Regeling vervallen per 01-01-2015

VERORDENING tegemoetkoming kinderopvang

Geldend van 01-01-2005 t/m 31-12-2014

Intitulé

VERORDENING tegemoetkoming kinderopvang

De raad van de gemeente Lelystad,

op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 9 november 2004;

gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende, dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

B E S L U I T:

  • 1.

    de huidige Verordening kindercentra Lelystad 1997, met uitzondering van het gedeelte peuterspeelzaalwerk, per 1 januari 2005 in te trekken;

  • 2.

    vast te stellen de navolgende

    VERORDENING tegemoetkoming kinderopvang

    per 1 januari 2005.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van de gemeente Lelystad;

    • b.

      de wet: de Wet kinderopvang.

  • 2.

    De begripsbepalingen in artikel 1 en artikel 2 van de wet zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

HOOFDSTUK 2. AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 2.1. Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en sofi-nummer van de ouder;

    • b.

      indien de ouder een partner heeft: naam, adres en sofi-nummer van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

HOOFDSTUK 3. VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 3.1. Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1.

    Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2.

    Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste acht weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 3.2. Weigeringsgronden

Het college weigert de tegemoetkoming wanneer de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

Artikel 3.3. Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2.

    Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, dan wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 3.4. De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een kalenderjaar.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 3.5. Omvang van de kinderopvang

  • 1.

    Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar oordeel van het college redelijkerwijs nodig is voor het kunnen combineren van arbeid en zorg.

Artikel 3.6. Hoogte van de tegemoetkoming

Het college bepaalt de hoogte van de tegemoetkoming aan de hand van hetgeen hierover in de wet is bepaald.

Artikel 3.7. Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling dat de ouder tot een van de gemeentelijke doelgroepen behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en het adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 3.8. De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2.

    Het college kan nadere voorschriften stellen aan de wijze van bevoorschotting.

HOOFDSTUK 4. VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 4.1. Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1.

    De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2.

    Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van de tegemoetkoming vast.

Artikel 4.2. Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald onder verrekening van de betaalde voorschotten.

HOOFDSTUK 5. VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 5.1. Inlichtingenplicht

  • 1.

    De ouder doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die van invloed kunnen zijn op de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming.

  • 2.

    De ouder verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van belang zijn.

Artikel 5.2. Bestuurlijke boete

  • 1.

    Het college kan de ouder die de verplichting zoals genoemd in artikel 5.1 niet nakomt een bestuurlijke boete opleggen.

  • 2.

    De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt 10% van het benadelingsbedrag met een minimum van € 45,00 en een maximum van € 2.269,00 per maand of een beëindiging van de tegemoetkoming.

  • 3.

    Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt afgezien wanneer elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Artikel 5.3. Bewaarplicht

De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de tegemoetkoming ten grondslag liggen gedurende ten minste vijf jaren na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening indien de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 6.2. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Artikel 6.3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening tegemoetkoming kinderopvang”.

Lelystad, 9 december 2004.

De raad van de gemeente Lelystad,

de griffier, de voorzitter,

TOELICHTING BIJ DE VERORDENING TEGEMOETKOMING KINDEROPVANG

1. ALGEMENE TOELICHTING

1.1. Inleiding

Op 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang in werking. De wet beoogt het ouders of verzorgers makkelijker te maken werk en zorg te combineren. Ook niet werkenden kunnen een beroep doen op de wet, bijvoorbeeld wanneer zij deelnemen aan een reïntegratietraject. Uitgangspunt van de wet is dat de kosten van kinderopvang worden gedragen door ouders, werkgevers en overheid samen. De inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wordt uitbetaald via de Belastingdienst. Voor personen die behoren tot een aantal specifiek in de wet genoemde doelgroepen is het de gemeente die een deel van de kosten van de kinderopvang vergoedt. Ouders krijgen op deze manier meer zeggenschap over de keuze van een kindercentrum of gastouderbureau. De verwachting is dat hierdoor meer marktwerking ontstaat en de kwaliteit van de kinderopvang zal verbeteren.

De wet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels moeten betrekking hebben op de verlening, voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming (artikel 25 van de wet). Met het vaststellen van de Verordening tegemoetkoming kinderopvang voldoet de gemeente aan het gestelde in de wet.

1.2. Relatie met de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene subsidieverordening

De tegemoetkoming kinderopvang is strikt genomen een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de Awb wordt subsidie gedefinieerd als “de aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten”. Dit betekent dat de bepalingen over subsidieverlening in de Awb van toepassing zijn op de tegemoetkoming kinderopvang. De Verordening tegemoetkoming kinderopvang is zo opgesteld dat zij voldoet aan de eisen van de Awb.

De gemeente heeft een Algemene subsidieverordening (ASV). Om te voorkomen dat aanvragen van een tegemoetkoming kinderopvang moeten worden behandeld volgens het gestelde in de ASV, is de Verordening tegemoetkoming kinderopvang zo opgesteld dat de tegemoetkoming verleend kan worden zonder gebruik te maken van de ASV. Op deze manier is de ASV niet van toepassing omdat, juridisch gezien, de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling.

1.3. Hoofdlijnen van het proces van het verstrekken van de tegemoetkoming

In de verordening worden de hoofdlijnen van het proces van het verstrekken van de tegemoetkoming kinderopvang vastgelegd. Er zijn bepalingen opgenomen over de aanvraag van een tegemoetkoming, over de verlening, over de bevoorschotting, over de vaststelling van de tegemoetkoming en over de verplichtingen van de aanvrager.

De beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming voor een bepaalde periode en tot een bepaald bedrag. Voorwaardelijk, omdat op het moment dat de beschikking wordt afgegeven nog niet 100% zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van de kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt.

De beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming geeft de ontvanger van de tegemoetkoming definitieve zekerheid over het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren of inlichtingen op te vragen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau.

Geprobeerd is om de verordening zo op te stellen dat de uitvoeringslasten, zowel voor de gemeente als voor de aanvrager, beperkt zijn. Bovendien is geprobeerd om de gemeentelijke uitgaven voor de tegemoetkoming kinderopvang beheersbaar te maken.

1.4. Beheersbaarheid gemeentelijke uitgaven

De tegemoetkoming kinderopvang is in principe een ‘open einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep, recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente. Om de gemeentelijke uitgaven toch beheersbaar te houden zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:

  • a.

    De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming kan door het college worden beperkt tot het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is om het combineren van arbeid en zorg mogelijk te maken;

  • b.

    Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen;

  • c.

    De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaats vindt;

  • d.

    De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen beperkt.

1.5. Tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van een kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de Belastingdienst een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verstrekt. Uitzondering op het principe van een kalenderjaar wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag al duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode, bijvoorbeeld voor de duur van een reïntegratietraject of tot de datum waarop het kind naar de basisschool gaat dan wel de basisschool verlaat.

1.6. Aanwijzen van eigen doelgroepen

De verordening bevat geen criteria voor of definities van gemeentelijke doelgroepen of van de hoogte van de tegemoetkoming. Deze criteria en definities zijn opgenomen in de wet zelf. De gemeente heeft bij het bepalen van deze doelgroepen of van de hoogte van de tegemoetkoming geen beleidsvrijheid.

De in de wet genoemde doelgroepen van de gemeente zijn:

  • a.

    uitkeringsgerechtigden in een reïntegratietraject met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de Algemene nabestaandenwet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;

  • b.

    uitkeringsgerechtigden met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening kunstenaars;

  • c.

    niet-uitkeringsgerechtigden in een reïntegratietraject die als werkzoekend zijn geregistreerd bij het CWI;

  • d.

    nieuwkomers die een cursus inburgering volgen;

  • e.

    huishoudens die geïndiceerd worden voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie;

  • f.

    studenten met kinderen;

  • g.

    tienermoeders;

  • h.

    oudkomers, zodra er sprake is van een wettelijke verplichting tot het volgen van een cursus inburgering.

De gemeente kan er voor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn genoemd eigen doelgroepen aan te wijzen, groepen die bij de gemeente aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan ouders die vrijwilligerswerk doen of aan ouders die actief zijn in mantelzorg. In de nu geformuleerde verordening zijn geen extra doelgroepen omschreven. De uitvoering van de wet blijft dus beperkt tot de in de wet omschreven doelgroepen.

2. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In de begripsbepalingen is aangesloten bij de begrippen zoals die in de wet worden omschreven.

Artikel 2.1. Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 van de wet). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid van de wet). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 van de Awb).

Omdat de tegemoetkoming maximaal voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt moet deze in principe elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de aanvrager te beperken kan bij de start van een nieuw kalenderjaar met behulp van een statusformulier de beslissing over een volgend kalenderjaar eenvoudig ambtshalve worden afgedaan. De betrokken ouder hoeft dan niet een heel nieuwe aanvraag in te dienen.

Soms zal door tussentijdse wijzigingen in het aantal uren kinderopvang ook de hoogte van de tegemoetkoming tussentijds wijzigen. De ouders hebben wat dit betreft een inlichtingenplicht. Voor de gemeente is het handig om niet bij iedere wijziging een nieuwe aanvraag te eisen. Volstaan kan worden met het gebruik van een mutatieformulier voor het doorvoeren van de wijzigingen.

Bij de aanvraag moet een offerte of contract van het kindercentrum of het gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas kan worden ingediend als de ouder over een offerte of een contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming bepalen (nooit meer dan het maximumbedrag per uur dat genoemd wordt in de wet).

Het kindercentrum of het gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet ingeschreven staan in het gemeentelijke register.

Bij de aanvraag moeten gegevens of een verwijzing naar gegevens gevoegd worden waaruit blijkt dat de aanvrager behoort tot een gemeentelijke doelgroep. Wanneer de aanvrager een uitkering van de gemeente krijgt (WWB, IOAW, IOAZ of WIK), kan volstaan worden met een verwijzing naar de gegevens waarover de gemeente beschikt. Bij de aanvraag moet dan een kopie van de toekenningsbeschikking en een kopie van het trajectplan reïntegratie gevoegd worden.

Wanneer de aanvrager een niet-uitkeringsgerechtigde is, dan moet een kopie van de inschrijving als werkzoekende bij het CWI en een kopie van het trajectplan reïntegratie bij de aanvraag gevoegd worden. Wanneer de aanvrager een student is, dan moet er een bewijs zijn van de inschrijving bij een school of opleidingsinstituut.

In het derde lid van artikel 2.1 wordt bepaald dat in het geval de aanvrager een partner heeft, de partner de aanvraag mede moet ondertekenen. Deze verplichting is ook opgenomen in de wet, maar wordt volledigheidshalve toch in de verordening opgenomen.

Artikel 3.1. Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming is acht weken. Dit betekent uiteraard niet dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente streeft er naar om de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden. De snelheid van de besluitvorming wordt vergroot door de beslissingsbevoegdheid te mandateren aan uitvoerend ambtenaren.

Artikel 3.2. Weigeringsgronden

Naast de weigeringsgronden genoemd in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Deze weigeringsgronden zijn van toepassing op de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang.

Het eerste lid van artikel 4:35 van de Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd wanneer een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie belangrijk zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 van de Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd wanneer de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem of haar een surseance van betaling is verleend of ten aanzien van hem of haar de schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 3.3. Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

  • 1.

    de datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie heeft de ouder op het moment dat hij of zij de aanvraag indient al kinderopvang;

  • 2.

    de datum waarop de kinderopvang van start gaat.

In beide gevallen wordt er alleen een tegemoetkoming verleend als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt. En er wordt dus nooit een tegemoetkoming verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats vanaf het moment dat het besluit tot het verlenen van de tegemoetkoming is genomen.

Artikel 3.4. De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een kalenderjaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van dat jaar. Dit betekent dat een ouder voor de start van een nieuw kalenderjaar een nieuwe aanvraag moet indienen. De gemeente kan ook via het verzenden van een statusformulier de toekenning voor het volgende jaar ambtshalve afhandelen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode (binnen een kalenderjaar) toekennen of vaststellen. Dit is het geval wanneer de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld gedurende de periode van een reïntegratietraject waarvan de begindatum en de einddatum bekend zijn. Het uitbetalen van de tegemoetkoming eindigt dan op de einddatum van de periode waarvoor de tegemoetkoming is toegekend. De gemeente kan op deze manier eventuele ten onrechte uitbetaalde bedragen en terugvorderingen voorkomen.

Artikel 3.5. Omvang van de kinderopvang

De wet regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente en niet de omvang van die aanspraak. Om de kosten voor de gemeente toch enigszins te kunnen beheersen is in de verordening de mogelijkheid opgenomen om de aanspraak op een tegemoetkoming in te perken. Het college heeft de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel uren kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij of zij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.

Artikel 3.6. Hoogte van de tegemoetkoming

Hoe de hoogte van de tegemoetkoming wordt bepaald is opgenomen in de wet en in een aanvullende regeling van de minister (artikel 24 van de wet). Volledigheidshalve is in de verordening een verwijzing naar de wet opgenomen.

Artikel 3.7. Inhoud van de beschikking

In de beschikking wordt aangegeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en hoe de uitbetaling van de tegemoetkoming is geregeld. Artikel 3.8 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten.

In de beschikking worden ook de verplichtingen van de ouder opgenomen die in artikel 4.1, artikel 5.1 en artikel 5.3 worden genoemd.

Artikel 3.8. De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverlening vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht op heeft wordt verdeeld in maandelijkse termijnen.

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Er blijft juridisch gezien een betaling van gemeente aan ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te verbinden aan de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Wanneer het college twijfels heeft over het daadwerkelijke gebruik van kinderopvang door een ouder, dan kan een dergelijke voorwaarde gesteld worden.

Artikel 4.1. Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van de Awb (artikel 4:47, onderdeel a van de Awb) kan het college een subsidie (dus ook de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang) ambtshalve vaststellen. Dit betekent dat het college op eigen initiatief de tegemoetkoming vaststelt. De aanvrager hoeft dan niet een verzoek tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dan moet het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apert jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of het gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang die bij de toekenning (en eventuele tussentijdse wijzigingen) is vastgelegd.

Als de aanvrager niet de juiste gegevens verstrekt, dan kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen.

Het college heeft deze bevoegdheid op grond van de Awb (artikel 4:46, tweede en derde lid van de Awb). De subsidie kan lager worden vastgesteld wanneer:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Artikel 4.2. Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop hij of zij recht heeft, dan kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 van de wet. In artikel 38 van de wet wordt bovendien gesteld dat de artikelen 58 tot en met 60 van de Wet werk en bijstand van toepassing zijn. In een besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld.

Artikel 5.1. Inlichtingenplicht

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen of in mindere mate gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    de ouder heeft geen recht op de tegemoetkoming omdat hij of zij niet tot de gemeentelijke doelgroep behoort.

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of tot een te hoog bedrag, dan kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of herzien en het te veel betaalde bedrag terugvorderen.

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel totdat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten om de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Dit kan wanneer het college het ernstige vermoeden heeft dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen.

Ook als de tegemoetkoming al is vastgesteld, is het college bevoegd om in bepaalde gevallen de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd wanneer vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 5.2. Bestuurlijke boete

In aanvulling op artikel 5.1 is het mogelijk om een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. In de verordening is vastgelegd hoe de hoogte van de bestuurlijke boete tot stand komt. Het maximumbedrag staat in de wet (artikel 72, lid 1, onder c van de wet).

Wanneer elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.

In de wet is geregeld in welke gevallen het college geen bestuurlijke boete mag opleggen (artikel 73 en 74 van de wet). Dit is het geval in de volgende situaties:

  • a.

    de overtreder is overleden;

  • b.

    de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze situaties kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie;

  • c.

    er is vijf jaar verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

Artikel 5.3. Bewaarplicht

Met het oog op de mogelijkheid van het college om ook na de vaststelling van de tegemoetkoming te controleren of de tegemoetkoming rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen. Met een bewaartermijn van vijf jaar wordt aangesloten bij de termijn die de Belastingdienst hanteert.

Artikel 6.1. Hardheidsclausule

De hardheidsclausule geeft het college de mogelijkheid om in het geval een strikte toepassing van de verordening niet billijk zou zijn, een andere beslissing te nemen.

Artikelen 6.2 en 6.3

Deze bepalingen spreken voor zich.