Industrieel Geurbeleid

Geldend van 27-12-2018 t/m heden

Intitulé

Industrieel Geurbeleid

De gemeenteraad van gemeente Leudal

Gezien het voorstel van het college d.d. 9 oktober 2018 nummer BW2018/517.

Gelet op artikel 2.7a Activiteitenbesluit en het feit dat uit de milieu effecten analyse is gebleken dat het aspect geur, bij maximale invulling van het vigerende bestemmingsplan bedrijventerrein Haelen, mede door de beoogde bio-based ontwikkelingen, een forse impact op de omgeving rondom Zevenellen kan hebben,

Besluit

het Industrieel geurbeleid bio-based activiteiten bedrijventerrein Zevenellen vast te stellen.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van de gemeente Leudal, 11 december 2018.
DE RAAD VAN DE GEMEENTE LEUDAL
De griffier, De voorzitter,
Drs. W.A.L.M. Cornelissen A.H.M. Verhoeven MPM

INDUSTRIEEL GEURBELEID

Biobased Biobased activiteiten bedrijventerrein zevenellen

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

In de gemeente Leudal, nabij de kernen Haelen en Buggenum, is het bedrijventerrein Zevenellen gelegen. Het bestemmingsplan voor dit bedrijventerrein is vastgesteld op 25 juni 2013. In het bestemmingsplan is de mogelijkheid geboden tot de vestiging van verschillende vormen van bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 5.2. De bedrijven dienen dan wel te zijn opgenomen op de ‘Lijst van bedrijfsactiviteiten’ die als bijlage bij het bestemmingsplan is vastgesteld. Met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan het college van burgemeester en wethouders de vestiging van een bedrijf dat niet op de lijst staat toch toe staan, mits de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is aan bedrijven die wel op de lijst staan.

Op 15 december 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente Leudal het beleidskader Biobased Leudal vastgesteld. Op basis van een analyse naar een duurzaam toekomstperspectief voor het bedrijventerrein is geconcludeerd dat het inrichten van een biobased bedrijventerrein hier goede kansen voor biedt. Als beleidsuitgangspunt heeft de gemeenteraad onder andere opgenomen dat daarbij de Triple P-benadering (People, Planet, Profit) leidend dient te zijn. Ook zijn maatregelen om de omgeving een kwaliteitsimpuls te geven onderdeel van het beleidskader. Inmiddels is een tweetal biobased initiatieven concreet geworden en heeft een initiatiefnemer een aanvraag ingediend om gebruik te mogen maken van de afwijkingsbevoegdheid voor het realiseren van een mestverwerkingsbedrijf. Dit heeft geleid tot vragen bij de gemeenteraad over het invullen van de afwijkingsbevoegdheid in relatie tot het woon- en leefklimaat in de woonkern Buggenum.

Naar aanleiding daarvan zijn in 2017 de (milieu)effecten die mogelijk kunnen ontstaan inzichtelijk gemaakt. Hieruit is naar voren gekomen dat voor het toekomstige lokale woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende gevoelige objecten, het vigerende bestemmingsplan van het bedrijventerrein geen bedreiging vormt voor de aspecten geluid en luchtkwaliteit. Voor het toekomstige lokale woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende kernen ten aanzien van het aspect geur, kan het vigerende bestemmingsplan van het bedrijventerrein, bij een worst-case invulling, wel een bedreiging vormen. Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad ingestemd met het opstellen van een geurbeleid voor het bedrijventerrein Zevenellen. Ter voorbereiding op het voorliggende geurbeleid heeft een stakeholdersbijeenkomst plaatsgevonden op 5 april 2018 waarbij inbreng vanuit stakeholders voor het geurbeleid is verzameld.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 1 bio-based activiteiten

1.2 Doel

Het Industrieel Geurbeleid Zevenellen wordt opgesteld om kaders te stellen aan de ontwikkeling van het bedrijventerrein Zevenellen. Het beleid geeft antwoord op de vraag in welke mate van biobased industrie geur acceptabel is op basis van wet- en regelgeving en met het oog op behoud van een acceptabel woon- en leefklimaat in met name de kern Buggenum.

1.3 Plangebied

In dit beleid wordt de plangrens van het vigerende bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Zevenellen’ gehanteerd. Het plangebied dat het bedrijventerrein Zevenellen omvat is weergegeven in afbeelding 2.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 2 Plangebied geurbeleid Zevenellen

Het invloedsgebied voor geur, waarop het voorliggend beleid gebaseerd is, omvat het gebied waarbinnen mogelijk effecten te verwachten zijn als gevolg van de inrichting en het gebruik van het bedrijventerrein Zevenellen. Het invloedsgebied is daarmee ruimer dan het plangebied.

1.4 Uitgangspunten

1.4.1 Basisinformatie

Als uitgangspunt worden de eerder uitgevoerde ‘Milieueffectanalyse Zevenellen’ en het vigerende bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Haelen’ gebruikt. Ook de geleverde input door de stakeholders die deelgenomen hebben aan de stakeholdersbijeenkomst van 5 april 2018 is meegenomen in de afwegingen die ten grondslag liggen aan het voorliggende geurbeleid. De aandachtspunten van de stakeholders en een beschrijving van de wijze waarop hier rekening mee is gehouden is opgenomen in bijlage 2.

1.4.2 Geur

Tot 2003 werden in Nederland geurconcentraties uitgedrukt in geureenheden ofwel ge/m3, inmiddels is dit op Europees niveau gestandaardiseerd in de zogenaamde Europese odour unit, ofwel OUE/m3.

Tussen deze twee grootheden geldt een vaste verhouding:1 ouE/m3= 2 ge/m3. In dit beleid wordt de Europese odour unit (OUE/m3) als eenheid gebruikt.

Als toetsingswaarden worden regulier de zogenoemde hogere percentielwaarden gehanteerd, omdat deze percentielen de beste correlatie geven met de ondervonden geurhinder. Landelijk is het gebruikelijk om de 98- percentielwaarde te hanteren als normstelling. Een 98-percentiel geeft de waarde aan die 98 % van de tijd niet wordt overschreden en dus 2 % (=175 uur per jaar) van de tijd wel. Een geurbelasting van 1 OUE/m3 als 98-percentiel geeft een locatie aan waar 2 % van de tijd de concentratie van 1 OUE/m3 wordt overschreden. Met deze percentielwaarden wordt gewerkt omdat specifieke weersinvloeden ertoe kunnen leiden dat op bepaalde momenten de geurconcentratie hoger is dan onder normale omstandigheden zonder dat het bedrijf hier invloed op uit kan oefenen.

Voor het beoordelen van kortdurende geurpieken worden vaak aanvullend hogere percentielwaarden als toetsingskader gebruikt (bijvoorbeeld 99,5 percentiel). Dit is met name van belang bij individuele beoordelingen en niet bij cumulatieve beoordelingen omdat de kans dat deze bij verschillende bedrijven gelijktijdig optreden zeer klein is.

Voor een minder onaangename geur kan een hogere concentratie toelaatbaar zijn dan voor een meer onaangename geur. Om aan dit principe vorm te geven, is de zogenoemde ‘hedonische waarde’ in het geurhinderbeleid betrokken. De hedonische waarde (H) is een maat voor de (on)aangenaamheid van een geur. Binnen de bio-based activiteiten kan een verschil aanwezig zijn hedonische waarden. Op bedrijfsniveau zijn de geuren echter gemiddeld vergelijkbaar. Ten behoeve van toetsing aan dit geurbeleid worden alle bio-based geuremissies zonder hedonische correctie beoordeeld.

1.4.3 Milieu effect analyse geur

In tegenstelling tot andere hinderaspecten is er voor het aspect geur geen cumulatieve grenswaarde die een onbelemmerde groei beperkt. In de milieu effect analyse is het bedrijventerrein maximaal gevuld met Biobased geuremitterende bedrijven zover het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Haelen’ dit toestaat. Voor geur is geen achtergrondconcentratie aanwezig. Dat wil zeggen dat de berekende geurconcentratie geheel wordt veroorzaakt door de Biobased bedrijvigheid die op het bedrijventerrein zich kan vestigen.

Zowel voor de geurbelasting van individuele bedrijven als de cumulatie van geur vanwege meerdere bedrijven bestaat geen wettelijke grenswaarde. Dit betekent dat de fysieke beperkingen van de omvang van het bedrijventerrein en de daarbij behorende milieucategorie de enige harde beperking vormen voor de maximale geurbelasting in een worst-case situatie.

Navolgend is de maximale cumulatieve geurconcentratie middels contouren gepresenteerd die in een meest negatieve situatie kan optreden indien het gehele bedrijventerrein wordt ingevuld met bio based activiteiten zonder aanvullend toetsingskader. Deze meest extreme geurbelasting die kan optreden op basis van het vigerende bestemmingsplan is berekend met Stacks G conform het Nieuw Nationaal Model. De wijze waarop de maximalisatie is bepaald is beschreven in bijlage 1 ‘Milieueffectanalyse Zevenellen’.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 3 Maximale geurbelasting in meest negatieve situatie zonder aanvullend geurbeleid.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geurconcentratie in de kern Buggenum in een worst-case situatie circa 5 OUE/m3 bedraagt. Het aantal aanwezige personen binnen de verschillende geurconcentratie klassen wordt in tabel 1 gepresenteerd.

  •  

Geurconcentratie P98 [ouE/m3]

Aantal aanwezige personen

0

 

0 - 0,5

 

0,5 - 1,5

80.826

1,5 - 5

8.017

≥ 5

1.802

Tabel 1 Overzicht aantal personen binnen meest extreme geurconcentratie

De worst-case invulling op basis van het huidig vigerende bestemmingsplan laat voor het aspect geur een totale concentratie van circa 5 OUE/m3 ter plaatse van de dichtst bijgelegen kern Buggenum zien. Er is geen wettelijke grenswaarde voor een individuele of cumulatieve geurbelasting. De berekende geurbelasting overschrijdt echter ruimschoots regulier te vergunnen waarden en zal tot in de verre omtrek waarneembaar zijn. In de directe omgeving van het bedrijventerrein zal deze invulling leiden tot ernstige hinder. Voor het toekomstige lokale woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende kernen ten aanzien van het aspect geur, vormt het vigerende bestemmingsplan van het bedrijventerrein, bij een worst-case invulling, een bedreiging.

1.4.4 Gezondheidseffecten

De Gezondheidseffectscreening (GES) is een beoordelingsmethode waarmee inzicht verkregen wordt in de verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van bewoners. Een GES score geeft een goed beeld van de gezondheidskundige knelpunten en kansen bij wijzigingen in de ruimtelijke ordening of infrastructuur en herstructureringsprojecten. Berekende geurconcentraties kunnen worden uitgedrukt in GES-scores om de gevolgen voor de volksgezondheid in beeld te brengen. Bij de beoordeling van de mogelijke geurhinder vanwege bio based activiteiten is aangesloten bij de GES-scoresystematiek van de landelijke GGD.

afbeelding binnen de regeling  

Tabel 2 Klasse-indeling GES-scores

 

De verschillende GES-scores kunnen als gekleurde contourvlakken weergegeven worden op en rondom het bedrijventerrein Zevenellen. De kleuren variëren van groen (GES-score 0) via geel, oranje en rood tot paars (GES-score 8). Onderstaand worden de GES-scores weergegeven die behoren bij de verschillende geurbelastingen.

Geurconcentratie P98 [ouE/m3]

GES-score

Aantal aanwezige personen

0

0

 

0 - 0,5

1

 

0,5 - 1,5

3

80.826

1,5 - 5

4

8.017

≥ 5

6

1.802

Tabel 3 Overzicht aantal personen binnen GES-scores

2. Huidige kaders, wet- en regelgeving en richtlijnen

2.1 Ruimtelijk kader

2.1.1 Handreiking Bedrijven en milieuzonering VNG

Goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van hinder en gevaar. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) kan dit gerealiseerd worden. De uitgave, Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009, is hierbij het hulpmiddel voor de overheid. De handreiking geeft richtlijnen voor de afstand die specifieke bedrijfssoorten bij voorkeur dienen te respecteren ten einde overmatige geurhinder te voorkomen.

2.1.2 Bestemmingsplan Bedrijventerrein Haelen

Voor het milieuaspect geur is vanuit de ruimtelijke ordening geen andere wet- of regelgeving voorhanden dan het Bestemmingsplan Bedrijventerrein Haelen waarbinnen het bedrijventerrein Zevenellen ook valt. Daarmee is het de enige beperking op de ruimtelijke ontwikkeling. De toets beperkt zicht daarbij tot de beoordeling of de vesting van een bedrijfscategorie is toegestaan op basis van de staat van inrichtingen behorend bij het bestemmingsplan.

 

Wel zal in het kader van vergunningverlening een individuele toets per vergunning plaatsvinden. Bij vergunningverlening vindt echter geen cumulatieve toets plaats.

2.2 Milieukader

2.2.1 Activiteitenbesluit

Op 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder te noemen Activiteitenbesluit) in werking getreden. Vanaf dat moment valt een groot deel van de bedrijven onder deze regelgeving. Na 2008 is de reikwijdte van het Activiteitenbesluit verbreed waardoor nu het merendeel van de bedrijven onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit valt. In het Activiteitenbesluit is geen standaard normstelling opgenomen als toetsingskader voor geurhinder. Wel biedt het Activiteitenbesluit de mogelijkheid om middels maatwerkvoorschriften een geurnormstelling aan de activiteiten te verbinden indien in de hoofdstukken 3, 4 of 5 van het Activiteitenbesluit geen specifieke eisen zijn gesteld.

2.2.2 Omgevingsvergunning

Er is een aantal bedrijven waarvoor de vergunningplicht blijft gelden (o.a. IPPC installaties). In deze gevallen zijn de voorschriften gericht op de aspecten lucht en geur zoals opgenomen in afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing en dient geur specifiek in de vergunning gereguleerd te worden.

 

Tot voor kort vormde de Nederlandse emissierrichtlijn lucht (NER) het afwegingskader voor emissies naar de lucht bij vergunningplichtige bedrijven. Met ingang van 1 januari 2016 is echter het normatieve deel van de NER opgenomen in het Activiteitenbesluit. De NER als zodanig is daarmee komen te vervallen. Wel zijn de bijzondere regelingen die deel uit maakte van de NER als informatiedocument voor het bevoegd gezag te raadplegen in het digitale NER archief, ook wel bekend onder de werktitel: Informatiedocument Industriële Emissies (IdIE).

 

Voor het verlenen van vergunningen kan het rijk, Gedeputeerde Staten, of het Burgemeester en Wethouders het bevoegd gezag zijn. Het rijk is slechts in zeer uitzonderlijke situaties bevoegd gezag, meestal zijn Burgemeester en wethouders bevoegd gezag. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag indien sprake is van een bedrijf;

- dat onder de BRZO wetgeving valt dan wel waar een IPPC-installatie aanwezig is

- en waarvoor het Besluit omgevingsrecht (Bor) Gedeputeerde Staten als bevoegd gezag aanwijst.

 

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor vergunningplichtige inrichtingen bestaat de verplichting om te toetsen of een bedrijf de Beste Beschikbare Technieken (BBT) toepast voor het verminderen van de uitstoot van geur. Er is een actualiseringsplicht voor de vergunningen en de plicht om BBT in te zetten. Op grond daarvan kunnen bedrijven gedwongen worden tot het toepassen van betere maatregelen. Dit kan gunstige effecten hebben voor de lokale geursituatie.

2.2.3 Gemeentelijk beleid

In de aanloop richting dit geurbeleid heeft een juridische toets plaatsgevonden om te beoordelen of het gemeentebestuur bevoegd is tot het opstellen van een eigen geurbeleid. Op grond van artikel 2.7a Activiteitenbesluit is het voor de gemeente mogelijk om een lokaal industrieel geurbeleid op te stellen. Het gemeentebestuur heeft hierin de nodige beleidsvrijheid. Geurbeleid kan worden geformuleerd in de vorm van beleidsregels. Een dergelijk beleid kan zowel gelden voor vergunningplichtige als voor niet-vergunningplichtige inrichtingen. Het is ter vrije beoordeling van het gemeentebestuur om een geurbeleid voor de gehele gemeente vast te stellen of voor een bepaald gebied.

3. Geurbeleidskaders Zevenellen

Om een goed evenwicht te bieden tussen ontwikkelmogelijkheden van bedrijven en de bescherming van het lokale woon- en leefklimaat tegen overmatige geuroverlast vanwege het bedrijventerrein Zevenellen zijn zes beleidskaders opgesteld ten behoeve van de toetsing van verzoeken op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening. De beleidskaders worden betrokken bij:

  • 1.

    Omgevingsvergunning Milieu;

  • 2.

    Omgevingsvergunning ruimtelijke ordening;

  • 3.

    Bestemmingsplannen/omgevingsplan;

  • 4.

    Besluit aanmeldnotitie (vormvrije) milieu effect rapportage;

  • 5.

    Meldingen activiteitenbesluit;

  • 6.

    Besluit maatwerkvoorschrift

 

Elk beleidskader wordt toegelicht in de volgende paragrafen en de beleidskern wordt benoemd in de kantlijn.

 

Kader 1

Bij het oprichten of wijzigen van biobased activiteiten op bedrijventerrein Zevenellen dient een geuronderzoek te worden overlegd.

3.1 Geuronderzoek bij biobased activiteiten

De basis van de biobased economie is biomassa; “Groene” (rest)stromen. Dit zijn de nieuwe grondstoffen voor de toekomst passend in de landelijke doelstelling om te komen tot een circulaire economie. Hiermee kan een innovatieve ondernemer onder andere afbreekbare kunststoffen, chemicaliën vervangers, coatings, cosmetica en zelfs medicijnen maken. Op bedrijventerrein Zevenellen worden onder andere de volgende activiteiten in biobased economie beoogd voor nieuw te vestigen bedrijven:

  • 1.

    Het omzetten van restproducten uit de agri- en foodsector tot halffabrikaat of

  • 2.

    Het omzetten van restproducten uit de agri- en foodsector in energie;

  • 3.

    Het faciliteren van nieuwe businessmodellen in de agribusiness;

  • 4.

    Het oprichten van bio-energiecentrales;

  • 5.

    Het oprichten van composteerinrichtingen;

  • 6.

    Het oprichten van mestverwerkingssinstallaties en mestbewerkingsinstallaties. Biobased activiteiten kunnen leiden tot geuremissie. Bedrijven met bio-based activiteiten die zich vestigen op Zevenellen, dan wel hun bio-based activiteiten wijzigen dienen bij elk verzoek op het gebied van milieu of ruimtelijke ordening een geuronderzoek te overleggen. Het bevoegd gezag kan gemotiveerd besluiten dat de betreffende activiteit of wijziging niet geurrelevant is en daarmee een geuronderzoek niet noodzakelijk is. Indien voor een biobased activiteit geen geuronderzoek wordt verlangd dient dit expliciet in de overwegingen van het besluit dan wel de acceptatiebrief van de melding te worden gemotiveerd.

Kader 2

Bij de beoordeling van geur afkomstig van een individueel bedrijf wordt een normstelling van 0,5 OUE/m3 gehanteerd bij objecten met een hogere bescherming en 1,0 OUE/m3 bij objecten met een reguliere bescherming

3.2 Beschermingsniveaus

Bij bescherming tegen geur van bedrijven kan onderscheid worden gemaakt naar de gevoeligheid van verblijfsobjecten of personen. Voor het bepalen van de mate van het beschermingsniveau is de verblijfsduur, de omvang van de groep, functie van de omgeving, eventuele aanwezigheid van gevoelige groepen en mogelijk bijzondere functies van belang.

 

In de omgeving van het bedrijventerrein Zevenellen zijn verschillende geurgevoelige objecten aanwezig zoals bijvoorbeeld woningen in woonkernen, woningen in het buitengebied, scholen en kantoren.

Voor de bescherming tegen geur afkomstig van individuele bedrijven wordt een onderscheid gemaakt in de maximaal toegestane geurbelasting vanwege één bedrijf. Ten behoeve van dit onderscheid zijn de gevoelige objecten rondom het bedrijventerrein Zevenellen onderverdeeld in twee categorieën; hogere bescherming en reguliere bescherming. In de onderstaande tabel 4 is de onderverdeling weergegeven.

Hogere bescherming

Reguliere bescherming

Woningen binnen de aangewezen kernen

Woningen buiten de aangewezen kernen

Scholen

Kantoren

Bedrijven met langdurige

verblijfsfuncties

 Tabel 4: bescherming van gevoelige objecten

 

Overige specifiek gevoelige objecten zijn in de directe omgeving niet aanwezig.

Voor objecten met een hoger beschermingsniveau geldt als maximale geurbelasting 0,5 ouE/m3 als 98 percentiel (GES-score 1). Voor objecten met een regulier beschermingsniveau geldt 1,0 ouE/m3als beschermingsniveau (GES-score 3). Beide waarden worden in de beoordeling gehanteerd als een grenswaarde.

 

In bijlage 3 is een kaart opgenomen waarop de afbakening van de kernen is weergegeven waarvoor een hoger beschermingsniveau van toepassing is.

Kader 3

Voor objecten met een hoger beschermingsniveau wordt voor de cumulatieve geurbelasting 1,0 OUE/m3 als grenswaarde gehanteerd

3.3 Gecumuleerde geur

Gelijksoortige geuren kunnen elkaar versterken. Dit is een bekend verschijnsel bij bijvoorbeeld intensieve veehouderijen waarbij ook de gemeenschappelijke geurbelasting kan worden bepaald. Het kan dan ook voorkomen dat afzonderlijke bedrijven aan hun individuele geurnorm voldoen. Maar door cumulatie van de geuren kan de ervaring in de omgeving anders zijn.

Om te voorkomen dat verschillende bio-based activiteiten gezamenlijk een ongewenste geurbelasting op de omgeving veroorzaken, wordt de geur vanwege bio-based activiteiten ook cumulatief beoordeeld. Het cumulatieve toetsingskader geldt alleen voor de objecten die een hoger beschermingsniveau hebben. Voor objecten met een regulier beschermingsniveau wordt geen aanvullende cumulatieve beoordeling uitgevoerd maar wordt volstaan met de individuele toets. De cumulatieve toets ter plaatse van objecten met een hoger beschermingsniveau zorgt indirect ook voor een aanvullende bescherming tegen cumulatieve geurbelasting bij objecten met een regulier beschermingsniveau.

Voor objecten met een hoger beschermingsniveau geldt naast de individuele beoordeling aanvullend een cumulatiegrenswaarde van 1,0 ouE/m3 als 98 percentiel. De geurbelasting naar de omgeving wordt in het kader van dit beleid zonder hedonische correctie berekend. De cumulatieve beoordeling vindt door de gemeente Leudal plaats.

Met de gecumuleerde grenswaarde van 1,0 OUE/m3 als 98 percentiel is aansluiting gezocht met het midden van de GES score 3 klasse voor individuele bedrijven. De GES score 3 sluit aan bij het landelijke streven naar een maximaal aantal gehinderden van 12%[1] per individueel bedrijf. Het hier voorliggende beleid stuurt met de norm van 1,0 OUE/m3 als 98 percentiel op een maximaal aantal gehinderden van 10% als gevolg van het gecumuleerde effect van alle biobased activiteiten

 

Kader 4

Bij het beoordelen van vergunningaanvragen worden de biobased activiteiten getoetst op BBT maatregelen.

3.4 BBT maatregelen

Bij vestiging of wijziging van bedrijven met bio-based activiteiten worden bij de activiteiten die kunnen leiden tot een geuremissie altijd beste beschikbare technieken toegepast (BBT overeenkomstig de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Uitgangspunt daarbij is het voorkomen dan wel indien dit niet mogelijk is het tot een minimum beperken van de geuremissie vanwege de biobased activiteiten.

Kader 5

Er wordt actief toezicht gehouden op de biobased activiteiten te Zevenellen. Waar nodig zal eveneens handhavend worden opgetreden.

3.5 Toezicht en Handhaving

Bij de oprichting van bedrijven wordt het geuronderzoek opgesteld op basis van geurkengetallen. Dit betekent dat met ervaringscijfers wordt gerekend afkomstig van gelijksoortige activiteiten bij andere bedrijven. Binnen een termijn van 4 maanden nadat het bedrijf operationeel is, dient het bedrijf middels een controle onderzoek, voorzien van geurmetingen bij het eigen bedrijf en immissieberekeningen, aan te tonen dat het aan de voorwaarden van de vergunning of maatwerkvoorschriften voldoet. In de vergunningen en maatwerkvoorschriften wordt bij de bio-based activiteiten een verplichting voor het benodigde controle onderzoek opgelegd.

Bij elke vergunde of gemelde biobased activiteit wordt na oprichting of wijziging een controle door het bevoegd gezag uitgevoerd waarbij expliciet wordt beoordeeld of de installatie in werking is overeenkomstig het geuronderzoek dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag of melding. Dit toezicht wordt periodiek herhaald met een minimum van één maal per jaar.

Indien de installatie niet in werking is overeenkomstig de vergunning of melding en dit kan leiden tot een hogere geurbelasting in de omgeving, wordt handhavend opgetreden volgens de vastgestelde handhavingsstrategie van het bevoegd gezag.

 

Kader 6

Er wordt actief gecommuniceerd richting de omgeving van Zevenellen ten aanzien van de individuele en cumulatieve geurbelasting.

3.6 Communicatie

Aanvragen, meldingen en verzoeken actief gecommuniceerd in ‘ViaLeudal’ en op de gemeentelijke website.

Ontwerp en definitieve besluiten worden actief gecommuniceerd via de wettelijk voorgeschreven wijze. Indien hiertoe aanleiding bestaat kan het bevoegd gezag de initiatiefnemer verzoeken een nadere toelichting te geven voor belanghebbenden.

Bijlage 1 Milieueffectanalyse Zevenellen

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de gemeente Leudal, nabij de kernen Haelen en Buggenum, is het bedrijventerrein Zevenellen gelegen. Het bestemmingsplan voor dit bedrijventerrein is vastgesteld op 25 juni 2013. In het bestemmingsplan is de mogelijkheid geboden tot de vestiging van verschillende vormen van bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 5.2. De bedrijven dienen dan wel te zijn opgenomen op de ‘Lijst van bedrijfsactiviteiten’ die als bijlage bij het bestemmingsplan is vastgesteld. Met een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid kan het college van burgemeester en wethouders een bedrijf dat niet op de lijst staat toch vergunnen, mits de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is aan bedrijven die wel op de lijst staan.

Op 15 december 2014 heeft de gemeenteraad van de gemeente Leudal het beleidskader Biobased Leudal vastgesteld. Op basis van een analyse naar een duurzaam toekomstperspectief voor het bedrijventerrein is geconcludeerd dat het inrichten van een biobased bedrijventerrein hier goede kansen voor biedt. Als beleidsuitgangspunt heeft de gemeenteraad onder andere opgenomen dat daarbij de Triple P-benadering (People, Planet, Profit) leidend dient te zijn. Ook zijn maatregelen om de omgeving een kwaliteitsimpuls te geven onderdeel van het beleidskader.

Inmiddels is een tweetal biobased initiatieven concreet geworden en heeft een initiatiefnemer een aanvraag ingediend om gebruik te mogen maken van de wijzigingsbevoegdheid voor het realiseren van een mestverwerkingsbedrijf. Dit heeft geleid tot vragen bij de gemeenteraad over het invullen van de wijzigingsbevoegdheid in relatie tot het woon- en leefklimaat in de woonkern Buggenum. De gemeenteraad wil dat inzichtelijk wordt gemaakt welke (milieu)effecten er ontstaan, indien de volledige wijzigingsbevoegdheid wordt benut.

1.2 Doel

De vraag die beantwoord dient te worden is in hoeverre de inwoners van om het bedrijventerrein Zevenellen liggende kernen hinder ondervinden van toekomstige bedrijvigheid die zich op het bedrijventerrein volgens het geldend bestemmingsplan en het beleidskader Biobased Leudal mag vestigen. In lijn met de m.e.r.-systematiek wordt daarbij uitgegaan van een maximaal planologische situatie. Dat wil zeggen: de planologische situatie, inclusief de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, wordt beschouwd, waarbij wordt uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. De hinderaspecten die daarbij worden onderzocht zijn: akoestiek, geur, luchtkwaliteit en volksgezondheid. Daarnaast wordt een doorkijk gegeven naar oplossingsrichtingen, indien uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van hinder.

De Milieueffectanalyse heeft de status van onderzoeksrapport. Het is geen formele milieueffectrapportage. Een m.e.r.-procedure dient namelijk altijd ter ondersteuning van de besluitvorming over een concreet plan of project (een bestemmingsplan of een vergunning). Dit is hier niet aan de orde.

1.3 Plan- en studiegebied

In het onderzoek wordt de plangrens van het vigerende bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Haelen’ gehanteerd, waarbij wordt uitgegaan van het deel van het plangebied dat het bedrijventerrein Zevenellen omvat (afbeelding 1).

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding  Plangebied milieueffectanalyse Zevenellen

Het studiegebied omvat het gebied waarbinnen mogelijk effecten te verwachten zijn als gevolg van de inrichting en het gebruik van het bedrijventerrein Zevenellen. Het studiegebied is daarmee ruimer gedefinieerd dan het plangebied. Per milieueffect kan de omvang van het studiegebied echter verschillen, al naar gelang de reikwijdte van het effect. De verschillende milieuaspecten worden niet alleen afzonderlijk bestudeerd, ook de onderlinge samenhang wordt bekeken. Hierdoor ontstaat een samenhangende gebiedsanalyse voor het gehele gebied.

2 Methoden en technieken

2.1 Inleiding

Voor de worst-case milieusituatie bij het volledig invullen van het industrieterrein op basis van de maximale mogelijkheden die het huidige bestemmingsplan biedt, worden drie milieuaspecten beschouwd: akoestiek, luchtkwaliteit en geur. De te onderzoeken aspecten worden uitgedrukt in GES-scores om de gevolgen voor de volksgezondheid in beeld te brengen. De maximalisatie in de worst-casesituatie wordt enerzijds bepaald door de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en anderzijds door overig van toepassing zijnde regelgeving die grenzen aan de milieubelasting stelt. Deze overig van toepassing zijnde regelgeving is voor de drie te beschouwen milieuaspecten verschillend. Daardoor zal ook de aanpak van de drie milieuaspecten op onderdelen anders zijn. Onderstaand wordt de aanpak per milieuaspect beschreven.

2.2 Akoestiek

Relevante regelgeving: Bestemmingsplan Bedrijventerrein Haelen en Gezoneerd Industrieterrein

De akoestische maximale invulling van bedrijventerrein Zevenellen wordt bepaald door de wettelijke geluidszone. Ongeacht de invulling van het industrieterrein is de gezamenlijke maximale geluiduitstraling naar de omgeving gemaximaliseerd middels de vastgestelde geluidscontour van 50 dB(A). De transporten van en naar de bedrijven worden niet meegenomen in de zonebewaking. Daardoor zijn voor de toekomstige invulling van het bedrijventerrein niet de bedrijfsprocessen maatgevend maar de transportintensiteiten die niet met de zonebewaking worden begrensd.

2.3 Luchtkwaliteit

Relevante regelgeving: Bestemmingsplan Bedrijventerrein Haelen en grenswaarden luchtkwaliteit Wet milieubeheer

Bij de vestiging van een bedrijf op bedrijventerrein Zevenellen dienen onder andere de consequenties voor de (lokale) luchtkwaliteit inzichtelijk gemaakt te worden. Daarbij dient de eigen bijdrage van het bedrijf aan de lokale luchtkwaliteit te worden berekend. Deze moet worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. In een dergelijk onderzoek worden de heersende achtergrondconcentratie betrokken. Indien een nieuw initiatief leidt tot een overschrijding van de grenswaarde, kan dit niet gerealiseerd worden. In de achtergrondconcentratie zitten alle bronnen, ook het verkeer. Bovenstaande betekent dat de luchtkwaliteit maximaal kan verslechteren tot dat bij de dichtst bijgelegen woning nabij het industrieterrein de wettelijke grenswaarde wordt bereikt, ook als het industrieterrein nog niet volledig zou zijn ingevuld.

2.4 Geur

Relevante regelgeving: Bestemmingsplan Bedrijventerrein Haelen. Géén aanvullende regelgeving

Voor het milieuaspect geur is geen andere wet- of regelgeving voorhanden die een beperking oplegt aan de geurhinder. Wel zijn er richtwaarden opgenomen in de Handleiding geur, maar deze hebben geen wettelijke status.

Daarmee is de beperking in het bestemmingsplan de enige beperking op de ruimtelijke ontwikkeling. Wel zal in het kader van vergunningverlening een individuele toets per vergunning plaatsvinden. Bij vergunningverlening vindt echter geen cumulatieve toets plaats. Voor het aspect geur worden de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt inzichtelijk gemaakt. Deze worden per bedrijf bepaald en daarna gecumuleerd. De gecumuleerde berekeningen worden inzichtelijk gemaakt middels geurcontouren over de woonomgeving.

3 hinderbeoordeling

Op basis van de door de projectgroep vastgestelde uitgangspunten (zoals beschreven in hoofdstuk twee en bijlage 1) zijn berekeningen uitgevoerd op het gebied van akoestiek, luchtkwaliteit en geur. Deze hinderaspecten zijn gekozen, omdat deze de hinderbeleving van de omwonenden van het bedrijventerrein bepalen. Bij de beoordeling van de hinder is aangesloten bij de GES-scoresystematiek van de landelijke GGD.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 1 Klasse-indeling GES-scores

De Gezondheidseffectscreening (GES) is een beoordelingsmethode waarmee inzicht verkregen wordt in de verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van bewoners. Een GES geeft een goed beeld van de gezondheidskundige knelpunten en kansen bij wijzigingen in de ruimtelijke ordening of infrastructuur en herstructureringsprojecten.

De verschillende GES-scores worden per beoordeeld milieuaspect als gekleurde contourvlakken weergegeven op en rondom het industrieterrein Zevenellen. De kleuren variëren van groen (GES-score 0) via geel, oranje en rood tot paars (GES-score 8). Indien de invloed van een milieuaspect reikt tot aan de omliggende kernen, kan het aantal aanwezige personen per GES-score worden bepaald en in een tabel worden weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 2 Geuremissies bij bio-based activiteiten

4 Rekenresultaten

4.1 Akoestiek

Bij de akoestische berekeningen is rekening gehouden met de geluidszone van het gehele bedrijventerrein in het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Haelen’. De gehele geluidszone is daarbij tot het maximum opgevuld. Ook de wegen binnen het bedrijventerrein zijn meegenomen in de beschouwing, evenals de belangrijkste wegen van en naar het bedrijventerrein en de scheepvaart van en naar het bedrijventerrein.

De berekeningen voor industrielawaai en verkeerslawaai (wegverkeer en scheepvaart) zijn in eerste instantie apart uitgevoerd. Daarna zijn ze conform de daarvoor geldende rekenregels gecumuleerd.

Het railverkeerslawaai is niet meegenomen, omdat dit een factor is die in de huidige situatie ook al aanwezig is. Het beeld van de geluidsbelasting wordt bij het passeren van een trein kortstondig verstoord.

Navolgend worden achtereenvolgens de resultaten gepresenteerd van de uitgevoerde berekeningen voor scheepvaartlawaai, wegverkeerslawaai en industrielawaai.

In afbeelding drie is de bijdrage van het scheepvaartlawaai op de directe omgeving van het industrieterrein te zien. De geluidbelasting vanwege scheepvaart heeft alleen invloed op woningen die relatief dicht aan de Maas zijn gelegen.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 3 Geluidbelasting vanwege transport over het water

In afbeelding vier is de maximale bijdrage van het wegverkeerslawaai op de directe omgeving van het industrieterrein te zien. De geluidbelasting vanwege het wegverkeer heeft vanwege de vertakking van het wegennet effecten in alle richtingen rondom het bedrijventerrein.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 4 Geluidbelasting vanwege transport over de weg

In afbeelding vijf is de maximale bijdrage van het industrieterrein op de directe omgeving te zien. Doordat het industrieterrein gezoneerd is, kan de gecumuleerde geluidbelasting van het gehele terrein maximaal gelijk zijn aan de wettelijk vastgestelde zone. De wettelijke zone (50 dB) contour is in het vigerend bestemmingsplan verankerd. Bij nieuwe vergunningaanvragen wordt de inpasbaarheid van bedrijven hieraan getoetst. Het niet passen binnen de wettelijke zone vormt een weigeringsgrond voor de betreffende vergunning.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 5 Geluidbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein

In afbeelding zes is het maximale cumulatieve effect vanwege de huidige mogelijke ontwikkelingen op het industrieterrein weergeven. De cumulatie is uitgevoerd conform de daarvoor geldende rekenregels. In afbeelding zes is met de blauwe contour de 50 dB zone van het industrieterrein weergegeven. Daarnaast is middels een paarse contour de 50 dB weergeven als gevolg van de maximaal gecumuleerde situatie.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 6 Gecumuleerde geluidbelasting

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein maatgevend is ter plaatse van de aaneengesloten woonbebouwing. Onder invloed van het extra transport in de maximaal planologische situatie schuift de 50dB-contour van het bedrijventerrein (blauwe contour alleen bedrijven) naar de rand van de kern Buggenum (paarse contour bedrijven en transport) . Dit leidt, in combinatie met andere bronnen, in een worst-case situatie tot een beperkte toename van de geluidbelasting nabij de aangesloten woonbebouwing.

4.2 Luchtkwaliteit

Voor de effecten op de luchtkwaliteit zijn de componenten stikstofdioxide (NO2) en fijnstof PM10 maatgevend. In de berekening is de uitstoot van NO2 en PM10 gemaximaliseerd tot de wettelijke norm bij de dichtstbijzijnde woningen nabij het bedrijventerrein. Meer dan dat kunnen bedrijven op het bedrijventerrein niet in uitstoot groeien, omdat de wettelijke norm dit voorkomt. Dit betekent dat de effecten bij aangesloten woonbebouwing in de kernen relatief beperkt zijn. Er is in een toekomstige worst-case situatie een verschuiving mogelijk van GES-score 3 naar GES-score 4a. De bijdrage van het bedrijventerrein aan de lokale luchtkwaliteit ter plaatse van de kern Buggenum bedraagt in een worst-case situatie circa 7 ug/m3. De wettelijke grenswaarde voor de totale jaargemiddelde concentratie is 40 ug/m3.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 7 Maximaal effect luchtkwaliteit

De cumulatieve norm voor zowel stikstofdioxide als fijnstof bedraagt 40 ug/m3. Op dit moment is de achtergrondconcentratie van fijnstof circa 18 ug/m3 en voor stikstofdioxide circa 16 ug/m3. Als gevolg van het bedrijventerrein kan de maximale toename ter plaatse van de kern Buggenum circa 7 ug/m3 bedragen, waarmee de gecumuleerde concentratie ter plaatse van de dichtstbij gelegen kern maximaal 23 tot 25 ug/m3 kan bedragen. Hiermee wordt de wettelijke grenswaarde ruimschoots gerespecteerd. In afbeelding 7 is deze maximale situatie weergegeven.

4.3 Geur

In tegenstelling tot andere hinderaspecten is er voor het aspect geur geen cumulatieve grenswaarde die een onbelemmerde groei beperkt. Voor dit aspect is het industrieterrein maximaal gevuld met Biobased geuremitterende bedrijven zover het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Haelen’ dit toestaat. In tegenstelling tot het aspect lucht is er voor geur geen achtergrondconcentratie aanwezig. Dat wil zeggen dat de berekende geurconcentratie geheel wordt veroorzaakt door de Biobased bedrijvigheid die op het bedrijventerrein zich kan vestigen.

Zowel voor de geurbelasting van individuele bedrijven als de cumulatie van geur vanwege meerdere bedrijven bestaat geen wettelijke grenswaarde. Dit betekent dat de fysieke beperkingen van de omvang van het industrieterrein en de daarbij behorende milieucategorie de enige harde beperking vormen voor de maximale geurbelasting in een worst-case situatie.

Bij vergunningverlening voor een individueel bedrijf wordt voor het aspect geurhinder regulier 0,5 OUe/m3 als toetsingskader bij aaneengesloten bebouwing gehanteerd. In tabel 2 zijn de GES-scores weergeven behorend bij de berekende maximale cumulatieve geurbelasting.

Geurconcentratie P98 [ouE/m3]

GES-score

0

0

0 - 0,5

1

0,5 - 1,5

3

1,5 - 5

4

≥ 5

6

Tabel 2 Klasse-indeling GES-scores geur

Navolgend is de maximale cumulatieve geurconcentratie middels contouren gepresenteerd in de milieukwaliteitsklassen conform de klassen van de GES-scores.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 8 Maximaal effect geurbelasting

Uit de rekenresultaten blijkt dat de concentratie in Buggenum in een worst-case situatie 5 OUe/m3 bedraagt. Het aantal aanwezige personen binnen de verschillende geurconcentratie klassen wordt in tabel 3 gepresenteerd.

Geurconcentratie P98 [ouE/m3]

GES-score

Aantal aanwezige personen

0

0

0 - 0,5

1

0,5 - 1,5

3

80.826

1,5 - 5

4

8.017

≥ 5

6

1.802

Tabel 3 Overzicht aantal personen binnen GES-scores

Doordat het aspect geur niet door andere rechtstreeks geldende norm wordt begrensd, kan de cumulatieve geurbelasting fors toenemen bij een volledige bezetting van het industrieterrein met bio-based bedrijven. In deze worst-case ontwikkeling kunnen meer dan 80.000 mensen de geur vanwege het industrieterrein waarnemen. Dit wordt met name veroorzaakt doordat de waarneembare geurcontour van 0,5 OUe/m3 tot over de kernen Buggenum, Roermond, Swalmen, Neer, Roggel, Heythuysen, Haelen, Nunhem en Horn is gelegen.

4.4 Conclusie

In de uitgevoerde milieu hygiënische beoordeling is het bedrijventerrein drie maal fictief opgevuld met op basis van de worst-case uitgangspunten per milieuaspect.

Geluid

De worst-case invulling op basis van het huidig vigerende bestemmingsplan laat voor het aspect geluid een maximale geluidbelasting van circa 50 dB zien ter plaatse van aaneengesloten bebouwing. Deze geluidbelasting wordt nog als acceptabel gezien en zal alleen onder worst-case omstandigheden kunnen optreden. Voor het toekomstige lokale woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende kernen ten aanzien van het aspect geluid, vormt het vigerende bestemmingsplan van het industrieterrein geen bedreiging.

Luchtkwaliteit

De worst-case invulling op basis van het huidig vigerende bestemmingsplan laat voor het aspect lucht een totale concentratie van circa 23 ug/m3 ter plaatse van de dichtst bijgelegen kern zien. Hiermee wordt de wettelijke grenswaarde ruimschoots gerespecteerd. Voor het toekomstige lokale woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende kernen ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit, vormt het vigerende bestemmingsplan van het industrieterrein geen bedreiging.

Geur

De worst-case invulling op basis van het huidig vigerende bestemmingsplan laat voor het aspect geur een totale concentratie van circa 5 OUe/m3 ter plaatse van de dichtst bijgelegen kern zien. Er is geen wettelijke grenswaarde voor een individuele of cumulatieve geurbelasting. De berekende waarde overschrijdt echter ruimschoots regulier te vergunnen waarden en zal tot in de verre omtrek waarneembaar zijn. In de directe omgeving van het industrieterrein zal deze invulling leiden tot ernstige hinder. Voor het toekomstige lokale woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende kernen ten aanzien van het aspect geur, vormt het vigerende bestemmingsplan van het industrieterrein, bij een worst-case invulling, een bedreiging.

5 hinderbeperking

5.1 Inleiding

In hoofdstuk vier zijn de worst-case effecten gepresenteerd voor geluid, luchtkwaliteit en geur op basis van de meest ongunstige invulling van het industrieterrein voor de betreffende milieuaspecten. Het is onwaarschijnlijk dat het industrieterrein volledig ingevuld zal worden met een worst-case variant voor één van de beschouwde milieuaspecten. Daarmee zal de feitelijke milieubelasting bij een volledig ingevuld industrieterrein waarschijnlijk lager zijn dan hier beschouwd. Voor geluid en luchtkwaliteit is aangetoond dat zelfs bij een worst-case invulling dit niet tot een onacceptabele groei van de milieubelasting zal leiden. Voor het aspect geur is dit anders. Doordat er geen sprake is van enig ander wettelijk kader dat de cumulatieve geuremissie begrensd, kan deze mede door de beoogde bio-based ontwikkelingen, een forse impact op de omgeving hebben.

Daarmee is het wenselijk om ten aanzien van het aspect geur te beschikken over een instrument waarmee het lokale woon- en leefklimaat in de kernen rondom het industrieterrein kan worden geborgd. Er zijn verschillende opties voorhanden om sturing te geven aan de invulling van het industrieterrein. Alle opties hebben voor- en nadelen. De beschouwde opties zijn opgenomen in bijlage 2. Door de projectgroep zijn de opties afgewogen. Als beste sturingsinstrument voor het borgen van het lokale woon- en leefklimaat wordt een gemeentelijk geurbeleid gezien dat voorziet in een cumulatieve toetsing. In de navolgende paragraaf worden de hoofdlijnen van een gemeentelijke geurbeleid geschetst dat kan voorzien in een afdoende bescherming. De juridische haalbaarheid van een dergelijk geurbeleid is in opdracht van de gemeente door juridisch adviesbureau Tonnaer getoetst.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 9 Geuremissies bij bio-based activiteiten

5.2 Oplossing borging leefklimaat via geurbeleid

Cumulatie van geur

Verschillende geuren vermengen elkaar waarbij vooral een verdringing optreedt. De meest overheersende wordt waargenomen en de andere geur ‘verdwijnt’ naar de achtergrond. Het is dan ook nagenoeg niet mogelijk om een kwantitatief kader voor de cumulatie van verschillende ‘geursoorten’ op te stellen. Voor dit soort situaties dient uitgegaan te worden van het individueel toetsingskader waaraan elk individueel bedrijf dient te voldoen.

Gelijksoortige geursoorten kunnen elkaar wel versterken. Dit is een bekend verschijnsel bij bijvoorbeeld intensieve veehouderijen waarbij ook de gemeenschappelijke geurbelasting kan worden bepaald. Het kan dan ook voorkomen dat afzonderlijke bedrijven aan hun individuele geurnorm voldoen. Maar door cumulatie kan de totale geurbelasting het aanvaardbaar hinderniveau overschrijden. Vooral bij bedrijventerreinen waar veel gelijksoortige bedrijven in de directe omgeving van elkaar liggen, kan dit voor overlast zorgen. Middels een eigen geurbeleid kan hier sturing aan worden gegeven. In het eigen geurbeleid kan een afbakening worden opgenomen voor de bedrijfstypen en/of processen waarvan de geur cumulatief wordt beschouwd. Zo kan dit worden afgebakend op bio-based activiteiten (bijvoorbeeld mestvergisting en compostering wel cumulatief maar kunststofverwerking niet cumulatief beoordelen).

Wie beschermen tegen cumulatieve geur

Regulier vindt alleen een bescherming tegen geur van individuele bedrijven plaats. Bij deze bescherming wordt een onderscheid gemaakt naar de gevoeligheid van verblijfsobjecten / personen. Voor het bepalen van de mate van het beschermingsniveau is de verblijfsduur, de omvang van de groep, functie van de omgeving, aanwezigheid van gevoelige groepen en eventueel bijzondere functies van belang. Een aantal voorbeelden van objecten die tegen individuele geurhinder worden beschermd staan hieronder. Het bevoegd gezag hanteert over het algemeen voor de objecten in de eerste kolom een hoger beschermingsniveau dan voor de objecten in de tweede kolom. Welke mate van bescherming het bevoegd gezag aan het geurgevoelig object toekent, blijft een afweging van het bevoegd gezag.

afbeelding binnen de regeling

Tabel 4 Overzicht mogelijk onderscheid in beschermingsniveau

Normstelling

Indien besloten wordt tot het instellen van een cumulatieve geurbeoordeling op aaneengesloten woonbebouwing dient bepaald te worden welke normstelling daarbij wordt gehanteerd. Deze normstelling dient per definitie minder strikt te zijn dan de individuele normstelling. De cumulatie normstelling heeft tot doel onaanvaardbare hinder te voorkomen. Daarmee wordt het van belang geurbelasting om te rekenen naar hinder en daarna een keuze te maken van welke hinder als aanvaardbaar wordt aangemerkt.

Voor het bepalen van een normstelling behorend bij een hinder ervaring of ernstige hinder ervaring kan worden aangesloten bij de systematiek van GES-scores zoals opgesteld door de landelijke GGD.

GES‐score ‐ Industriële bedrijven

Bij de GES scores is de bovengrens gebaseerd op 5 ouE/m3. Deze bovengrens heeft een GES‐score van 6, omdat deze grens als een soort maximaal toelaatbaar risico (MTR) wordt beschouwd. Het MTR van stank is niet te vergelijken met het MTR van toxische stoffen. Toch wordt bij stank bij overschrijding van deze bovengrens gekozen voor een score 6, om tot uitdrukking te brengen dat stank wel degelijk een gezondheidsprobleem is en dat erg hoge geurbelastingen ontoelaatbaar worden geacht.

Ook is bij de indeling van de GES-scores deels aangehaakt bij het streven van de landelijke overheid om maximaal 12% gehinderden en geen ernstig gehinderden te hebben. De indeling in GES‐scores, waarbij de geurconcentraties en percentage ernstig gehinderden aan elkaar gekoppeld zijn, ziet er als volgt uit:

Hinder

(%)

Ernstige hinder

(%)

Geurconcentratie P98

(OU/m3)

GES-score

0

0

0

0

0 - 5

0

0 - 0,5

1

5 - 12

0 - 3

0,5 - 1,5

3

12 - 25

3 - 10

1,5 - 5

4

≥ 25

≥ 10

≥ 5

6

Tabel 5 GES scores geur individuele bedrijven

Individuele en cumulatieve normstelling

Voor de beoordeling van individuele geurbelasting worden vaak verschillende normen gehanteerd afhankelijk van de ligging van bebouwing en de functies. Hierbij zijn onder meer te onderscheiden de navolgende functies en normering:

  • -

    Voor individuele inrichtingen 0,5 OU bij aaneengesloten woonbebouwing

  • -

    Voor individuele inrichtingen 1,5 OU bij woonbebouwing in het buitengebied

  • -

    Voor individuele inrichtingen 3 OU bij woonbebouwing op een bedrijventerrein

Zoals eerder al aangegeven heeft de gemeente daarbij een eigen afwegingsbevoegdheid.

Het doel van het instellen van een cumulatieve geurbeoordeling is het voorkomen van onaanvaardbare hinder. Geadviseerd wordt voor de cumulatieve geurbelasting middels een gemeentelijk beleid te voorzien in een normstelling die omwonenden in kernen beschermd. Deze normstelling voorziet in een bescherming tegen een worst-case situatie waarbij zich meerdere bio-based bedrijven in de omgeving vestigen. Daarbij kan in een dergelijke situatie de milieukwaliteit niet zover achteruitgaan als in een situatie zonder gemeentelijke cumulatieve normstelling.

Het toetsen aan lokaal beleid voor cumulatieve geurbelasting vindt zowel plaats bij vergunningverlening als bij beoordeling van meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit (art. 2.7a lid 3 onder a).

6 groene buffer

6.1 Aanleiding

Het dorp Buggenum ligt op enige afstand van het bedrijventerrein Zevenellen. Tussen het bedrijventerrein en het dorp is een open gebied met graslanden gelegen. Aan de zuidzijde van de Berikstraat/Dorpsstraat is een natuurlijke zone ingericht als afbakening van de kern en als overgang naar het relatief open landschap. Vanuit het dorp is het bedrijventerrein Zevenellen zichtbaar. Ook de spoorbrug over de Maas is vanuit het dorp zichtbaar.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 10 Zicht op bedrijventerrein Zevenellen (augustus 2016) vanuit de Dorpsstraat. Op de voorgrond is de natuurlijk ingerichte zone zichtbaar. Op de achtergrond zijn de overgebleven koeltorens van de oude energiecentrale te zien.

Vanwege het open karakter van het gebied tussen Zevenellen en het dorp, heeft de Dorpsraad Buggenum de wens voor een groene buffer tussen het bedrijventerrein en het dorp kenbaar gemaakt. In dit hoofdstuk worden de mogelijkheden voor het inrichten van deze buffer beschreven. Deze buffer heeft geen invloed op de in de vorige hoofdstukken behandelde hinderaspecten. De Groene Buffer heeft uitsluitend een functie in het kader van de visueel-ruimtelijke impact van het bedrijventerrein in de toekomst.

6.2 Opties voor inrichten buffer Zevenellen - Buggenum

De spoorlijn Weert-Roermond vormt een harde afbakening van het bedrijventerrein Zevenellen. Tot aan de spoorlijn mogen bedrijven zicht vestigen op basis van het vigerend bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Haelen’’. In een zone van ongeveer 35 meter ten zuiden van de spoorlijn mag echter geen bedrijfsbebouwing worden opgericht. Zuidelijk daarvan wel. Tussen de spoorlijn en de dorpsrand ligt, zoals vermeld, een open gebied van ongeveer 200 tot 450 meter breed. In de zuidwestpunt ligt aan de Berikstraat nog een bebouwingscluster op geringere afstand van het spoor.

De visueel-ruimtelijke impact die het oprichten van bedrijfsbebouwing op het bedrijventerrein Zevenellen heeft, hangt sterk af van de hoogte en massa van de in het bestemmingsplan toegestane bedrijfsbebouwing. In afbeelding 11 is aangegeven hoe het bouwvlak in het bestemmingsplan is opgenomen.

Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen dit bouwvlak worden opgericht. Van dit bouwvlak mag maximaal 80% worden bebouwd met bedrijfsgebouwen. Binnen het bouwvlak is een zonering in hoogtes opgenomen, die ook op afbeelding 11 is weergegeven. Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Hiervoor geldt dat erf- en terreinafscheidingen niet hoger mogen zijn dan 2 meter, lichtmasten niet hoger mogen zijn dan 10 meter en vlaggenmasten niet meer dan 6 meter. Voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat deze uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht, maar dan wel met een maximale hoogte van 30 meter.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 11 Bouwvlak (rood) en maximale bouwhoogtes in het bestemmingsplan. Bron: bestemminsplan ‘Bedrijventerrein Haelen’ op www.ruimtelijkeplannen.nl

De bovenstaande maximale bouwhoogtes zijn bepaald op basis van de planologische rechten ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Haelen’. Voor een deel volgen deze uit de voorheen aanwezige energiecentrale.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 12 Beeld van de Willem Alexandercentrale te Buggenum voor sloop (27 april 2010). Bron: Panoramio.

De in het bestemmingsplan toegestane bouwhoogtes in combinatie met de maximaal mogelijke bouwvolumes zorgen voor een forse visueel-ruimtelijke impact bij volledige gebruikmaking van de maximale planologische mogelijkheden. Er kan een beeld ontstaan dat vergelijkbaar is met het beeld uit afbeelding 12. Om deze impact voor de inwoners van Buggenum te verzachten, is het alleen effectief om direct nabij de kern een groenzone aan te leggen. Feitelijk zoals reeds is gebeurd nabij de Berikstraat/Dorpsstraat. In de noordelijk zone van het bedrijventerrein, direct langs het spoor, zijn de toegestane bouwhoogtes lager. Bovendien zullen bij een biobased invulling van het bedrijventerrein naar verwachting niet zulke hoge gebouwen worden gerealiseerd als ten tijde van de energiecentrale. Om deze bebouwing in te passen, kan een afschermende groenstrook worden ingericht. Op basis van het vigerende bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Haelen’ is dit toegestaan. In de bestemmingsomschrijving van de bestemming ‘Bedrijventerrein’ zijn onder punt q expliciet groenvoorzieningen benoemd. Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 4.3 van het bestemmingsplan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bebouwing, onder andere ter waarborging van stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving. Deze bevoegdheid kan worden gebruikt om de inrichting van een groene buffer te waarborgen, maar ook om een te grote bouwhoogte en bouwmassa te voorkomen.

Het gebied buiten het bedrijventerrein Zevenellen, de strook van 200 tot 450 meter agrarische gronden, kan dusdanig worden ingericht dat de visueel-ruimtelijke impact van het bedrijventerrein wordt verzacht. Deze gronden zijn opgenomen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Leudal’ van 18 november 2015. De gronden zijn aangeduid met de bestemming ‘Agrarisch met waarden - 4’ en zijn onderdeel van het waterbergend rivierbed van de Maas. De gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden -4’ zijn, naast agrarisch grondgebruik, bestemd voor: ‘behoud en versterking van de natuurlijke waterhuishouding, betreffende zowel het oppervlaktewater als het grondwater, en de daarvan afhankelijke landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede de realisering van een veerkrachtig watersysteem geschikt voor waterconservering en opvang van hoge waterafvoeren en versterking van de landschappelijke structuur’.

Een op het watersysteem gebaseerde, natuurlijke inrichting van deze kan de belevingswaarde van dit gebied sterk vergroten, waardoor de impact van het bedrijventerrein wordt verkleind. Randvoorwaarde is dat wordt aangesloten bij het natuurlijke fundament en de ontstane landschapskwaliteiten. Het gebied is onderdeel van het rivierdal van de Maas en kent een zone met van nature natte gronden. De gronden zijn gekarakteriseerd als weide en akkers. Parallel aan de Berikstraat en de Dorpsstraat loopt het beekdal van de Ziep. Dit beekdal wordt nu al begeleid door opgaande groenelementen.

afbeelding binnen de regeling

Afbeelding 13 Landschapswaarden in de zone tussen Zevenellen en Buggenum

Bron: Landschapskader Noord en Midden Limburg

In het Landschapskader geeft de provincie Limburg aan dat tussen Zevenellen en Buggenum een kwaliteitsimpuls van het landschap kan plaatsvinden door het treffen van de volgende maatregelen:

  • -

    Ontwikkelen van beek- en rivierdal

  • -

    Versterken van groenstructuren langs de Berikstraat en de Dorpstraat en het stimuleren van erfbeplantingen

  • -

    Ontwikkelen van groenstructuren langs de spoorlijn 6.3 Conclusie

Op basis van de maximaal planologische mogelijkheden kan er een forse visueel-ruimtelijke impact voor de kern Buggenum ontstaan. Het vigerend bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Haelen’ biedt burgemeester en wethouders echter de mogelijkheid om door het stellen van Nadere eisen aan de plaats en afmetingen van bebouwing de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit van de naaste omgeving te waarborgen. Om de ruimtelijke impact voor inwoners van Buggenum te verzachten is er bovendien al een goede stap gezet door het aanleggen van groenelementen langs het beekdal van de Ziep. De vigerende bestemmingsplannen bieden de ruimte om, in lijn met de in het Landschapskader Noord- en Midden-Limburg voorgestelde kwaliteitsimpuls zowel op het bedrijventerrein als in de zone tussen Zevenellen en Buggenum maatregelen ter versterking van de landschaps- en beeldkwaliteit te treffen.

7 Conclusie

7.1 Voorstel oplossingsstrategie

In de uitgevoerde milieu hygiënische beoordeling is het bedrijventerrein drie maal fictief opgevuld met op basis van de worst-case uitgangspunten per milieuaspect. Voor de aspecten geluid en luchtkwaliteit vormt de maximale invulling van het industrieterrein geen bedreiging van de lokale luchtkwaliteit. Middels het stellen van nadere eisen bij het verlenen van vergunningen kan een goede inpassing van nieuwe bedrijven worden geborgd. Daarnaast kan door het aanleggen van groenelementen een goede visuele scheiding worden aangebracht tussen het industrieterrein en de omliggende kernen.

Voor het aspect geur wordt geadviseerd om middels een eigen geurbeleid het lokale woon- en leefklimaat te borgen.

In paragraaf 5.2 is de oplossingsrichting geschetst die kan dienen als borging van het lokale woon- en leefklimaat tegen een mogelijk ongecontroleerde cumulatieve geurbelasting door het vestigen van een onbeperkt aantal bio-based bedrijven.

7.2 Vervolgstappen

Geurbeleid

Om te komen tot een functioneel geurbeleid dienen keuzes gemaakt te worden. Deze keuzes richten zich op onder meer:

  • -

    Welke objecten gaan we individueel beschermen (woning, kantoor, bedrijfshal, school)?

  • -

    Welke objecten gaan we cumulatief beschermen?

  • -

    Gaan we werken met verschillende normen (bijvoorbeeld burgerwoning, bedrijfswoning, kantoor)?

  • -

    Welke normstelling gaan we hanteren?

  • -

    Welke hinder vinden we aanvaardbaar?

  • -

    Voor wie gaat deze normstelling gelden?

  • -

    Op welk deel van ons grondgebied ziet het beleid toe?

Al deze keuzes zijn van invloed op het effect van het gemeentelijk geurbeleid. Geadviseerd wordt om in samenspraak met belanghebbende te komen tot een gemeentelijk geurbeleid voor cumulatieve industriële geurhinder. Dit geurbeleid kan zowel voorzien in groeiruimte voor bedrijven als in een bescherming van het woon- en leefklimaat in de omliggende kernen.

Landschappelijke inpassing

Een goede landschappelijke inpassing kan bereikt worde met medewerking van diverse betrokkenen zoals grondeigenaren , Rijkswaterstaat en gemeente. Geadviseerd wordt om in samenspraak met betrokken partijen een landschappelijke inpassing uit te werken.

B.1 Aanpak maximalisatie per milieuaspect

B 1.1 Aanpak maximalisatie milieuaspect Akoestiek

  • 1.

    Krachtens de Wet geluidhinder wordt het gezoneerde industrieterrein met betrekking tot de beschikbare geluidruimte beperkt door de van toepassing zijnde geluidzone. Ter plaatse van de zone geldt een gecumuleerde geluidbelasting vanwege alle bedrijven binnen het industrieterrein van 50 dB(A) etmaalwaarde. De geluidszone van het gezoneerd industrieterrein wordt volledig opgevuld.

  • 2.

    In de ‘Lijst van bedrijfsactiviteiten’ (bijlage 1 van de regels van bestemmingsplan “Bedrijventerrein Haelen” wordt de bedrijfsactiviteit geselecteerd met de hoogste transportintensiteit.

  • 3.

    Op basis van de toegestane bedrijfsactiviteit, CROW informatie en bureau-ervaringscijfers worden de maximale transportintensiteiten per bedrijf en bepaald en omgerekend naar intensiteiten per oppervlak.

  • 4.

    De transportintensiteiten per oppervlak worden omgerekend naar maximaal totaal mogelijke transporten op basis van het beschikbaar oppervlak bedrijfsterrein.

  • 5.

    De transporten worden gemodelleerd tot dat deze op een doorgaande weg in het heersende verkeersbeeld zijn opgenomen.

  • 6.

    De geluidbelasting richting de omgeving vanwege het industrieterrein en de verkeersbewegingen van en naar het industrieterrein worden conform de geldende rekenregels gecumuleerd.

  • 7.

    De gecumuleerde contouren worden grafisch gepresenteerd in milieukwaliteitsklassen conform de gezondheidseffectscreening (GES) van GGD Nederland.

  • 8.

    Het aantal gevoelige objecten per milieukwaliteitsklasse wordt bepaald.

Ad 2) 2 Het aantal transportbewegingen binnen het industrieterrein en de transportbewegingen van en naar het industrieterrein worden bepaald met behulp van de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Aan de hand van paragraaf 2.2 (werkgebieden) van de genoemde CROW-publicatie kan een berekening worden uitgevoerd ter bepaling van de verkeersgeneratie op etmaalniveau. Het type werkmilieu bepaalt in belangrijke mate de vervoersbehoefte en de concurrentieverhouding tussen vervoerswijzen. In onderhavige situatie wordt uitgegaan van een ‘Zwaar industrieterrein’ ter plaatse van het oppervlak alwaar een functieaanduiding van maximaal milieucategorie 5.2 is toegestaan. Een zwaar industrieterrein is een terrein geschikt voor grootschalige industriële bedrijvigheid en waar bedrijvigheid in de hindercategorieën 5 en 6 is toegestaan. Ter plaatse van het overige deel van het industrieterrein alwaar bedrijven zijn toegestaan van milieucategorie 2 tot en met 4.2 wordt uitgegaan van een ‘Gemengd terrein’. Een gemengd terrein is een terrein met een hindercategorie 2, 3 of 4 bestemd voor reguliere bedrijvigheid en niet behorend tot de categorieën hoogwaardig bedrijvenpark of distributiepark.

In tabel 5 van de genoemde CROW-publicatie wordt het aantal motorvoertuigbewegingen per netto ha bedrijventerrein per weekdagetmaal, naar werkmilieu en vervoerswijze weergegeven. Voor een zwaar industrieterrein vinden per netto ha bedrijventerrein 59 personenautobewegingen en 14 vrachtwagenbewegingen plaats per etmaal. Voor het gedeelte dat bedoeld is als ‘gemengd terrein’ vinden per netto ha bedrijventerrein 128 personenautobewegingen en 30 vrachtwagenbewegingen plaats per etmaal.

Op basis van tabel 6 van de genoemde CROW-publicatie kan voor de afzonderlijke werkmilieutypen de verdeling worden bepaald in percentage lichte vrachtauto’s en percentage zware vrachtauto’s.

Op basis van de netto oppervlakken per type werkmilieu kan de totale etmaalintensiteiten (weekdaggemiddelden) worden bepaald voor het verkeer binnen het industrieterrein en het verkeer komende van of gaande naar het industrieterrein.

Om de totale geluidshinder voor de omgeving in beeld te brengen, worden ook de geluidsuitstraling van het gezoneerd industrieterrein, het verkeer buiten het industrieterrein en de scheepvaart op de Maas bepaald. Deze worden gecumuleerd met de geluidsproductie van het transport van en naar de bedrijven op Zevenellen.

Het railverkeerslawaai is niet meegenomen, omdat dit een factor is die in de huidige situatie ook al aanwezig is en die geen invloed ondervindt van de invulling en het gebruik van het bedrijventerrein Zevenellen. Het beeld van de geluidsbelasting wordt bij het passeren van een trein bovendien kortstondig verstoord.

B 1.2 Aanpak maximalisatie milieuaspect Lucht

  • 1.

    De achtergrondconcentratie ter plaatse van woningen in de omgeving van het industrieterrein wordt inzichtelijk gemaakt voor de componenten stikstof (NOx), fijnstof (PM 10) en zeer fijn stof (PM2,5).

  • 2.

    Er wordt een luchtkwaliteitsmodel opgesteld waarbij over het bedrijventerrein enkele emitterende bronnen worden geplaatst van de genoemde componenten.

  • 3.

    Per component wordt de maximale emissie bepaald totdat bij het eerste gevoelige object de grenswaarde voor de betreffende component wordt bereikt. Op dat moment is een verdere verslechtering van de luchtkwaliteit niet meer mogelijk.

  • 4.

    Nadat de maximale emissie bij het maatgevende gevoelige object is bereikt, worden voor die situatie luchtkwaliteitscontouren inzichtelijk gemaakt. Daarmee wordt de maximaal negatieve situatie ter plaatse van de woonomgeving inzichtelijk gemaakt op basis van het bedrijventerrein.

  • 5.

    De berekende concentraties worden als contouren in milieukwaliteitsklassen gepresenteerd in milieukwaliteitsklassen conform de gezondheidseffectscreening van GGD Nederland.

  • 6.

    Het aantal gevoelige objecten per milieukwaliteitsklasse wordt bepaald. Ad 2) Deze stap is niet afhankelijk van soorten bedrijven die gevestigd mogen gaan worden. Middels een oppervlaktebron wordt per component een emissie bepaald waarmee ter plaatse van de maatgevende woning / toetspunt volgens blootstellingscriterium nog net wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel kan deze maximale emissie worden gerelateerd aan een emissie in kg/hectare behorend bij een bepaalde milieucategorie. Op basis van deze emissiewaarden kan de realiteitswaarde van het worst-case scenario worden geëvalueerd

B 1.3 Aanpak maximalisatie milieuaspect Geur

Aanpak onderzoek:

  • 1.

    Per deel van het industrieterrein wordt de maximale milieucategorie bepaald.

  • 2.

    Uit de handreiking bedrijven en milieuzonering wordt de bijbehorende richtafstand bepaald.

  • 3.

    Op basis van de normstelling uit de handreiking wordt de afstand (voor gevoelige objecten) teruggerekend naar een bronemissie, dit gebeurd per maximaal toegestane milieucategorie (bijvoorbeeld 5.2 en 4.2 etc.) .

  • 4.

    Per bedrijfscategorie worden de bedrijfsactiviteiten vastgesteld met de grootste afstand voor het aspect geur.

  • 5.

    Indien meerdere bedrijfscategorieën eenzelfde grootste richtafstand voor geur hebben, wordt bepaald welk bedrijfstype bij een kleinere bedrijfsomvang al kan functioneren. Dit bedrijfstype zal dan gebruikt worden voor de verdere modellering. De onder punt 3 bepaalde bronemissie wordt toegekend aan het kleinste bedrijf in oppervlak met de maximale geurrichtafstand.

  • 6.

    De bronemissie wordt omgerekend naar een brongeuremissie per m2.

  • 7.

    Aan alle beschikbare m2 bedrijfsterrein wordt de bepaalde maximale brongeuremissie toegekend.

  • 8.

    Middels een modelberekening wordt de maximale cumulatieve geurconcentratie in de omgeving berekend en grafisch gepresenteerd in milieukwaliteitsklassen conform de gezondheidseffectscreening van GGD Nederland .

  • 9.

    Het aantal gevoelige objecten per milieukwaliteitsklasse wordt bepaald.

Ad 2) Richtafstanden:

  • -

    Voor bedrijven uit milieucategorie 5.2 wordt een richtafstand voor geur van 700 meter aangehouden.

  • -

    Voor bedrijven uit milieucategorie 4.2 wordt een richtafstand van 300 meter aangehouden.

  • -

    Voor de overige vlakken is een milieucategorie 2 tot 3 vastgesteld: hiertoe wordt een richtafstand voor geur aangehouden van maximaal 100 meter.

Ad 4) In eerste instantie wordt per toegestane maximale milieucategorie bepaald welke bedrijfscategorieën een maximale richtafstand hebben voor geur. Deze bedrijven zijn per milieucategorie opgenomen in onderstaande tabellen. Vervolgens is/wordt bepaald welke bedrijf categorieën zijn te scharen onder de categorie ‘biobased bedrijven’. Per biobased bedrijf wordt vervolgens bepaald welke minimale oppervlakte een bepaalde bedrijfscategorie benodigd heeft. Deze bedrijfscategorie wordt dan in de berekeningen betrokken ter bepaling van de maximale geurimmissie.

Tabel 1: Bedrijven binnen vlak met milieucategorie 5.2 conform de ‘Lijst van bedrijfsactiviteiten’ (bijlage 1 regels bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Haelen”)

SBI-2008

Omschrijving

Afstand geur

[m]

Milieu -categorie

Biobased [ja/nee]

101 sub 2

Vetsmelterijen

700

5.2

Nee

102 sub 1

Visverwerkingsbedrijven - drogen

700

5.2

Nee

1091 sub 1

Veevoerfabrieken - destructiebedrijven

700

5.2

Ja

1091 sub 2

Veevoerfabrieken - beender-, veren-, vis- en vleesmeelfabriek

700

5.2

Ja

1091 sub 4

Veevoerfabrieken - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap >= 10 t/u water

700

5.2

Ja

2016

Kunstharsfabrieken e.d.

700

5.2

Nee

241 - sub 1

Ruwijzer en staalfabrieken - p.c. < 1.000 t/j

700

5.2

Nee

382 sub C2

Composteerbedrijven - niet belucht v.c. 5.000 tot 20.000 ton/jaar

700

5.2

ja

Voor een composteerinrichting waar niet-belucht wordt gecomposteerd is met een productie van circa 20.000 ton een oppervlakte van 2 hectare benodigd inclusief de benodigde opslagruimte en ruimte voor transport.

Tabel 2: Bedrijven binnen vlak met milieucategorie 4.2 conform de ‘Lijst van bedrijfsactiviteiten’ (bijlage 1 regels bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Haelen’)

SBI-2008

Omschrijving

Afstand geur

[m]

Milieu-categorie

Biobased [ja/nee]

102 sub 3

Visverwerkingsbedrijven - roken

300

4.2

Nee

102 sub 4

Visverwerkingsbedrijven - anderszins

300

4.2

Nee

1031 sub 1

Aardappelproducten fabrieken

300

4.2

Ja

1032, 1039 sub 4

Groente en fruitconservenfabrieken - met drogerijen

300

4.2

Ja

1032, 1039 sub 5

Groente en fruitconservenfabrieken - met uienconservering

300

4.2

Ja

104101 sub 2

Vervaardiging van ruwe en plantaardige oliën

300

4.2

Ja

104102 sub 2

Vervaardiging van en plantaardige oliën

300

4.2

Ja

1062

Zetmeelfabrieken

300

4.2

Nee

1091 sub 3

Destructiebedrijven - drogerijen

300

4.2

Ja

1091 sub 6

Destructiebedrijven - mengvoeder

300

4.2

Ja

10821 sub 4

Suikerwerkfabrieken met suiker branden

300

4.2

Nee

1089 sub 2

Snoep en snoeparomafabrieken met poederdrogen

300

4.2

Nee

110101

Destilleerderijen en likeurstokerijen

300

4.2

Nee

110102 sub 2

Vervaardiging van ethylalcohol door gisting

300

4.2

Nee

1105

Bierbrouwerijen

300

4.2

Nee

1106

Mouterijen

300

4.2

Nee

151,152

Lederfabrieken

300

4.2

Nee

19202 sub B

Recycling bedrijven voor afgewerkte olie

300

4.2

Nee

19202 sub C

Aardolieproductenfabrieken n.e.g.

300

4.2

nee

2012 sub 2

Anorg. Chemische grondstoffenfabrieken - vallend onder post-Seveso-richtlijn

300

4.2

Nee

20141 sub A1

Oregan. Chemische grondstoffenfabrieken - niet vallend onder post-Seveso-rcihtlijn

300

4.2

Ja

20149

Vetzuren en alkanolenfabrieken

300

4.2

Nee

203

Verf, lak en vernisfabrieken

300

4.2

Nee

2110 sub 2

Farmaceutische grondstoffenfabrieken

300

4.2

Nee

2041

Zeep, was en reinigingsmiddelenfabrieken

300

4.2

Nee

2042

Parfumerie en cosmeticafabrieken

300

4.2

Nee

2060

Kunstmatige synthetische garen en vezelfabrieken

300

4.2

Nee

221101

Rubberbandenfabrieken

300

4.2

Nee

222 sub 2

Kunststofverwerkende bedrijven met fenolharsen

300

4.2

Nee

231 sub 3

glaswol en glasvezels p.c. 5.000 ton / jaar

300

4.2

Nee

2399 sub A1

Bitumineuze materialenfabrieken < 100 t/u

300

4.2

Nee

383202 sub B

Rubberregeneratiebedrijven

300

4.2

Nee

52241 sub 7

Laad, los, overslagbedrijven ten behoeve van zeeschepen - Tankercleaning

300

4.2

Nee

52242 sub 10

Laad, los, overslagbedrijven ten behoeve van binnenvaart - Tankercleaning

300

4.2

Nee

3700 sub A2

RWZI - 100.000 - 300.000 i.e.

300

4.2

Ja

382 sub A6

Afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW

300

4.2

Ja

382 sub B

Vuilstortplaatsen

300

4.2

Nee

382 sub C1

Composteerbedrijven - niet belucht < 5.000 ton /jaar

300

4.2

ja

Voor een composteerinrichting waar niet-belucht wordt gecomposteerd is met een productie van maximaal

5.000 ton een oppervlakte van 1 hectare benodigd inclusief de benodigde opslagruimte en ruimte voor transport.

Voor de overige locaties binnen het plangebied zijn bedrijven toegestaan tot milieucategorie 3 tenzij is aangegeven dat maximaal milieucategorie 2 van toepassing is. Milieucategorie 3.2 is de maximaal toegestane categorie, waarbij een aantal bedrijven tot de categorie biobased kan worden gerekend. Voor een dergelijk bedrijf wordt een bedrijfsoppervlakte van 0,5 hectare gehanteerd waarbij een onderneming bedrijfseconomisch rendabel kan functioneren.

Ad 5) De bedrijven met de kleinste bedrijfsoppervlakte zijn:

  • -

    Voor milieucategorie 5.2:bedrijf met SBI-code: 382 sub C2

  • -

    Voor milieucategorie 4.2: bedrijf met SBI-code: 382 sub C1

  • -

    Voor milieucategorie 2-3: niet van toepassing

B2 oplossingsrichtingen

 

 

 

 

 

 

 

 

Oplossingsrichtingen geurproblematiek Industrieterrein Zevenellen

 

 

 

 

 

 

 

 

optie

effect

voordelen

nadelen

overwegingen

1

niets doen

Er verandert niets in het bestemmingsplan. Dat betekent dat geuremitterende bedrijven niet

geweigerd kunnen worden. Indien zich veel geuremiterende bedrijven aandienen, kan de cumulatieve geurbelasting op de omgeving groot zijn.

Er hoeft geen ruimtelijke procedure gevolgd te worden.

De procedure kosten zijn laag (geen procedure). Het afbreukrisico is laag (geen procedure).

Er is geen borging in het BP aanwezig daarmee

bestaat er geen garantie dat in de toekomst het

woon- en leefklimaat goed blijft. Verontruste burgers kunnen de afwachtende houding van de gemeente als onvoldoende ervaren.

De kans dat het gehele industrieterrein gevuld zal

worden is klein. Wel bestaat er een reële kans dat er een aantal bedrijven zich vesteigen met cumulatieve

geureffecten.

2

In bestemmingsplan (deels) geur-emitterende

bedrijven uitsluiten door het vaststellen van een

nieuw bestemmingsplan ‘Zevenellen’.

Het aantal geur-emitterende bedrijven dat zich kan vestigen wordt hiermee beperkt, daarmee kan de cumulatieve geurbelasting worden geborgd op een

niveau dat de gemeente acceptabel acht.

De berekende cumulatieve worst-case geurbelasting

kan worden uitgesloten. Het woon- en leefklimaat voor wat betreft geur kan worden gegarandeerd op een oorhand vast te stellen niveau.

Er dient een nieuwe bestemmingsplan procedure te worden doorlopen. Onderdeel van de nieuwe bestemmingsplanprocedure is een stikstofdepositie onderzoek. Uit een eerste indicatieve berekening volgt dat de depositie op gevoelige habitattypen die al overbelast zijn tussen de 5 en 7 mol per hectare per jaar zal zijn (= fors). Dit houdt in dat een Passende Beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming moet worden gemaakt. Hierdoor wordt het plan tevens Plan m.e.r.-plichtig. In de Passende Beoordeling moet op basis van ADCcriteria worden beoordeeld of het belang van het bedrijventerrein opweegt tegen de effecten op Natura2000-gebieden. Dit betekent een grote kostenpost, een lange procedure en een onzekere uitkomst.

Er bestaan mogelijkheden voor planschade als huidige ontwikkelmogelijkheden worden ontnomen.

3

3.Opstellen van een gemeentelijk (industrieel) geurbeleid

Middels een industrieel geurbeleid kan op basis van milieubeleid sturing gegeven worden aan de invulling van onder meer het industrieterrein Zevenellen

Voor het vastellen van nieuw milieubeleid is het niet noodzakelijk het bestemmingsplan aan te passen en wordt een PlanMer procedure voorkomen.

Industrieel geurbeleid gericht op het voorkomen van gecumuleerde geurhinder is zeer uitzonderlijk. Binnen Nederland is hier nog maar weinig ervaring mee opgedaan. Geurbeleid wordt wel betrokken in vergunningsituaties en eventuele OBM toetsen

maar niet bij meldingsplichtige activiteiten.

art. 2.14 van de Wabo stelt dat vergunningverlening de bestaande toestand van het milieu betrokken dient te worden, dit kan als kapstok dienen voor een cumulatieve beoordeling

4

Vaststellen van een paraplubestemmingsplan

voor de gehele gemeente m.b.t. geur

Over de gehele gemeente wordt middels een paraplu bestemmingsplan de vestiging van geuremitterende bedrijven beperkt. Het paraplubestemmingsplan biedt de mogelijkheid om vigerende bestemmingsplannen partieel te herzien. Op één of meer aspecten wordt het vigerende bestemmingsplan aangepast, voor het overige blijft het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Haelen’ van toepassing. Zo kan je een nieuwe zone voor industrielawaai vastleggen of archeologische waarden in de gemeente beschermen, zonder dat

daarvoor alle vigerende bestemmingsplannen opnieuw moeten worden vastgesteld. ‘Het begrip parapluplan wordt gehanteerd voor

bestemmingsplannen die gelijktijdig een groot aantal andere bestemmingsplannen gedeeltelijk herzien. In feite betreft het een verzameling van gedeeltelijke herzieningen die niet apart, maar

binnen één besluit worden vastgesteld.’ (Bron: praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012)

De bestaande bestemmingsplannen (dus ook

Zevenellen) blijven in stand. De effecten van het paraplubestemmingsplan spelen in het kader van de MER-systematiek dan een rol. In meerdere projecten in Nederland zijn paraplubestemmingsplannen gemaakt, waarbij de effecten van het paraplubestemmingsplan ten opzichte van de effecten van de te wijzigen, vigerende bestemmingsplan inzichtelijk zijn gemaakt. Daarbij hoeft uitsluitend te worden gekeken naar de effecten die door de wijziging ontstaan, in dit geval op het gebied van geurhinder. Qua geurhinder worden er kaders geïmplementeerd die niet dusdanige effecten zouden moeten hebben, dat een verslechtering van de vigerende geursituatie zou leiden tot een MER. In de praktijk is dit goed toepasbaar. Stikstofdepositie blijft dan buiten beschouwing, waardoor een planm.e.r-procedure wordt voorkomen.

Het vaststellen van een paraplubestemmingsplan voor het aspect geur is nieuw en raakt de gehele gemeente. Er is in Nederland nog nauwelijks ervaring mee opgedaan en de juridische houdbaarheid van deze constructie is niet getest.

Er bestaan mogelijkheden voor planschade als huidige ontwikkelmogelijkheden worden ontnomen.

5.

Combinatie van 3 en 4

Het geurbeleid wordt juridisch verankerd in een bestemmingsplan. Dit geeft een hard toetsingkader.

Niet zozeer de vestiging van bedrijven wordt

beperkt, maar er wordt uitgegaan van aanvaardbare hinder in relatie tot ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven. Er is een combinatie mogelijk met het geurbeleid voor veehouderijen

Ook deze constructie is niet vaak toegepast in

Nederland.

Er is de mogelijkheid dat ondernemers planschade

krijgen toegewezen. Dit hangt natuurlijk sterk af van de gekozen regeling.

Bijlage 2 Inbreng bijeenkomst stakeholders 5 april 2018

Tijdens de bijeenkomst met stakeholders op 5 april 2018 zijn aandachtspunten voor het op te stellen geurbeleid verzameld. Onderstaand zijn de ingebrachte aandachtspunten benoemd. De aandachtspunten zijn thematisch samengevoegd. Cursief is weergegeven of het aandachtpunt is meegenomen in het opgestelde geurbeleid.

Thema handhaving

  • 1.

    Geurbeleid koppelen aan handhaving, ook controleren als er geen klachten zijn.

  • 2.

    Vanaf begin snuffelpalen, meetapparatuur en e-noses installeren.

  • 3.

    Worden er nul-metingen uitgevoerd ?

  • 4.

    Bij in bedrijf continue metingen uitvoeren (i.p.v. wachten tot er klachten zijn).

  • 5.

    Handhaving !? Eén beller zet namelijk geen zoden aan de dijk. Hoe wordt 12 % gerelateerd aan welk gebied/zone.

  • 6.

    Alle bijkomende kosten voor Zevenellen wat betreft handhaving worden gedragen door de bedrijven die er zich vestigen en niet door de burgers met bv. Belastingverhoging.

Naar aanleiding van de ingebrachte aandachtspunten door stakeholders is het aspect handhaving middels een beleidskader opgenomen in het geurbeleid. Bi j elke vergunde of gemelde biobased activiteit wordt na oprichting of wijziging een controle door het bevoegd gezag uitgevoerd waarbij expliciet wordt beoordeeld of de installatie in werking is overeenkomstig het geuronderzoek dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag of melding. Dit toezicht wordt periodiek herhaald met een minimum van één maal per jaar. Indien de installatie niet in werking is overeenkomstig de vergunning of melding en dit kan leiden tot een hogere geurbelasting in de omgeving, wordt handhav end opgetreden volgens de vastgestelde handhavingsstrategie van het bevoegd gezag.

Nulmetingen worden niet uitgevoerd omdat de in de bestaande situatie geen bio-based activiteiten aanwezig zijn. Ook worden geen e-noses geplaatst. Dit betreft een opkomende techniek die met name op andere geurtypen ontwikkeld is. Voor toepassing rondom Zevenellen is deze nog te onzeker. Met name vanuit het oogpunt van handhavend optreden bieden e-noses op dit gebied te weinig zekerheden. Het bevoegd gezag zet voornamelijk in op fysieke aanwezigheid en controles ter plaatse van bedrijven door eigen toezichthouders. De doorgerekende maximale geurbelasting is gebaseerd op basis van een maximale invulling van het bedrijventerrein met bio-based activiteiten. In de praktijk zullen er mogelijke enkele bio-based bedrijven vestigen, maar niet het gehele bedrijventerrein hiermee ingevuld zal worden. Daarmee wordt er vooralsnog van uit gegaan dat het toezicht kan plaatsvinden binnen de bestaande handhavingscapaciteit.

Technieken

  • 1.

    Hoogwaardige, duurzame, moderne technieken

  • 2.

    Nul geur overlast

  • 3.

    Bedrijven gebruiken duurzame technieken en energie.

  • 4.

    Graag zonne-energie panelen plaatsen.

  • 5.

    Best bestaande technieken / Best beschikbare technieken / best bewezen technieken

  • 6.

    Alleen gesloten systemen.

  • 7.

    Uitsluitend bedrijven met Best Beschikbare Technieken.

  • 8.

    Bedrijven gebruiken Best Beschikbare Technieken

  • 9.

    Geen compostering in open lucht

  • 10.

    Energy-based i.p.v. bio-based.

Door de stakeholders zijn diverse opmerkingen ingebracht gericht op technische aspecten. De technische aspecten zijn integraal ondervangen door BBT als uitgangspunt en randvoorwaarde op te nemen in het geurbeleid. Tevens is als doelstelling geen geuroverlast opgenomen op basis van te treffen BBT maatregelen. Alleen indien BBT maatregelen geure missies niet kunnen voorkomen wordt op basis van het opgestelde beleid onder voorwaarden een beperkte ruimte geboden aan nieuw te vestigen bedrijven. De voorwaarde BBT ondervangt diverse genoemde aandachtspunten zoals het niet toestaan van compostering in de open lucht en het gebruiken van gesloten systemen.

Overige technische aspecten zoals energy-based, duurzame technieken, duurzame energie en het gebruik van zonnepanelen worden beoordeeld binnen andere toetsingskaders en vallen daarmee buiten het geurbel eid.

Normen

  • 1.

    1,5 OU is te hoog.

  • 2.

    Dezelfde normen voor groep als die voor individuele bedrijven

  • 3.

    Wij willen niets ruiken.

  • 4.

    12 % gehinderden is niet aanvaardbaar. % moet veel lager.

  • 5.

    Wordt de school meegenomen in de normering. Is hier onderscheid in?

  • 6.

    Ook nul geur overlast voor alleenstaand gebouw

  • 7.

    Strenge normen bv. 0,5 OU. In praktijk altijd hoger uitvallen. Bv universiteit Wageningen. Luchtwassers 40 % van de uitstoot i.p.v. 80 %

  • 8.

    Welke normen gelden voor veevoer Maasbracht, papierfabriek Roermond. Onacceptabel om daar te wonen zoals het nu is leidt dit tot sancties/oplossingen?

  • 9.

    Hoe denkt de gemeente een haven in gebruik te stellen voor biobased producten met slechts 1,5 OU?

Ten aanzien van de normstelling zijn diverse aandachtspunten ingebracht tijdens de stakehol dersbijeenkomst. In algemene zin volgt daaruit dat een zo laag mogelijke normstelling is gewenst. Aan de andere kant is er in de bestaande situatie sprake van een bedrijventerrein waar heel veel mogelijk is. Het voorliggende geurbeleid stelt aanvullende ei sen aan de geuremissies van eventueel toekomstige bio-based activiteiten met als doel een hoger beschermingsniveau naar de omgeving. Aan de andere kant is het niet de bedoeling om bedrijfsactiviteiten onmogelijk te maken. Door het treffen van maatregelen e n het toepassen van schone technologieën wordt binnen het nieuwe geurbeleid aan bedrijven wel de ruimte geboden voor vestiging.

De opgenomen normstelling voor individuele bedrijven is ter plaats van kernen en scholen de meest strenge norm 0,5 OUE/m 3 als 9 8 percentiel. Daarnaast omvat het geurbeleid een aanvullende cumulatieve toetsing van 1,0 OUE/m 3 als 98 percentiel. Op basis van de inbreng van stakeholders wordt daarmee een strenger toetsingskader voor de cumulatieve geurbelasting gehanteerd dan de 1,5 O UE/m 3 als 98 percentiel bij individuele bedrijven die overeenkomt met de landelijke richtwaarde bij 12% gehinderden.

Er is gekozen om de cumulatieve norm niet gelijk te stellen aan de individuele norm. Wel ligt de cumulatieve norm lager dan de individuele normstelling voor een bedrijf kan zijn indien er geen sprake is van een geurbeleid.

Het is onmogelijk om geurhinder altijd uit te sluiten omdat de geurwaarneming en hinderervaring per persoon verschillend is en bovendien afhankelijk kan zijn van de weerso mstandigheden waarop ook het bedrijf geen invloed heeft.

Het opgestelde geurbeleid omvat, in afwijking tot situaties elders, een cumulatief beoordelingskader. Daarbinnen vallen ook eventuele bio-based activiteiten in de haven. Het aangescherpte toetsingsk ader en de cumulatieve beoordeling zorgt voor een aanvullende bescherming om de overlast situaties waarna in de aandachtspunten verwezen wordt te voorkomen.

Overig

Milieucategorie op gebied in eigendom van gemeente (OML) moet naar beneden en kan zonder schadeclaims (is eigendom).

Vroegtijdig bewoners actief inlichten bij initiatieven van ondernemers die zich willen vestigen.

Bewoners actief inlichten bij definitieve vergunningaanvraag.

Triest dat slechts een paar inwoners van Buggenum menen geheel Buggenum denken te vertegenwoordigen.

Let op waarde onroerend goed van particulieren: kan dalen bij te hoog geurbeleid en te hoge bebouwing.

Het aanpassen van een milieucategorie heeft veel meer gevolgen dan alleen effecten op geur. Daarmee schiet een dergelijke aanpassing het hier beoogde doel voorbij. Daarnaast biedt een lagere milieucategorie geen bescherming tegen een cumulatieve geurbelast ing.

De ingebrachte aandachtspunten ten aanzien van communicatie richting omwonenden hebben een plek gekregen binnen de opgestelde beleidskaders.

Het opgestelde geurbeleid biedt een extra bescherming ten opzichte van de huidige situatie zonder dit geurbele id. Daarmee zal dit eerder een positief effect op omliggende woningen hebben dan een negatief

Bijlage 3 Afbakening woningen in gebieden met hoger beschermingsniveau

In onderstaande figuur zijn middels rode kaders de bebouwingsgrenzen aangegeven waarbinnen sprake is van woningen met een hogere bescherming. De cumulatieve beoordeling van de geurimmissie van de verschillende bio-based activiteiten vindt eveneens plaats op de maatgevende woningen gelegen binnen de rode kaders.

afbeelding binnen de regeling