Regeling vervallen per 24-08-2019

Erfgoedverordening Leudal 2011

Geldend van 23-06-2011 t/m 23-08-2019

Intitulé

Erfgoedverordening Leudal 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. Deze verordening verstaat onder: 

    • a.

      monument

    • 1.

      een zaak die van algemeen belang is wegens haar schoonheid, betekenis voor de wetenschap, archeologische, bouwhistorische, natuurhistorische, historisch landschappelijke of cultuurhistorische waarde. 

    • 2.

      een terrein of gebied dat van algemeen belang is wegens één of meerdere daar aanwezige of verwachte zaken als bedoeld onder 1. 

    • b.

      beschermd (rijks)monument

      beschermd monument als bedoeld in artikel 1 onder d van de Monumentenwet 1988, met uitzondering van een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1 onder c van die wet en als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 

    • c.

      gemeentelijk monument

      onroerend monument, als bedoeld in het eerste lid onder a1, dat overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 4 van deze verordening als zodanig is aangewezen en als bedoeld in artikel 2.2 eerste lid sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 

    • d.

      gemeentelijk dorpsgezicht

      monument als bedoeld in het eerste lid onder a2, waarbij sprake is van een groep van zaken en/of terreinen die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke en/of structurele samenhang, dan wel wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en dat overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 5 van deze verordening als zodanig is aangewezen en als bedoeld in artikel 2.2 eerste lid sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 

    • e.

      kaart met stads- en dorpsgezichten

      kaart, die onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke erfgoedlijst, waarop de overeenkomstig deze verordening aangewezen stads- en dorpsgezichten zijn aangegeven; 

    • f.

      gemeentelijk groen- en landschapsmonument

      monument als bedoeld in het eerste lid onder a, dat overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 6 van deze verordening als zodanig is aangewezen en als bedoeld in artikel 2.2 eerste lid sub b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 

    • g.

      kaart met groen- en landschapsmonumenten

      kaart, die onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke erfgoedlijst, waarop de overeenkomstig deze verordening aangewezen groen- en landschapsmonumenten zijn aangegeven die meerdere kadastrale percelen of grotere gebieden omvatten; 

    • h.

      gemeentelijke archeologische verwachtingszone

      terrein dat in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening is aangewezen vanwege zijn betekenis voor de gemeentelijke archeologische monumentenzorg en geregistreerd is op de gemeentelijke archeologische beleidskaart. 

    • i.

      gemeentelijke archeologische beleidskaart

      kaart, die onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke erfgoedlijst, waarop de overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijke archeologische verwachtingszones en archeologische monumenten en vindplaatsen zijn aangegeven. 

    • j.

      gemeentelijke erfgoedlijst de lijst waarop de overeenkomstig deze verordening als:

    • -

      gemeentelijk monument,

    • -

      gemeentelijk dorpgezicht,

    • -

      gemeentelijk groen- en landschapsmonument,

    • -

      gemeentelijk archeologisch verwachtingszone aangewezen zaken, terreinen en gebieden zijn geregistreerd; 

    • k.

      kerkelijk monument

      onroerend monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente, parochie of een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst; 

    • l.

      Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

      de door de gemeenteraad ingestelde commissie, als bedoeld in artikel 15 eerste lid van de Monumentenwet 1988, met als taak om het college (gevraagd) te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, over deze verordening.

    • m.

      onderzoek

    • 1.

      cultuurhistorische rapportage als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Mor en

    • 2.

      een onafhankelijk en deskundig onderzoek naar:

    • -

      de architectonische, bouwhistorische, interieurhistorische, kleurhistorische, tuinhistorische, wetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarde van een (rijks)beschermd monument of een gemeentelijk monument; of

    • -

      de esthetische kwaliteiten, de ruimtelijk (bouw)historische en kleurhistorische kenmerken alsmede de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van een gemeentelijk dorpgezicht; of

    • -

      de esthetische kwaliteiten, de tuinhistorische, natuurhistorische of landschappelijke waarden alsmede de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van een gemeentelijk groen- en landschapsmonument; en/of

    • -

      de archeologische relicten in de bodem. 

    • n.

      cultureel erfgoed

      wat door vorige generaties is gebouwd of gemaakt, thans nog bestaat en tegenwoordig monumentale of cultuurhistorische waarde heeft. 

    • o.

      bevoegd gezag

      bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    • p.

      vergunning

      een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    • q.

      Wabo

      Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

    • r.

      Bor

      Besluit omgevingsrecht van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 

    • s.

      Mor

      Ministeriele regeling omgevingsrecht; Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 maart 2010, houdende nadere regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en van het Besluit omgevingsrecht. 

    • t.

      de minister

      de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 

    • u.

      het college

      het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. Aanvragen, besluiten en andere bestuursrechtelijk gehanteerde termen en begrippen in deze verordening zijn bedoeld in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Het gebruik van het monument

  • 1 Bij de toepassing van deze verordening wordt, binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan, rekening gehouden met de bestaande en mogelijke toekomstige gebruiksfuncties van monumenten, gebieden of terreinen.

  • 2 Voor zover wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding zijn, wordt met betrekking tot een kerkelijk monument geen beslissing genomen dan in overleg met de eigenaar.

Artikel 1.3 De schriftelijke aanvraag

Een schriftelijke aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. van het Bor voor een vergunning op grond van deze verordening en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in 4-voud ingediend.

Hoofdstuk 2 Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

Artikel 2.1 Afbakening

Bij het uitbrengen van haar adviezen in het kader van deze verordening laat de commissie zich uitsluitend leiden door overwegingen van geschiedkundig, archeologisch, architectonisch, cultuur- of sociaalhistorische alsmede wetenschappelijk belang.

Artikel 2.2 De taken van de commissie

De commissie heeft in het kader van deze verordening tot taak het college of de gemeenteraad (gevraagd) te adviseren inzake:

  • 1.

    het aanwijzen van beschermde (rijks)monumenten, (rijks)beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke monumenten, gemeentelijke dorpsgezichten, gemeentelijke groen- en landschapmonumenten, archeologische verwachtingszones en gemeentelijke archeologische monumenten;

  • 2.

    de aanvragen om het wijzigen van een beschermd (rijks)monument, (rijks) beschermde stads- en dorpsgezicht, gemeentelijke monument, gemeentelijke dorpsgezicht, gemeentelijke groen- en landschapmonument of gemeentelijk archeologisch monument.

  • 3.

    de aanvragen om vergunning voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in een archeologische verwachtingszone of vindplaats;

  • 4.

    de technische aspecten met betrekking tot de restauratie van een beschermd monument;

  • 5.

    de ontwikkeling van ruimtelijke plannen bestemmingsplannen en/of andere planologische voornemens in relatie tot het cultureel erfgoed;

  • 6.

    het gemeentelijk erfgoedbeleid in algemene zin.

Artikel 2.3 De samenstelling, benoeming, ontslag en werkwijze van de commissie

De samenstelling benoeming, ontslag en werkwijze van de commissie dient plaats te vinden overeenkomstig de bepalingen in Verordening commissie ruimtelijke kwaliteit voor het district Midden-Limburg, rayon Leudal of een andere separate verordening.

Hoofdstuk 3 Beschermde (rijks)monumenten

Artikel 3.1 De aanvraag voor vergunning van een beschermd (rijks)monument

  • 1 De aanvraag om vergunning voor het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd (rijks)monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid sub f van de Wabo dient vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in hoofdstuk 5 van de Mor.

  • 2 Het college kunnen richtlijnen of beleidsregels vaststellen waarin is aangegeven bij welke van de bovengenoemde ingrepen welk soort onderzoek nodig is.

  • 3 Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, zal het bevoegd gezag de aanvrager hiervan binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag in kennis stellen en de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.

  • 4 De termijn als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht voor het aanvullen van de aanvraag als bedoeld in het eerste lid bedraagt, 4 weken.

  • 5 Indien door de samenloop met andere nog aan te vullen gegevens meer tijd nodig is, kan het bevoegd gezag voor het aanvullen van de gegevens een andere redelijke termijn bepalen en doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

  • 6 Indien de gevraagde aanvullende gegevens als bedoeld in het derde lid niet tijdig of niet volledig worden ingediend, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 3.2 Advies Commissie Ruimtelijke Kwaliteit inzake een vergunning voor een beschermd (rijks)monument

  • 1 Het bevoegd gezag zendt een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit voor advies.

  • 2 De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 4 weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3 Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing indien de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit reeds eerder positief heeft geadviseerd inzake de aanvraag om vergunning en het ingediende plan in overeenstemming is met het eerdere advies.

  • 4 Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geacht geen overwegende bezwaren tegen de wijziging te hebben en positief te hebben geadviseerd.

Artikel 3.3 Advies Minster (RCE) en Gedeputeerde Staten inzake een vergunning voor een beschermd (rijks)monument

  • 1 In bij ministeriële regeling bepaalde gevallen legt het bevoegd gezag een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.1 voor advies voor aan de minister. De gevallen, bedoeld in de eerste volzin, kunnen onder meer betreffen het afbreken van een beschermd monument, het reconstrueren van een beschermd monument en het geven van een nieuwe bestemming aan een beschermd monument.

  • 2 In deze gevallen zendt het bevoegd gezag een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) voor advies.

  • 3 Indien lid 1 en 2 van toepassingen zijn en de aanvraag een beschermd monument betreft dat buiten de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom ligt, zendt het bevoegd gezag een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan Gedeputeerde Staten voor advies.

  • 4 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, adviseert de minister schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

  • 5 In de gevallen, bedoeld in het derde lid, adviseert Gedeputeerde Staten schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

  • 6 Bij overschrijding van de in het vierde of vijfde lid genoemde termijn wordt de Minister of Gedeputeerde Staten geacht geen overwegende bezwaren te hebben en positief te hebben geadviseerd.

Hoofdstuk 4 Gemeentelijke monumenten

Paragraaf 1 Aanwijzing van gemeentelijke monumenten

Artikel 4.1 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1 Het college kan een zaak of terrein aanwijzen tot beschermd gemeentelijk monument.

  • 2 Voordat het college tot aanwijzing overgaat, vraagt het advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 3 Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een object tot beschermd gemeentelijk monument bepalen dat onderzoek wordt verricht.

  • 4 De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4.2 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1 Op de aanwijzingsprocedure en het aanwijzingsbesluit is de voorbereidingsprocedure als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert binnen 4 weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college.

  • 3 Het college stelt op basis van het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een ontwerp besluit op.

  • 4 Het college legt het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis voor een ieder ter inzage.

  • 5 Het college doet op de gebruikelijke wijze kennisgeving van de terinzagelegging via de plaatselijke media en vermeldt daarbij de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen een termijn als bedoeld in het vierde lid zienswijzen naar voren te brengen bij het college.

  • 6 Het ontwerpbesluit wordt voorafgaande aan de terinzagelegging toegezonden aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de in de kadastrale legger ingeschreven hypothecaire schuldeisers en vermeldt daarbij de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen een termijn als bedoeld in het vierde lid zienswijzen naar voren te brengen bij het college.

  • 7 Indien geen zienswijzen zijn ingediend beslist het college binnen 4 weken na afloop van de terinzagelegging omtrent de aanwijzing.

  • 8 Indien zienswijzen zijn ingediend kan het college de in het zevende lid genoemde termijn met ten hoogste 13 weken verlengen, mits degenen die zienswijzen hebben ingediend daarvan binnen de in het zevende lid genoemde termijn in kennis zijn gesteld.

  • 9 Het college Burgemeester neemt uiterlijk zes maanden na het opstarten van de formele aanwijsprocedure een beslissing over de aanwijzing.

Artikel 4.3 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop publicatie als bedoeld in artikel 5.2 vijfde lid van het voornemen tot aanwijzing heeft plaatsgevonden en/of de mededeling, als bedoeld in artikel 4.2 zesde lid aan belanghebbenden is toegezonden tot dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 8.1 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het gemeentelijk monument niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 4.4 tot en met 4.6 van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van een gemeentelijk monument

Artikel 4.4 Verbodsbepaling

  • 1 Het is verboden om een beschermd gemeentelijk monument:

    • a

      te bekladden, te beschadigen of te vernielen

    • b

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2 Het verboden om zonder vergunning als bedoeld in artikel 2.2 eerste lid sub b van de Wabo of in strijd met de bij deze vergunning gestelde voorschriften:

    • a

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken of te verplaatsen;

    • b

      een beschermd gemeentelijk monument in enig opzicht te wijzigen;

  • 3 Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop ondergeschikte werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 4.5 De aanvraag

  • 1 De aanvraag om vergunning voor het afbreken, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 4.4 van deze verordening en artikel 2.2 eerste lid sub b van de Wabo dient vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in hoofdstuk 5 van De Mor.

  • 2 Het college kunnen richtlijnen of beleidsregels vaststellen waarin is aangegeven bij welke van de bovengenoemde ingrepen welk soort onderzoek nodig is.

  • 3 Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, zal het bevoegd gezag de aanvrager hiervan binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag in kennis stellen en de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.

  • 4 De termijn als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht voor het aanvullen van de aanvraag als bedoeld in het eerste lid bedraagt 4 weken.

  • 5 Indien door de samenloop met andere nog aan te vullen gegevens meer tijd nodig is, kan het bevoegd gezag voor het aanvullen van de gegevens een andere redelijke termijn bepalen en doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

  • 6 Indien de gevraagde aanvullende gegevens als bedoeld in lid 3, niet tijdig of niet volledig worden ingediend, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 4.6 Voorbereiding en de beslissing op de aanvraag

  • 1 Het bevoegd gezag zendt een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit voor advies.

  • 2 De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 4 weken na verzending van het afschrift.

  • 3 Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing indien de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit reeds eerder positief heeft geadviseerd inzake de aanvraag om het wijzigen van het beschermd monument en het ingediende plan in overeenstemming is met het eerdere advies.

  • 4 Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geacht geen overwegende bezwaren tegen de wijziging te hebben en positief te hebben geadviseerd.

  • 5 De vergunning van de aanvraag als bedoeld in artikel 4.5 van deze verordening kan slechts worden verleend indien het belang van het cultureel erfgoed zich daartegen niet verzet.

  • 6 Het bevoegd gezag kan aan een vergunning van de aanvraag als bedoeld in artikel 4.5 van deze verordening voorschriften verbinden in het belang van het cultureel erfgoed.

Hoofdstuk 5 Gemeentelijke dorpsgezichten

Paragraaf 1 Aanwijzing van gemeentelijke dorpsgezichten

Artikel 5.1 De aanwijzing tot gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1 Het college kan een gebied aanwijzen tot beschermd gemeentelijk dorpsgezicht.

  • 2 Voordat het college tot aanwijzing overgaat, vraagt het advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 3 Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk dorpsgezicht bepalen dat een onderzoek wordt verricht.

  • 4 De aanwijzing kan geen gebied betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 5.2 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1 Op de aanwijzingsprocedure en het aanwijzingsbesluit is de voorbereidingsprocedure als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert binnen 4 weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college.

  • 3 Het college stelt op basis van het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een ontwerp besluit op.

  • 4 Het college legt het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis voor een ieder ter inzage.

  • 5 Het college doet op de gebruikelijke wijze kennisgeving van de terinzagelegging via de plaatselijke media en vermeldt daarbij de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen een termijn als bedoeld in het vierde lid zienswijzen naar voren te brengen bij het college.

  • 6 Indien geen zienswijzen zijn ingediend beslist het college binnen 4 weken na afloop van de terinzagelegging omtrent de aanwijzing.

  • 7 Indien zienswijzen zijn ingediend kan het college de in het zesde lid genoemde termijn met ten hoogste 13 weken verlengen, mits degenen die zienswijzen hebben ingediend daarvan binnen de in het zesde lid genoemde termijn in kennis zijn gesteld.

  • 8 Het college Burgemeester neemt uiterlijk zes maanden na het opstarten van de formele aanwijsprocedure een beslissing over de aanwijzing.

Artikel 5.3 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop publicatie als bedoeld in artikel 5.2 vijfde lid van het voornemen tot aanwijzing heeft plaatsgevonden, tot dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 8.1 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het gemeentelijk dorpsgezicht niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 5.4 tot en met 5.6 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.3a Vaststellen bestemmingsplan

  • 1 De gemeenteraad stelt ter verdere bescherming van een gemeentelijk dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

  • 2 In dit bestemmingsplan wordt ter verwezenlijking van de bescherming een aanlegvergunningenstelsel of een ander instrument opgenomen, dat actieve bescherming van het aangewezen gemeentelijk dorpsgezicht waarborgt.

  • 3 Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk dorpsgezicht wordt door het college, gehoord de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, bepaald in hoeverre het vigerende bestemmingsplan kan worden aangemerkt als beschermend plan in de zin van lid 1.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging van een gemeentelijk dorpsgezicht

Artikel 5.4 Verbodsbepaling

  • 1 Het is verboden om een gemeentelijk dorpsgezicht te verstoren, te beschadigen, te vernielen of te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2 Het is verboden om zonder vergunning als bedoeld in artikel 2.2 eerste lid sub b en/of c van de Wabo, of in strijd met de bij deze vergunning gestelde voorschriften bouwwerken in of onderdelen van een gemeentelijk dorpsgezicht af te breken of te verplaatsen.

  • 3 Voor zover door de gemeenteraad geen bestemmingsplan als bedoeld in artikel 5.3a is vastgesteld, is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning als bedoeld in artikel 2.2 eerste lid sub b van de Wabo een gemeentelijk dorpsgezicht: in enig opzicht te wijzigen;

  • 4 Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het derde lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waaropondergeschikte werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 5.5 De aanvraag voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken in een gemeentelijk dorpsgezicht of het wijzigen van een gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1. De aanvraag om vergunning voor het slopen van een bouwwerk in een gemeentelijk dorpsgezicht als bedoeld in artikel 5.4 tweede lid van deze verordening en artikel 2.2 eerste lid sub b en/of c van de Wabo dient vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in artikel 6.2 van De Mor.

  • 2. Om aannemelijk te maken dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd is het noodzakelijk dat gelijktijdig met de aanvraag als bedoeld in het eerste lid tevens een vergunning wordt gevraagd tot het oprichten van een nieuw bouwwerk op de plaats van het te slopen bouwwerk, tenzij het naar oordeel van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit vanwege historisch-ruimtelijke overwegingen niet noodzakelijk is om op de plaats van het te slopen bouwwerk een nieuw bouwwerk op te richten.

  • 3. Indien het af te breken bouwwerk naar oordeel van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit cultuur- of bouwhistorische waarden bevat, kan college van burgemeester en wethouders een onderzoek (sloopdocumentatie) van de aanvrager verlangen waarin het te slopen object is gedocumenteerd. De diepgang van dit onderzoek is afhankelijk van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

  • 4. De aanvraag om vergunning voor

    • a.

      het wijzigen van een gemeentelijk dorpsgezicht als bedoeld in artikel 5.4 derde lid van deze verordening en artikel 2.2. eerste lid sub b van de Wabo, en

    • b.

      het uitvoeren van werkzaamheden in een gemeentelijk dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid sub b van de Wabo, in gevallen dat in een beschermend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 5.3a van deze verordening is bepaald, dient, voor zover de aanvraag betrekking heeft op bouwen, vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in hoofdstuk 2 van de Mor.

  • 5. De aanvraag om vergunning voor

    • a.

      het wijzigen van een gemeentelijk dorpsgezicht als bedoeld in artikel 5.4 derde lid van deze verordening en artikel 2.2. eerste lid sub b van de Wabo en

    • b.

      het uitvoeren van werkzaamheden in een gemeentelijk dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid sub b van de Wabo, in gevallen dat in een beschermend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 5.3a van deze verordening is bepaald,

    dient, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van een werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde, vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven artikel 3.1, 7.5 en/of artikel 7.6 van de Mor.

  • 6. Voor de aanvraag om vergunning voor het uitvoeren van specifieke (bouw)werkzaamheden in een gemeentelijk dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid sub b van de Wabo, in gevallen dat in een beschermend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 5.3a van deze verordening is bepaald, waarvan de in te dienen gegevens en bescheiden niet in de Mor zijn vermeld, geeft het college aan welke specifieke gegevens en bescheiden moeten worden ingediend.

  • 7. Indien ten gevolge van de aanvraag als bedoeld in het vierde t/m zesde lid cultuurhistorische waarden in het geding zijn, kan het bevoegd gezag een onderzoek van de aanvrager verlangen. De diepgang van dit onderzoek is afhankelijk van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

  • 8. Het college kunnen richtlijnen of beleidsregels vaststellen waarin is aangegeven bij welke van de in het zevende lid bedoelde ingrepen welk soort onderzoek nodig is.

  • 9. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, zal het bevoegd gezag de aanvrager hiervan binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag in kennis stellen en de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.

  • 10. De termijn als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht voor het aanvullen van de aanvraag als bedoeld in lid 1, bedraagt 4 weken.

  • 11 Indien door de samenloop met andere nog aan te vullen gegevens meer tijd nodig is, kan het bevoegd gezag voor het aanvullen van de gegevens een andere redelijke termijn bepalen en doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

  • 12 Indien de gevraagde aanvullende gegevens als bedoeld in lid 9, niet tijdig of niet volledig worden ingediend, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 5.6 Voorbereiding en beslissing op de aanvraag voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken in een gemeentelijk dorpsgezicht of het wijzigen van een gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1 Het bevoegd gezag zendt een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit voor advies.

  • 2 De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 4 weken na verzending van het afschrift.

  • 3 Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing indien de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit reeds eerder positief heeft geadviseerd inzake het geheel of gedeeltelijk afbreken van het object en de ingediende aanvraag in overeenstemming is met het eerdere advies.

  • 4 Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geacht geen overwegende bezwaren tegen de wijziging te hebben en positief te hebben geadviseerd.

  • 5 De vergunning voor de aanvraag voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken in een gemeentelijk dorpsgezicht kan worden geweigerd indien:

    • a

      blijkt dat geen vergunning kan worden verleend voor het in de plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk.

    • b

      niet in voldoende mate is zekerheid bestaat dat het bouwwerk waarvoor in de plaats van het te slopen bouwwerk vergunning is verleend binnen afzienbare tijd, ook daadwerk zal worden gerealiseerd.

  • 6 De vergunning voor de aanvraag als bedoeld in artikel 5.5 vierde t/m zesde lid kan slechts worden verleend indien het belang van het cultureel erfgoed zich daartegen niet verzet.

  • 7 Het bevoegd gezag kan aan een vergunning als bedoeld in artikel 5.5 vierde t/m zesde lid voorschriften verbinden in het belang van het cultureel erfgoed.

Hoofdstuk 6 Gemeentelijke groen- en landschapsmonumenten

Paragraaf 1 Aanwijzing van gemeentelijke groen- en landschapsmonumenten

Artikel 6.1 De aanwijzing tot gemeentelijk groen- en landschapsmonument

  • 1 Het college kan een groen- of landschapselement aanwijzen tot beschermd gemeentelijk groen- en landschapsmonument

  • 2 Voordat het college tot aanwijzing overgaat, vraagt het advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 3 Het college kan ten behoeve de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk groen- en landschapsmonument bepalen dat een onderzoek wordt verricht.

  • 4 De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van de Monumentenwet 1988.

Artikel 6.2 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1 Op de aanwijzingsprocedure en het aanwijzingsbesluit is de voorbereidingsprocedure als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert binnen 4 weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het college.

  • 3 Het college stelt op basis van het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit een ontwerp besluit op.

  • 4 Het college legt het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis voor een ieder ter inzage.

  • 5 Het college doet op de gebruikelijke wijze kennisgeving van de terinzagelegging via de plaatselijke media en vermeldt daarbij de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen een termijn als bedoeld in het vierde lid zienswijzen naar voren te brengen bij het college.

  • 6 Indien het ontwerpbesluit betrekking heeft op een beperkt aantal objecten en percelen, wordt het ontwerp besluit voorafgaande aan de terinzagelegging toegezonden aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

  • 7 Indien geen zienswijzen zijn ingediend beslist het college binnen 4 weken na afloop van de terinzagelegging omtrent de aanwijzing.

  • 8 Indien zienswijzen zijn ingediend kan het college de in het zevende lid genoemde termijn met ten hoogste 13 weken verlengen, mits degenen die zienswijzen hebben ingediend daarvan binnen de in het zevende lid genoemde termijn in kennis zijn gesteld.

  • 9 Het college Burgemeester neemt uiterlijk zes maanden na het opstarten van de formele aanwijsprocedure een beslissing over de aanwijzing.

Artikel 6.3 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop publicatie als bedoeld in artikel 6.2 vijfde lid van het voornemen tot aanwijzing heeft plaatsgevonden en/of de mededeling, als bedoeld in artikel 6.2 zesde lid aan belanghebbenden is toegezonden tot dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 8.1 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het groen- of landschapselement niet wordt aangewezen, zijn de artikelen 6.4 tot en met 6.6 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.3a Vaststellen bestemmingsplan

  • 1 De gemeenteraad stelt ter verdere bescherming van gemeentelijke groen- en landschapsmonumenten een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de ruimtelijke ordening.

  • 2 In dit bestemmingsplan wordt ter verwezenlijking van de bescherming een aanlegvergunningenstelsel of een ander instrument opgenomen, dat actieve bescherming van het aangewezen gemeentelijke groen- en landschapsmonument waarborgt.

  • 3 Bij het besluit tot aanwijzing van gemeentelijke groen- en landschapsmonumenten wordt door het college, gehoord de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, bepaald in hoeverre het ter plekke vigerende bestemmingsplan kan worden aangemerkt als beschermend plan in de zin van lid 1.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging van een gemeentelijk groen- en landschapsmonument

Artikel 6.4 Verbodsbepaling

  • 1 Het is verboden om een gemeentelijk groen- en landschapsmonument:

    • a.

      te verstoren, te beschadigen of te vernielen;

    • b.

      te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2 Voor zover door de gemeenteraad geen beschermend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 6.3a is vastgesteld, is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van artikel 2.2 eerste lid sub b van de Wabo:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk groenmonument te kappen, te verplaatsen, te snoeien of in enig opzicht te wijzigen op een dusdanige wijze, dat het mogelijk wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk landschapsmonument in enig opzicht te wijzigen of grondwerkzaamheden te verrichten die het monument kunnen ontsieren of in gevaar kunnen brengen.

  • 3 Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waaropondergeschikte werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 6.5 De aanvraag voor het uitvoeren van werkzaamheden aan een gemeentelijk groen- en landschapsmonument

  • 1. De aanvraag om vergunning voor 

    • a.

      het uitvoeren van werkzaamheden aan een gemeentelijk groenmonument als bedoeld in artikel 6.4 tweede lid van deze verordening en artikel 2.2. eerste lid sub b van de Wabo en

    • b.

      het uitvoeren van werkzaamheden aan een gemeentelijk groenmonument als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid sub b van de Wabo, in gevallen dat in een beschermend bestemmingsplan is bepaald,

    dient, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het kappen, verplaatsen, snoeien of in enig opzicht te wijzigen op een dusdanige wijze, dat het mogelijk wordt ontsierd of in gevaar gebracht, vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven artikel 7.5 van de Mor.

  • 2. De aanvraag om vergunning voor 

    • a.

      Het uitvoeren van werkzaamheden aan een gemeentelijk landschapsmonument als bedoeld in artikel 6.4 tweede lid van deze verordening en artikel 2.2. eerste lid sub b van de Wabo en

    • b.

      het uitvoeren van werkzaamheden aan een gemeentelijk landschapsmonument als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid sub b van de Wabo, in gevallen dat in een beschermend bestemmingsplan is bepaald,

    dient, voor zover de aanvraag betrekking heeft op aanlegactiviteiten en/of grondwerkzaamheden, vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven artikel 3.1 en 5.5 van de Mor.

  • 3. Voor de aanvraag om vergunning voor het uitvoeren van specifieke werkzaamheden aan een gemeentelijk groen of landschapsmonument als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid sub b van de Wabo, waarvan de in te dienen gegevens en bescheiden niet in de Mor zijn vermeld, geeft het college aan welke specifieke gegevens en bescheiden moeten worden ingediend.

  • 4. Indien ten gevolge van de aanvraag als bedoeld in het eerste t/m het derde lid cultuurhistorische waarden in het geding zijn, kan het bevoegd gezag een onderzoek van de aanvrager verlangen. De diepgang van dit onderzoek is afhankelijk van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

  • 5. Het college kunnen richtlijnen of beleidsregels vaststellen waarin is aangegeven bij welke van de in het vierde lid bedoelde ingrepen welk soort onderzoek nodig is.

  • 6. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, zal het bevoegd gezag de aanvrager hiervan binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag in kennis stellen en de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.

  • 7. De termijn als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht voor het aanvullen van de aanvraag als bedoeld in lid 1, bedraagt 4 weken.

  • 8. Indien door de samenloop met andere nog aan te vullen gegevens meer tijd nodig is, kan het bevoegd gezag voor het aanvullen van de gegevens een andere redelijke termijn bepalen en doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

  • 9. Indien de gevraagde aanvullende gegevens als bedoeld in lid 6, niet tijdig of niet volledig worden ingediend, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 6.6 Voorbereiding en de beslissing op de aanvraag

  • 1. Het bevoegd gezag zendt een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit voor advies.

  • 2. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 4 weken na verzending van het afschrift.

  • 3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing indien de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit reeds eerder positief heeft geadviseerd inzake het geheel of gedeeltelijk afbreken van het object en de ingediende aanvraag in overeenstemming is met het eerdere advies.

  • 4. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geacht geen overwegende bezwaren tegen de wijziging te hebben en positief te hebben geadviseerd.

  • 5. De vergunning voor de aanvraag als bedoeld in artikel 6.5 eerste t/m derde lid kan slechts worden verleend indien het belang van het cultureel erfgoed zich daartegen niet verzet.

  • 6. Het bevoegd gezag kan aan een vergunning als bedoeld in artikel 6.5 eerste t/m derde lid voorschriften verbinden in het belang van het cultureel erfgoed.

Hoofdstuk 7 Gemeentelijke archeologische verwachtingszones

Paragraaf 1 Aanwijzing en wijziging van gemeentelijke archeologische verwachtingszones

Artikel 7.1 De aanwijzing en wijziging van een gemeentelijke archeologische verwachtingszone

  • 1 Het college kan een terrein of gebied aanwijzen tot archeologische verwachtingszone.

  • 2 Het college kan voorafgaand aan de aanwijzing of wijziging advies vragen aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Artikel 7.2 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1 Op de aanwijzingsprocedure en het aanwijzingsbesluit is de voorbereidingsprocedure als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2 De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert, indien van toepassing, binnen 4 weken na de datum van ontvangst van een verzoek van het college.

  • 3 Het college stelt, indien van toepassing, op basis van het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, een ontwerp besluit op.

  • 4 Het college legt het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende 6 weken op het gemeentehuis voor een ieder ter inzage.

  • 5 Het college doet op de gebruikelijke wijze kennisgeving van de terinzagelegging via de plaatselijke media en vermeldt daarbij de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen een termijn als bedoeld in het vierde lid zienswijzen naar voren te brengen bij het college.

  • 6 Indien geen zienswijzen zijn ingediend beslist het college binnen 4 weken na afloop van de terinzagelegging omtrent de aanwijzing.

  • 7 Indien zienswijzen zijn ingediend kan het college de in het zesde lid genoemde termijn met ten hoogste 13 weken verlengen, mits degenen die zienswijzen hebben ingediend daarvan binnen de in het zesde lid genoemde termijn in kennis zijn gesteld.

  • 8 Het college neemt uiterlijk zes maanden na het opstarten van de formele aanwijsprocedure een beslissing over de aanwijzing.

Artikel 7.3 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop publicatie als bedoeld in artikel 7.2 vijfde lid van het voornemen tot aanwijzing heeft plaatsgevonden, tot dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 8.1 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat een archeologische verwachtingszone niet wordt ingeschreven in het register, zijn de artikelen 7.4 tot en met 7.7 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.3a Vaststellen bestemmingsplan

  • 1 De gemeenteraad stelt ter verdere bescherming van een archeologische verwachtingszone een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

  • 2 In dit bestemmingsplan wordt ter verwezenlijking van de bescherming een aanlegvergunningenstelsel, dan wel een ander instrument dat actieve bescherming van de aangewezen archeologische verwachtingszone waarborgt, opgenomen.

  • 3 Bij het besluit tot aanwijzing van een archeologische verwachtingszone wordt door het college, indien van toepassing gehoord de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, bepaald in hoeverre het vigerende bestemmingsplan kan worden aangemerkt als beschermend plan in de zin van lid 1.

Paragraaf 2 Verbodsbepalingen en vergunning tot het verrichten van bodemverstorende activiteiten binnen een archeologische verwachtingszone.

Artikel 7.4 Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden om in een gemeentelijk archeologisch verwachtingszone het archeologische bodemarchief te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Voor zover door de gemeenteraad geen bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.3a is vastgesteld, is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning als bedoeld in artikel 2.2 lid 1 sub b van de Wabo in een op de gemeentelijke archeologische beleidskaart aangegeven verwachtingszone:

    • a.

      met waarde archeologie 2, over een oppervlakte 30 m2;

    • b.

      met waarde archeologie 3, over een oppervlakte 100 m2

    • c.

      met waarde archeologie 4, over een oppervlakte 250 m2

    • d.

      met waarde archeologie 5, over een oppervlakte 1000 m2

    • e.

      met waarde archeologie 6, over een oppervlakte 2500 m2

    • f.

      met waarde archeologie 7, over een oppervlakte 10.000 m2

    grondwerk te verrichten op een grotere diepte dan 40 centimeter onder het maaiveld;

  • 3. Het verbod, als bedoeld in lid 2 van dit artikel, is niet van toepassing als één van de volgende gevallen zich voordoet:

    • a.

      de werkzaamheden betreffen vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;

    • c.

      de werkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van deze verordening worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouwvergunning;

    • d.

      de werkzaamheden zijn reeds in uitvoering op het tijdstip van in werking treden van deze verordening;

    • e.

      de werkzaamheden behoren tot het normale gebruik, onderhoud en beheer van de gronden, voor zover deze binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan zonder aanlegvergunning kunnen worden uitgevoerd;

    • f.

      de werkzaamheden worden verricht zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden;

    • g.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek.

    • h.

      de werkzaamheden dieper dan 40 cm onder het oorspronkelijk maaiveld bedragen niet meer dan 5% van het te bebouwen areaal bedragen en geen archeologische onroerende monumenten in situ raken.

  • 4. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet voor door het college vastgestelde ondergeschikte niet bodemverstorende werkzaamheden als aanvulling op het derde lid en voor ondergeschikte werkzaamheden waarvoor het college nadere uitvoeringsregels heeft vastgesteld.

Artikel 7.5 De aanvraag om vergunning voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in een archeologische verwachtingszone

  • 1. De aanvraag om vergunning, als bedoeld in artikel 7.4 van deze verordening en artikel 2.2 eerste lid sub b van de Wabo, voor het verrichten van grondwerkzaamheden of andere activiteiten in een archeologisch verwachtingszone, die het (archeologische) bodemarchief in enig opzicht zouden kunnen wijzigen of verstoren, dient vergezeld te gaan van de gegevens en bescheiden die zijn aangegeven in artikel 5.2 en 5.5 van de Mor.

  • 2. Ten behoeve van de gemotiveerde opgave of de verstoring is afgestemd op de kwaliteitseisen of uitvoeringsvoorschriften, zoals bedoeld in artikel 5.2 van de Mor, waaraan ten behoeve van de vergunningaanvraag moet worden voldaan, kan het bevoegd gezag een onderzoek van de aanvrager verlangen waaruit naar het oordeel van het college blijkt dat in voldoende mate is vastgesteld dat bij realisatie van de bodemingrepen: 

    • a.

      de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of 

    • b.

      er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of 

    • c.

      de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad. 

    De diepgang van dit onderzoek is afhankelijk van de aanwezige of te verwachten archeologische waarden en dient plaats te vinden overeenkomstig de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kunnen richtlijnen of beleidsregels vaststellen waarin is aangegeven bij welke van de in lid 2 bedoelde ingrepen welk soort onderzoek nodig is.

  • 4. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, zal het bevoegd gezag de aanvrager hiervan binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag in kennis stellen en de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.

  • 5. De termijn als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht voor het aanvullen van de aanvraag als bedoeld in het eerste lid bedraagt, 4 weken.

  • 6. Indien door de samenloop met andere nog aan te vullen gegevens meer tijd nodig is, kan het bevoegd gezag voor het aanvullen van de gegevens een andere redelijke termijn bepalen en doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

  • 7. Indien de gevraagde aanvullende gegevens als bedoeld in lid 4, niet tijdig of niet volledig worden ingediend, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 7.6 Voorbereiding en de beslissing op de aanvraag om vergunning

  • 1 Het bevoegd gezag kan een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning sturen aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit voor advies.

  • 2 De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert, indien van toepassing, schriftelijk over de aanvraag binnen 4 weken na verzending van het afschrift.

  • 3 Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing indien de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit reeds eerder positief heeft geadviseerd en het ingediende plan in overeenstemming is met het eerdere advies.

  • 4 Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geacht geen overwegende bezwaren tegen de wijziging te hebben en positief te hebben geadviseerd.

  • 5 De vergunning van de aanvraag als bedoeld in artikel 7.5 van deze verordening kan slechts worden verleend indien het belang van het cultureel erfgoed en archeologische bodemarchief zich daartegen niet verzet

  • 6 Het bevoegd gezag kan aan een vergunning van de aanvraag als bedoeld in artikel 8.5 van deze verordening voorschriften verbinden in het belang van het cultureel erfgoed zoals o.a.:

    • a.

      de verplichting tot het doen van onderzoek of een opgraving;

    • b.

      De verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg (archeologische begeleiding).

    • c.

      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor het archeologische relicten in de bodem kunnen worden behouden

Artikel 7.7 Stillegging van de ingevolge de vergunning gebezigde grondwerkzaam heden in een archeologische verwachtingszone

  • 1 Indien tijdens de grondwerkzaamheden vondsten zijn of worden aangetroffen waarvan vaststaat of redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat archeologische waarden in het geding zijn, treed artikel 53 van de Monumentenwet 1988 inwerking.

  • 2 Ingevolge artikel 53 lid a van de Monumentenwet 1988 geeft het bevoegd gezag of de door het college aangewezen persoon onverwijld kennis van de vondst aan onze Minster.

  • 3 Het bevoegd gezag of de door het college aangewezen personen kunnen de grondwerkzaamheden maximaal 2 dagen stilleggen indien tijdens de werkzaamheden vondsten zijn of worden aangetroffen, waarvan vaststaat of redelijkerwijs het vermoeden bestaat dat archeologische waarden in het geding zijn.

  • 4 De gerechtigde tot een roerend monument als bedoeld in het eerste lid, is gehouden het monument gedurende zes maanden, te rekenen van de dag van de in het eerste lid bedoelde melding, ter beschikking te houden of te stellen voor wetenschappelijk onderzoek.

  • 5 Eventuele kosten voor stillegging zijn voor rekening van de vergunningaanvrager.

Hoofdstuk 8 Registratie, wijziging en intrekking

Paragraaf 1 Registratie, wijzing en intrekking van de aanwijzing

Artikel 8.1 Registratie op de gemeentelijke erfgoedlijst

  • 1

    Het college registreert - het gemeentelijk monument, - het gemeentelijk dorpsgezicht - het gemeentelijk groen- en landschapsmonument en - de archeologische verwachtingszone op de gemeentelijke erfgoedlijst.

  • 2

    De gemeentelijke erfgoedlijst bevat de datum van de aanwijzing en een beschrijving van: - de architectonische, bouwhistorische, wetenschappelijke en cultuurhisto- rische waarde van het beschermde gemeentelijk monument, - de esthetische kwaliteiten, ruimtelijke (bouw)historische kenmerken als- mede de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van het dorps gezicht, - de esthetische kwaliteiten, de natuurhistorische of landschappelijke waarden alsmede de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van het beschermde groen- en landschapsmonument, of - een indicatie van de te verwachten archeologische waarde van het ar- cheologisch verwachtingsgebied

  • 3

    De gemeentelijke erfgoedlijst bevat tevens: - de plaatselijke aanduiding, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling of, - indien het een groter gebied betreft dat meerdere kadastrale percelen omvat, de gebiedsaanduiding, die op één kaart of meerdere kaarten, die deel uitmaken van het gemeentelijke erfgoedregister, is aangegeven.

Artikel 8.2 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1

    Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2

    Op de wijzing van de aanwijzing is de aanwijsprocedure als bedoeld in artikel 4.1, 5.1, 6.1 of 7.1 alsmede artikel 4.2, 5.2, 6.2, of 7.2 van overeenkomstige toepassing.

  • 4

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft de overeenkomstige toepassing van tweede lid van dit artikel achterwege, en beslist het college binnen een termijn van 6 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 5

    De inhoud en datum van de wijziging worden op de gemeentelijke erfgoedlijst aangetekend.

Artikel 8.3 Intrekken van de aanwijzing

  • 1

    Het college kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, de aanwijzing intrekken.

  • 2

    Op de intrekking van de aanwijzing is de aanwijsprocedure als bedoeld in artikel 4.1, 5.1, 6.1 of 7.1 alsmede artikel 4.2, 5.2, 6.2, of 7.2 van overeenkomstige toepassing.

  • 3

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 of artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

  • 4

    Het college kan bepalen dat - het gemeentelijk monument - het gemeentelijk dorpsgezicht - het gemeentelijk groen of landschapsmonument - het gemeentelijk archeologisch verwachtingsgebied

moet worden gedocumenteerd aan de hand van foto’s, tekeningen onderzoek en beschrijvingen alvorens de aanwijzing wordt ingetrokken.

5De intrekking wordt op de gemeentelijke erfgoedlijst en/of bijbehorende kaarten aangetekend.

Paragraaf 2 De registratie en intrekking van de vergunning

Artikel 8.4 Registratie van vergunningen en wijzigingen op de gemeentelijke erfgoedlijst

  • 1 Het college registreert de vergunning tot het wijzigen van een gemeentelijke monument, een gemeentelijk dorpsgezicht of een groen- en landschapsmonument op de gemeentelijke erfgoedlijst.

  • 2 Na wijziging van een gemeentelijke monument, een gemeentelijk dorpsgezicht of een groen- en landschapsmonument kan de redengevende omschrijving dienovereenkomstig worden aangepast.

  • 3 Het college registreert de vergunningen voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in een archeologische verwachtingszone, alsmede de resultaten van het onderzoeken en/of archeologische begeleiding.

Artikel 8.5 Intrekken van de vergunning

  • 1 De vergunning kan door het bevoegde gezag worden ingetrokken indien blijkt dat:

    • a

      de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b

      de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 4.4, 5.4 6.4, of 7.4 niet naleeft;

    • c

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd dat het belang van het cultureel erfgoed zwaarder dient te wegen;

    • d

      niet binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning, van de vergunning gebruik wordt gemaakt;

  • 2 De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Hoofdstuk 9 Schadevergoeding

Artikel 9.1 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. Het betreft schade ten gevolge van: 

    • a.

      de weigering van het bevoegd gezag om een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van

    • -

      een gemeentelijk monument

    • -

      een gemeentelijk dorpsgezicht 

    • -

      een gemeentelijk groen of landschapsmonument 

      te verlenen als bedoeld in artikel 4.4, 5.4 of 6.4 van deze verordening; 

    • b.

      de weigering van het college van een vergunning voor het plegen van graafwerkzaamheden binnen een archeologisch verwachtingsgebied als bedoeld in artikel 7.4 tweede lid van deze verordening; 

    • c.

      de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in 4.4, 5.4 6.4 of 7.4 van deze verordening.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen om schadevergoeding geldt dezelfde procedure als voor planschade op basis van artikel 6.1. t/m 6.7 van de Wet op de ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 10 Slot- en Overgangsbepalingen

Artikel 10.1 Strafbepaling

Hij die handelt in strijd met 4.4 5.4, 6.4 of 7.4 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 10.2 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 4.4 5.4, 6.4 of 7.4 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het bevoegd gezag met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 10.3 Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen (desnoods tegen de wil van de rechthebbende of gebruiker) te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 10.4 Inwerkingtreding

  • 1

    Deze verordening treedt met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking in werking.

  • 2

    Op het moment van inwerkingtreding wordt de ‘Monumentenverordening Leudal, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 17 april 2010, ingetrokken.

  • 3

    De gemeentelijke monumenten, die zijn geregistreerd op grond van de in het tweede lid vervallen verordening, worden geacht te zijn aangewezen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 4

    De aanvragen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld overeenkomstig de bepalingen van de in het tweede lid genoemde vervallen verordening.

Artikel 10.5 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Erfgoedve r ordening Leudal 2011’ .