Regeling vervallen per 01-01-2019

Beleidsregel persoonlijk participatiebudget pensioengerechtigden 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2018

Intitulé

Beleidsregel persoonlijk participatiebudget pensioengerechtigden 2015

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de Participatiewet (Pw);

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      inkomen: het inkomen bedoeld in artikel 32 van de Pw. Een bijstandsuitkering wordt in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op een persoonlijk participatiebudget als inkomen gezien;

    • d.

      peildatum: de datum waartegen het persoonlijk participatiebudget wordt aangevraagd;

    • e.

      referteperiode: een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • f.

      SVB: Sociale verzekeringsbank;

    • g.

      UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • h.

      wet: Participatiewet;

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Pw en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Aanvraag

Het persoonlijk participatiebudget wordt op aanvraag verstrekt.

Artikel 3 Voorwaarden

Onverminderd het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor het Persoonlijk Participatiebudget de pensioengerechtigde belanghebbende die voldoet aan de voorwaarden van de Participatiewet en:

  • 1.

    gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 3.

    Indien in het geval van gehuwden slechts één partner voldoet aan de voorwaarden, komt hem het recht toe van een alleenstaande.

  • 4.

    Over de besteding van het Persoonlijk Participatiebudget worden voorafgaand aan de verstrekking afspraken gemaakt met de belanghebbende(n).

Artikel 4 Uitsluitingsgronden

Geen recht op een Persoonlijk Participatiewet heeft de belanghebbende die tijdens de referteperiode in onvoldoende mate getracht heeft om zijn uitzicht op inkomensverbetering te verbeteren, dan wel verwijtbaar heeft nagelaten om factoren die dit uitzicht op inkomensverbetering belemmeren op te lossen. Hieronder wordt mede verstaan het door eigen toedoen vroegtijdig beëindigen van een schuldhulpverleningstraject, door onvoldoende medewerking aan dat traject of door het opnieuw aangaan van schulden.

Artikel 5 Hoogte van de toeslag

  • 1. Het Persoonlijk Participatiebudget voor pensioengerechtigden bedraagt per jaar:

    • a.

      Voor gehuwden gezamenlijk € 350,-;

    • b.

      Voor een alleenstaande € 250,-;

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

Artikel 6 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet of waarbij de toepassing tot onrechtvaardige gevolgen zou leiden beslist het college.

Artikel 7 Inwerkingtreding en intrekken oude regeling

Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 8 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: “Beleidsregel persoonlijk participatiebudget pensioengerechtigden 2015”

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Leudal van 16 december 2014.

Toelichting bij de beleidsregel persoonlijk participatiebudget pensioengerechtigden Leudal 2015

Algemene toelichting

De beleidsregel persoonlijk participatiebudget pensioengerechtigden 2015 is opgesteld ter uitvoering van de beleidsnota Armoede-/Minimabeleid 2012-2017.

Meedoen is het motto, met ondersteuning waar mogelijk. Het minimabeleid is activerend, gericht op zelfredzaamheid en participatie en het aanspreken van mensen op hun eigen verantwoordelijkheid. Werk, arbeidsparticipatie is de beste weg uit armoede, maar is niet voor iedereen weggelegd. De gemeente wil het minimabeleid in samenhang met het beleid op andere terreinen en andere overheden inzetten om te komen tot participatie naar vermogen. De ondersteuning wil de gemeente bezien vanuit het perspectief van de cliënt zo effectief en vanuit het perspectief van de gemeente zo efficiënt mogelijk inzetten.

De gedachte achter de toeslag is dat personen die (langdurig) een inkomen op het niveau van het sociaal minimum ontvangen, onvoldoende mogelijkheden hebben om te participeren in de maatschappij. Dit geldt zowel voor personen die werken als voor personen waarvan niet verwacht wordt dat zij binnen afzienbare tijd kunnen gaan werken, zoals pensioengerechtigden. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomt.

Er is bewust voor gekozen om voor belanghebbenden in de pensioengerechtigde leeftijd een beleidsregel vast te stellen. Deze groep is uitgesloten van het recht op een inkomenstoeslag omdat de Participatiewet qua inkomen geldt voor personen tot de pensioengerechtigde leeftijd. Dit houdt verband met het feit dat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot de pensioengerechtigde leeftijd. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Nu we echter gekozen hebben voor een inkomensnorm van 120% zou uitsluiting van deze groep strijdig zijn met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Om die reden hebben wij voor deze doelgroep een afzonderlijke beleidsregel opgesteld. In artikel 36 van de Pw worden de pensioengerechtigden uitgesloten. Om die reden komen zij niet in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Begrippen die in de PW voorkomen hebben in deze beleidsregel dezelfde betekenis als in de wet. Voor een aantal begrippen, die als zodanig niet in de PW zelf staan is een definitie gegeven in deze beleidsregel.

Voor het begrip inkomen is een van de PW afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven voor het begrip langdurig laag inkomen, is de bevoegdheid ontstaan om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 PW nader te omschrijven. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 PW.

Artikel 2

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 3

Het begrip laag inkomen wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 120 % van de bijstandsnorm. Door het inkomen 20 % boven het bijstandsniveau te stellen wordt aangesloten bij het gemeentelijk minima- en bijzondere bijstandsbeleid.

Het is volgens de regeling van de participatiewet niet meer toegestaan om voor een doelgroep

categoriale bijzondere bijstand te verstekken. Om die reden is in de beleidsregel uitdrukkelijk opgenomen dat het Persoonlijk participatiebudget verstrekt wordt voor bepaalde kosten.

Artikel 4

Naast de voorwaarden voor het recht op PPB zoals gesteld in artikel 3 van deze beleidsregel, zijn in artikel 4 de uitsluitingsgronden voor het recht op PPB benoemd. Aan de hand van deze uitsluitingsgronden wordt de doelgroep voor het recht op PPB bepaald. Hierbij is met name aandacht geschonken aan het uitgangspunt dat het minimabeleid werken en participeren moet stimuleren.

Tenslotte is bepaald dat het college in situaties waarbij mensen in onvoldoende mate getracht hebben om tot inkomensverbetering te komen, danwel verwijtbaar hebben nagelaten om belemmeringen die aan de weg staan tot inkomensverbetering weg te nemen of aan te pakken, het recht heeft het participatiebudget niet toe te kennen. Omwille van de duidelijkheid is in elk geval expliciet aangegeven dat het door eigen toedoen vroegtijdig beëindigen van een schuldhulpverleningstraject reden is om geen individuele inkomenstoeslag toe te kennen.

Artikel 5

De hoogte van het PPB voor pensioengerechtigden is afgeleid van het bedrag genoemd in de beleidsregels Maatschappelijk Actief Bonus 2015.

Artikel 6 tot en met 8

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.