ouderbijdragen uitvoeren. De opbrengsten van de inning van de ouderbijdrage gaan naar de gemeente die verantwoordelijk is voor de betreffende jeugdige. De gegevens worden door de gemeenten aangeleverd.

Persoonsgebonden budget (PGB)

Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn hulpvraag naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het college vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een PGB inzetten.

Bekwaamheid van de aanvrager

Volgens de Jeugdwet kan het college voor betrekken van Jeugdhulp een PGB toekennen wanneer:

  • a.

    de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • b.

    de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en

  • c.

    naar het naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

Voor het college betekent dit dat de aanvrager zelfstandig en een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag. Waarbij de aanvrager de aan het PGB verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, sollicitatiegesprekken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste administratie. Daarbij is de aanvrager goed op de hoogte van zijn rechten en plichten die horen bij het beheer van een PGB. De professional oordeelt of de jeugdige voldoet aan de geschiktheidseisen en er geen sprake is van weigeringsgronden. Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan onder meer een medische onderbouwing zijn, maar ook schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

De kwaliteit van de zorg die ingezet wordt met een PGB moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als de dienstverlening in zorg in natura. In het gemotiveerd plan dient aangetoond te worden op welke wijze deze kwaliteit geborgd is. De aanvrager stelt een plan op, waarin staat hoe de aanvrager het PGB wil gaan besteden. Daarin wordt minimaal aangegeven wat de zorgvraag is, welke doelen bereikt moet worden en de wijze waarop deze doelen behaald worden, de kwaliteit van zorg (op basis van de kwaliteitseisen), de duur van de ondersteuning (looptijd) en de soort ondersteuning.

Financiële voorwaarden

Bij de hoogte van een PGB wordt uitgegaan van de tarieven voor de meest passende adequate gecontracteerde zorg in natura. Zorg in natura is zorg die door een gecontracteerde zorgverlener wordt verleend en niet met een PGB wordt betaald. Bij zorg in natura levert de zorgaanbieder de zorg en regelt de administratie daaromheen. In de bijlage staan de tarieven van de gecontracteerde zorg in natura. Het tarief voor zorg ingekocht met een PGB is gelijk aan maximaal 75% van het minimum tarief van de meest adequate gecontracteerde zorg in natura. Hierbij gaat het college uit van minder overheadkosten (administratie e.d.). Het college gaat hierbij uit van de gemiddelde werkgever/overheadkosten van circa 25%, dit wordt in korting gebracht op het PGB. Wanneer de zorg wordt betrokken van een persoon behorend tot het sociale netwerk is een PGB gelijk aan maximaal 50% van het minimum tarief van de meest adequate gecontracteerde zorg in natura. De korting van 50% op het budget is vanwege het feit dat het college ervan uit gaat dat een persoon behorend tot het sociale netwerk een niet-professionele zorgverlener is die vrijwillig en niet beroepsmatig zorg verleent aan een ander. Deze persoon hoeft niet geschoold te zijn/worden en zou in normale omstandigheden ook wel bijspringen in het gezin. Zij hoeven daarom niet volledig gecompenseerd te worden. Met deze keuze voor de bepaling van het tarief wordt geborgd dat de zorg niet onder het minimum loon uitkomt en daarmee als aanvaardbaar wordt beschouwd. De tarieven zijn inclusief reis- en administratiekosten, deze kosten worden niet separaat vergoed. Het is daarmee aan de budgethouder van het PGB om duidelijke afspraken te maken met een leverancier van zorg met betrekking tot de reiskosten.

Voorwaarden voor het betrekken van jeugdhulp van een persoon die behoort tot het sociale netwerk

In het gemotiveerde plan kan de aanvrager aangeven dat hij een persoon behorend tot zijn sociale netwerk wil inzetten. De beloning van een persoon behorend tot het sociale netwerk moet beperkt blijven tot die gevallen waarin de zorg de gebruikelijke hulp overstijgt. Het college heeft in dit artikel nadere regels gesteld zodat de veiligheid van het kind geborgd is, alsmede dat de hulp van goede kwaliteit is. Hierbij is de kwaliteit gelegen in de betrokkenheid vanuit het sociale netwerk en binnen een vertrouwde omgeving. Deze hulp kan indien deze adequaat is en het best aansluit op de behoefte van betrokkene(n) worden ingezet.

Medezeggenschap

Het is de bedoeling dat de ingezette hulp werkt. Om dit na te gaan, wil het college weten hoe de manier van werken ervaren wordt en hoe het beleid rond jeugdhulp verbeterd kan worden. Hiervoor wordt advies gevraagd aan een cliëntenraad. De samenstelling van de cliëntenraad, de doelstellingen en de werkwijze worden nader vastgelegd in de verordening aangaande cliëntenparticipatie op grond van de Jeugdwet. Het college is niet verplicht elk uitgebracht advies ook mee te nemen in haar besluit.