Regeling vervallen per 01-07-2010

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gemeente Leudal

Geldend van 26-04-2007 t/m 30-06-2010

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gemeente Leudal

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375);

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • c.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • d.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • e.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • f.

    langdurigheidtoeslag: de toeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet;

  • g.

    maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidtoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • h.

    voorziening: voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet: een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

  • i.

    traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd, geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid;

  • j.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt opgelegd op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden opgelegd op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag, indien de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidtoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage van de maatregel, het bedrag van de maatregel uitgaande van de bijstandsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Horen van de belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan 1 jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van 5 jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

  • 1. Tenzij in de verordening anders is bepaald, gaat de maatregel in met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van een maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden toegepast, voor zover de bijstand of de langdurigheidtoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3. Daar waar mogelijk is de periode van de maatregel gekoppeld aan de periode gedurende welke de belanghebbende de aan hem opgelegde verplichtingen, verwijtbaar niet nakomt. De duur van de maatregel bedraagt echter minimaal de termijnen die in de hoofdstukken 2 tot en met 4 vermeld staan.

  • 4. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

  • 5. Indien de belanghebbende, binnen 1 jaar nadat de verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, worden de minimale termijnen waarnaar in lid 3 wordt gerefereerd en welke in de hoofdstukken 2 tot en met 4 vermeld staan verdubbeld.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste maatregel geldt.

HOOFDSTUK 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie: a. het in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening en/of de periode gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; b. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

  • 3.

    Derde categorie: a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid; b. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject. c. het niet meewerken aan voorzieningen in het kader van Work First.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

Onverminderd artikel 2, tweede lid en met toepassing van artikel 6 derde lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

  • a.

    10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    25% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie.

HOOFDSTUK 3. Inlichtingenplicht

Artikel 11 Te laat verstrekken van inlichtingen

  • 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet nakomt door informatie, die van belang is voor de verlening van bijstand, niet tijdig te verstrekken, kan, met toepassing van artikel 54 van de wet, ingaande de eerste dag van het verzuim het recht op bijstand worden opgeschort.

  • 2. Indien een belanghebbende de in het eerste lid genoemde verplichting herhaaldelijk niet tijdig nakomt, kan, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, een maatregel toegepast worden van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen

  • 1. Indien het herhaaldelijk niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidtoeslag, kan, onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel worden opgelegd van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidtoeslag, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

  • 3. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel bedoeld in het tweede lid op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingbedrag minder bedraagt dan € 250,-;

    • b.

      25% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 250,- maar minder bedraagt dan € 2000,-;

    • c.

      50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 2000,- maar minder bedraagt dan € 4000,-;

    • d.

      100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 4000,-.

Artikel 13 Onverwijld

Bij toepassing van artikel 17, eerste lid, van de wet dient als onverwijld te worden verstaan: bij het eerste rechtmatigheidonderzoeksformulier of, indien dit niet van toepassing is, vóór de eerste van de maand volgend op de maand waarin het feit dan wel de omstandigheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet zich heeft voorgedaan.

Artikel 14 Overige bepalingen schending inlichtingenplicht

Indien de maatregel als bedoeld in artikel 12, tweede en derde lid, als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast op de wijze zoals vermeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, wordt de bijstand welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, door middel van herziening verminderd met het bedrag van de maatregel. Het bedrag dat voortvloeit uit de herziening wordt van belanghebbende teruggevorderd.

Wanneer het bruto bedrag dat ten onrechte door belanghebbende is ontvangen, ten gevolge van het schenden van de inlichtingenplicht, tezamen met het bedrag van de terugvordering zoals vermeld in het eerste lid, meer bedraagt dan het totaalbedrag dat aan uitkering is ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, terwijl de uitkering is beëindigd, kan er slechts een maatregel toegepast worden tot het bedrag dat maximaal aan uitkering is ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, na aftrek van de teveel ontvangen bijstand.

HOOFDSTUK 4. Overige gedragingen die leiden tot verlaging

Artikel 15 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt, met uitzondering van hetgeen in lid 3 staat vermeld, een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel als bedoeld in het eerste lid op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een periode van 3 maanden of korter;

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een periode van 3 tot 6 maanden;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, bij een periode van 6 maanden en langer.

  • 3. In afwijking van lid 1 en lid 2 bedraagt de verlaging bij het onverantwoord interen van vermogen:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden indien het benadelingbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 1000,- maar minder bedraagt dan € 2000,-;

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden indien het benadelingbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 2000,-.

Artikel 16 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van minimaal 50% gedurende 1 maand.

Artikel 17 Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

HOOFDSTUK 5. Slotbepalingen

Artikel 18 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Gemeente Leudal.

  • 2. Deze verordening treedt op in werking op de dag na haar bekendmaking.

  • 3. De Afstemmingsverordeningen Wet werk en bijstand vastgesteld door de gemeenten Haelen, Heythuysen, Hunsel en Roggel en Neer worden ingetrokken