Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening op de heffing en invordering van een baatbelasting Dorpstraat—Stationstraat

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-1990

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van een baatbelasting Dorpstraat—Stationstraat

DE RAAD DER GEMEENTE HEYTHUYSEN

B e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening:

"Verordening op de heffing en invordering van een baatbelasting Dorpstraat—Stationstraat" .

Artikel 1 Voorwerp der belasting

  • 1. Terzake van onroerend goed, dat gelegen is binnen het op de bij deze verordening gevoegde en daarvan deel uitmakende tekening aangeduid gebied, en dat gebaat is door het van gemeentewege tot stand brengen van de reconstructie/herinrichting van de Dorpstraat/Stationsstraat e.o., wordt onder de naam baatbelasting een jaarlijkse directe belasting geheven ter verkrijging van een billijke bijdrage in de kosten van die totstandkoming.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen bestaan uit:

    • a.

      reconstructie, herinrichting en verfraaiing van de Dorpstraat/Stationsstraat e.o. ;

    • b.

      verbetering en versterking van de verkeersveiligheid door materiaalkeuze, vormgeving en het aanbrengen van straatmeubilair en bijzondere elementen;

    • c.

      aanleg van structurele parkeervoorzieningen.

Artikel 2 Heffingsduur

De belasting wordt geheven gedurende de belastingjaren 1990 tot en met 2019.

Artikel 3 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 4 Belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van degene, die van een onroerend goed als bedoeld in artikel 1, het genot heeft krachtens een zakelijk recht.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens een zakelijk recht aangemerkt degene die op 1 januari van het belastingjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat op dat tijdstip een ander genothebbende krachtens een zakelijk recht was.

  • 3. Indien met betrekking tot eenzelfde onroerend goed meer dan één genothebbende krachtens een zakelijk recht kan worden aangewezen wordt de aanslag gesteld ten name van een van hen met toevoeging van de afkorting 'c.s.'.

Artikel 5 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    een onroerend goed dan wel het onroerende goed:

    • a.

      een gebouwd eigendom met zijn gebouwde aanhorigheden daaronder begrepen de ondergrond van dat eigendom en van die aanhorigheden en met zijn ongebouwde aanhorigheden;

    • b.

      een ongebouwd eigendom, niet zijnde de ondergrond of een aanhorigheid van een gebouwd eigendom, met zijn gebouwde aanhorigheden daaronder begrepen de ondergrond van die aanhorigheden en met zijn ongebouwde aanhorigheden;

    • c.

      indien gedeelten van de onder a. en b. bedoelde eigendommen blijkens hun indeling zijn bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt: Elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, die als zodanig gebruikte gedeelten als één onroerend goed worden aangemerkt;

  • 2.

    Aanhorigheden:

    gebouwde en ongebouwde eigendommen of gedeelten van zodanige eigendommen behorende bij en in gebruik zijnde met een gebouwd eigendom, een ongebouwd eigendom of een gedeelte van een zodanig eigendom, voorzover die eerstbedoelde eigendommen, naar de omstandigheden beoordeeld, dienstbaar zijn aan dat gebouwde eigendom, dat ongebouwde eigendom, of dat gedeelte.

Artikel 6 Aangifte

  • 1. De belastingplichtige, die in de eerste zes maanden van het belastingjaar geen aanslag heeft ontvangen over het betreffen— de belastingjaar, is gehouden uiterlijk op de laatste dag van de zevende maand van het belastingjaar aan burgemeester en wethouders te verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet. Deze verplichting geldt niet voor de belastingplichtige van wie de belasting ineens is geheven op de voet van artikel 11.

  • 2. De belastingplichtige is gehouden om tijdig voor de aanvang van het nieuwe belastingjaar bij burgemeester en wethouders aangifte te doen van de zich in de loop van het lopende belastingjaar voordoende feiten en omstandigheden als bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 8.

Artikel 7 Heffingsgrondslag

  • 1. De belasting wordt geheven naar de volgende heffingsmaatstaven:

    • a.

      de waarde in het economische verkeer van het belastbaar onroerend goed en;

    • b.

      de langs de grens van het belastbaar onroerend goed en de weg gemeten breedte van het onroerend goed.

  • 2. Indien belastbaar onroerend goed is gelegen aan meerdere binnen het in artikel l bedoelde gebied gelegen wegen, wordt voor de berekening van de in dit artikel onder Ib. bedoelde heffingsmaatstaf genomen de grootste breedte waarmee dat onroerend goed aan één weg grenst.

Artikel 8

  • 1. De heffingsmaatstaf, bedoeld in artikel 7, onder a, wordt bepaald door de waarde die aan het onroerend goed in het economische verkeer kan worden toegekend op l januari 1985.

  • 2. Een op de voet van het eerste lid vastgestelde heffingsmaatstaf vindt toepassing voor elk belastingjaar.

  • 3. Indien met betrekking tot een onroerend goed bij het begin van het belastingjaar een in artikel 13 bedoelde vrijstelling niet meer kan worden toegepast, wordt de heffingsmaatstaf alsnog vastgesteld op de onderstelde waarde in het economische verkeer op l januari 1985, indien op dat tijdstip die uitzondering of die vrijstelling niet van toepassing was geweest. De aldus vastgestelde heffingsmaatstaf vindt toepassing voor elk belastingjaar, indien en voor zover daarvoor de even bedoelde uitzondering of vrijstelling niet van toepassing is.

  • 4. Indien de heffingsmaatstaf op de voet van het eerste of het derde lid is vastgesteld en op enig tijdstip hetzij de waarde in het economische verkeer wijziging ondergaat als gevolg van bouw, daaronder begrepen verbouwing, wijziging van de perceelsgrenzen, afbraak of verandering van bestemming, wordt in afwijking van het eerste, onderscheidenlijk het derde lid de heffingsmaatstaf opnieuw vastgesteld. De nieuwe heffingsmaatstaf wordt vastgesteld op de onderstelde waarde in het economische verkeer welke in aanmerking zou zijn genomen, indien de bouw, wijziging van de perceelsgrenzen, afbraak, bestemmings- verandering zijn beslag had gekregen op het tijdstip dat ingevolge het bepaalde in het eerste lid in aanmerking moet worden genomen. De aldus vastgestelde heffingsmaatstaf treedt in de plaats van die welke op de voet van het eerste, onderscheidenlijk het derde lid laatstelijk is vastgesteld en vindt voor het eerst toepassing voor het belastingjaar volgende op dat waarin de wijziging van de waarde in het economische verkeer c.q. de onttrekking aan de woonbestemming is ingetreden.

Artikel 9

  • 1. Voor de vaststelling van de heffingsmaatstaf bedoeld in artikel 7 onder a. wordt de waarde in het economische verkeer bepaald op die welke aan het onroerende goed dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het goed in de staat waarin het zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid blijft buiten aanmerking de waarde van tot het onroerende goed behorende, daaraan al dan niet aard— of nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.

  • 3. Indien met betrekking tot een onroerend goed de bouw of de verbouwing van een gebouwd eigendom nog niet is voltooid, doch wel zover is gevorderd dat een gedeelte daarvan in feitelijk gebruik kan worden genomen overeenkomstig de bestemming die met die bouw of die verbouwing voor het gehele gebouwde eigendom wordt beoogd, wordt bij het vaststellen van de heffingsmaatstaf de invloed welke die bouw of die verbouwing heeft op de waarde in het economische verkeer voor dat onroerend goed in aanmerking genomen, voor zover deze kan worden toegeschreven aan het voor feitelijk gebruik gereedgekomen gedeelte. Voor zoveel nodig is voor de waardering van even bedoeld gedeelte het tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de in dat lid bedoelde waarde in het economische verkeer van het eigendom in plaats treedt de onderstelde waarde in economisch verkeer welke aan het gebouwde eigendom zou moeten worden toegekend, indien de bouw of de verbouwing reeds geheel was voltooid.

  • 4. Indien met betrekking tot een onroerend goed een gebouwd eigendom geheel wordt verbouwd, gepaard gaande met gedeeltelijke afbraak en met herbouw, een en ander van een zodanige omvang dat naar maatschappelijke opvatting met die verbouwing de stichting van een geheel nieuw gebouwd eigendom wordt beoogd, wordt voor de duur van de verbouwing en onverminderd het bepaalde in het derde lid bij het vaststellen van de heffingsmaatstaf de ondergrond van het gebouwde eigendom aangemerkt als een ongebouwd eigendom.

Artikel 10 Bedrag van de belasting

  • 1. De belasting bedraagt per jaar voor elk onroerend goed als bedoeld in artikel 1:

    • a.

      f 1,26 voor elke f 1.000,- van de heffingsmaatstaf bedoeld in artikel 7, onder a, en

    • b.

      f 17,43 voor elke m' van de heffingsmaatstaf, bedoeld in artikel 7, onder b.

  • 2. Indien de totale economische waarde van de in artikel l bedoelde onroerende goederen ten opzichte van de economische waarde, waarop de laatstelijk vastgestelde belastingtarieven zijn gebaseerd, met meer dan f 500.000,- toeneemt, zal tot herziening van de onderscheiden belastingtarieven worden besloten, ingaande het jaar volgend op dat waarin bedoelde toename is gerealiseerd.

Artikel 11 Heffing der belasting ineens

[vervallen]

[wijziging van een reeds vervallen artikel niet doorgevoerd]

Artikel 12 Wijze van belastingheffing

De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 13 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven wegens:

  • a.

    gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, welke in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor openbare bijeenkomsten van ge— nootschappen op geestelijke grondslag — andere dan kerkgenootschappen — die rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zijn, voor het gezamenlijk beleven van en zich bezinnen op de aan die genoot— schappen ten grondslag liggende levensovertuiging;

  • b.

    straatmeubilair, waaronder wordt verstaan alle zodanige gebouwde onroerende goederen, niet zijnde gebouwen, welke zijn geplaatst, ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van het op de in artikel l bedoelde kaart aangegeven gebied ;

  • c.

    onroerende goederen, indien en voorzover hiervoor reeds op een andere wijze dan door belastingheffing een bijdrage in de kosten van de voorzieningen aan de gemeente is betaald.

  • d.

    onroerende goederen welke uitsluitend bestemd zijn voor de publieke dienst ;

  • e.

    onroerend goed dat qua planologische status en vormgeving en constructie bestemd is tot woning.

Artikel 14 Machtiging tot overdracht van bevoegdheden

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het verlenen van schriftelijke toestemming met betrekking tot het verdagen van de uitspraak op het bezwaarschrift voor ten hoogste een jaar.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een of meer gemeenteambtenaren aanwijzen, die in hun plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en de invordering van de belastingen.

Artikel 15 Nakoming van verplichtingen

De verplichtingen bedoeld in de artikelen 47, 50 en 51 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en in de artikelen 58 en 61 van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) gelden mede jegens de door Burgemeester en Wethouders aangewezen ambtenaren der gemeentelijke belastingen.

Artikel 16 Berekening van interest

[vervallen]

Artikel 17 Afschrijving en uitstel van betaling

  • 1. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd tot het verlenen van afschrijving als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Invorderingswet.

  • 2. De gemeenteontvanger of de op grond van artikel 127a van de Gemeentewet daartoe aangewezen functionaris is bevoegd tot het verlenen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de Invorderingswet .

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeerartikel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag, volgende op die waarop de kennisgeving van de koninklijke goedkeuring is ontvangen, met dien verstande, dat de belasting wordt geheven met ingang van het belastingjaar dat op l januari 1990 aanvangt.

  • 2. Zij kan worden aangehaald als "Baatbelasting Dorpstraat/Stationsstraat".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 21 maart 1989.
De secretaris, De voorzitter,