Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lelystad houdende regels omtrent WMO (Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020)

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lelystad houdende regels omtrent WMO (Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020)

De raad van de gemeente Lelystad,

op het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Lelystad [datum];

gelet op de artikelen 2.1.3, artikel 2.1.4a, 2.1.4b tweede lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020.

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover ook als hij geen beperkingen had, kon beschikken, omdat:

      • de voorziening niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking;

      • algemeen verkrijgbaar is en;

      • niet (veel) duurder is dan vergelijkbare producten.

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

    • c.

      eenmalige pgb: een incidenteel of eenmalig toegekend pgb voor besteding aan een woningaanpassing of een (mobiliteits)hulpmiddel;

    • d.

      besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Lelystad 2020

    • e.

      CAK: Centraal Administratie Kantoor, zijnde een publiekrechtelijk bestuursorgaan belast met wettelijke, administratieve taken op het gebied van zorg en welzijn in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS);

    • f.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

    • g.

      Ondersteuningsvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • h.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Lelystad;

    • i.

      melding: kenbaar maken van de ondersteuningsvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • j.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet;

    • k.

      pgb-plan: een door of namens een cliënt in te vullen formulier mede op basis waarvan het college vaststelt of een cliënt voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2.3.6 lid 2 van de wet;

    • l.

      professionele standaard: beroepscodes en richtlijnen die gelden voor de beroepsgroep in kwestie;

    • m.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • n.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2: Melding en onderzoek

Artikel 2. Melding

Een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

Artikel 3. Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt of indien gewenst met zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen.

  • 2. De factoren genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet, maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek.

  • 3. Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 5 in te dienen.

  • 5. Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 6. Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

Artikel 4. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek in een ondersteuningsplan.

  • 2. Binnen een redelijke termijn na het onderzoek verstrekt het college aan de cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

  • 4. De cliënt ondertekent het verslag voor gezien of akkoord en stuurt een ondertekend exemplaar binnen 5 werkdagen naar het college.

  • 5. Als de cliënt ondertekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

Hoofdstuk 3: Aanvraag maatwerkvoorziening

Artikel 5. Aanvraag

Een cliënt, zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van:

  • a.

    een door cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger ondertekend verslag als bedoeld in artikel 4, of

  • b.

    een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 6. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Een cliënt komt slechts in aanmerking voor beschermd wonen voor zover:

    • de cliënt 18 jaar of ouder is;

    • 24 uurs toezicht en begeleiding noodzakelijk is;

    • cliënt bij aanmelding gediagnosticeerd is met een psychiatrisch ziektebeeld;

    • de psychiatrische diagnose gesteld en ondertekend is door een daartoe bevoegde professional.

  • 3. Indien een maatwerkvoorziening als bedoeld in het tweede lid noodzakelijk is, kan gekozen worden voor het verstrekken van:

    • a.

      Beschermd wonen hoog;

    • b.

      Beschermd wonen midden;

    • c.

      Beschut Wonen.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening of een pgb noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening of een pgb noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen over de maatwerkvoorzieningen of een pgb die op grond van lid 1, lid 2, 3 en lid 4 beschikbaar zijn.

Artikel 7. Voorwaarden

  • 1. Een maatwerkvoorziening of een pgb wordt slechts verstrekt indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt .

  • 2. Een cliënt komt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de ondersteuningsvraag overbodig had gemaakt.

Artikel 8. Weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt:

    • a.

      als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      als de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • c.

      als deze niet hoofdzakelijk op het individu is gericht;

    • d.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

  • 2. Geen maatwerkvoorziening of pgb gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als:

    • a.

      deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij de huishoudelijke ondersteuning, ondersteuning thuis en dagbesteding;

    • b.

      de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Lelystad.

  • 3. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • b.

      als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • c.

      ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning;

    • d.

      als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    • e.

      als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

    • f.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    • g.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

Artikel 9. Toegang en besluit

  • 1. Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening of pgb te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2. De cliënt moet zich, indien van toepassing, binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij de aanbieder van de dienst(en) voor de inzet van de voorziening waarvoor de beschikking is afgegeven.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening verstrekt wordt;

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk doel het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • e.

      welke voorwaarden aan het pgb zijn verbonden;

    • f.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden en.

  • 4. Indien van toepassing wordt bij de beschikking inzake de verlening van het pgb een programma van eisen gevoegd waarin is aangegeven aan welke vereisten de met het pgb aan te schaffen of te bekostigen voorziening dient te voldoen.

  • 5. Als een bijdrage in de kosten is verschuldigd informeert het college de cliënt daarover in de beschikking.

Hoofdstuk 4 Regels en hoogte pgb

Artikel 11. Regels voor een pgb

  • 1. Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient in dat geval een pgb-plan in. In het pgb-plan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      welke resultaten met de in te kopen maatwerkvoorziening worden bereikt en hoe deze resultaten behaald zullen worden. Deze resultaten moeten overeenkomen of voortvloeien uit hetgeen is vastgelegd in het persoonlijk ondersteuningsplan.

    • b.

      hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • c.

      wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • d.

      welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke hulpverlener;

    • e.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • f.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 2. Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 3. Er wordt geen pgb verstrekt voor:

    • a.

      dagbesteding in te kopen van iemand die eerste- of tweedegraads familielid of huisgenoot is of een aanbieder die de ondersteuning niet in groepsverband aan kan bieden.

    • b.

      beschermd wonen, behoudens de gevallen waarin sprake is van een kleinschalige woonvorm, mits deze voldoet aan dezelfde door het college vast te stellen PGB-kwaliteitseisen als de gesubsidieerde instellingen voor beschermd wonen. Een kleinschalige woonvorm bestaat uit minimaal 3 en maximaal 26 bewoners waarbij:

      • 1.

        wordt verbleven op één adres, aaneengesloten adressen of adressen in elkaars directe nabijheid (binnen een straal van 100 meter), waarbij er altijd gemeenschappelijke ruimten aanwezig moeten zijn waar de bewoners hun huishouding (gedeeltelijk) gezamenlijk voeren;

      • 2.

        situaties van verblijf bij ouders of wettelijke vertegenwoordigers zijn uitgesloten van deze definitie.

  • 4. Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 5. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden indien:

    • a.

      de ondersteuning die de cliënt met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college niet of niet in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het beoogde resultaat;

    • b.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

    • c.

      onafhankelijk advies heeft uitgewezen dat de verantwoorde ondersteuning niet geborgd is.

Artikel 12. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2. Van formele hulp is sprake als de ondersteuning verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      een zelfstandige zonder personeel is die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3. Informele hulp is:

    • a.

      Ondersteuning die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;

    • b.

      Ondersteuning die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van cliënt.

Artikel 13. Hoogte pgb

  • 1. De hoogte van een eenmalige pgb wordt maximaal vastgesteld op:

    • a.

      Het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering of;

    • b.

      Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft gesloten.

  • 2. De hoogte van een periodiek uit te betalen pgb voor formele hulp is gelijk aan 75% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 3. De hoogte van een periodiek uit te betalen pgb voor informele hulp is gelijk aan het minimum uurloon inclusief vakantiebijslag, voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek en indien van toepassing aangevuld met een surplus voor de werkgeverslasten, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

  • 4. De hoogte van het pgb voor beschermd wonen wordt bepaald door de indicatiestelling beschermd wonen. Er geldt een apart tarief voor de indicatiestelling beschermd wonen midden en beschermd wonen hoog. Het tarief wordt bepaald op basis van het pgb-plan en is maximaal 95% van het desbetreffende tarief voor zorg in natura minus de zogenaamde Normatieve Huisvestingscomponent (NHC). Met het van toepassing zijnde tarief moet de inkoop van de individuele begeleiding, groepsbegeleiding, dagbesteding en toezicht worden bekostigd.

  • 5. Indien het op basis van lid 1, lid 2 en lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Artikel 14 Hulp uit sociale netwerk

  • 1. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt kan diensten betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk voor zover het tarief voor maatschappelijke ondersteuning, verleend op basis van een door SVB goedgekeurde overeenkomst, niet meer bedraagt dan het tarief bedoeld in artikel 13 lid 3.

  • 2. Indien de cliënt ondersteuning, begeleiding of een hulpmiddel wenst te betrekken bij een persoon uit het sociaal netwerk kan het college via een onafhankelijke en daartoe deskundige derde laten toetsen of deze persoon verantwoorde ondersteuning kan leveren.

Hoofdstuk 5: Bijdrage in de kosten

Artikel 15. Bijdrage in de kosten maatwerkvoorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3. Voor gebruik van het collectief vervoer wordt aan de cliënt een ritprijs in rekening gebracht. De ritprijs bedraagt het gemiddelde van het tarief voor gebruik van het openbaar vervoer binnen de stad en het tarief voor gebruik van het openbaar vervoer voor gebruik ten oosten van de A6.

  • 4. De bijdragen in de kosten voor opvang worden door het CAK vastgesteld en geïnd.

Artikel 16 Kostprijs van een voorziening

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

  • 2. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

Hoofdstuk 6: Bestrijding misbruik

Artikel 17. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een voorziening

  • 1. Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

Artikel 18. Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Hoofdstuk 7: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 19. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.

  • 3. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bíj de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

  • 6. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening, en

      • iv.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 21. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Hoofdstuk 8: Waardering mantelzorgers

Artikel 22. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit een mantelzorgwaardering in de vorm van een Lelypas met een budget of een geldbedrag.

  • 2. Het college bepaalt bij nadere regels de omvang en de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de mantelzorgwaardering.

Hoofdstuk 9: Klachten en medezeggenschap

Artikel 23. Klachtregeling

  • 1. Het college behandelt bejegeningsklachten overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten.

  • 3. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 24. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van dagbesteding, tijdelijk verblijf en ondersteuning thuis door zorg in natura.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 25. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 10: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 26. Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 27. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening als door toepassing ervan de cliënt duidelijk onrecht wordt aangedaan.

Artikel 28. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld conform deze verordening.

  • 4. Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017, gebeurt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2017 die daarvoor zijn geldigheid behoudt.

  • 5. Van lid 4 kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2020.

Ondertekening